Plan: | Kooiplein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00068-0302 |
Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgevan bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. De stad Leiden behoort tot het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland.
In de Zuidvleugel ligt een grote woningbouwopgave. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. In het gebied rond Leiden zal 10% van de uitbreidingsopgave gerealiseerd moeten worden. het realiseren van het project Kooiplein levert een bijdrage aan deze uitbreidingsopgave.
Leiden behoort met het Bio Science Park tot één van de economische pijlers in de Zuidvleugel. Een goede onderlinge verbinding met de andere economische pijlers in het gebied (Rotterdam, Den Haag en de Greenports) en goede achterlandverbindingen is nodig om het vestigingsklimaat in de Zuidvleugel te versterken.
De economische kracht van de Zuidvleugel kan worden vergroot als de steden Rotterdam en Den Haag meer als metropoolregio zouden functioneren. Door verschillende steden beter te verknopen en de economisch belangrijke gebieden beter te ontsluiten inclusief (internationale) achterlandverbindingen wordt de ruimtelijk-economische structuur van de regio versterkt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Het kabinet heeft een ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stigente 'nee' bepaling.
In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord.
Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie in de Randstad. De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheidt van andere Europese stedelijke regio's.
Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de langere termijn. Deze leidende principes zijn:
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een intensief benut stedelijk gebied, waarbij bijzondere aandacht is voor bereikbaarheid en groenvoorzieningen. Hierdoor past deze ontwikkeling binnen de kaders van de Structuurvisie Randstad.
Het grotestedenbeleid (GSB) zoals wij dit nu kennen vindt zijn oorsprong in 1994. In dit jaar werden vier plus vijftien steden (G4 & G15) geselecteerd, die onder dit GSB-beleid vielen en waarmee inhoudelijke afspraken werden gemaakt over de aanpak van stedelijke problematiek.
In 1996 werden de gemeenten Haarlem, Dordrecht, Leiden, Schiedam, Heerlen en Venlo toegevoegd aan dit grotestedenbeleid en was de 'G21' een feit. Onder de naam 'Grotestedenbeleid I' (GSB I) stapten Rijk en steden in een gezamenlijke aanpak van de stedelijke problematiek en maakten zij prestatieafspraken met elkaar over de aanpak hiervan.
GSB II van 1999-2004 kende daarna een bredere, meer ontkokerde en programmatische aanpak. De meeste volkshuisvestingssubsidies van weleer werden nu samengebracht in het 'Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing' (ISV1) en uitsluitend de middelen voor woningproductie (BWS en het BLS) bleven afzonderlijk bestaan. Er werden GSB-afspraken met de steden gemaakt op basis van de ambities van iedere stad afzonderlijk. Deze waren gestoeld op een eigen analyse van de drie pijlers, die vanaf dan worden gehanteerd, te weten 'Sociaal', 'Economisch' en 'Fysiek'. De ambities werden geformuleerd in de vorm van maatschappelijke effecten ('outcome-indicatoren').
In de periode GSB III van 2005 t/m 2009 is sprake van nog meer maatwerk per stad. Zevenentwintig middelgrote (G27) en de vier grote steden (G4) doen in dit tijdvak als 'rechtstreekse gemeenten' mee aan het GSB. Op 11 maart 2005 sluit elk van hen, waaronder Leiden, een maatwerkconvenant met het Rijk in de vorm van een 'meerjarenontwikkelingsprogramma' (MOP). In GSB III kunnen steden via een 'Brede Doeluitkering' (BDU) voor elk van de drie pijlers, middelen koppelen aan de prestatieafspraken ('output-indicatoren') met het Rijk. Eenmalig dienen zij via een MOP de aanvraag bij het Rijk in en na vijf jaar leggen zij verantwoording over het geheel af.
