direct naar inhoud van 3.3 Sectoraal beleid
Plan: Offem-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01

3.3 Sectoraal beleid

3.3.1 Welstand, beeldkwaliteit

Op 27 april 2011 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. De Welstandsnota wordt gebruikt als toetsingskader bij ingediende bouwplannen. Toetsers van de gemeente en de daarvoor ingestelde Welstandscommissie beoordelen aan de hand van de welstandscriteria in de nota of een bouwplan past binnen het beleid. Tegelijkertijd biedt de nota richtlijnen bij de start van plannen en bouwinitiatieven van burgers en ontwikkelende partijen. De Welstandsnota geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden van Noordwijk te benoemen en te bewaken.

Welstandsnota
Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Opdrachtgevers, burgers en architecten kunnen in een vroeg stadium informeren welke criteria van toepassing zijn. Voor kleine veranderingen en aanpassingen aan bestaande gebouwen zijn objectieve criteria vastgesteld, die een ambtelijke toets mogelijk maken. Voor grotere bouwplannen in een bestaande omgeving geven de criteria een handreiking bij het maken van een ontwerp, dat binnen zijn context past.

Een belangrijke pijler van de Welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. Het plangebied behoort tot de gebieden 'Planmatige woningbouw' en 'open agrarisch landschap'. Hierna worden welstandsniveaus voor deze gebieden genoemd. Per niveau gelden eigen welstandscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0011.jpg"

Afbeelding - Welstandsgebieden in Offem-Zuid

Planmatige woningbouw
Voor de individuele woningbouw geldt een regulier welstandsniveau. Het beleid is terughoudend en gericht op beheer met behoud van een afwisselend beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen, zorgvuldige detaillering en het traditionele materiaalgebruik.

Open agrarisch landschap
Voor het open agrarisch landschap geldt een regulier welstandsniveau in lijn met de bescheiden rol van de bebouwing. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen. De plaatsing van de gebouwen moet recht doen aan het verkavelingspatroon van het landschap.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De woningbouwontwikkeling binnen Offem-Zuid dient te voldoen aan de eisen die op basis van de Welstandsnota van toepassing zijn. Voor de planuitwerking dient een beeldkwaliteitsplan opgesteld te worden, omdat volgens de welstandsnota de criteria van 'Open agrarisch landschap' voor het plangebied gelden.
3.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

Kader

Verdrag van Malta
De afgelopen decennia is het besef gegroeid dat als gevolg van de bodemverstorende ingrepen het bodemarchief uitgeput kan raken. In Nederland is meer dan de helft van de archeologische resten vooral in de 20ste eeuw ongezien verloren gegaan. Een zorgvuldige omgang met het bodemarchief is daarom in het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, ook wel Conventie van Valletta of Verdrag van Malta genoemd, tot stand gekomen.

Het voornaamste doel van dit verdrag is behoud van archeologische resten in de bodem. Waar behoud niet mogelijk blijkt, moet de informatie uit het bodemarchief vóór de vernietiging ervan worden gedocumenteerd door middel van archeologisch onderzoek. Een ander belangrijk punt van het Verdrag van Malta is het principe dat de veroorzaker, de initiatiefnemer van bodemverstorende activiteiten waarbij het bodemarchief vernietigd wordt, de kosten van archeologisch onderzoek moet betalen. Deze twee uitgangspunten kunnen volgens het verdrag het beste gestalte krijgen door de archeologische belangen tijdig en volwaardig in het ruimtelijke planproces op te nemen.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn in de Nederlandse Monumentenwet en enkele andere wetten ten behoeve van de archeologische monumentenzorg in september 2007 van kracht geworden. De wijzigingswet die geleid heeft tot de herziening van de Monumentenwet 1988 wordt aangehaald als Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz). In de WAMz is het bestemmingsplan aangewezen als het meest geëigende instrument om het archeologisch erfgoed te beschermen en daarmee is de gemeente aangewezen als primair verantwoordelijk voor het behoud van het bodemarchief.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan moet het archeologisch bodemarchief beschermen.
  • Voor bepaalde ingrepen in de bodem kan het nodig zijn om vooraf een archeologisch onderzoek te moeten uitvoeren.

Monumentenwet 1988
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Er worden in de Monumentenwet verschillende monumenten onderscheiden:

  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk gebouwd monument;
  • Beschermd stads- of dorpsgezicht;
  • Rijks-, provinciaal of gemeentelijk archeologisch monument.

Daarnaast zijn er werelderfgoederen. Deze monumenten komen op de Werelderfgoedlijst te staan.

Gemeenten hebben vanuit de Monumentenwet 1988 de Verordening op de archeologische monumentenzorg (Monumentenverordening) en de Monumentencommissie als belangrijke instrumenten voor de bescherming van erfgoed. In de praktijk houdt de monumentencommissie zich voornamelijk bezig met gebouwde monumenten en minder met archeologie en landschap. Het gaat dan om het afbreken, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument en het herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar bracht.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van monumenten is geregeld in de Monumentenwet (rijksmonumenten) en in de Monumentenverordening (gemeentelijke monumenten). Het bestemmingsplan hoeft geen nadere regelgeving voor monumenten te bevatten, omdat er geen monumenten in het bestemmingsplan aanwezig zijn.