Het grotestedenbeleid heeft de afgelopen jaren al veel opgeleverd voor de fysieke ontwikkeling van Leiden. Zo heeft GSB bijvoorbeeld bijgedragen aan de realisering van meer en kwalitatief betere woningvoorraad. Ook is het een belangrijke stimulans geweest om tot integrale wijkontwikkelingsplannen te komen en heeft het een bijdrage geleverd aan de leefbaarheid van de stad. Kwaliteitsimpulsen in de openbare ruimte en meer groen in de stad zijn andere voorbeelden van verworvenheden van het GSB en meer specifiek het ISV.
Met deze tastbare resultaten uit het verleden, was het goed om in 2008 te vernemen dat –hoewel in afgeslankte en gewijzigde vorm- het GSB gecontinueerd wordt in de periode vanaf 2010. De fysieke pijler van het GSB, die in dit document centraal staat, wordt gecontinueerd. De sociale pijler gaat in gewijzigde vorm ook verder na 2009, maar de economische pijler houdt helaas op te bestaan.
Het Rijk stelt voor de fysieke pijler van het stedenbeleid in de periode 2010 t/m 2014 dus weer een Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing beschikbaar. Het Rijk ziet haar rol in het aanstaande ISV als selectief, daarbinnen actief, als partner van de gemeenten en met meer beleidsruimte voor gemeenten dan in het verleden. Dit laatste vertaalt zich o.a. in de omvorming van de huidige brede doeluitkering (BDU/Fysiek), naar een decentralisatie-uitkering (DU/Fysiek) vanaf 2011 en naar afspraken op hoofdlijnen in de vorm van 'outcome-indicatoren'.
De gemeente heeft een nieuw MOP geformuleerd met daarin haar ambities voor het nieuwe tijdvak ISV. In dit programma worden de drie hoofddoelstellingen die het Rijk met het ISV nastreeft, als kader gehanteerd. Deze doelstellingen zijn:
In 1998 is het Verdrag van Malta totstandgekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. Dit verdrag is hiermee van toepassing op de ontwikkelingslocaties in het plangebied.
Binnen dit bestemmingsplan wordt door middel van archeologische dubbelbestemmingen rekening gehouden met de archeologische verwachtingen. In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op dit aspect.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet als organieke wet voor de waterschappen bestaan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wm bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren).
De directe lozingen vallen onder de Waterwet ( Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wet Milieubeheer ( Wm).
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de 'Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw'. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later werden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord heeft een bijdrage geleverd aan het Nationaal Waterplan.
Het Nationaal Waterplan beschrijft het nationale beleid ten aanzien van water en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft manieren waarop Nederland kan anticiperen op klimaatverandering en andere uitdagingen met betrekking tot de waterkwaliteit, waterhuishouding en grondwaterstand. In dit kader zijn projecten als Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken uitgerold, en worden zwakke plekken in de Nederlandse waterlinie gerepareerd. Het Nationaal Waterplan bevat een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009-2015 en een langetermijnvisie tot 2040.
Om mogelijke complicaties met wateroverlast bij ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te kunnen waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het nationale Watertoetsproces in het leven geroepen. De Watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die ervoor zorgt dat de waterbeheerder (het Hoogheemraadschap) in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming wordt betrokken. De Watertoets bevat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De vertaling van de resultaten van de Watertoets moet in een wettelijke vereiste waterparagraaf worden beschreven in elk bestemmingsplan.
De watertoets en overige voor de waterhuishouding van belang zijnde aspecten worden nader belicht in paragraaf 4.6.
In 2001 verscheen de kabinetsnota 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). In dit beleidsplan licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. De belangrijkste doelstelling van het beleidskader is om van Nederland een duurzaam land te maken, waarin milieulasten worden verminderd. Daartoe stelt het marges op het gebied van CO2-uitstoot, luchtvervuiling, bodemvervuiling, geluidsoverlast en veiligheid. Een belangrijk speerpunt daarin is bijvoorbeeld de bevordering van het gebruik van alternatieve energiebronnen als wind- en zonenergie en het ontwikkelen van schonere vervoersmiddelen en productieprocessen.
Op het gebied van de ruimtelijke ordening stelt het Nationaal Milieubeleidsplan eisen aan de inrichting van het land, bijvoorbeeld met regelgeving over milieuzoneringen en het efficiënter inrichting van verkeersstromen om (auto)verkeer terug te dringen.
Milieukundige aspecten van onderhavig bestemmingsplan, zoals bodem, geluid en luchtkwaliteit, worden nader besproken in hoofdstuk 4.
Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. De bescherming van bedreigde plant- en diersoorten is op Europees niveau geregeld in de zogenaamde Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en het internationale CITES-verdrag tegen de handel in bedreigde diersoorten. Op nationaal bestuurlijk niveau zijn de regels in deze Europese richtlijnen vertaald in de Flora- en Faunawet. De Flora- en Faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden.
In het kader van de Flora- en Faunawet dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen een ecologische toets te worden uitgevoerd, om de aanwezigheid van bedreigde plant- en diersoorten in een gebied inzichtelijk te maken. Vervolgens is het beleid gericht op het beschermen van aangetroffen soorten. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op de volgende punten neer:
bij gebiedsontwikkeling dient gedegen onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van beschermde planten of dieren;
ontwikkelingsplannen moeten zodanig zijn ontwikkelt dat verstoring van eventueel aanwezige beschermde plant- en diersoorten zoveel mogelijk wordt voorkomen;
wanneer bij de ontwikkeling van een gebied geen gehoor kan worden gegeven aan het voorkomen van verstoring van de habitat van bedreigde soorten, dient voor deze soorten een alternatieve habitat te worden aangewezen ter compensatie;
De Flora- en Faunawetgeving is sinds februari 2005 gewijzigd. Hierbij is het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten verlicht en kan de noodzaak voor het aanvragen van ontheffingen voor ontwikkelingen in de habitat van een aantal beschermde soorten komen te vervallen wanneer gemeenten een Gedragscode vaststellen en laten goedkeuren. De gemeente Leiden heeft daarom een eigen Gedragscode vastgesteld als vertaling van de nationale Flora- en Faunawet. Deze Gedragscode draagt de naam 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' en geeft inzicht in eisen en randvoorwaarden die bij de ontwikkeling van ieder ruimtelijk project in Leiden moet worden toegepast.
De gevolgen die dit bestemmingsplan heeft voor de flora en fauna worden besproken in paragraaf 4.7.
De ontwikkeling van het project Kooiplein past binnen het Rijksbeleid. Er is sprake van een bundeling van economische en maatschappelijke activiteiten wat in overeenstemming is met het bundelingsbeleid van het Rijk. Er is sprake van een grote kwaliteitsverbetering in het bestaande stedelijk gebied, met intensivering van het ruimtegebruik, verbetering van de bereikbaarheid en versterking van de groenstructuur.
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. Deze 'Visie op Zuid-Holland' vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte van de provincie Zuid-Holland en bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.
In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de Provinciale Structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:
Afbeelding 3.1: Uitsnede functiekaart 'Visie op Zuid-Holland'
Op de functiekaart van de Provinciale Structuurvisie is het plangebied van dit bestemmingsplan bestemd als “Stads- en dorpsgebied”. Dit wordt getypeerd als aaneengesloten bebouwd gebied waarin de functies wonen, werken en voorzieningen gemengd en gescheiden voorkomen. De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand bebouwd gebied. Zuid-Holland wil dat voor alle stedelijke ontwikkelingen het principe geldt: eerst intensiveren van bestaand gebruik, vervolgens nagaan of door herstructureren de beschikbare ruimte in het bestaand bebouwd gebied beter benut kan worden en pas dan uitbreiden. Intensiveren betekent in de praktijk vaak het combineren van verschillende functies. Dit kan door stapeling of bestaande bebouwing voor meerdere functies geschikt te maken. Herstructurering is een goede methode om functies te herschikken in het kader van intensivering van het stedelijk gebied. In sommige gevallen verandert op kleine schaal het ruimtegebruik, maar herstructurering betreft vooral functiebehoud. Via herstructurering en transformatie kan tegelijk ook de milieukwaliteit op een locatie worden verbeterd. Dit gaat om geluidhinder, geurhinder, luchtkwaliteit en onveilige situaties. Een schone en veilige leefomgeving is van belang om het internationale profiel van het stedelijk netwerk te behouden en te ontwikkelen. Naast de intensiveringsopgave dient in en om het stedelijk gebied voldoende ruimte te blijven voor een robuuste groen- en waterstructuur. Dit is van belang voor de leefkwaliteit in de stad en goede verbindingen met het buitengebied.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan past in het provinciaal beleid uit de Structuurvisie. Er is sprake van een herstructurering en intensivering van het bestaande stedelijk gebied waarbij verschillende, ook bestaande, functies met elkaar gecombineerd worden. Er wordt een schone en veilige leefomgeving gecreëerd.