Besluit ruimtelijke ordening: cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MoMo) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De in het plangebied voorkomende cultuurhistorisch waardevolle sporen of elementen worden in paragraaf 4.8.2 beschreven. In deze paragraaf wordt ook ingegaan op de aanwezigheid van rijks- of gemeentelijke monumenten in het plangebied.


Beleid

Integrale Erfgoednota
Met de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft de gemeente er vanaf 1 september 2007 een aantal verplichtingen bij gekregen met betrekking tot de zorg voor het archeologisch erfgoed, een duidelijke financiering van het onderzoek, de verzameling en verspreiding van wetenschappelijk onderzoek en de bewustmaking van het publiek.

Op grond van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg moet de gemeente Noordwijk verantwoordelijkheid nemen voor het behoud van het eigen bodemarchief. Uitgangspunten van het nieuwe archeologiebeleid zijn door de gemeenteraad vastgelegd in de Integrale Erfgoednota Noordwijk (d.d. 28 juni 2011).

Beleidsbeslissingen "Bescherming van het bodemarchief" in ruimtelijke planprocedures:

  • 1. Bij processen die plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke ordening worden de archeologische belangen volwaardig meegewogen om behoud in situ na te streven.
  • 2. Op de Archeologische Beleidskaart Noordwijk wordt per gebied met een archeologische verwachtingswaarde in de gemeente een regime aangegeven, dat vaststelt bij welke planomvang rekening gehouden moet worden met archeologische verwachtingswaarden en welke eisen daaraan worden gesteld. De archeologische beleidskaart wordt vertaald in de nieuwe bestemmingsplannen en gehanteerd bij de vergunningverlening.
  • 3. Voor de gebieden met archeologische verwachtingswaarde wordt in de planregels van nieuwe bestemmingsplannen opgenomen dat aan reguliere bouw- en aanlegvergunningen archeologische voorschriften kunnen worden verbonden. Daarvoor worden de planregels bij de integrale erfgoednota Noordwijk 2011 gebruikt. De planregels zijn gekoppeld aan de verwachtingsgebieden.
  • 4. De Erfgoedverordening Noordwijk 2011 is ook vastgesteld in de raadsvergadering van 28 juni 2011. Daarin is de mogelijkheid opgenomen om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen en wordt een goedkeuringsvereiste opgenomen voor Programma's van Eisen en Plannen van Aanpak voor archeologisch veldonderzoek. Ook rapportages worden door het bevoegd gezag beoordeeld.
  • 5. Initiatiefnemers van ruimtelijke plannen en bouwplannen met bodemverstorende activiteiten (verstoorder) dienen, conform het veroorzakerprincipe, de kosten voor archeologisch (voor)onderzoek te dragen. Als de kosten excessief zijn is de gemeente medeverantwoordelijk voor de kosten. Kosten voor archeologisch onderzoek ten gevolge van bodemverstorende projecten, waarbij de gemeente initiatiefnemer is, komen ten laste van betreffende projectbegroting.
  • 6. De kwaliteit van archeologisch onderzoek wordt gewaarborgd door de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
  • 7. De gemeente hecht na onderzoek grote waarde aan de kwaliteit van het behoud ex situ.
  • 8. De gemeente heeft niet de intentie om archeologisch veldonderzoek binnen de gemeentegrenzen zelf in eigen beheer uit te voeren.

Archeologisch beslisproces voor ruimtelijke plannen

De gemeente Noordwijk kent vier categorieën waar zij verschillende regimes voor heeft bepaald. Deze zijn:

  • Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting).
  • Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting). De verschillende archeologische verwachtingswaarden die op het plangebied van toepassing zijn, zijn op de afbeelding weergegeven. Tevens is het bijbehorende beleid per waarde weergegeven.

De archeologische verwachting voor de verschillende archeologische beleidsadviesgebieden is uiteengezet in het rapport 'In de bodem van Noordwijk', dat ter onderbouwing van de totstandkoming van de archeologische beleidskaart van de gemeente geldt. Hierna volgt een omschrijving per beleidsadviesgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPOffemZuid-VA01_0013.png"
Afbeelding - Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart & Archeologische Beleidskaart (globale plangrens in blauw weergegeven)

Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen).
Voor archeologische terreinen is de archeologische waarde al vastgesteld. De aanwijzing als archeologisch terrein door de provincie heeft als doel deze terreinen te behouden, d.w.z. het handhaven van archeologische waarden in situ. Ruimtelijke ontwikkeling binnen deze zones worden afgeraden. Is behoud in situ echter niet mogelijk, dan dient er altijd een zo zorgvuldig mogelijke omgang met de archeologische waarden in acht te worden genomen. Hierbij dient de provincie betrokken te worden.

Dit principe van zorgvuldige omgang met archeologische waarden is tevens geldig voor de dorpskernen binnen de gemeente. Voor deze kernen is het zeker dat er archeologische waarden aanwezig zijn vanaf tenminste de Late Middeleeuwen. Op basis van dit gegeven heeft de gemeente besloten de betreffende gebieden onder dezelfde beleidsadviescategorie te laten vallen als de archeologische terreinen.

Daardoor geldt voor beide typen archeologische gebieden altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm.

Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting).
Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting geldt, dat op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge kans is op het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 100 m² en een diepte van 50 cm een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting). 
Deze gebieden hebben, op basis van de geologische en bodemkundige opbouw evenals door eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge kans ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Vanwege dit aspect is het gerechtvaardigd om voor de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting een ruimere norm te hanteren dan voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Immers de archeologische potentie van deze gebieden staat niet vast en bovendien is de kans dat bij een kleinschalige bodemingreep een archeologische waarde

Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is vanaf een bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 500 m² en een diepte van 50 cm is een archeologisch onderzoek vereist.

Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting).
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Hieronder vallen ook de locaties waar de bodem zodanig verstoord is, dat eventuele archeologische resten als verloren beschouwd mogen worden. Om het archeologisch bodemarchief van deze gebieden gedegen te beheren, is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 50.000 m² en een diepte van meer dan 50 cm.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De gemeente Noordwijk is voor archeologie en monumentenzorg het bevoegd gezag.
  • De archeologische waarden en verwachtingswaarden uit het plangebied dienen op de verbeelding te worden opgenomen.
  • Het bestemmingsplan heeft specifieke regels opgenomen die aansluiten bij de beleidsuitgangspunten uit de integrale erfgoednota. In paragraaf 4.8 van dit bestemmingsplan wordt nadrukkelijk stilgestaan bij het uitgevoerde onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied. Hierdoor zijn de verwachtingswaarden en daarmee de dubbelbestemming op de verbeelding, anders dan de weergave op de uitsnede van de beleidskaart zoals op de afbeelding weergegeven.
3.3.3 Wonen

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020
Op 12 oktober 2011 hebben Provinciale Staten de Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020 vastgesteld. In de provinciale woonvisie komen de provinciale ambities, sturingsmogelijkheden, taken en verantwoordelijkheden en het Uitvoeringsprogramma Wonen aan bod. De provincie wil dat woningen passend zijn voor de bewoners. Passend betekent dat woningen en woonmilieus aansluiten bij de situatie en wensen van bewoners, duurzaam zijn en passen in de ruimtelijke visie. Met dit uitgangspunt heeft de provincie vijf ambities geformuleerd:

  • Passend woningaanbod voor iedereen
  • Niet meer woningen plannen dan nodig
  • Toevoegingen en impulsen dragen bij aan een verbetering van de leefbaarheid
  • Provincie stelt kaders voor de lange termijn, waardoor innovatie mogelijk wordt
  • Regionale verscheidenheid wordt behouden en benut.

Een goede doorstroming is essentieel om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. In concreto betekent dat voor de huishoudens met een inkomen tussen modaal en circa €43.000,- meer woningen beschikbaar moeten komen die passend zijn bij de economische situatie van deze groep. Marktpartijen geven aan dat bouwen voor dit segment echter nog weinig renderend is. Het vinden van een oplossing/product dat wel rendeert zou prioriteit moeten hebben bij alle woonpartners. Het niet meer overal van toepassing verklaren van de verplichting tot 30 procent sociale nieuwbouw en het bieden van een platform voor overleg/vernieuwing voor de inkomensgroep modaal €43.000,- (indien daar vraag naar is) draagt bij aan de oplossing.

Het percentage te bouwen sociale woningbouw is afhankelijk van het percentage sociale woningbouw in de bestaande voorraad. Doelstelling is om doelgroep en voorraad in balans te hebben. Per regio kunnen afspraken worden gemaakt over het percentage te bouwen sociale woningen. De gemaakte afspraken vormen onderdeel van de regionale woonvisie en moeten een antwoord kunnen bieden op de vragen:

  • Op welke wijze de regio stuurt op de voorraad in relatie tot de doelgroepen en hoe monitoring plaatsvindt;
  • Of er voldoende spreiding is van de voorraad binnen de regio;
  • Indien de gemeenten binnen een regio niet tot gezamenlijke afspraken kunnen komen is het uitgangspunt dat per regio 30 procent van de woningproductie sociale woningbouw is.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Binnen de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gestart met de gefaseerde ontwikkeling van Offem-Zuid. In het gebied mogen maximaal 750 woningen worden gebouwd. Uitgangspunt is om bij de uitwerking van het gebied aan te sluiten bij de laatste trends en ontwikkelingen op de woningmarkt. Op deze wijze streeft de gemeente na om nieuwe woningen te bouwen voor de juiste doelgroep en in te spelen op de actuele woningbehoefte. Om te voldoen aan de uitgangspunten uit de woonvisie wordt in de uit te werken woonbestemming een bepaling opgenomen dat van de te realiseren woningen ten minste 30% bestaat uit sociale woningbouw.

Actualisatie woonvisie 2010-2015
Op 21 april 2010 werd in Noordwijk ‘Het nieuwe gezicht van Noordwijk, coalitieakkoord 2010-2014’ gepresenteerd. In dit akkoord staan diverse afspraken op het gebied van wonen. In de ‘Actualisatie’ van de woonvisie Noordwijk 2010-2015’ schetst de gemeente Noordwijk de accentverschuivingen die zij de komende jaren in het beleid wil aanbrengen ten opzichte van de in oktober 2006 vastgestelde Woonvisie 2006-2015.