Gelijk met de structuurvisie is de Verordening Ruimte vastgesteld. Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan de verordening er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en weinig gemeentelijke beleidsvrijheid zich voor een regeling in een provinciale verordening.
Daarnaast is het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit de AMvB Ruimte, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Nationale Landschappen.
Het plangebied Kooiplein bevindt zich binnen de bebouwingscontouren zoals opgenomen op kaart 1 van de provinciale verordening. De provincie hanteert het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bestaande bebouwde gebied behouden en versterkt. Ten aanzien van detailhandel wordt aangegeven dat uitbreiding van detailhandel moet plaatsvinden binnen bestaande winkelcentra in de stedelijke centra. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de Verordening Ruimte van de provincie.
De gemeente Leiden maakt deel uit van de regio Holland-Rijnland. De Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland is een beleidsdocument opgesteld door het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland. Op een lager ruimtelijk schaalniveau dan de Provinciale Structuurvisie schetst de Regionale Structuurvisie een beeld van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied dat zich uitstrekt tussen de gemeenten Noordwijk, Nieuwkoop, Rijnwoude en Voorschoten, waarin Leiden het stedelijke middelpunt is.
Op 24 juni 2009 is de definitieve versie van de Regionale Structuurvisie door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het gemeenschappelijk toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen worden hieraan getoetst. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, dan moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Science en ruimtevaarttechnologie.
De ontwikkelingen die ten grondslag liggen aan dit bestemmingsplan hebben een versterkende werking op de kwaliteit van de directe omgeving van het plangebied.
Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan voor de Leidse regio draagt de titel 'De Regio's Verbonden'. Hierin wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn met betrekking tot vraagstukken op het gebied van mobiliteit. De beleidspunten hebben tot doel een bijdrage leveren aan het stellen van condities aan bereikbaarheid die leiden tot een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang.
Mobiliteit en ruimte; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
De fiets; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
Openbaar vervoer; dit aandachtsveld stelt de volgende doelen:
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een betere doorstroming van de Willem de Zwijgerlaan en een betere ontsluiting van het noordelijke deel van het plangebied. Daarnaast is aandacht besteedt aan goede fietsroutes. In paragraaf 2.2.3.4 en 2.2.3.5 wordt nader ingegaan op verkeer en vervoer binnen het plangebied.
De provincie legt haar waterbeleid vast in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan treedt op 1 januari 2010 in werking en gaat het huidige provinciale Waterhuishoudingplan vervangen, dat nu is opgenomen in het 'Beleidsplan Groen, Water en Milieu' (2006) en in het 'Grondwaterplan 2007-2013'. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.
Het is belangrijk dat het waterbeleid zichtbaar wordt op de bestemmingsplankaarten en in de tekst van bestemmingsplannen. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een digitaal beleidsdocument opgesteld dat erop gericht is richtlijnen te geven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen.
Het beleid bevat aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen de gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersystemen, het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen en samenwerking tussen de gemeenten en waterbeheerders.
Ten slotte bevat het beleidsstuk algemene principes omtrent het omgaan met water zoals het tegengaan van versnippering in het watersysteem en het realiseren van een biologisch gezond watersysteem, en beleidsuitspraken omtrent verschillende onderwerpen die met water te maken hebben, zoals de eisen aan waterbergingsystemen, de afvoercapaciteit, beperkingen aan het dempen van wateren en het vaststellen van het waterpeil.
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Per 22 december 2009 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede de nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda "Samenwerken en Verbinden". Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing.
De ontwikkeling van het Kooiplein past binnen het regionale en provinciale beleid. Er is sprake van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van intensivering van het ruimtegebruik waarbij verschillende, en ook bestaande, functies met elkaar gecombineerd worden. Een belangrijk onderdeel van het project is het verbeteren van de infrastructuur. De kwaliteit van het plangebied wordt door alle ingrepen sterk verbeterd.
Op 17 december 2009 heeft de Gemeenteraad van Leiden de Structuurvisie 2009-2025 vastgesteld.
De Structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden, stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de Leidse Structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de Leidse Structuurvisie.
De Structuurvisie gaat uit van het bestaande beleid. Het is niet de bedoeling om oude discussies over te doen of nieuwe te starten. De uitgangspunten van Structuurvisie zijn de Ontwikkelingsvisie, het resultaat van de stadsgesprekken in 2004, en de Regionale Structuurvisie die het resultaat is van het regionale overleg over ruimtelijke prioriteiten voor de regio. Daarnaast zijn gesprekken gestart met partijen en partners in de stad om hun ruimtelijke ambities en verwachtingen voor de komende 15 jaar te inventariseren. Dat heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Leiden Noord is één van de projectgebieden uit de Structuurvisie. Het Kooiplein is in de Structuurvisie aangegeven als nieuw te ontwikkelen woongebied. Ten tijde van de vaststelling moest de opgave van het Kooiplein nog worden opgesteld, waardoor de ontwikkeling van het Kooiplein niet gedetailleerd in de structuurvisie is opgenomen.
Inzake de vergrijzing geeft de Structuurvisie enkele 'woonservicezones' aan. Het Kooiplein is ook aangewezen als één van de 'woonservicezones'. Deze zones zijn in de nabijheid van een winkelcentrum, waarvan het maatschappelijke voorzieningenniveau uitgebreid zal worden. Ook eerstelijnszorg door huisartsen, apotheken en wijkverpleging zijn in de buurt van deze zones. Het Kooiplein is aangegeven als woonservicezone. Omdat een groeiend deel van de ouderen langer zelfstandig blijft wonen, komt de nadruk te liggen op kwaliteit en kwantiteit van de woningvoorraad ten behoeve van ouderen. Kernbegrip is hier het begrip ‘levensloopbestendig’: een eis die zowel aan de woning wordt gesteld (drempelloos, rollatordoorgankelijk, aanpassingen) als aan de woonomgeving.
In 2004 is een gemeentelijke ontwikkelingsvisie verschenen waarin een toekomstbeeld wordt geschetst van de stad Leiden. De kwaliteiten van de stad worden benoemd, evenals de kansen en de bedreigingen. De historie, de ligging en de levendigheid zijn duidelijke kwaliteiten. Daarnaast valt op dat de Leidse bevolking jong is en een goed opleidingsniveau heeft. Anderzijds is de stad nagenoeg volgebouwd, met als gevolg: spanning op de woningmarkt en beperkte ruimte voor wonen, werken en recreëren.
In het plangebied wordt de beperkte ruimte reeds intensief gebruikt. Het onderhavige plan zal dit intensieve gebruik voortzetten, uitbreiden en meer effectiviteit introduceren.
Het Structuurplan van Leiden 'Boomgaard van kennis' is vastgesteld in 1995, en beschrijft in hoofdlijnen de meest gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Leiden. Het is bedoeld als een sturingskader voor op te stellen bestemmingsplannen. De drie pijlers zijn de versterking van de kennisintensieve werkgelegenheid, het gebruik van de monumentale binnenstad en het bieden van gevarieerde woonmilieus. Ook hier is geconstateerd dat in het stedelijk gebied van Leiden nagenoeg geen ruimte meer is voor geschikte bouwlocaties. Bij het binnenstedelijk realiseren van bouwopgaven wordt dus gestreefd naar doelmatig ruimtegebruik en een verbetering van de stedenbouwkundige vervlechting en ruimtelijke kwaliteit.
Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met dit streven.
Leiden is strategisch gelegen als schakelpunt tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Dat blijkt ook uit de mobiliteitscijfers. De gemiddelde Leidenaar maakt 10% meer verplaatsingen dan personen in vergelijkbare stedelijke gemeenten. Om dit zowel nu en in de toekomst vlot en veilig te kunnen blijven doen zijn er diverse inspanningen nodig.
Omdat het verkeers- en vervoersbeleid in Leiden nu nog verwerkt is in een scala aan deelplannen is dit integraal verkeers- en vervoersplan opgesteld. Hierin is de onderliggende visie verwoord, wordt de samenhang met andere vakdisciplines aangeven, komen alle vervoerwijzen aan bod en is een actieplan opgesteld voor uitwerking van het beleid. Nadrukkelijk is daarbij gekeken naar de verwachtingen voor de toekomst.
Centraal binnen het plan staat het stimuleren van duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat door de te nemen maatregelen én de noodzakelijke bereikbaarheid van voorzieningen met verschillende vervoerswijzen is gewaarborgd én een bijdrage wordt geleverd aan een kwalitatief goede leefomgeving. De mobiliteitsvraag wordt gefaciliteerd uit oogpunt van vitaliteit en economie. Echter, Leiden als historische stad en verblijfsplaats, waar de netwerkstructuur en de openbare ruimte niet optimaal zijn ontwikkeld op het massale autogebruik van de nieuwe tijd, noodzaakt wel tot een beheerste groei van die mobiliteit.
Er wordt sterk ingezet op behoud en verbetering van het aandeel langzaam verkeer in de verplaatsingen in de stad en toekomstige mobiliteitsgroei wordt zo veel mogelijk gekoppeld aan adequaat openbaar vervoer. De parkeerstrategie zet in op ontlasting van de binnenstad en opvang aan de stadsrand (P&R, transferia).
Zowel op korte als langere termijn leveren vervoers- en verkeersmanagementmaatregelen een bijdrage aan de oplossing. De strategie is uitgewerkt in een vijftal samenhangende thema's: mobiliteit, ruimtelijke ordening, bereikbaarheid, leefbaarheid en randvoorwaarden.
De Kadernota bereikbaarheid is door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld op 29 mei 2009. Hierin worden ontwikkelingsplannen ter verbetering van het vervoersnetwerk in Leiden voorgesteld. Ook wordt een lange termijn visie bereikbaarheid (2025) gepresenteerd. In deze visie wordt geschetst hoe het verkeerssysteem in Leiden het best georganiseerd zou kunnen worden met als doel om de stad op de lange termijn optimaal te kunnen ontwikkelen en bereikbaar te houden. Een hoofddoelstelling van Leiden is om verkeer van en naar de stad mogelijk te maken met goede routes en heldere parkeercirculatie en daarmee doorgaand verkeer door het historische centrum te beperken. Dat betekent dat het aantal doorgaande autobewegingen in de binnenstad zo veel mogelijk teruggebracht dient te worden. Uitgangspunt is dat de binnenstad voor bevoorrading - en bestemmingsverkeer (bewoners) goed bereikbaar moet blijven. Om deze doelstelling te bereiken zijn aan de rand van de binnenstad parkeergarages nodig en dienen de routes door het centrum onaantrekkelijk voor doorgaand autoverkeer te worden. Het terugdringen van het autoverkeer door de binnenstad kan gerealiseerd worden door het aanleggen van een ringstructuur om de binnenstad. De Willem de Zwijgerlaan is een belangrijk onderdeel van de Leidse ringstructuur.