Aangezien in Offem-Zuid ruimte wordt geboden voor de realisatie van maximaal 750 woningen zijn de uitgangspunten uit de woonvisie van toepassing. De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:

  • 1. Aanpassen van het bouwtempo aan de marktomstandigheden;
  • 2. De norm van 30% sociale woningbouw voor de kernen en 40% voor de uitleggebieden is geen hard gegeven, de nieuw te bouwen woningen dienen vooral afgestemd te worden op de Noordwijkse vraag en de bebouwingsmogelijkheden van de locatie (zie onderstaande segmentering).
  • 3. Zorgen voor een gedifferentiëerd woningaanbod. Zowel binnen de sociale woningbouw als tussen koop en huur.

Binnen deze beleidsuitgangspunten heeft de gemeente de volgende ambities en doelen opgesteld:

  • De gemeente Noordwijk wil het bouwtempo en programma in de periode 2010-2015 aanpassen aan de behoefte van de Noordwijkse bevolking.
  • Extra aanbod voor starters door nieuwbouw en lokaal maatwerk.
  • Blijvende aandacht voor realisatie van levensloopbestendige woningen.
  • Inzetten op doorstroming door realisatie van betaalbare en middeldure koopwoningen.
  • Stimuleren van uitbreiding van bestaande woningen of vervangen bestaande woningen door grotere.

Op 29 maart 2012 is door de gemeenteraad een actualisatie van de woonvisie vastgesteld waarvoor voor de uitleglocaties (Nieuw Oost) in verband met de aangenomen raadsmotie wordt uitgegaan van onderstaande woningbouwsegmentering:

30% sociaal (tot € 198.000)
Sociale huur tot € 652  
30% betaalbaar (€198.000 - € 250.000)
Huur vanaf € 652 tot € 800  
15% middelduur (€ 250.000 - € 350.000)
Huur vanaf € 652 tot € 800  
15% duur (tot 600.000)
Huur vanaf € 1.200 tot € 2.000  
10% topsegment (boven € 600.000)
Huur vanaf € 2.000  

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan voor Offem-Zuid bevat een uit te werken woonbestemming. Binnen deze uit te werken bestemming zijn bouwregels opgenomen die bij de gedetailleerde uitwerking nader ingevuld kunnen worden. Door het bestemmingsplan te voorzien van een uit te werken woonbestemming kan ten tijde van de daadwerkelijke ontwikkeling van het gebied ingespeeld worden op de dan actuele marktomstandigheden. Daarnaast biedt de uit te werken bestemming ook voldoende ruimte om een gedifferentieerd woningaanbod te creëren. In de regels is een bepaling opgenomen dat van de te realiseren woningen in Offem-Zuid ten minste 30% bestaat uit sociale woningbouw. Dit sluit aan bij het provinciale woonbeleid en de aangenomen raadsmotie. Tevens wordt de realisatie van een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt.
3.3.4 Groen

Kader

Natura 2000
De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld de achteruitgang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Zij doet dit onder meer door het realiseren van een netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. De belangrijke Europese instrumenten om de doelstelling van Natura 2000 te realiseren zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bepalen dat de lidstaten speciale gebieden aanwijzen, die geschikt zijn om het duurzaam voortbestaan van de meest bedreigde soorten en habitattypen te verzekeren. In en rondom de Natura 2000-gebieden zal rekening gehouden moeten worden met de voorwaarden voor het voortbestaan van die soorten en habitattypen.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden loopt langs drie sporen: aanwijzing, beheerplan en vergunning. Dit is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998. In deze wet is Natura 2000 in de Nederlandse regelgeving verankerd.

Eerst wordt voor elk gebied vastgelegd met welk doel het is aangemerkt als Natura 2000 gebied (de instandhoudingsdoelen) en wordt de exacte begrenzing vastgesteld. Dit gebeurt in de vorm van een aanwijzingsbesluit. Vervolgens wordt per gebied een beheerplan gemaakt, waarin staat beschreven wat er nodig is om de natuurdoelen van dat gebied te halen. Daar hoort ook een beschrijving bij van wat wel en niet is toegestaan in het gebied.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. De Natuurbeschermingswet kent een externe werking: zowel projecten en handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn. Voor elk plan, project of handeling die mogelijke significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied moet een passende beoordeling worden gemaakt. Er is sprake van ‘significante gevolgen’ wanneer: ‘Een plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, moet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, wanneer het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen’.
Ingrepen met mogelijke (negatief) significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van het beschermde gebied zijn niet toegestaan, tenzij een vergunning kan worden verkregen. Aan het verlenen van een vergunning zijn voorwaarden verbonden, deze zijn vastgelegd in artikel 19d (en volgende) Nb-wet.

Ten westen van het plangebied ligt op circa 1,6 kilometer het Natura 2000-gebied Coepelduynen. Dit gebied is op 16 februari 2010 door de minister van LNV definitief aangewezen als Natura 2000-gebied en betreft zowel een Vogelrichtlijn- als habitatrichtlijngebied. Momenteel wordt een beheerplan voor dit gebied opgesteld. Daarnaast ligt op 2,7 kilometer ten noorden van het plangebied het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid (formele aanwijzing nog niet afgerond). Ten zuiden ligt op 4,7 kilometer het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide (formele aanwijzing nog niet afgerond) .

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plan moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.

De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 biedt onder andere de juridische basis voor vergunningverlening. De wet bepaalt dat projecten die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998.

In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De bescherming van Natura 2000-gebieden is verankert in de Natuurbeschermingswet. Hieruit vloeit dus eveneens voort dat het plan rekening moet houden met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en geen ontwikkelingen mogelijk mag maken die leiden tot significante aantasting daarvan.

Beleid

Beleidsplan Groen
Het streven van Noordwijk om zich te ontwikkelen tot een brede kwaliteitsbadplaats voor jong en oud en het hiermee samenhangende ambitieniveau met betrekking tot de omgevingskwaliteit heeft geleid tot een visie op de groenstructuur vastgelegd in het Beleidsplan Groen (BPG). Het BPG kan beschouwd worden als een uitwerking van de groene component van de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 voor de periode 2008-2018.

De strook langs de N206 in het zuidoosten van het gebied vormt een onderdeel van de ecologische verbinding in de provinciaal ecologische hoofdstructuur. De verbindingszone zorgt er voor dat het landgoed betrokken wordt bij de ecologische hoofdstructuur. Het landgoed met aangrenzende weilanden is namelijk een cultureel-historisch en ecologisch waardevol element en fungeert als belangrijke drager van het groene oostelijke dorpsrandgebied van Noordwijk-Binnen.

De ecologische waarde van deze zone kan worden vergroot door deze intern te versterken en zuidwaarts, langs de provinciale weg N206, te ontwikkelen, door middel van het aanbrengen van boselementen afgewisseld met graslanden. Hierdoor ontstaat aan de oostzijde van Noordwijk, aansluitend op het natuurgebied Polder Hoogeweg (weidevogelgebied), een krachtige drager van de groene geleding, die tevens toeristisch-recreatief aantrekkelijk is en aansluit op de historische karakteristieken. Relevante uitgangspunten voor het plangebied afkomstig uit het beleidsplan groen zijn:

  • Realiseren van een aantrekkelijk wandel-/uitloopgebied voor Noordwijk.
  • Ecologisch beheer, en waar mogelijk de natuur grootschalig tot dicht bij Noordwijk-Binnen brengen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Binnen Offem-Zuid krijgt de strook langs de N206 een natuur gerelateerde bestemming. Dit sluit aan bij de status van ecologische verbindingszone en de uitgangspunten van het beleidsplan groen. Daarnaast wordt binnen dit bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor het natuurvriendelijk inrichten van de oevers langs Woensdagsche Watering. Ook langs de Beeklaan wordt middels een groenstrook ingezet op een natuurlijke inpassing van Offem-Zuid en het dicht bij brengen van de natuur bij Noordwijk-Binnen.

'Natuurlijk Noordwijk', Natuurbeleidsplan Noordwijk
De gemeente Noordwijk verkeert in de bijzondere situatie dat prachtige natuurgebieden binnen de gemeentegrenzen liggen. Ook buiten deze gebieden zijn in de gemeente op veel plaatsen belangrijke natuur- en landschapswaarden aanwezig. De gemeente beschouwt dit alles als een waardevol bezit, dat met zorg behandeld moet worden. Noordwijk is trots op haar positie als groene gemeente, een positie die bescherming verdient en die daarnaast als een van de dragers van het gemeentelijke imago krachtiger mag worden uitgedragen.

Uitgangspunten
De visie van de gemeente leidt tot uitgangspunten op diverse terreinen:

  • a. Bij het nemen van planologische beslissingen wordt het belang van natuur en landschap als één van de planologisch relevante factoren meegewogen. Blijkt dat andere belangen zwaarder wegen, dan zal geprobeerd worden om door mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen de schade voor de natuur zoveel mogelijk te beperken.
  • b. De gemeente stelt zich in principe positief op ten aanzien van plannen van anderen die beogen de natuurwaarden te behouden en te versterken.
  • c. Bij het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme wordt de sterke positie van Noordwijk als kustgemeente met veel natuur benadrukt. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat natuur en landschap sterk onder druk komen te staan. Het landschap in de Duin- en Bollenstreek is immers drager voor zowel sierteelt, toerisme en natuur.
  • d. Ten aanzien van het openbare groen streeft de gemeente naar handhaving en versterking van natuurwaarden in de woonomgeving.
  • e. De gemeente onderschrijft het belang van natuureducatie en stimuleert particuliere initiatieven in dezen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het bestemmingsplan wordt ingezet op het beschermen en versterken van natuurwaarden. Onder andere op basis van een onderzoek wordt ingegaan op aanwezige beschermde soorten in het plangebied. Paragraaf 4.7 gaat nader in op het aspect natuur.
3.3.5 Water

Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan.

Waterbeheerplan 2010-2015
Het Waterbeheerplan 4 (WBP4) is een rapport van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hierin zet Rijnland de lijnen uit voor de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen in de planperiode 2010-2015.

Al het werk van Rijnland is erop gericht de volgende drie strategische doelen (hoofddoelen) te realiseren:

  • 1. veiligheid tegen overstromingen;
  • 2. voldoende water;
  • 3. gezond water, inclusief doelmatig en effectief beheer van de afvalwaterketen.

Ecologie en recreatie
Ecologie en recreatie worden onderverdeeld in ecologische beheer (waaronder natuurvriendelijke oevers en een goede inrichting voor vissen) en recreatief medegebruik.

Ecologisch beheer - Natuurvriendelijke oevers
Planten en dieren krijgen meer kansen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer en onderhoud van oppervlaktewateren. Rijnland streeft al sinds WBP2 naar een meer natuurvriendelijke inrichting van oevers. Rijnland realiseert natuurvriendelijke oevers onder meer door werk-met-werk te maken, zoals bij het vervangen van beschoeiingen en het uitvoeren van kadeherstel. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren zoals de (provinciale) EHS, ecologische verbindingszones, bestaande natuurvriendelijke oevers en gebieden die zichtbaar zijn voor de burgers, zowel in de stad als in recreatiegebieden.

Daarnaast draagt Rijnland financieel bij aan het realiseren van natuurvriendelijke oevers volgens een subsidieregeling. Iedere burger, natuurbeherende instantie of overheidsorganisatie kan gebruik maken van deze regeling wanneer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd volgens de minimale (inrichtings-) eisen die binnen Rijnland hiervoor gelden.

De oevers die in de planperiode van WBP3 natuurvriendelijk zijn ingericht, zijn versnipperd en de lengte is beperkt gebleven tot 20 kilometer bij gebrek aan initiatieven van derden en beperkte uitvoering van eigen projecten door Rijnland. In planperiode 2010-2015 dient de aanleg van natuurvriendelijke oevers dan ook structureel te worden opgepakt. Het streven is om natuurvriendelijke oevers te realiseren door gerichte aanleg in geprioriteerde gebieden en door aan te haken bij bestaande uitvoeringsprojecten zoals kadeverbeteringen, baggerprogramma’s en projecten van derden.

Recreatief medegebruik
Recreatief medegebruik neemt in onze maatschappij een steeds grotere (financiële) plaats in. Rijnland gaat daarom in de planperiode visie en beleid voor recreatief medegebruik van het watersysteem formuleren. Rijnland heeft met het watersysteem en het bijbehorend cultureel erfgoed veel aan recreanten te bieden. Deze ontwikkeling vraagt om een actieve(re) rol van Rijnland. Het is dan ook noodzakelijk dat Rijnland een visie ontwikkelt over recreatief medegebruik van het watersysteem en ontsluiting van het cultureel erfgoed. Hierbij valt te denken aan:

  • toegang tot natuurvriendelijke oevers;
  • ontwikkeling kanoroutes, realiseren kano-overstapplaatsen;
  • bevaarbaarheid oppervlaktewateren;
  • ligplaatsen voor recreatievaart;
  • kades, duinen en dijken;
  • plaatsen van informatieborden bij gemalen, sluizen, enzovoort.

Rijnland beseft dat het hier niet gaat om de core business, maar een actieve rol past goed bij het algemeen maatschappelijk belang van een gezonde leefomgeving. Bij het opstellen van deze visie zal het Hoogheemraadschap belanghebbenden - zoals sportvissers, recreatieschappen - betrekken.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Tevens zijn in bijlage 11 en 12 een watertoets en een waterstructuurplan opgenomen.

Woonschepen
Hoogheemraadschap Rijnland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in onder andere de gemeente Noordwijk. Met betrekking tot verschillende onderwerpen heeft Hoogheemraadschap Rijnland beleidsregels en algemene regels opgenomen in de Keur. Ook voor woonschepen is in de Keur een artikel opgenomen waarin regels staan opgenomen waar woonschepen aan moeten voldoen.

In het plangebied bevinden zich drie woonschepen in het oostelijke deel van de Woensdagsche Watering. Het gaat om bestaande woonschepen die volgens de APV in aantal niet mogen toenemen. Voor woonschepen heeft het bestuur van Hoogheemraadschap Rijnland enkele voorwaarden opgesteld. Voor de reeds bestaande woonschepen in het plangebied Offem-Zuid zijn de volgende relevant:

  • Het (deels) vervangen van een bestaande woonschip is toegestaan, mits de bestaande drijvende woning dezelfde vorm en afmeting heeft, op dezelfde locatie wordt aangelegd en de te vervangen onderdelen in het geheel worden verwijderd.
  • Tevens geldt dat maximaal 1/3 van de breedte van de watergang gemeten op de waterlijn in beslag mag worden genomen door woonschepen (inclusief omloopsteigers).
  • Onder drijvende woningen moet altijd minimaal 0,30 meter water aanwezig zijn tussen de onderkant van de drijvende woningen en de leggerdiepte (diepte van de watergang volgens de geldende legger).
  • Woonschepen mogen niet dusdanig aan bodem of oever worden vastgeklonken dat ze niet meer kunnen mee bewegen met het waterpeil, om te voorkomen dat het bergend vermogen van het watersysteem afneemt.
  • Om onderhoudswerkzaamheden te verrichten of in geval van calamiteiten zijn woonbooteigenaren verplicht de boot tijdelijk te verplaatsen.
  • Alle aansluitingen tussen de drijvende woning en de wal moeten zo zijn gerealiseerd dat de drijvende woning verplaatsbaar is.
  • Voor woonschepen zijn vergunningen nodig op grond van de Waterwet.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het bestemmingsplan voorziet geen wijzigingen ten aanzien van de drie aanwezige woonschepen in de Woensdagsche Watering. Indien er wijzigingen plaatsvinden bij de woonschepen dan dient ten allen tijde getoetst te worden aan de regels uit de Keur van Hoogheemraadschap Rijnland. De beleidsregels voor woonschepen van Hoogheemraadschap Rijnland behoeven geen directe doorwerking in dit bestemmingsplan.

Keur en beleidsregels van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is waterbeheerder en bevoegd gezag op het gebied van waterkeringen, oppervlaktewater en grondwater. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebods- en verbodsbepalingen). Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen en watergangen (bv. dempen, graven) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningplichtig. In de Beleidsregels die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast is in het Waterplan dat als bijlage 11 aan dit bestemmingsplan is toegevoegd een samenvatting van de beleidsregels opgenomen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgenomen in paragraaf 4.9. Hierin is opgenomen welke waterhuishoudkundige thema's relevant zijn voor het plangebied en op welke manier daarmee wordt om gegaan. Tevens zijn in bijlage 11 en 12 een watertoets en een waterstructuurplan opgenomen.
3.3.6 Verkeer en parkeren

Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013

De gemeente heeft een nieuwe nota ten aanzien van parkeren. Deze ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ (collegebesluit d.d. 14 mei 2013) vervangt de beleidsregel parkeernormen uit 2008. In de nieuwe nota zijn parkeernormen opgenomen voor wonen en niet-woonfuncties. Ten aanzien van niet-woonfuncties is daarbij aangesloten op de minimum parkeernormen in de CROW-richtlijn ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (publicatie 317) voor matig stedelijk gebied. Deze parkeernormen zijn vastgelegd in het bestemmingsplan.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het kader van de ontwikkeling van Nieuw Oost, waar Offem-Zuid onderdeel van uitmaakt, wordt uitgegaan van twee parkeerplaatsen per woning. Daarnaast wordt bij de ontwikkeling van Nieuw Oost ingezet op het doel om de auto uit het straatbeeld te krijgen.
3.3.7 Economie en toerisme

Sociaal Economische Visie Noordwijk aan Zee
In de visie geeft het gemeentebestuur aan hoe Noordwijk aan Zee haar imago als kwaliteitsbadplaats beschermt en waar nodig opnieuw inhoud geeft. De kwaliteit van de badplaats laat zich echter niet alleen kennen in het voorzieningenniveau voor de bezoekers, maar evenzeer in een hoogwaardig woon- en leefmilieu voor alle inwoners van Noordwijk.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De visie vermeldt niets dat ruimtelijk relevant is voor het plangebied en heeft daarom geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
3.3.8 Onderwijs, welzijn, sport en cultuur

Sport in Noordwijk
Met deze nota wil de gemeente inzichtelijk maken met welk beleid de gemeente de sportontwikkeling op korte en lange termijn wil ondersteunen en stimuleren.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • Het plangebied maakt geen grootschalige sportvoorzieningen mogelijk. De nota Sport in Noordwijk behoeft dan ook geen doorwerking in dit bestemmingsplan.

Toekomstvisie Woonzorgzones 2012 - 2016
Kwaliteit is het uitgangspunt voor hoe ouderen in Noordwijk wonen en leven. Nu en in de toekomst. Dat is voor allen die bij het vraagstuk betrokken zijn een aanzienlijke opgave. Zeker omdat kwaliteit ook betekent rekening houden met enerzijds de wensen van de doelgroep en anderzijds met de ontwikkelingen en trends.

Daar zit in dit beleidsveld dan ook de spanning. Op de eerste plaats omdat Nederland vergrijst en ouderen langer leven, waardoor de aanspraak op (al dan niet gespecialiseerde) dienstverlening en zorg indringender wordt. Op de tweede plaats omdat de groep divers wordt. "De" oudere bestaat niet. Een 55 plusser heeft een heel andere levensstijl (en ook andere mogelijkheden) dan de 75 plusser. Om nog maar te zwijgen van de groeiende groep 95 plussers. Hoe luiden dan de kwaliteitseisen? Wat is er mogelijk en betaalbaar? Hiermee staat de gemeente voor een kostenbeheersingsuitdaging.

Samen met verschillende maatschappelijke organisaties heeft de gemeente de afgelopen jaren één woonzorgzone goed in de steigers gezet: Noordwijk Binnen, met als kloppend hart het woonzorgcentrum Jeroen. Hier ervaren ouderen het gemak van het bij de hand hebben van belangrijke voorzieningen als een gezondheidscentrum, winkels, openbaar vervoer en gespecialiseerde zorgaanbieders. Hier ervaren gemeente en partners de kracht van het concept, waarbij alle partijen uitgedaagd worden om het aanbod scherp af te stellen op de wensen en de behoeften. In Noordwijk aan Zee is er eveneens een woonzorgzone, met als kloppend hart het woonzorgcentrum Groot Hoogwaak.

Onze visie is voor allen die betrokken zijn bij het vraagstuk een oriëntatiepunt bieden. Voor de zorgaanbieders die meer (en betaalbare) zorg moeten gaan aanbieden, voor partijen die een bouwproject willen opzetten, voor de gemeente zelf bij het schrijven van beleid, voor het maken van uitgewerkte overeenkomsten met woningbouwverenigingen etc. Zo'n ankerpunt is nodig. De vraag groeit voorspelbaar. De actualisatie van de visie maakt klip en klaar duidelijk wat de verwachte, toekomstige vraag is en wat de taken zijn waarvoor de zorgketenpartners samen met de gemeente staan. Meer levensloopbestendige nieuwbouwwoningen. Meer bestaande woningen levensloopbestendig maken. Meer zorgwoningen realiseren. En meer integratie van de zorgvoorzieningen voor onze ouderen in hun bestaande woonomgeving. Het is onze verantwoordelijkheid om hierop goed in te spelen, zodat de verwachte zorgvraag ons en onze partners niet boven het hoofd groeit. En dat we mogelijkheden in kaart brengen en samen kunnen benutten. Deze Geactualiseerde Toekomstvisie Woonzorgzones wijst de weg. Het beeld: naast verschillende, 'losse' projecten, verdere optimalisatie van de bestaande woonzorgzone in Noordwijk Binnen. Maar ook het benutten van de ambities van Groot Hoogwaak om de woonzorgzone in Noordwijk aan Zee krachtig en duurzaam te versterken en te komen tot de gewenste integraties van de (nog te realiseren, nieuwe) functies. En bovenal: de toevoeging van een nieuwe woonzorgzone in de nog te bouwen wijk Offem-Zuid: de geplande uitbreiding van Noordwijk aan de oostelijke kant van de gemeente.

De gemeente stuurt op strategische versterking van de woonzorgzonestructuur in Noordwijk. De derde woonzorgzone in Offem-Zuid faciliteert de ouderen in het zuidelijk deel van Noordwijk Binnen, het Vinkenveld en Boechorst en de toekomstige nieuwbouwwijk Offem-Zuid in hun zorgbehoefte. Dit college van burgemeester en wethouders heeft de ontwikkeling van deze nieuwe wijk daarom zelfs geprioriteerd. Deze visie brengt het ambitieniveau van deze derde woonzorgzone helder in kaart.

Het beeld dat de gemeente voor ogen staat. De woonzorgzone in Offem-Zuid dient zo veel mogelijk levensloopbestendige woningen te krijgen, die als het ware 'meegroeien' van levensfase naar levensfase. Woningen die in de toekomst eenvoudig aan te passen zijn aan veranderende levensfasen en wooneisen. Ze kunnen snel en goedkoop geüpgraded worden dankzij de standaard 3-sterren classificatie, zodat ze gemakkelijk toegankelijk zijn en blijven voor de rollator en de rolstoel. De ambitieuze opgave is om daarbij ongeveer 80 zorgwoningen in de sociale sector te realiseren. Naast deze levensloopbestendige woningen is het onze ambitie dat er in Offem-Zuid zorg- en welzijnsfuncties worden aangeboden vanuit een multifunctioneel centrum (met zorgsteunpunt), bij voorkeur in de nabijheid medische eerste-lijnsvoorzieningen. Dat alles natuurlijk vanuit een nieuw te bouwen woonzorgvoorziening. Offem-Zuid wordt daarmee de derde woonzorgzone van Noordwijk.

Op 15 oktober 2012 hebben de gemeente en de marktpartijen een intentieovereenkomst afgesloten waarin afspraken zijn gemaakt over het realiseren van een woonzorgvoorziening in Offem-Zuid.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • In het bestemmingsplan wordt de realisatie van een woonzorgvoorziening mogelijk gemaakt. Hiermee wordt aangesloten op de uitgangspunten zoals opgenomen in de Toekomstvisie Woonzorgzones 2012-2016.
3.3.9 Duurzaamheid

Milieuvisie Noordwijk 2020
In de milieuvisie Noordwijk 2020 staan in grote lijnen de ambities en doelstellingen voor een toekomstgericht duurzaam Noordwijk beschreven. De milieuvisie is vastgesteld in oktober 2010. Met deze visie wil de gemeente Noordwijk een eerste stap zetten met inwoners, ondernemers en andere betrokkenen om gezamenlijk de verantwoordelijkheid te nemen voor het behoud en de verbetering van een hoogwaardig kwalitatieve leefomgeving.

Met duurzaamheid als uitgangspunt wordt de toekomstwaarde van Noordwijk versterkt. Daarnaast zorgt duurzame ontwikkeling voor een verbetering van de leefkwaliteit, waar iedereen baat bij heeft. De Milieuvisie Noordwijk 2020 is opgezet vanuit drie integrale thema's:

  • Noordwijk Gezond, Veilig en Schoon
  • Noordwijk Duurzaam
  • Noordwijk Ondernemend

Per thema zijn ambities opgenomen die door samenwerking tussen meerdere partijen tot uitvoering gebracht dienen te worden. Gekoppeld aan de Milieuvisie Noordwijk 2020 wordt een uitvoeringsprogramma opgesteld waarin staat beschreven hoe de visie in de komende jaren invulling/uitvoering dient te krijgen.

Conclusie en aanbevelingen voor de planopzet

  • De uitgangspunten voor duurzaamheid zijn met name van toepassing bij de realisatie van bebouwing. Het voorliggend bestemmingsplan voor Offem-Zuid betreft een nog nader uit te werken bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dan ook om bij de nadere uitwerking van het woongebied aan te sluiten bij de ambities uit de gemeentelijke milieuvisie.