De fiets speelt ook een belangrijke rol in het Leidse verkeerssysteem. Een andere doelstelling is om die rol minimaal te handhaven. De beste kansen hiertoe dienen zich aan door voldoende fietsvoorzieningen in te bedden binnen andere ontwikkelingen. Zo wordt binnen infrastructurele projecten de fiets gefaciliteerd: binnen het dwarsprofiel wordt voorzien in veilige fietsvoorzieningen en daar waar hoofdroutes van het autoverkeer die van fietsverkeer kruisen wordt in principe voorzien in een ongelijkvloerse kruising. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden eisen gesteld aan de mogelijkheden tot het stallen van fietsen. Ontwikkelingen gaan niet ten koste van bestaande stallingsgelegenheid: bij het vervallen van plaatsen wordt compensatie, zowel ruimtelijk als financieel binnen de ontwikkeling meegenomen, vermeerderd met de extra stallingsbehoefte die de ontwikkeling genereert.
Met deze nota is eind jaren 90 van de vorige eeuw de start gemaakt met de stedelijk vernieuwing in Leiden Noord. De ambitie voor Leiden Noord is in het Wijkontwikkelingsplan Leiden Noord 2010 (WOP) als volgt geformuleerd: “Leiden Noord is in 2010 een multiculturele wijk met een herkenbaar positief imago, waar de bewoners prettig wonen, betrokken zijn bij hun omgeving en respect hebben voor elkaars mening en achtergrond. Het woningaanbod (zowel koop als huur) ligt goed in de markt, de leefomgeving voldoet aan de beheereisen van ‘schoon, heel en veilig’ en de basisvoorzieningen zijn voor alle leeftijdsgroepen in de wijk gesitueerd. De wijk kent verschillende sferen, die in positieve zin aansluiten bij de sociale, economische en fysiek/ ruimtelijke karakteristiek van de te onderscheiden deelgebieden.” Om deze ambitie te verwezenlijken zijn in het WOP drie hoofddoelen geformuleerd:
Tot slot maakt het WOP van ambities, hoofddoelen en thema’s een vertaling naar een werkprogramma van concrete projecten. Dit is het fysieke ontwikkelingsdeel van het nieuwe bestemmingsplan. Deze projecten geven een overzicht van de belangrijkste (grootschalige nieuwbouw) ontwikkelingen weer die in Leiden Noord gaan plaatsvinden. Voor het wijkontwikkelingsplan is een actualisatie opgesteld, WOP Noord, Meerjaren Uitvoeringsprogramma 2011 tot en met 2018.
De Verbeelding van Leiden Noord is in 2001 door de gemeenteraad van Leiden vastgesteld. Deze nota zoomt in op een aantal belangrijke projecten; de speerpunten. De Willem de Zwijgerlaan is daarbij in drie delen geknipt, zodat drie gebiedsgerichte projecten (speerpunten) ontstaan die allen een ruimtelijke relatie hebben met de Willem de Zwijgerlaan en waarvan de plangebieden allemaal aan elkaar grenzen. De ontwikkeling van het Kooiplein en omgeving is één van deze speerpunten.
De ruimtelijke visie Leiden Noord is een vertaling van de fysieke pijler van het WOP. Deze nota is opgesteld met als belangrijk doel om daadwerkelijk te komen tot een integrale uitvoering van het WOP. In deze visie is, uitgaande van de karakteristieken van de verschillende buurten en speerpuntgebieden uit de Verbeelding van Leiden Noord, het gewenste ruimtelijke toekomstbeeld van Leiden Noord beschreven. Deze visie vormt het overkoepelende en leidend ruimtelijk kader voor de uitwerking van de speerpunten. De ruimtelijke visie is ook in de toekomst het toetsingskader voor de uit te voeren projecten en zorgt ervoor dat de samenhang tussen de afzonderlijke projecten gewaarborgd blijft.
Sociale veiligheid en openbare ruimte
Behalve de speerpunten gaat de Ruimtelijke visie Leiden Noord ook in op andere ontwikkelingen die in het plangebied zijn voorzien. Deze ontwikkelingen zijn niet te vatten als concrete grootschalige projecten (zoals de speerpunten), maar zijn voorgenomen (meer kleinschalige) ingrepen die tot doel hebben de sociale veiligheid en de bruikbaarheid van de openbare ruimte in het plangebied te verbeteren. Deze ontwikkelingen zijn op verschillende plaatsen in Leiden Noord voorzien.
Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en anderen te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2007-2010 met gezamenlijke maatregelen. Het Waterplan Leiden is de vertaling van het Waterbeheerplan 'Waterwerk Rijnland 2006-2009' voor het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Leiden, met specifiekere richtlijnen.
Omdat het Europese, nationale, provinciale en regionale waterbeleid zijn vertaald in beleid toegespitst op de unieke watersituatie in de gemeente Leiden vormt het Waterplan Leiden het belangrijkste en meest concrete beleidskader voor alles gerelateerd aan waterbeheer. Daarnaast zijn doelstellingen uit eerder gemeentelijk beleid, zoals het Gemeentelijk RioleringsPlan, in het kader verwerkt. Naast algemene doelstellingen, zoals het streven naar schoner en gezonder water, een grotere veiligheid rondom water en een werkend afwaterings- en wateropvangsysteem, zijn in het document boezemgebieden en boezemwatergangen benoemd. Voor boezemgebieden en afzonderlijke peilgebieden geldt de zogenaamde 15%-compensatie-regeling voor het verharden van onverhard terrein over oppervlaktes groter dan 500m2. Voor boezemwatergangen geldt een instandhoudingsbeleid en opgestelde regels ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.
Het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) is een beleidsmatig en strategisch plan voor de aanleg en beheer van de gemeentelijke riolering. De technische uitwerking vindt plaats in operationele plannen. Elke 5 jaar wordt door de gemeente een nieuw GRP gemaakt. Het GRP wordt vastgesteld door de gemeenteraad. In het GRP tot aan 2013 ligt het accent onder meer op milieuhygiënische verbeteringen (terugdringen overstort) en aanleg van een verbeterd gescheiden rioolstelsel, dat voorziet in de scheiding van hemelwater en afvalwater.
De zorg voor de kwaliteit en hoeveelheden grondwater is opgedragen aan de provincie. Wettelijk is echter niet geregeld wie welke taak heeft in het stedelijk grondwaterbeheer. In de grondwaternota wordt, vooruitlopend op een wettelijke regeling voor het grondwater, aangegeven hoe in Leiden met de problematiek (grondwateroverlast) wordt omgegaan. De nota heeft tot doel om na te gaan of grondwateroverlast een probleem vormt of kan gaan vormen en zo nodig maatregelen te treffen opdat oplossingen worden geboden en problemen in de toekomst voorkomen kunnen worden.
De 'Handleiding Watertoets Leiden'. Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen' (2008) geeft alle betrokkenen bij ruimtelijke plannen in Leiden meer duidelijkheid hoe praktisch om te gaan is met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Gebruik van deze handleiding en met name het stappenplan inclusief de invullijst versnelt het planproces. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden, wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.
Het doel van de nota is het bevorderen van het fietsgebruik voor afstanden tussen de 0 en 5 kilometer.
Leiden kent een hoofdfietsnet en een onderliggend net. Het hoofdfietsnet bestaat uit zogenaamde corridors en hoofdfietsroutes. In de omgeving va het plangebied liggen de volgende corridors: de Marnixstraat als verbinding tussen de Merenwijk en de binnenstad en de Lage Rijndijk als verbinding tussen Leiderdorp en de binnenstad. De Willem de Zwijgerlaan betreft een hoofdfietsroute.
In zowel de gemeentelijke structuurvisie als andere ontwikkelingsvisies wordt de ontwikkeling van het Kooiplein en omgeving beschreven. De ontwikkelingen aan het Kooiplein hebben tot doel een nieuw centrum te ontwikkelen. Het moet het kloppend hart en de knoop van Leiden Noord worden. Door de ontwikkeling van nieuwe woningen, detailhandel, horecavoorzieningen, maatschappelijke en overige voorzieningen en het overkluizen van de Willem de Zwijgerlaan wordt deze doelstelling bereikt. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan is opgenomen past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid.