direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jozefpark Hillegom
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het doel van de beoogde ontwikkeling is de gronden en opstallen behorende bij de projectlocatie aan de Monsignieur van Leeuwenlaan te Hillegom te herontwikkelen naar een gemengd woon-zorggebied. De bestaande kerk, zusterhuis en pastorie worden getransformeerd naar zorgwoningen. De bestaande school wordt herontwikkeld naar 12 appartementen. Op de huidige locatie van de gymzaal worden 8 eengezinswoningen met een gebouwde parkeervoorziening gerealiseerd. Daarnaast verschijnt een nieuw appartementencomplex.

In de structuurvisie van 2009 wordt het Jozefpark al aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw. Verder is in de Woonvisie 2015-2019 onder meer vastgesteld, dat de vraag naar nieuwe woningen en woonzorgvoorzieningen voor diverse doelgroepen groot is én er voldoende kwalitatief hoogwaardige parken en andere groenstructuren aanwezig dienen te zijn met voldoende mogelijkheden om te spelen en te bewegen. Dit sluit aan bij de constatering uit de Omgevingsvisie 2030 waarin staat dat er momenteel weinig openbaar groen is in en rondom de woongebieden.

Voor de herontwikkeling van het Jozefpark is het van belang dat een passende invulling ontstaat die past bij het karakter en de historie van de plek. Verder is het van belang dat er aansluiting gezocht wordt bij de ambities uit het Centrumplan uit 2015. In het Centrumplan ligt de historische Hoofdstraat (de oude route van Haarlem naar Leiden) centraal. Aan deze Hoofdstraat liggen de Hoftuin en de kerktuinen met de daarbij behorende historische kerkgebouwen die als landmarks deze historische route begeleiden. De Jozefkerk vormt de zuidelijke entree tot het centrum, waarbij de groene omgeving vele kansen biedt. Als de aansluiting gezocht kan worden bij de rest van de Hoofdstraat ontstaat er een uniek woon- en verblijfsgebied.

Verschillende functies op het terrein van de Jozefkerk verdwijnen binnenkort of zijn reeds verdwenen. De potentie van een deel van de bestaande bebouwing (Kerk, Theresiahuis en Jozefschool) is groot, niet alleen door de historische waarde maar ook de emotionele waarde van vele inwoners van Hillegom en omgeving (school, trouwen, etc). Daarnaast is de parkachtige omgeving met fraaie bomen een unieke kwaliteit van dit gebied. Helaas is een groot deel nu niet openbaar toegankelijk. Omdat het Jozefpark en de kerk gezichtsbepalend zijn voor de zuidentree van het centrum van Hillegom, heeft het centrum er alle belang bij dat er een goede en passende nieuwe invulling van dit terrein komt. De schakel die het Jozefpark kan worden tussen woongebieden en centrum is sterk in potentie. Hier zal ook een nadruk op gelegd worden in de ontwikkeling.

De herontwikkeling is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Het initiatief is echter wel passend en gewenst op de locatie. Via voorliggend bestemmingsplan wordt gemotiveerd waarom derhalve medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de geldende wet- en regelgeving.

1.2 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • 1. Hoofdstuk 1 is de inleiding waarin kort aangegeven wordt wat de aanleiding is voor dit plan;
  • 2. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 2 nader ingegaan op het plangebied en wordt het initiatief omschreven waarmee inzicht verkregen wordt in de doelstelling van dit plan;
  • 3. Het beleid, voor zover relevant, komt in Hoofdstuk 3 aan de orde;
  • 4. In het Hoofdstuk 4 en 5 wordt het project getoetst op de uitvoerbaarheid aan de hand van verschillende sectorale eisen (milieuregels bijvoorbeeld als ook regels op het vlak van ecologie en verschillende andere onderwerpen);
  • 5. In Hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • 6. In Hoofdstuk 7 worden, vervolgens, de maatschappelijke haalbaarheid van het plan, de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), als ook de inspraakresultaten en de ingekomen zienswijzen besproken;
  • 7. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 de juridische planbeschrijving toegelicht. In dit hoofdstuk wordt ook een belangrijk algemeen inzicht gegeven in de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en de manier waarop bestemmingsplannen opgebouwd zijn. Voor niet-vakmensen is dit een belangrijk hoofdstuk om de plaats van het bestemmingsplan in de ruimtelijke ordening te kunnen bepalen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Er wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied voor de ontwikkelplannen betreft het terrein van de Hoofdstraat aan de westzijde tot aan de Monseigneur van Leeuwenlaan aan de zuidzijde, rondom de moskee bij het pad van de verlengde Havenstraat aan de oostzijde, de Jozefschoollocatie zelf en de achtertuingrenzen van de Brouwerlaan-bebouwing aan de noordzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0001.png"

Figuur 1: Globale ligging plangebied op luchtfoto

Op dit moment is de Jozefparklocatie deels privéterrein (de tuin van de kerk/pastorie), slecht toegankelijk en nodigt de opzet van de aangrenzende bebouwing niet uit tot een wandeling of verblijf. De ruimtes zijn functioneel ingericht (parkeerterreinen, ontsluitingsstraten, anoniem plantsoengroen). De huidige bebouwing kent weinig samenhang en geeft daarmee een erg rommelig gevoel. Ze zijn opgezet voor een specifieke functie en zijn moeilijk te gebruiken voor functies waaraan op dit moment behoefte is. Er ontbreekt ook een duidelijke relatie met de directe omgeving. Het plangebied grenst direct aan de Hoofdstraat. De Hoofdstraat vormt de belangrijkste verblijfsstraat van het centrum. Aan de Brouwerlaan ligt de Jozefschool.

Voor het overige ligt het plangebied met name aan de binnenzijde van het bouwblok tussen Olympiaweg en Brouwerlaan. De ontsluiting van het terrein vindt op dit moment plaats met een directe aansluiting vanaf de N208 en via een rotonde aan de Olympiaweg.

Deze laatste aansluiting is de aanbevolen aansluiting op het verkeersnetwerk, aangezien de aansluiting aan de N208 onoverzichtelijk en ongewenst is. Deze splitst zich op in een pad richting de N208 en een route voor auto’s richting de parkeerterreinen van het appartementencomplex Groot Veenenburg.

Jozefpark

Het Jozefpark vormt een historische groenstructuur, met op de kop de Jozefkerk en de Jozefschool. Het pad op de mgr. van Leeuwenlaan is een oude verbinding tussen de kerk en de begraafplaats. Deze route verdient respect in de uitwerking.

De openheid, de aanwezigheid van water en de volwassen groenelementen geven momenteel al een parkachtig gevoel. Momenteel ligt een deel van het Jozefpark nog afgesloten binnen diverse bebouwingen; dit is een kwaliteit die toegankelijk gemaakt dient te worden. De begrenzing aan de oostzijde wordt gevormd door een afgesloten begraafplaats en de moskee.

2.2 Toekomstige situatie

Het doel van dit bestemmingsplan is een helder kader te scheppen voor de voorgenomen ontwikkeling. Enerzijds dient het bestemmingsplan goede ontwikkelmogelijkheden te bieden, tegelijkertijd is het borgen van rechtszekerheid voor de omgeving ten behoeve van een zo groot mogelijk draagvlak van belang.

Voorliggend bestemmingsplan maakt diverse functies op de projectlocatie mogelijk.

De wens is om ter plaatse van de Jozefschool en het Crescendo gebouw woningen te realiseren. Ter plaatse van de Jozefkerk (incl. parochie) en het Theresiahuis zijn woningen, zorgvoorzieningen en maatschappelijke (aan zorg gerelateerde) functies beoogd. Het overige deel van het plangebied wordt bestemd voor groen, verkeer of parkeervoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0002.png"

Figuur 2: Nieuwe situatie locatie Jozefpark Hillegom (bron: botaniq, 30 oktober 2019)

Teneinde deze ontwikkeling mogelijk te maken, is zowel behoud als sloop van de bestaande panden beoogd. Onderstaand figuur geeft de voornemens weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0003.png"

Figuur 3: Gebouwen die in het nieuwe plan behouden blijven (donker) en gebouwen die in het nieuwe plan plaats maken voor nieuwbouw (lichter)

Er is gekozen voor een gedifferentieerd programma met woningbouw en zorg.

Zorgprogramma

In het bestaande kerkgebouw, parochie en zusterhuis (Theresiahuis) is een zorgprogramma gepland. In de Jozefkerk komen 26 woonruimtes voor 65-plussers met een blijvende, intensieve zorgbehoefte. In de voormalige pastorie van de Jozefkerk komen circa 10 zorgplaatsen. In het zusterhuis komen 10 zorgeenheden voor senioren. In eerste instantie gaat het om echte zorgfuncties, op termijn moet het in het zusterhuis mogelijk zijn om een vorm van woonzorg te realiseren, met een vorm van zelfstandige bewoning en facultatieve zorg. In dit bestemmingsplan wordt dit wel al mogelijk gemaakt door het hanteren van een gemengde bestemming, waar zorg én wonen mogelijk is.

Woonprogramma

De bestaande school wordt herontwikkeld naar 12 appartementen met een oppervlakte tussen de 65 m2 en 120 m2 . Op de huidige locatie van de gymzaal worden 8 eengezinswoningen met een oppervlakte tussen 80 m2 en 150 m2 en een halfverdiepte stallingsgarage met 24 parkeerplaatsen.

Ten oosten van het Theresiahuis wordt een nieuwbouw appartementencomplex gerealiseerd met in totaal 29 woningen en een halfverdiepte stallingsgarage met 33 parkeerplaatsen.

Binnen het totale programma wordt op deze wijze minimaal 40% sociaal maatschappelijk gerealiseerd.

2.3 Vigerend bestemmingsplan

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het gehele plangebied valt binnen bestemmingsplan 'Elsbroek', vastgesteld door de raad van de gemeente Hillegom op 15 november 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Elsbroek (2012), projectgebied bij benadering weergegeven met rode omlijning

Zoals bovenstaande uitsnede toont, gelden er in het plangebied diverse bestemmingen en zijn er bouwvlakken aangewezen. De rechte, zwarte lijn welke het plangebied doorsnijdt, maakt deel uit van de waarde-aanduiding (dubbelbestemming); het oostelijke deel van het plangebied heeft een andere waarde-aanduiding dan het westelijke deel van het plangebied.

Maatschappelijk

Het plangebied heeft grotendeels de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. kantoren;
  • c. sportvoorzieningen;
  • d. ondergeschikte dienstverlening ten behoeve van de woonzorgzone;
  • e. ondergeschikte zorggerelateerde detailhandel ten behoeve van de woonzorgzone;
  • f. een begraafplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • g. een kapper en kantoorfuncties ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - maatschappelijk commercieel';
  • h. woningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • i. onderwijsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  • j. religieuze voorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'religie';
  • k. kinderopvang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang', uitsluitend op de begane grond;
  • l. bij de bestemming behorende voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen en paden.


Daarnaast heeft een deel van de Jozefschool een functieaanduiding 'onderwijs'; de Jozefkerk, het Theresiahuis en een deel van de parochie de bouwaanduiding 'karakteristiek'; de Jozefkerk de functieaanduiding 'religie'; het Theresiahuis de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang'; en zijn voor alle gebouwen maatvoeringen opgenomen (maximum bouw- en goothoogte).

Wonen

Een klein deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen'. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;
  • c. detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • d. horeca tot en met categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1';
  • e. garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • f. het niet bedrijfsmatig houden van kleinvee ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkend gebruik';
  • g. zorgwoningen alsmede ondersteunende maatschappelijke functies ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • h. een trimsalon ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - trimsalon';
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen waaronder parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen en paden.


Op een deel van de woonbestemming geldt de bouwaanduiding 'vrijstaand' en zijn er maximale maatvoeringen van toepassing.

Groen

Het binnenterrein heeft de enkelbestemming 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorzieningen) en water;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. voorwerpen van beeldende kunst;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. bij de bestemming behorende voorzieningen waaronder nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en straatmeubilair.

Archeologische waarde

Het oostelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Het westelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Voor beide dubbelbestemmingen geldt dat de aangewezen gronden behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 100 m² of minder dan 0,3 m onder maaiveld. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 1.000 m² of minder dan 0,3 m onder maaiveld.

Conclusie

Het voornemen om de Jozefkerk, de pastorie en het zusterhuis te herontwikkelen tot zorgbestemming past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan.

De realisatie van appartementen in de Jozefschool, de eengezinswoningen en het nieuw te bouwen appartementengebouw past echter niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan.

Het voorgenomen initiatief is derhalve deels strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De functieaanduiding 'religie' wordt met voorliggend bestemmingsplan verwijderd van de Jozefkerk, zodat de bestemming met bijbehorende regeling passend is voor de realisatie van de beoogde zorgfunctie. Het zusterhuis, de kerk en de pastoriewoning behouden wel hun maatschappelijke bestemming. De woningen in de Jozefschool en de nieuwbouw woningen krijgen een bestemming ten behoeve van wonen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het kabinetsbeleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor komt onder andere de aanwijzing van nationale landschappen te vervallen.

Het Rijk maakt geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies.

Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren.

Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige bestaande bebouwing en nieuw te ontwikkelen bebouwing in het bestemmingsplangebied.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys.
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed.
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

In onderhavig geval is er geen sprake van rijksverantwoordelijkheid en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota's zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta. De structuurvisie is begin 2012 in werking getreden.

In deze Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. Geen van de nationale belangen is relevant voor onderhavig project.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (3.1.6 Bro)

De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.


Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • Lid 3: indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  • Lid 4: een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat het bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.


Toelichting op gebruik

De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: "Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in het derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden."


Relatie tot het project

Voor de projectlocatie geldt dat het gaat om de ontwikkeling van (zorg)woningen, zorgvoorzieningen en maatschappelijke functies. De ontwikkeling kan aangemerkt worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1., lid 1, onder i van het Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient goed gemotiveerd te worden. In paragraaf 4.1 Planologie wordt hierop ingegaan.

3.1.4 Structuurvisie Randstad 2014

In de Structuurvisie Randstad 2040 maakt het kabinet (ruimtelijke) keuzes voor de lange termijn, waarbij wordt ingezet op kwaliteit, duurzaamheid, aantrekkelijkheid en economische kracht. Het kabinet kiest voor twee ruimtelijke en integrale strategieën:

Een groene strategie (gericht op versterking van groenblauwe structuren en de verbinding met de stad) en een rode strategie (gericht op het uitbouwen van de internationale concurrentiekracht van de Randstad en het verbinden van verstedelijkingsopgaven met netwerken van infrastructuur).

De nieuwe accenten die het kabinet hierbij legt zijn:

  • een centrale positie voor de steden in onder meer economisch opzicht;
  • focus op aantrekkelijkheid en kwaliteit woon-, werk- en leefomgeving;
  • een optimale benutting van de ruimte in de steden;
  • herstructurering, transformatie en verdichting;
  • een kwaliteitsimpuls in groenblauw bij de steden;
  • een groter, diverser en waterrijker Groene Hart als onderdeel van een grote Groenblauwe Delta.

In de Structuurvisie Randstad 2040 zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • leven in een veilige, klimaatbestendige groenblauwe delta;
  • kwaliteit maken door sterkere wisselwerking groen, blauw en rood;
  • wat internationaal sterk is, sterker maken;
  • krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid.

Het abstractieniveau van de Structuurvisie ligt te hoog voor het detailniveau van onderhavig bestemmingsplan. Wel wordt aangegeven dat de binnenstedelijke ruimte optimaal moet worden benut. Aangezien hier sprake is van een project binnen het bestaand stedelijk gebied, is dit project in lijn met de Structuurvisie Randstad 2040.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met Rijksbeleid. De Ladder voor duurzame verstedelijking dient gemotiveerd te worden, waarbij de behoefte aan realisatie van de nieuwe functies zoals beoogd in voorliggend bestemmingsplan worden aangetoond.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) is door Provinciale Staten in 2014 vastgesteld. In 2016 is de VRM gectualiseerd en in 2018 voor het laatst gewijzigd (geconsolideerd, in werking per 29 juni 2018).

De VRM is de provinciale Structuurvisie en biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.

Rode draden

Er zijn 4 rode draden voor de VRM benoemd die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In onderhavig project zijn voornamelijk het eerste en het derde thema van belang. Hieronder worden betreffende thema's nader toegelicht.

Ad 1: Beter benutten en opwaarderen van wat er is

Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In zo'n situatie ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma's nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.

De provincie wil de bebouwde ruimte/het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) beter benutten. De provincie verstaat daaronder: 'het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (in paragraaf 4.1 Planologie wordt deze Ladder doorlopen) moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD. Op de interactieve kaart van de provincie Zuid-Holland is de projectlocatie gelegen in het bestaand stads- en dorpsgebied. De beoogde ontwikkeling draagt derhalve bij aan het beter benutten en opwaarderen van wat er is.

Ad 3: Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit

In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Naar zijn aard raakt ruimtelijke kwaliteit zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen als de overige rode draden. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.

De essentie van de rode draad 'verbeteren van ruimtelijke kwaliteit' is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag.

Ruimtelijke kwaliteit speelt op verschillende niveaus: veelal plekgebonden, maar ook op het niveau van de gehele provincie. Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteitsspelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit). Binnen deze spelregels en met dit gedeelde kwaliteitsbeeld is er ruimte voor maatwerk om te komen tot de best mogelijke oplossing voor de gestelde opgave. In haar eigen projecten geeft de provincie ruimtelijke kwaliteit een centrale plek. Ze kiest voor een integrale benaderingswijze en het combineren van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde vanaf de start van haar projecten.

Kwaliteitskaart

De provincie beschikt over over een kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. De uitwerking hiervan op kaart is niet uitputtend, noch uitsluitend. De kaart biedt hiermee geen oplossingen, maar is een middel om vroeg in het planproces een integrale afweging te maken die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Het verbinden van nieuwe ontwikkelingen aan de bestaande gebiedskenmerken vormt hierbij uitgangspunt. De kaart biedt inzicht in de bestaande ruimtelijke kwaliteiten; het toevoegen van nieuwe kwaliteiten kan een verrijking zijn van de Zuid-Hollandse ruimte.

Zuid-Holland bestaat uit een scala aan gebieden en kenmerken. Om de verschillende waarden en kenmerken te kunnen benoemen en tot hun recht te laten komen, is gekozen voor een ordening in vier lagen:

1. Laag van de ondergrond
2. Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
3. Laag van de stedelijke occupatie
4. Laag van de beleving

Voor iedere plek is een aantal lagen van toepassing. Het is dan ook van belang die lagen en de bijbehorende richtpunten in samenhang te beschouwen. Kwaliteitskaart en richtpunten vormen een belangrijk en richtinggevend onderdeel van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getypeerd als inpassing, aanpassing of transformatie.

Inpassing, aanpassing of transformatie

De aansluiting bij de aard en de schaal van het landschap is hierbij bepalend: een 'inpassing' sluit erop aan, een 'transformatie' verandert beide, een 'aanpassing' sluit wel bij de schaal maar niet bij de aard van het landschap aan of andersom. In voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van (zorg)woningen mogelijk gemaakt. Deze functies zijn nog niet toegestaan, maar sluiten wel aan bij de aard en schaal van het omliggende gebied. Een dergelijk ontwikkelproject kan zodoende worden getypeerd als inpassing: aansluitend bij de huidige identiteit, aard en schaal van een gebied en bovendien passend binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie zal bij inpassing vooral gericht zijn op het toewerken naar een kwalitatief zo gunstig mogelijk resultaat, om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Kaartlagen

De VRM heeft diverse kaartlagen waarop het plangebied is aangeduid. De relevante onderwerpen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

Greenport Duin en Bollenstreek

Zuid-Holland kent onder de noemer greenports een aantal (glas)tuinbouwconcentratiegebieden die zich kenmerken door hun clusterwerking en de primaire productie en teelt van tuinbouwgewassen. De greenports vormen samen met het haven-industrieel complex het fundament van de Zuid-Hollandse economie. De provincie wil de greenports in Zuid-Holland waar mogelijk versterken en de transitie versnellen. Het voorliggende projectgebied binnen het gebied van de Greenport Duin- en Bollenstreek.

Het Zuid-Hollandse kustlandschap

Veel meer dan de andere grote landschappen wordt het kustlandschap gekenmerkt door een afwisseling van stedelijk gebied, natuur en landschap. Instandhouding van de kwaliteiten van het duingebied en de landgoederenzone is van groot belang, met het oog op biodiversiteit en kustveiligheid. De kust vormt een belangrijke drager voor de versterking van het vestigingsklimaat in Zuid-Holland. Belangrijk is een goede zonering en aansluiting bij de grote variatie in stedelijke, economische, cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Verbetering van de bereikbaarheid van enkele badplaatsen is hier onderdeel van. In de genoemde zonering biedt het strand een belangrijke kwaliteit als openbare en recreatieve ruimte op de schaal van de gehele provincie. Binnen dit gegeven kan strandbebouwing bijdragen aan het onderscheidend profiel van de badplaatsen. Het voorliggende initiatief heeft geen invloed op de landschappelijke kwaliteiten van het Zuid-Hollandse kustlandschap.

Kustcomplex

Het kustlandschap is opgebouwd uit een opeenvolging van zee, strand, jonge duinen, strandvlakten en strandwallen parallel aan de kust. Deze langgerekte structuur is op twee plaatsen onderbroken: bij de monding van de Oude Rijn en bij de voormalige monding van de Maas. Veel strandwallen zijn in de loop van de tijd vergraven voor het zand of de bollenteelt, waardoor het kenmerkende reliëf is verdwenen. De duinen en het strand kennen een grote natuurlijke dynamiek en uitersten in omstandigheden: van droog en heet naar nat en koud of van zout naar zoet. Dit maakt het strand en de duinen ecologisch erg waardevol.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen versterken en gebruiken waar mogelijk de natuurlijke dynamiek en omstandigheden van de kust (duinen, strand en voordelta/vooroever).
  • Ontwikkelingen houden het verschil herkenbaar tussen “hoog en droog” en “laag en nat” en bouwen voort op de parallelle kuststructuur.
  • Veiligheidsmaatregelen zijn mede gericht op het versterken van het natuurlijk kustkarakter.


Het plangebied van voorliggend initiatief wordt gekarakteriseerd als kustcomplex: het gehele plangebied wordt gekenmerkt als 'zeezandafzettingen' en het westelijke deel van het plangebied als 'strandwallen en oude duinen'.

Bollenlandschap

Het bollenlandschap is ontstaan door het vergraven van oude duinen en strandwallen en de aanleg van een fijnmazig vaartenstelsel ten behoeve van de bollenteelt. Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones.

De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

Dit betekent dat een ontwikkeling bijdraagt aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek in deze structuur ligt en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur.

Richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen.
  • Verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.


Het voorliggende initiatief heeft geen beperkende invloed op de kwaliteiten van het bollenlandschap.

Linten

Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Op kaart zijn zowel de linten buiten als binnen het stedelijk gebied aangegeven. De linten binnen het stedelijk gebied zijn met name opgenomen om de relatie met het lint in het buitengebied aan te geven.

Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit maken een verdere onderverdeling in linten en bieden een handreiking voor het omgaan met nieuwe bebouwing ter plaatse.

Richtpunten:

  • Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
  • Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
  • Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.


Het westelijk deel van het plangebied van voorliggend initiatief wordt aangemerkt als lint (langs Van den Endelaan - Leidsestraat). Het lint wordt met voorliggend initiatief niet doorbroken.

Laag van de stedelijke occupatie

De laag van de stedelijke occupatie bestaat uit het bebouwde gebied (steden en dorpen) en de doorlopende netwerken van wegen, vaarwegen, spoor en groen. Zuid-Holland is een dynamisch gebied met een veelheid aan steden en dorpen. Steden en dorpen kennen elk hun eigen karakteristiek, ontstaan door ligging in het landschap of bijvoorbeeld verschil in economisch accent.

Elk dorp ontwikkelt zijn eigen identiteit en bouwt voort op haar karakteristieke structuur en ligging aan en in het landschap. Het dorp is deel van het omringende landschap, doordat onderliggende patronen herkenbaar zijn in de structuur van het dorp.

Het plangebied van voorliggend initiatief is aangemerkt als 'steden en dorpen'. Het zuidwestelijke deel van het plangebied wordt gekarkateriseerd als stads- en dorpsrand.

De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Op kaart vinden we de hoogwaardige en bijzondere fronten terug. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit.

Richtpunt:

  • Ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand dragen bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap).
3.2.2 Verordening Ruimte

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening ruimte 2014 stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.

Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Enkele onderwerpen in de verordening van de provincie Zuid-Holland vloeien rechtstreeks voort uit het Barro, zoals regels over de Ecologische Hoofdstructuur en de Romeinse Limes.

3.2.3 Programma Ruimte

Daarnaast kent de VRM het programma ruimte (geconsolideerd, in werking per 29 juni 2018). Het Programma ruimte is een uitwerking van de VRM. Het programma beschrijft de operationele doelen en geeft aan welke instrumenten (realisatiemix) worden ingezet om die doelen te bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

Het Programma ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivering van de regionale behoefte aan (extra) woningen. De Duin- en Bollenstreek heeft tot 2030 een eigen woningbouwbehoefte van 11.000 woningen en een bovenregionale behoefte van 4600 woningen plus 600 greenportwoningen. Verdere fasering en dosering van dit woningbouwprogramma volgt in het kader van de regionale woonvisie Holland Rijnland. De Verstedelijkingsafspraak dat de 4.900 woningen tot 2030 uit de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek voor bovenregionale opvang zijn, wordt als uitgangspunt beschouwd.

3.2.4 Conclusie

De provincie wil het bestaand stads- en dorpsgezicht beter benutten. Daarnaast is gebleken dat tot 2030 behoefte is aan nieuwe woningen binnen de Duin- en Bollenstreek. Dat betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan de voorgenomen ontwikkeling tot woningen en dit is daarmee zowel in lijn met de Visie ruimte en mobiliteit als de Verordening ruimte en het Programma ruimte.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2020 (partiële herziening 2014)

Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik.

De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groen blauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. Het Groene Hart, de Bollenstreek en Duin, Horst en Weide blijven open;
  • 6. Twee speerpunten voor economische ontwikkeling: Kennis en Greenport;
  • 7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Het onderhavige plangebied is op de Visiekaart 2020 aangemerkt als stedelijk gebied. Concentratie van woningbouw vindt plaats binnen bestaand stedelijk en dorpsgebied.

3.3.2 Regionale Woon Agenda Holland Rijnland 2017

Holland Rijnland heeft samen met de gemeenten en de provincie Zuid-Holland op 20 februari 2018 de regionale woonagenda 2017 vastgesteld. De regio ambieert met deze RWA een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Zij wil daarmee aansluiten bij de behoefte aan verschillende woonvormen en woonmilieus.

De regionale Woonagenda geeft inzicht in de visie van de regiogemeenten op de woonopgave voor de regio en voorziet in een regionaal afgestemd kwalitatief en kwantitatief woningbouwprogramma met toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking dat gebaseerd is op de actuele Woningbehoefteramingen. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan het beleid door het aanbieden van de woningen voor de beoogde doelgroepen tegen marktconforme prijzen.

3.3.3 Ruimtelijke structuurvisie 2030

De gemeente Hillegom heeft in 2008 de visie "Ruimtelijk perspectief 2030" vastgesteld. Deze visie is samen met de andere bollengemeenten Lisse en Noordwijkerhout opgesteld. Het doel van deze visie is om verschillende ruimteclaims te analyseren, met elkaar te confronteren en tot een aantal afgewogen ruimtelijke ambities en ontwikkelingen te komen. De visie is richtinggevend voor de eigen gemeentelijke ruimtelijke ontwikkeling en is een ruimtelijke concretisering van de gezamenlijke Strategische Visie die in 2006 is vastgesteld.

Het onderhavig plangebied is op de bijbehorende kaart 'Wonen' aangewezen als gebied waar kwaliteitsverbetering van de leefomgeving, waterfrontontwikkeling en woningbouw binnen de contour tot 2030 t.b.v. eigen behoefte en omliggende regio mogelijk gemaakt dient te worden.

3.3.4 Intergemeentelijke structuurvisie Greenport (2016)

De 'Duin- en Bollenstreek', waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, staat voor een omvangrijke economische en landschappelijke vitaliseringsopgave. Om deze opgave voortvarend ter hand te nemen hebben de greenportgemeenten de Greenport OntwikkelingsMaatschappij (GOM) opgericht. Teneinde een wettelijk bindend planologisch kader vast te stellen, waarbinnen de GOM kan opereren, is de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) opgesteld (vastgesteld in 2016).

De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek in samenhang met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

In de ISG worden pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030 beschreven.

Uitgaande van de eerdergenoemde ambities en uitgangspunten, hanteren de zes greenportgemeenten de volgende pijlers voor het ruimtelijk beleid tot 2030:

  • Faciliteren van de herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap.
  • Realiseren van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen in de Duin- en Bollenstreek.
  • Bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de greenportgemeenten.
  • Bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.

Deze pijlers zijn uitgewerkt tot strategische hoofdlijnen. Op de bijbehorende kaart wordt het plangebied voor dit bestemmingsplan aangemerkt als stedelijk gebied.

3.3.5 Waterbeheerplan (2016)

Het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland, geldig voor de periode van 2016 - 2021, is vastgesteld door het Hoogheemraadschap van Rijnland op 9 maart 2016. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

In het nieuwe WBP geeft Rijnland aan dat hun gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Hiervoor zijn de volgende speerpunten benoemd:

  • Waterveiligheid: De inwoners en bedrijven zijn goed beschermd tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren;
  • Voldoende Water: Er is voldoende water. Niet te veel en niet te weinig, passend bij de functie;
  • Schoon en gezond water: Rijnlands water is schoon, de kwaliteit van het water past bij de functies;
  • Waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.

Hiervoor wordt een duurzaam financieel beleid gevoerd, waarbij gestreefd wordt naar een gemiddelde lastendrukstijging rond inflatieniveau aan het eind van de bestuursperiode.

Met extra inzet op:

  • Participatie: Rijnland doet het werk voor – maar ook steeds vaker samen met – de inwoners en bedrijven in hun gebied. Het gaat niet om wie de taak uitvoert maar hoe deze op de beste manier wordt uitgevoerd voor alle betrokkenen. Dit vereist ook een nieuwe manier van besturen waarbij de omgeving bij elk besluit actief en zo vroeg mogelijk wordt betrokken;
  • Duurzaamheid: Groot belang wordt gehecht aan duurzaamheid. Duurzaamheid in de zin van een ook op lange termijn houdbaar watersysteem. En als handelen waarbij aandacht is voor mensen, binnen ecologische randvoorwaarden met aandacht voor economische prestaties;
  • Innovatie: Innovatie is essentieel om tegen aanvaardbare lasten een goed waterbeheer te kunnen voeren. Goed voorbeeld uit de afgelopen jaren is de manier waarop Kustwerk Katwijk is aangepakt. Deze lijn wordt voortgezet en versterkt;
  • Deregulering: De regels worden verder vereenvoudigd of zelfs geschrapt. De ervaringen met “ja, tenzij Keur” worden geevalueerd; bij succes worden dezelfde principes ook toegepast op andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld peilbeheer. Hierbij hoort ook een andere manier van handhaving;
  • Dienstverlening: Een dienstverlenende houding richting de omgeving, die niet alleen klant is maar ook partner. Denk hierbij aan: een loket, vereenvoudigen van procedures en digitaal werken;
  • Vernieuwend besturen: De hierboven beschreven ontwikkelingen vragen om een modern waterschap dat bereikbaar en transparant is voor haar omgeving.

Een zogenaamde “watertoets”, uitgevoerd door de waterbeheerder het Hoogheemraadschap van Rijnland, is gewenst en verplicht bij de opstelling van de bestemmingsplannen. De watertoets vormt een bindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen.

In paragraaf 4.4 Waterhuishoudkundige situatie wordt ingegaan op het aspect water.

3.3.6 Keur (2015) en Beleidsregels (2015)

Op 11 maart 2015 heeft het bestuur van het Hoogheemraadschap van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels zijn per 1 juli 2015 in werking getreden.

De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem wordt gereguleerd via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod.

Deze Keur is vastgesteld na een grootschalige dereguleringsslag waardoor het uitgangspunt “ja, tenzij” wordt gebruikt. In beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden, of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Bepalingen van de Keur en de Beleidsregels horen niet in bestemmingsplannen te worden vertaald, om dubbele regelgeving te voorkomen.

3.3.7 Externe veiligheid

De gevaren van risicovolle objecten strekken zich uit over een gebied dat vaak tot over de gemeentegrens heen reikt. In de in regionaal verband opgestelde Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland zijn afspraken gemaakt over gebiedsgerichte normstelling waarbij woongebieden veiliger moeten zijn dan bedrijfsterreinen.

3.3.8 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030

Op 22 februari 2018 is de Omgevingsvisie Hillegom 2030 ‘Heerlijk Hillegom, duurzame (proef)tuin van Holland’ vastgesteld. De Omgevingsvisie Hillegom 2030 is het resultaat van samenwerking tussen inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de gemeente. De Structuurvisie Hillegom 2008, Gebiedsvisie Groen Genoegen 2011 en Gebiedsvisie Bedrijventerrein Pastoorslaan zijn door de gemeenteraad ingetrokken.

In de Omgevingsvisie beschrijft de gemeente op hoofdlijnen de koers van Hillegom op weg naar 2030. De omgevingsvisie Hillegom is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur, gezondheid, duurzaamheid en cultureel erfgoed. Duurzaamheid is het leidende principe.

In de Omgevingsvisie is Hillegom verdeeld in 6 deelgebieden. Per deelgebied hebben we de belangrijkste karakteristieken en koers omschreven.

Dit zijn:

  • 1. duurzame bloementuin
  • 2. hollandse weides
  • 3. historisch hart
  • 4. heerlijke woonplaats
  • 5. werkplaats Hillegom
  • 6. levendige linten


Het plangebied valt voor het grootste deel in het gebiedsprofiel 'heerlijke woonplaats'.

Gebiedsprofiel 'heerlijke woonplaats'

Hillegom is door zijn landelijke, dorpse karakter met zijn afwisselende bebouwing met overwegend grondgebonden woningen en een ontspannen, groene inrichting van de openbare ruimte, een aantrekkelijke plek om te wonen. Ook de gunstige ligging draagt daar aan bij. De nabijheid van het strand en de duinen vormt een belangrijke kwaliteit. Voor wie niet (meer) in de stad wil wonen maar wel in de westflank van de Randstad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen en plekken met veel werkgelegenheid, is Hillegom een voor de hand liggende keuze. Haarlem, Amsterdam en Leiden liggen op een steenworp afstand en Hillegom is goed bereikbaar per trein. Ook Schiphol is dichtbij, terwijl Hillegom geen noemenswaardige hinder ondervindt van het vliegverkeer.

Bovendien is in Hillegom sprake van een hechte samenleving. Het actieve verenigingsleven, het aantal evenementen en het relatief grote aantal (maatschappelijke) voorzieningen dragen er ook aan bij dat Hillegom een heerlijke woonplaats is.

Onderstaande figuur vat de koers voor het gebiedsprofiel samen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0005.png"

Figuur 5: Koers 'Heerlijke woonplaats' (Omgevingsvisie Hillegom 2030)

Uit de koers blijkt onder meer dat er behoefte is aan woningen, parken en zorgvoorzieningen voor ouderen:

  • Woningen: De vraag naar nieuwe woningen is groot in Hillegom en naar verwachting zal dit de komende jaren zo blijven. In het bestaande dorpsgebied zijn echter nog voldoende (potentiële) woningbouwlocaties beschikbaar om ten minste aan de eigen behoefte te voldoen. Daarbij is wel belangrijk dat de ‘inbreiding’ met woningbouw niet ten koste gaat van de leefbaarheid en het groene, dorpse karakter van Hillegom.
  • Parken en groenstructuren: Gemeente Hillegom wil de leefbaarheid vergroten door de verblijfskwaliteit in de openbare ruimte te verhogen. Belangrijk is dat er voldoende en kwalitatief hoogwaardige parken en andere groenstructuren aanwezig zijn, met genoeg speelplekken en ruimte om te bewegen/sporten.
  • Zorgvoorzieningen voor ouderen: De gemeente wil dat Hillegom ook leefbaar blijft voor het vergrijzende deel van de samenleving. Dat betekent dat er rekening gehouden moet worden met voldoende woon-, zorg- en recreatiefuncties voor senioren. Daarom is levensbestendig bouwen belangrijk, maar dit moet ook verder worden uitgewerkt in relatie tot de fysieke leefomgeving en de ambities op het gebied van klimaat en energie.

Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan het beleid door het aanbieden van de woningen voor de beoogde doelgroepen tegen marktconforme prijzen. De beoogde ontwikkeling voorziet in de behoefte aan wonen, zorgvoorzieningen en parken en sluit daarmee aan bij het gebiedsprofiel 'heerlijke woonplaats' conform de Omgevingsvisie 2030.

Afwegingskader

De gemeente zal van harte die initiatieven ondersteunen die op een of andere manier bijdragen aan de gezamenlijke doelen, zoals die in deze omgevingsvisie zijn weergegeven. Hiertoe is een integraal afwegingskader in de Omgevingsvisie opgenomen waarin de doelen zijn weergegeven. Per gebiedsdeel zijn er nog aanvullende doelen weergegeven. Zo kan iedere initiatiefnemer aan de voorkant zien waarop zijn of haar voorstel wordt beoordeeld.

Het gaat hier overigens om een kwalitatieve en niet om een normatieve inschatting. Vervolgens gaat het erom dat er een gemiddeld positieve score uitkomt. Dan is sprake van een maatschappelijke meerwaarde. Daarbij is ook van belang dat de initiatiefnemer in overleg treedt met omwonenden en eventuele andere belanghebbenden en daarbij op zoek gaat naar draagvlak voor het initiatief.

De ontwikkeling zal een bijdrage moeten leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen Energieneutraal 2030 en Klimaatneutraal in 2050. Dit betekent dat hieraan een evenwichtige bijdrage geleverd moet worden aan sociale, fysieke en economische duurzaamheid. In voorliggend plan worden de kerk, pastorie en zusterhuis getransformeerd naar een maatschappelijke zorgbestemming. Daarnaast wordt de school getransformeerd naar wonen en wordt een nieuw appartementengebouw neergezet. Daaromheen wordt de openbare ruimte ingericht als hoogwaardig parklandschap die openbaar toegankelijk wordt. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan de koers zoals die is opgenomen in het afwegingskader.

3.4.2 Woonvisie Hillegom 2015-2019

De gemeenteraad heeft in maart 2016 de Woonvisie Hillegom 2015-2019 (Top van de Bollenstreek, Woonvisie Hillegom 2015 – 2019, Woonvisie Bollen-3) vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Om een goede afstemming van bouwplannen te garanderen, wordt in de regio Holland Rijnland de Woningbehoefteraming van de provincie gehanteerd. Deze wordt in paragraaf 4.1 Planologie beschouwd. Met voorliggend plan wordt invulling gegeven aan het beleid door het aanbieden van de woningen voor de beoogde doelgroepen tegen marktconforme prijzen.

3.4.3 Welstandsnota 2016

De gemeente Hillegom heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet. Met de herziening van 2016 wil de gemeente het welstandsbeleid actualiseren en vereenvoudigen. Deregulering en consistentie met ander ruimtelijk beleid staan hierbij voorop.

De welstandsnota maakt onderscheid in gebieden en objecten. De gebieden vormen de kern van het welstandsbeleid. De gemeente is verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals linten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonisch beeld beschreven gevolgd door een waardering en een verwachting over eventuele veranderingen. Deze bepalen de uitgangspunten voor de welstandstoets. De welstandscriteria zijn te zien als een uitwerking van de algemene criteria, die de voor een bouwplan gewenste eigenschappen beschrijven. Net als te onderscheiden gebieden zijn er bescheiden objecten, die zich lenen voor vereenvoudigde toetsing. Voorbeelden daarvan zijn bijgebouwen bij en dakkapellen op een woning. Voor dit soort plannen zijn zo eenduidig en meetbaar mogelijke criteria opgenomen, die de planindiener vooraf een grote mate van duidelijkheid geven over de uitkomst van de toetsing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede welstandskaart Hillegom

Uit de welstandskaart blijkt dat het projectgebied grotendeels is gelegen in de gebieden 'vroege uitbreiding' en 'centrum Hillegom'. Deze gebieden kennen ter plaatse van de projectlocatie respectievelijk een 'soepel' en 'bijzonder' welstandsniveau, zo blijkt uit de niveaukaart.

De beoogde ontwikkeling zal door gemeente Hillegom worden getoetst aan de bijbehorende criteria.

3.4.4 Groenbeleidsplan 2015-2024

Het Groenbeleidsplan is als opvolger van het Groenbeleidsplan 2002 door de gemeenteraad vastgesteld op 15 april 2015. Dit groenbeleidsplan laat zien hoe de gemeente Hillegom groene kwaliteit realiseert en behoudt en hoe zij dit inbedt in haar ruimtelijke ontwikkeling. De insteek van het beleid is dat groen geen sluitpost meer is binnen ruimtelijke projecten, maar als een essentiële bouwsteen binnen de ruimtelijke kwaliteit geldt.

3.4.5 Parkeerbeleid gemeente

Op 26 januari 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' vastgesteld. Dit parapluplan regelt voor verschillende bestemmingsplannen dat het gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing is. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in seperate beleidsnota's.

Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is onder andere van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan dient te voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Hillegom.

3.4.6 Duurzaamheidsbeleid

Het klimaat staat steeds meer in de politieke en maatschappelijke belangstelling. Daarom gaat Hillegom het regionaal energieakkoord ontertekenen. De gemeenteraad heeft vastgesteld dat Hillegom energieneutraal moet zijn in 2030 en geheel klimaatneutraal in 2050. Tegelijkertijd met de omgevingsvisie is het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2018-2022 vastgesteld waarin de verschillende acties staan beschreven. De impact van deze ontwikkelingen op de uitstraling van de leefomgeving en belevingswaarde van bewoners zal altijd moeten worden meegenomen in de afwegingen. Met de Omgevingsvisie als kompas, wil de gemeente samen met inwoners en ondernemers ook doelen bereiken op het gebied van duurzaamheid (‘people, planet en profit’). Initiatieven moeten niet alleen bijdragen aan de kernkwaliteit van het deelgebied, maar ook aan een duurzame toekomst voor Hillegom en omgeving, op basis van het afwegingskader behorende bij de Omgevingsvisie.

Regionaal Energieakkoord 2017

Binnen de regio Holland Rijnland hebben gemeenten hun ambities en doelstellingen rondom klimaat/energie uitgesproken. De regionale ambitie is om in 2050 een energie neutrale regio te zijn en daarmee bij te dragen aan de nationale en internationale doelstellingen op het gebied van klimaat en energie. Het streven is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw (Vanaf 1 januari 2020 moeten alle woning en utiliteitsplannen voldoen aan de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen (BENG)). Tevens is afgesproken nieuwbouw niet meer aan te sluiten op het gas, aangezien het aardgas eindig is. Ook wordt energie neutrale bouw gestimuleerd. In navolging van deze ambitie is het advies aan gemeenten en initiatiefnemers daarom om nieuwbouwprojecten die gepland staan zonder gasaansluiting te realiseren.

Aardgasloos

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt. Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet. Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

(Aanzet) Lokale Warmtevisie

Momenteel wordt in de gemeente Hillegom, gebaseerd op de ambities in het Regionaal Energieakkoord 2017 Holland Rijnland, gewerkt aan een lokale warmtevisie. Deze visie geeft per wijk duurzame alternatieven aan ten opzichte van de huidige warmtevraag door aardgas. Ook wordt een prioritering van wijken aangeven. De gemeente kijkt samen met ontwikkelaars, woningeigenaren, huurders en de samenwerkingspartners welke oplossing het beste past bij dit initiatief. Bij verdere planvorming dient met de lokale warmtevisie rekening gehouden te worden.

Ambitie Hillegom

In de Omgevingsvisie van Hillegom is vastgesteld om in 2030 energieneutraal te zijn en geheel klimaatneutraal in 2050. Alle huidige en toekomstige ontwikkelingen zullen daar aan bij moeten dragen. Immers wat nu al voldoet hoeft niet meer aangepast te worden voor 2030. Gemeente Hillegom vindt duurzaam bouwen belangrijk. Duurzaam bouwen is zodanig bouwen dat zo min mogelijk negatieve effecten op het milieu en de menselijke gezondheid ontstaan, gedurende de hele levensloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving. Hillegom streeft er naar bij elk bouwplan de schade aan het milieu op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de ontwikkelingen op een zo hoog mogelijk niveau brengen. Alle bouwwerken (oud en nieuw) zullen een bijdrage moeten leveren aan deze doelstelling door energie te besparen en/of duurzaam op te wekken. Het advies is om toekomstige ontwikkelingen energie neutraal te realiseren. Dit gaat verder dan de toekomstige wettelijke wijziging van nieuwbouw.

3.4.7 Gezondheidsbeleid

In het rapport met de titel ‘Gezond Geregeld’ (2016) is de vernieuwde samenwerking tussen de 19 gemeenten van Hollands Midden en de Regionale Dienst Openbare Gezondheid Hollands Midden (RDOG HM) –de organisatie waar de GGD is ondergebracht- vastgelegd voor de periode 2017 - 2020. Het concept ‘Positieve gezondheid’ sluit naadloos aan bij de veranderingen in de zorg en het sociaal domein waarbij steeds meer nadruk wordt gelegd op eigen kracht en zelfredzaamheid van burgers. De gemeenten en de GGD HM omarmen deze visie dan ook als startpunt voor hun gezamenlijke agenda.

Daarnaast heeft gemeente Hillegom in 2017 de Startnota gezondheidsbeleid 2018-2021 Hillegom vastgesteld. De huidige beleidsnota gezondheid- en sportstimulering ‘Gezonder in Hillegom’ liep van 2013-2016.

Met de nota gezondheidsbeleid voor de jaren 2018-2021 wordt een vervolg gegeven aan het gezondheidsbeleid van Hillegom, gebaseerd op:

  • De landelijke nota gezondheidsbeleid 2016-2019.
  • De regionale handreiking gezondheidsbeleid Hollands Midden, september 2016.
  • De ervaringen opgedaan met het gezondheidsbeleid Hillegom in de afgelopen 4 jaar.


Voor het gezondheidsbeleid betekent dit dat gemeente Hillegom uitgaat van de eigen kracht en de zelfredzaamheid van inwoners van Hillegom. Gezondheid wordt dan gezien als doel en als middel om een ander doel, bijvoorbeeld participatie of zelfontplooiing, te bereiken. Tegelijkertijd kunnen participatie en zelfontplooiing middelen zijn die bijdragen aan positieve gezondheid. Daarnaast betekent het dat gemeente Hillegom een aanzet wil maken om breed (integraal) te kijken naar een samenhangend aanbod van ondersteuning op de pijlers van positieve gezondheid.

In de Omgevingsvisie Hillegom 2030 zijn de verschillende aspecten op het gebied van gezondheid opgenomen. De hoofddoelstellingen van het gezondheidsbeleid maken deel uit van de Omgevingsvisie.

3.4.8 Seniorennota 2009

Het seniorenbeleid heeft als doel senioren in staat te stellen deel te nemen aan het maatschappelijk leven en leefbaarheid van hun omgeving te waarborgen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om senioren buiten de maatschappij te plaatsen. Zij zijn door hun kennis en levenservaring juist een belangrijke pijler binnen onze maatschappij. Daarnaast is het beleid er op gericht hulp te bieden aan senioren die moeilijkheden ondervinden in hun persoonlijk en sociaal functioneren. De garantie van een breed pakket aan dienstverlening en zorg is het middel om deze doelstellingen vorm te geven.

Hillegom wil een gemeente zijn waar het prettig wonen, leven en werken is. Daarbij horen goede voorzieningen, waardoor de burgers in staat zijn te participeren in de samenleving. De eigen verantwoordelijkheid van de inwoners staat centraal, maar de gemeente stelt zich als een betrokken, meelevende instantie op wanneer ondersteuning noodzakelijk blijkt.

3.4.9 Beleidskader Maatschappelijke zorg 2017-2025

Vanaf 1 januari 2015 is de gemeentelijke verantwoordelijkheid binnen het sociale domein uitgebreid door decentralisatie van een deel van de AWBZ-taken (onder meer (woon-)begeleiding, inloopfunctie (O)GGZ en Beschermd wonen) naar de Wmo. Waren de regiogemeenten in Holland Rijnland (HR) eerst met name verantwoordelijk voor preventie en herstel (waaronder ook nazorg) en Leiden als centrumgemeente voor gespecialiseerde opvang, vanaf 2015 zijn alle gemeenten verantwoordelijk voor de hele keten.

Dit maakt dat gemeenten zich moeten heroriënteren op beleid en uitvoering van de Maatschappelijke opvang en de (O)GGZ in relatie tot de nieuwe taak Beschermd wonen. Transformatie van deze sectoren tot één samenhangend, integraal en doeltreffend beleid ligt voor de hand.

De visie is gericht op een inclusieve samenleving:
"Alle inwoners kunnen meedoen in de samenleving. De inwoner die (tijdelijk) problemen heeft met het zelfstandig regie voeren, kan via de Wmo ondersteuning krijgen. Hierbij is lokale ondersteuning het uitgangspunt. De ondersteuning is dichtbij, op maat en in de eigen leefomgeving. Voor de groep inwoners die niet meer zelfstandig thuis kunnen wonen, en waarbij ondersteuning in de eigen omgeving tekortschiet, is (tijdelijk of permanent) opvang aanwezig. Onder opvang verstaan we wonen in één van de woonvormen van een instelling. Dit is waar mogelijk een tijdelijke situatie, waarbij er gestuurd wordt op herstel en uitstroom. Het doel is om inwoners zo snel mogelijk weer deel te laten nemen aan het maatschappelijk leven, naar eigen wensen en vermogen. Het deelnemen naar vermogen in de samenleving is ook afhankelijk van de mogelijkheden van de omgeving. Aandachtspunten zijn dan ook acceptatie van de omgeving en het voorkomen van uitsluiting en vereenzaming."

De doelgroep van de Maatschappelijke zorg bestaat uit mensen met een risico op uitval, de uitvallers zelf en mensen die weer aanhaken (Wolf, 2006). De groep omvat jongeren, volwassenen en ouderen. Het merendeel is alleenstaand, maar daarnaast zijn er gezinnen, eenoudergezinnen en in mindere mate, paren.

3.4.10 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

3.5 Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling is getoetst aan ruimtelijk beleid. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het projectplan past binnen de kaders van rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Planologie

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de gemeentelijke Woonvisie (Top van de Bollenstreek, Woonvisie Hillegom 2015 – 2019, Woonvisie Bollen-3) is gestreefd naar een goede afstemming van de bouwplannen, de woningbehoefteraming en de plancapaciteit van de gemeenten in de Bollen-3 (gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen) te kijken. In de regio Holland Rijnland wordt de Woningbehoefteraming van de provincie gehanteerd.

WBR2016 is een scenarioberekening van een demografisch model, waarbij onder andere wordt gerekend met 'binnenlands migratiesaldo nul' per gemeente. De scenarioberekening wordt gebruikt om te zien hoe bouwplannen zich verhouden tot de eigen behoefte.

Onderstaande tabel geeft de uitkomsten van de WBR 2016 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0007.png"

Tabel 1: WBR en BP 2016

Door realisatie van deze uitwerking is er voor de gemeente Hillegom op basis van de woningbouwcijfers geen overschrijding van de behoefteraming. Daarnaast wordt het Jozefpark in de gemeentelijke structuurvisie van 2009 al aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw.

Kortom, de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen.

Wat betreft de zorgvoorzieningen kan de behoefte aan (ouderen)zorgfaciliteiten tevens worden gevonden in beleidsstukken.

In de gemeentelijke Woonvisie 2015-2019 is onder meer vastgesteld, dat de vraag naar nieuwe woningen en woonzorgvoorzieningen voor diverse doelgroepen groot is én er voldoende kwalitatief hoogwaardige parken en andere groenstructuren aanwezig dienen te zijn met voldoende mogelijkheden om te spelen en te bewegen.
Door de vergrijzing enerzijds en het langer zelfstandig wonen van mensen met een zorgvraag anderzijds en omdat indicaties voor verblijf in een zorginstelling zijn aangescherpt, groeit de behoefte aan specifieke woonzorgvormen buiten de instellingen. Deze ontwikkeling vraagt om levensloopgeschikte woningen, domotica en voldoende voorzieningen en diensten die in de nabije omgeving aangeboden worden. De ambitie is om langer zelfstandig wonen mogelijk te maken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de behoefte voor de voorgenomen ontwikkeling is aangetoond en dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Verkeer

In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan.

Parkeren en uitstraling

Het parkeerprogramma wordt voor een deel op het maaiveld opgelost. Een absolute kwaliteitsimpuls van dit gebied zal een gebouwde parkeervoorziening zijn op twee locaties in het gebied. Onder de te herontwikkelen schoollocatie op de plek van de huidige gymzaal én onder het nieuw te realiseren appartementengebouw komt een halfverdiepte stallingsgarage.

Parkeerbehoefte

In het kader van de beoogde ontwikkeling in het plangebied heeft Goudappel Coffeng een parkeerbalans opgesteld voor deze locatie (Notitie Jozefpark 002761.20180917.N2.02 d.d. 11 juni 2019). Het rapport is bijgevoegd als Bijlage 2. De parkeerbalans voor zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie is hierbij in beeld gebracht, aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen. Onderstaande tabel geeft het programma weer dat is gebruikt voor het berekenen van de parkeerbalans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0008.png"

Figuur 7: Beoogd aantal en type woningen/zorgeenheden per deellocatie (Notitie Jozefpark, Goudappel Coffeng)

Het parkeeraanbod is weergegeven in onderstaande figuur. In totaal zijn 117 parkeerplaatsen beschikbaar. De half verdiepte parkeergarages bij de St. Jozefschool en de Crescendo locatie (totaal 57 plekken) zijn stallingsgarages. De parkeerplaatsen worden verkocht aan bewoners. De overige 60 parkeerplaatsen zijn openbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0009.png"

Figuur 8: Parkeeraanbod toekomstige situatie

In onderstaande tabel staat het toekomstig programma afgezet tegen de parkeernorm. Op basis van het totaal aantal woningen, zorgplekken en met inbegrip van bezoekers en de moskee, is de parkeerbehoefte vervolgens afgezet tegen de aanwezigheidspercentages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0010.png"

Figuur 9: Omvang toekomstig programma en parkeernorm per deellocatie (Notitie Jozefpark, Goudappel Coffeng)

Niet elke functie genereert op alle momenten van de week een even grote parkeervraag. Door toepassing van de aanwezigheidspercentages wordt rekening gehouden met dit effect.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0011.png"

Figuur 10: aanwezigheidspercentages

Er is op die manier sprake van dubbelgebruik van parkeerplaatsen, wat tot een andere parkeerbehoefte leidt. De parkeerbehoefte is berekend voor de openbare en privé parkeerplaatsen. Voor de parkeerplaatsen gelegen in het openbaar gebied gelden bovengenoemde aanwezigheidspercentages. Verschillende doelgroepen kunnen van dezelfde parkeercapaciteit in de openbare ruimte gebruik maken. Het dubbelgebruikprincipe geldt dus niet voor de gebouwde, niet openbare parkeerlocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0012.png"

Figuur 11: Parkeerbalans (Notitie Jozefpark, Goudappel Coffeng)

Zowel op openbaar gebied als in de openbare ruimte is de situatie in balans.

Op basis van de parkeerbehoefteberekening aan de hand van de Nota Parkeernormen blijkt dat voor deze ontwikkeling maximaal 114 parkeerplaatsen nodig zijn (op de werkdagmiddag). In het gebied zijn 117 parkeerplaatsen beschikbaar (in de berekening van Goudappel is nog uitgegaan van 116). Voor het ontwerp van de inrichting van de openbare ruimte wordt gezorgd dat er gegarandeerd 60 openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn binnen de acceptabele loopafstanden conform de Nota parkeernormen van Hillegom. De toekomstige parkeervraag en -aanbod zijn daarmee in balans.

Verkeersgeneratie

Met behulp van de C.R.O.W. rekentool is de verkeersgeneratie voor de gemiddelde openingsdag berekend voor diverse functies op basis van het toekomstige programma. Onderstaande tabel laat zien wat de verkeersgeneratie is. Hier is gelijk aan de parkeernormen uitgegaan van de categorie schil centrum in matig stedelijk gebied. Voor de woningen is uitgegaan van koop/dure huur. De zorgeenheden zijn bepaald op basis van de C.R.O.W. categorie 'aanleunwoning'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0013.png"

Tabel 2: verkeersgeneratie nieuwe situatie

In de nieuwe situatie zijn er 365 motorvoertuigen per etmaal te verwachten. De woningen vanuit het Theresiehuis en het nieuw te bouwen appartementencomplex worden ontsloten via de Van Leeuwenlaan op de Olympiaweg en weer door naar de N208. De woningen op de basisschoollocatie zijn ontsloten op de Hoofdstraat.

In de huidige situatie zijn een aantal functies aanwezig die ook een verkeersaantrekkende werking met zich meebrengen. Deze functies komen niet meer terug in het nieuwe plan. Zo verdwijnt de basisschool, de muziekschool, het kinderdagverblijf, het wijkcentrum en de villa. Deze functies worden overgenomen door woningen en woon-zorgfuncties. Woningen hebben over het algemeen een relatief lagere verkeersaantrekkende werking. Een huurappartement (categorie midden) kent bijvoorbeeld een verkeersgeneratie van 3,0 - 3,8 verkeersbewegingen per woning, op basis van de categorie schil centrum in matig stedelijk gebied. Voor een aanleunwoning komt dit neer op 2,0 - 2,7 per woning. Wanneer dit een zware zorgfunctie is, dan levert dit wel verkeer op in de vorm van b.v. hulpdiensten. Per zorgeenheid zal dit echter niet meer zijn dan de norm voor aanleunwoningen.

Om enig inzicht te krijgen in de huidige verkeersgeneratie is ook hiervoor de C.R.O.W. rekentool gebruikt. Hierbij wordt opgemerkt dat de huidige functies van kerk en voedselbank niet in de rekentool zijn opgenomen, gezien het feit dat de kerk al ruime tijd niet gebruikt wordt en de verkeersaantrekkende werking van de voedselbank zeer gering is. De resultaten zijn af te lezen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0014.png"

Tabel 3: Verkeersgeneratie huidige situatie

De woningen leveren bij elkaar opgeteld veel minder verkeersbewegingen op dan de huidige functies van school, danscentrum, kinderdagverblijf en fysiopraktijk. Hierbij zijn de voedselbank en kerk zelfs nog buiten beschouwing gelaten. Er is over het geheel van de ontwikkeling derhalve sprake van een afname van de verkeersgeneratie. De moskee kent op dit moment al een verkeersaantrekkende werking, welke niet verandert als gevolg van voorliggend plan.

In de praktijk vindt een afname plaats aan de kant van de Hoofdstraat en toename aan de Van Leeuwenlaan. De kerk, pastorie en Theresiahuis zijn nu ontsloten aan de zijde van de N208/Hoofdstraat. Ondanks dat sprake is van een afname aan verkeersbewegingen in het geheel, vindt er wel een verschuiving plaats. Zo worden in de nieuwe situatie het Theresiehuis en nieuw te bouwen appartementencomplex ontsloten via de Van Leeuwenlaan op de Olympiaweg en weer door naar de N208, terwijl in de huidige situatie enkel via de Hoofdstraat. De functie wijzigt van diverse maatschappelijke voorzieningen naar woningen waardoor de vertrek- en aankomstmomenten wijzigen. Gezien het aantal vervoersbewegingen per etmaal en de absolute afname is het niet de verwachting dat dit leidt tot problemen in de afwikkeling van het verkeer op de bestaande infrastructuur.

Conclusie

De parkeerbalans wordt in voldoende mate gewaarborgd. Bovendien wordt in de regels van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch gewaarborgd dat voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Daarnaast kent de herontwikkeling van het plangebied een afname in het aantal verkeersbewegingen, doordat enkele functies met een vrij hoge verkeersaantrekkende werking vervangen worden door woningen.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).

Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe "de verstoorder betaalt". Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

4.3.1 Situatie plangebied archeologie

De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Noordwijkerhout en Lisse een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologische verwachtingskaart laat zien waar welke archeologische resten voorkomen of zijn te verwachten. Met de term 'archeologische verwachting' wordt de verwachte dichtheid aan archeologische resten in een gebied tot uitdrukking gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0015.png"

Figuur 12: Uitsnede archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom (RAAP-rapport 2852, kaartbijlage 8, schaal 1:25.000, eindversie)

Het oostelijke deel van het plangebied in voorliggend bestemmingsplan betreft categorie 8: een zone met lage verwachting. Nabij het middelpunt van het plangebied is een zone met hoge verwachting (inclusief vlakken Atlantikwall). Het westelijke deel van het plangebied is aangemerkt als categorie 1, deze categorie betreft AMK-terreinen en historische kernen.

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor de beoogde sloop- en bouwwerkzaamheden op de projectlocatie (Bureau voor Archeologie Rapport 664, 13 juli 2018). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat er in de bodem resten uit zowel de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd als prehistorische resten aanwezig kunnen zijn. Derhalve wordt geadviseerd om de locaties van het schoolplein en het Crescendo-gebouw / De Drempel te onderzoeken door middel van een proefsleuvenonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0016.png"

Figuur 13: Advieskaart afkomstig uit het bureau- en inventariserend veldonderzoek (Archeologie Rapport 664, 13 juli 2018, p.60). Voor het rood gemarkeerde deel wordt proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Het groen gemarkeerde deel kan worden vrijgegeven voor de beoogde ontwikkelingen. In de rest van het plangebied wordt geadviseerd om de bestaande archeologische beleidsregels te behouden.

Ter plaatse van de gymzaal van de Sint Jozefschool en de beoogde locaties van de parkeerplaatsen kan het plangebied worden vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling.

In voorliggend bestemmingsplan zijn volledigheidshalve de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 3' opgenomen.

4.3.2 Situatie plangebied cultuurhistorie

De R.K. St. Josephkerk (1920-1925 ) staat op de gemeentelijke monumentenlijst. De kerk is ontworpen door architect Jan Stuyt en werd tussen 1925 en 1927 gebouwd. Om kosten te besparen werd de kerk 1,5 meter lager gebouwd dan het oorspronkelijke ontwerp. Op 19 maart 1927, de dag van het hoogfeest van Sint-Jozef, werd de kerk ingewijd. Het naastgelegen Theresiahuis en de Sint-Jozefschool werden eveneens door Stuyt ontworpen, maar hebben geen monumentale status.

Behoud van deze panden behoort tot de planvoornemens. In deze panden zijn woningen, zorgvoorzieningen en maatschappelijke (aan zorg gerelateerde) functies beoogd, waarbij de historische en architectonische waarden worden gerespecteerd. Het herbestemmen van deze panden gaat verval van de gebouwen tegen.

4.3.3 Conclusie

Archeologisch onderzoek wijst uit dat ter plaatse van het plangebied mogelijk archeologische resten in de bodem aanwezig zijn.
Hiervoor wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor aanvang van de bouw ter plaatse van de aangegeven locaties.

De Jozefkerk heeft een monumentale status. Deze zal binnen de beoogde ontwikkeling behouden blijven. De cultuurhistorische waarde van het pand wordt hiermee gewaarborgd. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Waterhuishoudkundige situatie

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:

  • 1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  • 2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  • 3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.

Op landsniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt. Denk aan de Waterwet uit 2009, het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

Waterkwantiteit
Uit de door HB Adviesbureau bv uitgevoerde berekening Watertoets (17 september 2018) blijkt dat de herinrichting rondom het Sint Jozefpark in Hillegom leidt tot een substantiële afname van het verhard oppervlak. De notitie is bijgevoegd als Bijlage 5. Door de afname van het verhard oppervlak wordt er minder hemelwater vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Onderstaande tabel geeft de afname in verhard oppervlak weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0017.png"

Tabel 4: Verhard oppervlak

Waterkwaliteit
Bij de nieuwbouw worden geen uitloogbare materialen zoals lood, koper of zink gebruikt op plaatsen die in aanraking kunnen komen met hemelwater. De ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve invloed op de (grond)waterkwaliteit.

Beschermde gebieden
Het projectgebied ligt niet in een waterkering of de beschermingszone daarvan.

Riolering
Er wordt gebruik gemaakt en aangesloten op de bestaande riolering die aanwezig is in het plangebied. In lijn met het beleid wordt een gescheiden stelsel aangeboden, zodat er naast een vuilwaterriool tevens een schoon hemelwaterafvoer is.

Watertoets

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt. Het projectgebied is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

In het kader van de herontwikkeling Jozefpark is verzocht om een préadvies over de Watertoets. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft per brief (d.d. 27 september 2018) een positief advies uitgebracht over het plan. Overweging hierbij is dat binnen het plan sprake is van een afname van verhard oppervlak en het nieuw aangesloten oppervlak wordt afgekoppeld. Deze ontwikkelingen hebben een gunstig effect op het watersysteem en de waterkwaliteit. De brief is bijgevoegd als Bijlage 4.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen negatieve gevolgen hebben voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in haar préadvies over de Watertoets een positief advies uitgebracht over het plan. Het aspect water vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Indien er sprake is van gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met één trede worden verlaagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0018.png"

Figuur 14: richtafstanden per milieucategorie

5.1.1 Situatie plangebied

Het voorgenomen initiatief betreft de realisatie van woningen, zorgvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen. Er is daardoor sprake van gevoelige functies.

Omgevingstype

Het plangebied in voorliggend bestemmingsplan kan als volgt getypeerd worden. De buitenranden van het plangebied kunnen worden aangemerkt als ‘gemengd gebied’. In en direct rondom het plangebied is namelijk sprake van de aanwezigheid van diverse functies, waarbij direct naast een woongebied diverse andere functies voorkomen. Het omgevingstype 'gemengd gebied' is daardoor goed verdedigbaar. Andere functies die voorkomen zijn bijvoorbeeld maatschappelijke voorzieningen (waaronder de moskee en de zorgfuncties), bedrijvigheid (transformatorstation) en groen (het binnengebied, dat een parkfunctie heeft). Het “binnenterrein” dient door de afscherming door de bestaande bebouwing van de in de omgeving aanwezige wegen aangemerkt te worden als ‘rustige woonwijk’. Door de bebouwing wordt de geluidsbelasting afkomstig van verschillende geluidbronnen (uitgezonderd het transformatorstation) afgeschermd, waardoor het geluidniveau op het binnenterrein lager is. Hierdoor wordt voor de woningen aan het binnenterrein van het plangebied uitgegaan van een rustige woonwijk.

Milieubelastende activiteiten per omgevingsgebied

Buitenrand: gemengd gebied

Ten noorden van het plangebied, geldt langs de Hoofdstraat een centrumbestemming. Hier is o.a. detailhandel en horeca tot milieucategorie 1 en ter hoogte van Hoofdstraat 198 tevens horeca tot milieucategorie 2 toegestaan. Voor milieucategorie 2 in gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter, waar op de projectlocatie ruimschoots aan voldaan wordt.

Naast het plangebied is een moskee gesitueerd. Op basis van de VNG publicatie geldt milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter voor gemengd gebied (categorie 'Kerkgebouwen e.d.'). Er wordt hier namelijk getoetst aan de buitenrand van het plangebied, dus aan het omgevingstype 'gemengd gebied'. De feitelijke afstand tussen de gevel van de dichtsbijzijnde gevoelige functie in de toekomstige situatie (nieuw te realiseren woningen Crescendogebouw) en de bestemmingsgrens van de moskee bedraagt - afhankelijk van de definitieve locatie van het nieuw te realiseren gebouw - circa 20-30 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand van 10 meter voor gemengd gebied voldaan. Bovendien dient de moskee in de huidige situatie reeds rekening te houden met nabijgelegen woningen en is de moskee gehouden aan de voorschriften zoals bepaald in het Activiteitenbesluit. De ligging van de moskee vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Binnengebied: rustige woonwijk

Aan de noordoostkant, direct aansluitend aan het plangebied is een transformatorstation gesitueerd (bedrijfsbestemming), waar bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Tevens geldt een nadere aanduiding 'nutsvoorziening'. Dit transformatorstation grenst aan het rustige park en binnengebied. Afhankelijk van het transformatorvermogen gelden richtafstanden voor geluid en gevaar. BK bouw- en milieuadvies heeft voor het aspect geluid een onderzoek naar de transformatorstations uitgevoerd (11 april 2019). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 1. Doel van het onderzoek was het bepalen van de geluidniveaus ter plaatse van de te realiseren woningen veroorzaakt door de transformatoren van het 50 kV onderstation op basis van de VNG Normstelling. Uit het onderzoek blijkt dat de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de herbestemmingen en nieuwbouw ten hoogste 37 dB(A) bedragen. In de dag- en avondperiode wordt voldaan aan de VNG Normstelling. In de nachtperiode wordt de norm voor een rustig woongebied overschreden met 2 dB. Ter plaatse van de bestaande woningen treden hogere geluidniveaus op dan ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen. Het transformatorstation wordt daarom niet belemmerd door de nieuwe woonbestemmingen. De overschrijding in de nachtperiode is, gezien de ligging in een stedelijke omgeving en het feit dat reeds diverse omliggende woningen op kortere afstand van het transformatorstation zijn gelegen, acceptabel. Te meer dat de naar het park gelegen woningen in de nieuwbouw wel worden afgeschermd van de (hoge) geluidsbelasting door toedoen van het wegverkeer door de reeds aanwezige bebouwing langs de Monsignieur van Leeuwenlaan en N208/Hoofdstraat.

Gezien:

  • de marginale overschrijding ter plaatse van één gevel van de te realiseren nieuwbouw;
  • en hier rekening mee gehouden kan worden tijdens de bouw;
  • wel voldaan wordt aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit;
  • de woningen afgeschermd worden van de hoge geluidsbelasting vanwege wegverkeer;
  • en ter plaatse van de bestaande woningen hogere geluidniveaus optreden;

kan ervan uitgegaan worden dat ter plaatse van de nieuwe woonbestemmingen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Voor het aspect gevaar geldt dat dit staat voor het risico op brand in het transformatorstation die overslaat op de nieuw te realiseren woningen. Het transformatorgebouw staat niet weergegeven op de risicokaart en is dan ook geen risicovolle inrichting in het kader van het Bevi. Daarnaast is het risico op brandoverslag zeer beperkt doordat de transformatoren in een gesloten gebouw zijn ondergebracht en bovendien zijn de transformatoren aan drie zijden ommuurd met een circa 6,5 meter hoge muur.

5.1.2 Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het initiatief en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals chemicaliën, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.

De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon dan wel deel uitmakend van een groep. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met een nabijgelegen risicobron. Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het groepsrisico. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband.

5.2.1 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn geen bedrijven beoogd die invloed hebben op de externe veiligheid. Om inzicht te krijgen in mogelijke nabijgelegen risicovolle inrichtingen die van invloed zijn op de veiligheid in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0019.png"

Figuur 15: Overzicht risicovolle activiteiten nabij het plangebied, plangebied bij benadering weergegeven met zwarte stip (bron: nederland.risicokaart.nl)

Buiten het plangebied bevinden zich bedrijven met een risicocontour, maar deze contour valt niet binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Deze bedrijven zijn een tankstation met vulpunt/opstelplaats LPG vrachtwagen (zuidelijk gelegen), het bedrijf Draka Interfoam voor de ontwikkeling van polyether schuimen (noord-west) en het agrarisch bedrijf Parlevliet-Agro de Meijerij. Deze bedrijven hebben geen invloed op het plangebied. Op voldoende afstand van het plangebied zijn Sportcentrum De Vosse (noord-oost) en een Aardgasleiding NEN 3650-leiding (noord-oost) gesitueerd.

De gemeente Hillegom beschikt niet over een route bestemd voor transport van gevaarlijke stoffen. Het verlenen van toestemming voor het laden en lossen van gevaarlijke stoffen in gemeente Hillegom verloopt via een aanvraagformulier welke bij Omgevingsdienst West-Holland ingediend wordt.

De planlocatie ligt aan de provinciale weg N208. Deze weg is door de provincie vrijgegeven voor het transport van gevaarlijke stoffen en is daarmee een potentiële risicobron.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg
In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is in artikel 7 opgenomen dat in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval wordt ingegaan op:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Uit de inventarisatie is gebleken dat over de provinciale weg N208 vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet over de N208 plaats. Dit leidt tot de conclusie dat het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt zal zijn. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kan bestaan uit zowel giftige vloeistoffen, zoals de stof TDI11 naar Draka Interfoam, als explosieve gassen, zoals LPG.

Om een schatting te maken van de hoogte van de risico’s is gebruik gemaakt van de vuistregels van de Handleiding Risicoanalyse transport (HART). De N208 is volgens de handleiding een weg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur.

Plaatsgebonden risico
In par. 1.2.4 van de bijlage bij de handleiding zijn vuistregels gegeven voor een weg binnen de bebouwde kom. In par. 1.2.4.1 zijn vuistregels voor het plaatsgebonden risicocontour 10-6 gegeven. Volgens vuistregel 2 is er voor een weg binnen de bebouwde kom geen plaatsgebonden risicocontour 10-6.

Groepsrisico
In par. 1.2.4.2 zijn vuistregels voor het groepsrisico gegeven. Voor toepassing van de vuistregels zijn de aard van de transporten, de personendichtheid, de afstand van bebouwing tot de as van de weg en de vraag of sprake is van 1- of 2-zijdige bebouwing van belang. Aan de hand van de vuistregels kan worden vastgesteld of een GR berekening nodig is. Volgens vuistregel 1 is een schatting met behulp van de handleiding alleen mogelijk indien er geen LT3, GT4 of GT5 transporten plaatsvinden. Hierbij staat LT voor toxische vloeistof en GT voor toxisch gas.

Van deze categorieën is alleen LT3 mogelijk relevant. Om te bepalen of dergelijke transporten plaatsvinden is bepaald in welke categorie TDI, dat vervoerd wordt naar Draka, valt. Voor de indeling in een categorie voor toxische vloeistoffen zijn het kookpunt, de dampspanning bij 20 C (P20) en de toxiciteit bij inademing door een rat per uur (LC50) van belang.

Uit de chemiekaart voor TDI13 blijken de volgende relevante gegevens:

  • Kookpunt: 251°C; 524°K
  • Dampspanning bij 20°C (P20): 0,021 mbar
  • Toxiciteit bij inademing door een rat per uur (LC50): 0,11 ppm

Uit de indelingscriteria voor stofcategorieën blijkt dat TDI in de stofcategorie LT2 valt.

Geconcludeerd wordt dat voor het maken van een inschatting van de hoogte van het groepsrisico op basis van vuistregel 1 de handleiding toegepast mag worden. Een risicoberekening met het rekenprogramma RBMII is niet nodig.

Voor toepassing van vuistregel 2 is alleen het aantal GF3 transporten per jaar van belang. Uitgegaan is van 52 GF3 transporten, een twee-zijdige bebouwing met een dichtheid van 100 personen/ha en een afstand van de woningen tot de wegas van 10 meter.

Uit tabel 8 is af te lezen dat bij maximaal 250 GF3-transporten per jaar (bijv. LPG) het groepsrisico lager ligt dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een GR berekening is dan niet nodig (zie noot 2 bij de vuistregels). Bij een aantal GF3 transporten van 52 per jaar is de conclusie dat het groepsrisico lager ligt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico.

Bestuurlijk Kader Externe Veiligheid Holland Rijnland

Volgens het afwegingskader groepsrisico van het Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N208 in zone groen. Voor zone groen geldt de volgende beoordeling:

  • Het groepsrisico is verwaarloosbaar en de activiteit wordt toegestaan. Alleen goedkope voor de hand liggende maatregelen moeten worden getroffen.
  • Er zijn geen beperkingen aan bestemmingen in de omgeving.

Verantwoording groepsrisico
Het maatgevend scenario is het ongeval scenario dat bepalend is voor het aantal slachtoffers van een calamiteit. De maatgevende scenario’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg zijn het ontstaan van een Bleve (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie) en het bij een calamiteit vrijkomen van toxische stoffen, eventueel in combinatie met een brand.

Het effectgebied van een calamiteit met brandbare stoffen is beperkt tot enkele tientallen meters. De risico’s op overlijden als gevolg van een dergelijke calamiteit zijn gering.

Hieronder is de zelfredzaamheid bij 2 mogelijke calamiteitscenario’s, het vrijkomen van een giftige gaswolk en het ontstaan van een Bleve beschreven.

Giftige gaswolk
Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.

Bleve
Bij een ongeval met een transport met brandbaar gas, zoals LPG, kan een Bleve ontstaan. Hierbij kan warmtestraling en een drukgolf ontstaan. Tegen de warmtestraling en de overdrukeffecten als gevolg van een Bleve zijn moeilijk maatregelen te nemen. De effecten van een Bleve kunnen merkbaar zijn tot een afstand van ca. 300 meter en in dat gebied tot schade aan gebouwen en tot doden en/of gewonden leidingen.

Het gebied binnen een straal van ruim 100 meter is het 100% letaliteitgebied; geen van de aanwezigen binnen dit gebied (in de buitenlucht of in een gebouw) zal het incident overleven. De 1%-letaliteitsgrens ligt op ca. 300 meter. Buiten het 100%-letaliteitsgebied neemt het effect van een Bleve dusdanig af, dat mensen in een gebouw voldoende beschermd zijn, mits ze zich niet direct achter glas bevinden.

Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte binnen het 100% letaliteitgebied.

Bij een incident met een LPG tankwagen, waarbij een Bleve ontstaat of dreigt te ontstaan, is de vooraankondiging van een ongeval kort (warme Bleve) of zelfs niet aanwezig (koude Bleve). Bij het ontstaan van een warme Bleve geldt dat deze eerst als zodanig herkend moet worden. Hierbij kunnen vele belangrijke minuten verloren gaan. Veelal zal pas na het arriveren van het eerste blusvoertuig een warme Bleve worden herkend. De tijd is dan mogelijk te kort om en de mensen in de omgeving te alarmeren en om vervolgens te vluchten naar een veiliger omgeving.

Om het totaal aantal slachtoffers zo klein mogelijk te houden is het van belang om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen, danwel zoveel mogelijk te beperken. Een warme Bleve kan voorkomen worden door de tankwagen zodanig te koelen dat deze niet door de hitte van de externe bron bezwijkt. Hiervoor is een snelle en adequate alarmering essentieel, evenals een snelle inzetbaarheid van de brandweer die de beschikking heeft over de juiste hulpmiddelen (zie ook 5.4 Rampenbestrijding). Ook het aanbrengen van een coating op de tank, die nu op de meeste tankwagens aangebracht is, leidt er toe dat meer tijd beschikbaar is om het ontstaan van een warme Bleve te voorkomen.

Verder is het van belang dat de aanwezige personen regelmatig goed worden geïnformeerd wat te doen bij een eventuele calamiteit. Juist omdat de tijd tussen alarmering en gevaarszetting zo kort kan zijn, is het van het grootste belang dat na alarmering direct actie ondernomen wordt. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering echter tijdig kunnen plaatsvinden. Bij een koude Bleve is hier helemaal geen tijd voor.

Vanwege de gevolgen van een Bleve moeten personen bij een calamiteit met een LPGtankwagen het gebied zo snel mogelijk kunnen ontvluchten. Hierbij zijn een snelle en adequate alarmering van belang, maar ook de aanwezigheid van voldoende goede en geschikte vluchtroutes, waarover de aanwezigen zo snel mogelijk op een afstand van ten minste 150 meter van de risicobron kunnen vluchten. Binnen het plangebied zijn voldoende geschikte vluchtroutes aanwezig.

Rampenbestrijding
Voor een goede rampenbestrijding zijn zowel de bereikbaarheid als de bestrijdbaarheid belangrijke elementen.

Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • het plangebied moet goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor hulpdiensten. Dit geldt ook voor de risicobronnen;
  • de wegen waarover de hulpdiensten aan moeten rijden, moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (verharding van ten minste 3,25 meter), met een vrije hoogte van 4,2 meter en moeten een gewicht kunnen dragen van 10.000 kg asdruk.

Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:

  • de aanrijtijd van de hulpdiensten;
  • de maximale afstand tussen een bluswatervoorziening en de inzetlocatie bedraagt 160 meter;
  • brandkranen moeten op 15 meter benaderbaar zijn;
  • om de 80 meter moeten brandkranen beschikbaar zijn (primaire bluswatervoorziening);
  • eventueel open water, dat benut kan worden als secundaire bluswatervoorziening.

Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden.

Om een calamiteit goed en snel te kunnen bestrijden is van belang dat de hulpdiensten snel ter plaatse zijn met de juiste hulpmiddelen en blusmiddelen. De wijze en de snelheid van alarmering en de bereikbaarheid van de locatie van een calamiteit spelen hierbij een essentiële rol.

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft in haar advies in het kader van het bestemmingsplan 'Centrum' aangegeven dat een plangebied bereikbaar moet zijn via ten minste twee, bij voorkeur drie toegangswegen en dat een primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. De veiligheidsregio zal om advies worden gevraagd in hoeverre in het plangebied problemen zijn met bereikbaarheid, bluswatervoorziening en opkomsttijden.

Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten.

In het plangebied zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' alle vormen van zorg toegestaan, alsmede de vorm van zorg waarbij eigenlijk sprake is van zelfstandige bewoning als hoofdfunctie en men zorg facultatief af kan nemen. Binnen deze bestemming kunnen dus verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. Indien een gebied ontruimd moet worden bij een dreigende Bleve is de aandacht van de hulpdiensten nodig voor deze bestemmingen.

De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft hier in haar in het kader van het bestemmingsplan 'Centrum' het volgende over opgemerkt:

‘Voor objecten met verminderd zelfredzame personen geldt dat de aanwezige personen niet of nauwelijks op tijd uit het invloedsgebied weg kunnen komen. Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen, in het algemeen, klein is, blijft een restrisico over. Er is een kans dat er een calamiteit ontstaat waarvoor in de eerste uren de inzet van de hulpverleningsdiensten niet toereikend is, met name omdat tegelijk getracht wordt de bron te bestrijden en de omgeving te ontruimen, dit geldt voor grote groepen verminderd zelfredzame personen.’

De door de veiligheidsregio aangegeven problematiek is aan de orde bij een calamiteit met een kans op het ontstaan van een Bleve. De kans op een dergelijke calamiteit is, gelet op het aantal transportbewegingen per jaar, gering. De gemeente is van oordeel dat deze situatie acceptabel is. Daarbij is het wel van belang dat de betreffende objecten beschikken over adequate ontruimings- en/of calamiteitenplannen en dat daarmee periodiek wordt geoefend. De gemeente gaat hierover in gesprek met de eigenaren/beheerders van de betreffende objecten.

5.2.2 Conclusie

Voor het plangebied is één risicobron aanwezig waarvan het invloedsgebied reikt tot aan het plangebied. Het betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de weg valt in zone groen: is verwaarloosbaar en de activiteit wordt toegestaan. Binnen het plangebied worden objecten met verminderd zelfredzamen mogelijk gemaakt. Echter, dit is in de huidige situatie tevens het geval. Gelet op de hiervoor gegeven verantwoording groepsrisico, rampenbestrijding en zelfredzaamheid worden de risico’s verantwoord geacht. Hierbij worden de volgende maatregelen getroffen:

  • De gemeente zal in gesprek gaan met de beheerders/eigenaars van de objecten die specifiek bestemd zijn voor verminderd zelfredzamen over het belang van een adequaat ontruimings- en/of calamiteitenplan.
  • De gemeente zal periodiek aandacht besteden aan de risico’s en wat te doen in geval van een calamiteit.

Met de beschreven maatregelen wordt voldaan aan de voorwaarden van het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland.

5.3 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient voor het toetsen van de uitvoerbaarheid onderzoek te worden verricht naar de milieu hygiënische bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen wordt beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie.

5.3.1 Situatie plangebied

BK Ingenieurs heeft in het plangebied een bodemonderzoek uitgevoerd (rapportdatum 31 januari 2019). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6.
In de bovengrond, ondergrond en het grondwater zijn slechts lichte verhogingen aangetoond. Analytisch is in de bodem geen asbest aangetoond. Een apart onderdeel van het onderzoek heeft zich gericht op een mogelijke aanwezige ondergrondse tank. De tank is niet aangetroffen; ter plaatse is geen bodemverontreiniging vastgesteld.

De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot verdere actie in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat geen bezwaar voor de voorgenomen herontwikkeling.

5.3.2 Conclusie

Het aspect bodem vormt vooralsnog geen belemmering voor het beoogd initiatief.

5.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er geluidszones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone waaraan wettelijk getoetst dient te worden. Binnen een geluidszone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

Woningen, scholen, kinderdagverblijven, zieken- en verzorgingshuizen, woonwagenterreinen en aangewezen ligplaatsen voor woonschepen zijn geluidgevoelige bestemmingen volgens de Wet geluidhinder.

Als de geluidsbelasting op de gevel van de nieuwe geluidgevoelige bestemming de voorkeursgrenswaarde van een geluidbron overschrijdt, en deze kan door redelijke maatregelen niet worden teruggebracht, moet gelijktijdig met de planprocedure door het bevoegd gezag in het kader van de Wet geluidhinder een hogere waarde voor de geluidbelasting worden vastgesteld. Een hogere waarde voor de geluidsbelasting kan, onder voorwaarden, worden vastgesteld tot de maximale ontheffingswaarde voor de betreffende geluidbron.

5.4.1 Situatie plangebied

Middels het initiatief worden geluidsgevoelige functies toegevoegd. Om een goed woon- en leefklimaat te realiseren is het daarom van belang dat de maximaal toegestane geluidsbelasting niet wordt overschreden.

Omdat het plangebied niet is gelegen in de zone van een spoorlijn of industrieterrein, is hinder van spoorverkeer of gezoneerde industrieterreinen niet aan de orde.

Ten aanzien van wegverkeer is het plangebied voornamelijk omringd door wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u, met uitzondering van de Leidsestraat. Ten westen van het plangebied ligt de provinciale weg Leidsestraat (N208) en ten zuiden de Olympiaweg.

Door BK Bouw- en milieuadvies is een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd voor het plangebied (11 april 2019). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van geluidgezoneerde industrieterreinen, spoorwegen of vliegvelden. Het akoestisch onderzoek heeft daarom alleen betrekking op wegverkeer.

Resultaten

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de N208 bedraagt ten hoogste 61 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde. Aan de maximaal toelaatbare waarde wordt voldaan.

De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Olympiaweg bedraagt ten hoogste 45 dB Lden (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

De overige wegen zijn 30 km/uur wegen. Deze wegen zijn niet gezoneerd. In het kader van goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen bepaald.

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Beekkade bedraagt ten hoogste 13 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Brouwerlaan bedraagt ten hoogste 58 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Garbialaan bedraagt ten hoogste 41 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Haven bedraagt ten hoogste 25 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Hoofdstraat bedraagt ten hoogste 58 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Sportlaan bedraagt ten hoogste 26 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Venenburg bedraagt ten hoogste 38 dB Lden
  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van de Vinkenlaan bedraagt ten hoogste 41 dB Lden

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 66 dB Lden (exclusief aftrek). De geluidwering van de gevels moet daarom voldoen aan een maximaal binnenniveau van 33 dB, rekening houdend met de gecumuleerde geluidbelasting. Hiermee wordt in ieder geval een goed woon- en leefklimaat aan de binnenzijde van de woning gegarandeerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op het bouwplan door toedoen van de N208 maximaal 61 dB Lden (incl. aftrek) is. Hiermee voldoet de berekende geluidbelasting aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder:

  • De berekende geluidbelasting ten gevolge van N208 voldoet aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden. De geluidbelasting ten gevolge van de Olympiaweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.
  • De geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen is in het kader van goede ruimtelijke ordening toelaatbaar.

De berekende geluidbelasting voldoet echter niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een hogere waarde zoals gesteld door de omgevingsdienst West-Holland:

  • De geluidbelasting is maximaal 61 dB en voldoet daarmee niet aan de criteria van Omgevingsdienst West-Holland voor het verlenen van een hogere waarde (op grond van het geluidbeleid van de omgevingsdienst West-Holland mag de hogere waarde niet meer bedragen dan 58 dB).
  • Bij hoge uitzondering kan door de gemeente worden besloten over te gaan tot het verlenen van een hogere waarde. Deze uitzondering ligt in de historische en architectonische waarden van de te herontwikkelen panden. Tevens kan worden gesteld dat de bestaande gebouwen een afscherming vormen voor de nieuwbouw waarop wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

In het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning bouwen dient aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Wet geluidhinder.

Het onderzoek heeft aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van de Wet geluidhinder voor de realisatie van de nieuwbouwwoningen. De bestaande achterliggende woningen aan de Brouwerlaan worden door de nieuwbouw meer dan voldoende afgeschermd. Indien de realisatie van de eengezinswoningen ter plaatse van de bestaande Jozefschool (waar nu de gymzaal aanwezig is) niet gerealiseerd worden, dan is gezien de ligging, de aanwezigheid van de bestaande kerk, pastoriewoning en te transformeren basisschool nog steeds voldoende afschermende maatregelen. Daarbij komt dat de uitvoerbaarheid van dit plan samenhangt met de realisatie van de eengezinswoningen. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat er in de toekomst meer geluid waarneembaar is bij de bestaande woningen.

5.4.2 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het beoogd initiatief.

5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de paragraaf 5.2 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Staatsblad 2007, 414) en zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer vernieuwde luchtkwaliteitseisen opgenomen.

Gelijktijdig zijn de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 2007, 220), het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) in werking getreden. Een belangrijk element uit deze wetswijziging is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM).

Luchtkwaliteitseisen vormen nu geen belemmering voor ontwikkelingen, als:

  • geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

AMvB 'niet in betekenende mate'
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen) (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Op verzoek van de Nederlandse overheid heeft de EU verlenging van de termijn (derogatie) gegeven waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Per 1 augustus 2009 is het NSL vastgesteld (een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van de derogatie). Hierdoor kan volledig gebruik worden gemaakt van deze derogatie. Bovendien is de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd van 1% naar 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3) voor zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.
5.5.1 Situatie plangebied

In onderhavig geval is sprake van woningbouw, waarbij het aantal te realiseren woningen ruim onder het aantal blijft dat in bovenstaand concreet voorbeeld genoemd is. Bovendien is de locatie op dit moment in gebruik door verschillende verkeersaantrekkende functies (school, dansschool, kinderdagverblijf, wijkcentrum e.d.) en neemt bij de herontwikkeling naar woningbouw en zorg het aantal verkeersbewegingen af. Om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel wenselijk om te onderzoeken of woningen op deze plek acceptabel zijn in het kader van een goed woon- en leefklimaat. Op www.nsl-monitoring.nl (geraadpleegd op 4 juli 2018) zijn ter plaatse van het plangebied de grootschalige achtergrondconcentraties van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide NO2 in te zien. Onderstaande tabel geeft deze achtergrondconcentraties ter plaatse van het plangebied weer. De grenswaarde voor toetsing is een jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide NO2 van 40 µg/m3, voor fijnstof PM10 is dit 40 µg/m3 en voor fijnstof PM2,5 is dit 25 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0020.png"
Uit de tabel blijkt dat de achtergrondconcentraties ruimschoots voldoen aan de gestelde grenswaarden en dat een goed woon- en leefklimaat voor de te realiseren zorgfuncties en woningen gewaarborgd kan worden.

In verband met de ligging van het plangebied nabij de N208 is de GGD om advies gevraagd. De GGD adviseert om voor iedere woning tenminste één aangename (schone en stille) zijde te realiseren. Een aangename zijde is een zijde (gevel) van de woning die rustig is, waar geen geur of geluid van bijvoorbeeld wegverkeer overheerst en met een prettig (zo mogelijk natuurlijk) uitzicht. Dit is de zijde waar de luchtkwaliteit naar verwachting het best is. In deze situatie is het extra belangrijk dat er een goede ventilatievoorziening is, met toevoer van verse lucht vanuit de schone zijde. Het blijft belangrijk dat bewoners goed kunnen ventileren, door middel van eenvoudige en bruikbare voorzieningen én ramen die geopend kunnen worden om te luchten.

In voorliggend plan kent een elke woning een aangename schone en stille zijde en worden de woningen uitgerust met goede ventilatievoorzieningen. Daarnaast wordt het 'binnengebied' aan de achterzijde van de bebouwing die gelegen is aan de wegen als park ingericht waarmee een rustige en schone achterzijde voor de woningen gegarandeerd wordt. Dit draagt bij aan een gezonde leefomgeving voor de bewoners van het plan.

5.5.2 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

5.6 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.

5.6.1 Beleid en normstelling

Wetgeving voor de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming). Sinds 2017 zijn beide thema's opgenomen in de Wet natuurbescherming. De omgevingsdienst Haaglanden voert de vergunningverlenende taken op grond van deze wet uit namens de provincie Zuid-Holland. De toezichtstaken worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

Gebiedsbescherming
Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het gaat om:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken
  • gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer
  • grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee
  • alle Natura 2000-gebieden.


De bescherming van Natura 2000 gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. Ecologisch onderzoek naar effecten van plannen op Natura 2000 gebieden staat bekend als de 'Habitattoets'. Deze bestaat uit een Voortoets en eventueel een zogenoemde “passende beoordeling” als uit een Voortoets blijkt dat er mogelijk significante gevolgen zijn. De belangrijkste aspecten die bij de beoordeling van mogelijke invloed op Natura 2000 gebieden aan de orde komen zijn: oppervlakteverlies, verontreiniging, verdroging, vermesting door stikstofdepositie, geluid, licht, verstoring door mensen, mechanische effecten en versnippering. Voor bestemmingsplannen, bouwplannen of andere activiteiten, kan het noodzakelijk zijn dat een Wet natuurbeschermingsvergunning aangevraagd dient te worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in Wet natuurbescherming. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde soorten mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen drie categorieën van bescherming. Bij ieder categorie is een ander afwegingskader van toepassing. Daarmee wordt bepaald of een activiteit vergunning plichtig is. Het gaat om het de categorieën:

  • vogels, aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn
  • soorten die zijn aangewezen op grond van de Habitatrichtlijn
  • overige soorten, aangewezen in de Wet natuurbescherming. Dit gaat dan om nationaal aangewezen soorten.

Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet. Dit geldt voor de soorten die worden genoemd in de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland van 9 november 2016. Voor soorten die vallen onder Vogel- of Habitatrichtlijn wordt ontheffing van de verbodsbepalingen slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

5.6.2 Situatie plangebied

In 2018 is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door ecologisch bureau Dresmé&vanderValk (Quickscan Wet natuurbescherming, 25 mei 2018, aangepast op 14 januari 2019 en 8 juli 2019). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 8. De resultaten zijn hieronder weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het projectgebied is niet in of nabij het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of Natura 2000 gebieden gelegen. De meest nabijgelegen Natura 2000 gebied is Kennermerland-Zuid op een afstand van circa 2 kilometer. Verder weg gelegen gebieden zijn Coepelduynen (9km) en Meijendael en Berkheide (14km).

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.BPJozefpark-VA01_0021.png"

Figuur 16: afbeelding Natura-2000 gebieden nabij het projectgebied (Quickscan Wet natuurbescherming, p.11)

Op korte termijn ontstaan lokale effecten zoals een toename van geluid en stof door de bouwwerkzaamheden. Deze effecten zin echter verwaarloosbaar en niet waarneembaar ter plaatse van beschermde gebieden. Gezien de afstand en het tussengelegen stedelijke gebied worden geen effecten verwacht op het NNN of Natura 2000 gebieden als gevolg van de bouwwerkzaamheden. Op de lange termijn worden ook geen effecten verwacht die van betekenis kunnen zijn voor de natuurwaarden van beschermde gebieden.

Er kan enkel sprake zijn van stikstofdepositie in de nabijgelegen natuurgebieden. Hiervoor wordt gekeken naar de uitstoot van stikstof door toedoen van verkeersbewegingen en vanuit de gebouwen zelf. In voorliggend geval is het plangebied op dit moment al in gebruik door diverse functies. Zoals in paragraaf 4.2 reeds geconcludeerd, levert het nieuwe plan juist minder verkeersbewegingen op dan de functies in de huidige situatie. Er is dus qua verkeersbewegingen sprake van een afnamen van de stikstof uitstoot. Met de sloop van de muziekschool, de villa en de gymzaal verdwijnt ook de uitstoot van de op gas gestookte Cv-installaties. De nieuwe woningen worden op basis van het bestaande landelijke beleid gasloos uitgevoerd. Met de ontwikkeling van het plangebied zal de stikstofuitstoot als gevolg van de verwarming van de gebouwen daarom afnemen.

In het kader van de mogelijke stikstofdepositie is volledigheidshalve een berekening uitgevoerd door IDDS. De rapportage is op 8 november 2019 opgeleverd en terug te vinden als Bijlage 10. Niet alleen is de gebruiksfase (eindfase) onderzocht, maar ook de aanlegfase is berekend. De conclusie luidt dat er geen beschermde natuurgebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool Aerius geeft geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van het planvoornemen treedt er dus geen stikstofdepositie op in Natura 2000-gebied.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat er wat betreft stikstofdepositie geen significante negatief effecten op de Natura 2000 gebieden zijn.

Conclusie gebiedsbescherming

Als gevolg van de beoogde sloop, nieuwbouw, renovatie en in gebruik hebben van de woningen, zorgeenheden en maatschappelijke voorzieningen, worden geen effecten op de NNN of Natura-2000 gebieden verwacht.

Wat betreft stikstofdepositie wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significante negatieve effecten.

Soortenbescherming

Flora en fauna algemeen

Met uitzondering van vleermuizen, worden er geen beschermde soorten in het gebied verwacht. Aan de zorgplicht wordt voldaan wanneer de aanwezige zoogdiersoorten (zoals muizensoorten en mollen) de gelegenheid krijgen om weg te vluchten. Dit gebeurt onder andere door vegetatie of bodemmateriaal gefaseerd te verwijderen. In verband met verstoring van aanwezige dieren dienen de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd te worden. Daarnaast is het in het kader van de zorgplicht noodzakelijk dat rekening wordt gehouden met broedvogels. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd te worden. In gebruik zijnde nesten zijn overigens altijd beschermd, ook buiten de broedperioden.

Vleermuizen

Om te bepalen welke soorten gebruik maken van de gebouwen en waar zij dit doen, is door bureau Dresmé&vanderValk een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd (23 oktober 2018, aangepast op 14 januari 2019). De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 9. De conclusie wordt hieronder beschreven.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat in de kerk twee kolonies van de gewone dwergvleermuis aanwezig zijn, waarbij ervan uit kan worden gegaan dat het om ten minste één kraamkolonie gaat. Waarschijnlijk maken de twee kolonies gebruik van dezelfde ruimte in de zolder van de kerk. Dezelfde ruimte is in gebruik als winterverblijfplaats. Daarnaast is een zomerverblijfplaats vastgesteld van vijf laatvliegers in de kerk. In de villa is een zomerverblijfplaats van vijf gewone dwergvleermuizen aanwezig. In de gymzaal zijn twee zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig, waarvan een van de zomerverblijfplaatsen ook als paarverblijfplaats door de gewone dwergvleermuis wordt gebruikt. In de St. Jozefschool is een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig. In het zusterhuis en in de muziekschool zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen en deze worden ook niet verwacht. Op basis van de historische gegevens wordt aangenomen dat in de zolder van de kerk tevens een zomerverblijfplaats aanwezig is van de gewone grootoorvleermuis, die hoogstwaarschijnlijk ook als winterverblijfplaats wordt gebruikt.

Met de sloop van de gymzaal en de villa gaan drie zomerverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis verloren. Eén van de zomerverblijfplaatsen wordt ook als paarverblijfplaats gebruikt. Dit betekent een overtreding van artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Voor de sloop van de gymzaal en de villa is een ontheffing nodig van de Wet natuurbescherming voor de gewone dwergvleermuis. Het park en de bomen blijven (op een enkele boom na) behouden, waardoor geen effecten zijn op het aanwezige foerageergebied.

De belangrijkste functies voor drie soorten vleermuizen bevinden zich in de kerk. Het dak, het gewelf en de zolder van de kerk blijven behouden. Er zijn renovatiewerkzaamheden waarbij ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is, zoals: het aanbrengen van raamkozijnen in de plint; isolatie van de spouw; herstelwerkzaamheden aan de muur, het dak en het gewelf; isoleren van het gewelf aan de binnenzijde. Overige inpandige werkzaamheden, zoals het aanbrengen van een zwevende vloer of het stucen en verven van muren, tasten de verblijfplaatsen niet aan.

5.6.3 Conclusie

Uit het vleermuizenonderzoek blijkt dat mitigerende en compenserende maatregelen nodig zijn voor verblijfplaatsen van vleermuizen die met de sloop van de gymzaal en de villa zullen verdwijnen. Ook voor de renovatiewerkzaamheden en transformatie van de kerk en de Jozefschool kunnen verblijfplaatsen verstoord worden. Hiertoe is een ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist. De ontheffing voor de sloop van gymzaal en villa én de werkzaamheden aan kerk en schoolgebouw is inmiddels aangevraagd bij het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Haaglanden).

Hierbuiten worden geen beschermde soorten in het gebied verwacht.

5.7 Luchthavenindelingsbesluit (L.i.b.)

5.7.1 Normstelling en beleid

Op 1 november 2002 heeft het kabinet de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel op Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB, gewijzigd op 23 augustus 2004), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en het luchthavenverkeerbesluit (LVB), dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De nieuwe regels zijn op 20 februari 2003 in werking getreden, op het moment dat Schiphol de vijfde baan (Polderbaan) in gebruik had genomen. Deze regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen (o.a. de voormalige bouw- of aanlegvergunningen).

5.7.2 Situatie plangebied

In het Luchthavenindelingbesluit zijn twee gebieden vastgesteld: het luchthavengebied en het beperkingengebied. Het plangebied valt binnen het beperkingengebied als bedoeld in kaartbijlage 2 van het LIB. Binnen het beperkingengebied worden diverse toetshoogtes onderscheiden. De toetshoogtes rond Schiphol worden bepaald door een groot aantal toetshoogte-vlakken. Deze zijn elk gelieerd aan specifieke vliegprocedures en/of specifieke startbanen/landingsbanen en/of CNS-apparatuur. Voor het plangebied is de maatgevende toetshoogte (exclusief radar) gesteld op 146 meter. De maatgevende toetshoogte radar is gesteld op 80-81 meter.

Binnen het voorgenomen initiatief zijn geen bouwvolumes met bouwhoogte van 80 meter of meer beoogd. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de veiligheidsregels van het Luchthavenindelingsbesluit.

5.7.3 Conclusie

De nabijheid van de luchthaven vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.8 M.e.r.-beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

5.8.1 Procedure

Door de wijziging van 7 juli 2017 is een nieuwe procedure voor wat betreft de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. In onderhavig geval (vaststelling bestemmingsplan) is de procedure zoals opgenomen in artikel 7.19 Wet milieubeheer van toepassing. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit dient voorafgaand aan de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan te worden genomen (in onderhavig geval neemt de Omgevingsdienst West-Holland dit besluit namens het bevoegd gezag). Het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. is derhalve niet verplicht. In de toelichting bij het bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat geen MER nodig is (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Indien geconcludeerd wordt dat geen MER benodigd is, zijn er geen verdere procedurele verplichtingen.

5.8.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling omvat de realisatie van een woon-zorggebied. De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject', welke is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2.

Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of bestaat uit bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat er geen 2.000 of meer woningen worden gerealiseerd, is in principe geen m.e.r.-beoordeling vereist.

Echter, de ondergrens zoals genoemd in het Besluit m.e.r., is niet leidend. De potentiele effecten in relatie tot de kenmerken en de locatie van het project moeten worden meegenomen bij de beoordeling. Ook beneden de grenswaarden kunnen relevante milieueffecten optreden. Om inzicht te geven in de potentiële milieueffecten, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze moet voldoen aan de criteria uit bijlage III van de EU-richtlijn:

  • 1. Kenmerken van het project
  • 2. Plaats van het project
  • 3. Kenmerken van de potentiële effecten van het project


Vormvrije m.e.r.-beoordeling

1. Kenmerken van het project

De wens is om ter plaatse van de Jozefschool en het Crescendo gebouw woningen te realiseren. Ter plaatse van de Jozefkerk (incl. parochie) en het Theresiahuis zijn woningen, zorgvoorzieningen en maatschappelijke (aan zorg gerelateerde) functies beoogd. Het overige deel van het plangebied wordt bestemd voor groen, verkeer of parkeervoorzieningen.

Omvang van het project
Er is gekozen voor een gedifferentieerd programma met woningbouw en zorg. Zie paragraaf 2.2 Toekomstige situatie van deze toelichting. Zowel sloop als behoud van bestaande panden is beoogd.

Cumulatie met andere projecten
Voor zover bekend zijn er geen concrete plannen in de omgeving die gezamenlijk met dit project mogelijk tot nadelige effecten kunnen leiden.

Gebruik van natuurlijke hulpbronnen
Voor de realisatie van het project worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal, zoals beton, hout, staal en grond. Een andere locatie zal niet leiden tot minder gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Bij de beoogde ontwikkeling is geen sprake van productieprocessen.

Productie van afvalstoffen
Er is voornamelijk sprake van huishoudelijk afval, en daarnaast afval afkomstig van zorgvoorzieningen. Mogelijk medisch afval zal volgens regels uit het Activiteitenbesluit worden opgeslagen en afgevoerd.

Verontreiniging en hinder
Wat betreft milieuhinder wordt voldaan aan de wettelijke normen dan wel maatregelen getroffen om gevolgen te voorkomen/beperken.

Risico van ongevallen, vooral gelet op de gebruikte stoffen of technologieën
Er is bij de beoogde ontwikkeling geen sprake van realisatie van risicovolle inrichtingen. Het aspect externe veiligheid is beschouwd in de toelichting van het bestemmingsplan. Groepsrisico en plaatsgebonden risico zijn in ogenschouw genomen. Het projectgebied is op dermate grote afstand van risicobronnen gesitueerd dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen die binnen dit gebied plaatsvinden.

2. Plaats van het project

Het plangebied voor de ontwikkelplannen betreft het terrein van de Hoofdstraat aan de westzijde tot aan de Monseigneur van Leeuwenlaan aan de zuidzijde, rondom de moskee bij het pad van de verlengde Havenstraat aan de oostzijde, de Jozefschoollocatie zelf en de achtertuingrenzen van de Brouwerlaan-bebouwing aan de noordzijde.

Bestaande grondgebruik
Op dit moment is de Jozefparklocatie deels privéterrein (de tuin van de kerk/pastorie), slecht toegankelijk en nodigt de opzet van de aangrenzende bebouwing niet uit tot een wandeling of verblijf. De ruimtes zijn functioneel ingericht (parkeerterreinen, ontsluitingsstraten, anoniem plantsoengroen). De huidige bebouwing kent weinig samenhang en geeft daarmee een erg rommelig gevoel. Ze zijn opgezet voor een specifieke functie en zijn moeilijk te gebruiken voor functies waaraan op dit moment behoefte is. Er ontbreekt ook een duidelijke relatie met de directe omgeving. Het plangebied grenst direct aan de Hoofdstraat. De Hoofdstraat vormt de belangrijkste verblijfsstraat van het centrum. Aan de Brouwerlaan ligt de Jozefschool.

Voor het overige ligt het plangebied met name aan de binnenzijde van het bouwblok tussen Olympiaweg en Brouwerlaan. De ontsluiting van het terrein vindt op dit moment plaats met een directe aansluiting vanaf de N208 en via een rotonde aan de Olympiaweg.

Opnamevermogen van het natuurlijk milieu
Van belang is om het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied te beschouwen. Dit hangt samen met de nabijheid tot natuurbeschermingsgebieden. Het projectgebied is niet gelegen in een Natura-2000 gebied, NNN gebied of ander kwetsbaar gebied. Wel is binnen een straal van 3 kilometer rondom het projectgebied een Natura-2000 gebied gelegen (Kennermerland-Zuid op een afstand van circa 2 kilometer). Echter, zoals toegelicht in paragraaf 5.6 Ecologie van deze toelichting, zijn er geen significant nadelige effecten op de beschermde natuurgebieden verwacht. In paragraaf 5.5 Luchtkwaliteit van deze toelichting is het aspect luchtkwaliteit beschouwd. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de eisen met betrekking tot luchtkwaliteit.

3. Kenmerken van de potentiële effecten van het project

De diverse milieu-aspecten die een rol kunnen spelen, zijn in Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten van voorliggend bestemmingsplan beschouwd. Mogelijke effecten zijn in ogenschouw genomen voor wat betreft het bereik, grensoverschrijdend karakter, waarschijnlijkheid, duur, frequentie en onomkeerbaarheid.

Hieruit blijkt dat significante negatieve milieueffecten zijn uit te sluiten. De activiteiten die mogelijk worden gemaakt met voorliggende ontwikkeling (woningbouw) zijn, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.

Beoordeling

Op basis van bovenstaande criteria kan het bevoegd gezag oordelen dat geen milieueffectrapportage nodig is. Burgemeester en wethouders van gemeente Hillegom heeft op 12 augustus 2019 het besluit genomen dat geen milieueffectrapportage behoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Dit besluit is als bijlage 11 terug te vinden.

5.8.3 Conclusie

Het aspect m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

5.9 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Aandacht voor duurzaamheid betekent expliciete aandacht voor een gezond, leefbaar binnenmilieu van de woningen, beperkingen van de negatieve gevolgen voor mens en milieu en beperkingen van de woonlasten op termijn (energierekening).

Momenteel is het wettelijke kader ten aanzien van energie vastgelegd in het rijksbouwbesluit. Hogere ambities op gemeentelijke niveau kunnen, echter dit is niet afdwingbaar. Er is geen wettelijke verplichting om het thema energie vast te leggen in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan kan in de toelichting een paragraaf worden opgenomen over duurzaamheid in zijn algemeenheid en energie in het bijzonder.

5.9.1 Europees en landelijk beleid

In 2013 is het Energieakkoord van kracht geworden. De gemeenten onderschrijven de voorwaarden uit het Energieakkoord; aan energie energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend; besparing van het energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar, een toename van het aandeel hernieuwbare energieopwekking van 4,5% in 2013 naar 14% in 2020 en een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2015 aangescherpt van 0,6 naar 0,4. Richting 2020 wordt toegewerkt naar “Bijna Energie Neutrale Gebouwen” (hierna BENG). 

Het Europees beleid is erop gericht dat nieuwe gebouwen na 2020 geen of heel weinig energie gebruiken. De energie die nog nodig is moet in belangrijke mate afkomstig zijn uit hernieuwbare bronnen. Dit is vastgelegd in de herziene Europese richtlijn EPBD uit 2010.

Het Nationaal Plan voor het bevorderen van BENG in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot BENG na eind 2018, respectievelijk 2020. In het Nationaal Plan staat wat onder (BENG) verstaan wordt.

5.9.2 Gemeentelijk beleid

Zoals in paragraaf 3.4.1 Omgevingsvisie Hillegom 2030 en 3.4.6 Duurzaamheidsbeleid is beschreven, wordt de wenselijkheid van nieuwe initiatieven in gemeente Hillegom afgewogen aan de hand van het afwegingskader zoals opgenomen in de Omgevingsvisie 2030. Ontwikkelingen zullen een bijdrage moeten leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen Energieneutraal 2030 en Klimaatneutraal in 2050.

Bovendien wordt op stedenbouwkundig, landschappelijk en sociaal niveau een hoogwaardig en duurzaam plan nagestreefd. Ook op woningniveau worden uitgangspunten voorgesteld. Deze worden hieronder toegelicht.

Stedenbouw, landschap en sociaal

Stedenbouw

Het plan wordt in harmonie ontworpen met zijn natuurlijke omgeving, door aansluiting op bestaande schaal, groen, water, structuur, karakter en architectuur. Slimme oplossingen worden bedacht voor o.a. parkeren en blijvende openheid van het landschap (beperken van schuttingen e.d.), waarbij gestreefd wordt naar een goede verhouding tussen openbaar en uitgeefbaar.

Woning oriëntatie

De verkaveling en inrichting van de woningen wordt zon georiënteerd ontworpen. Op deze manier kan er actief en passief gebruik gemaakt worden van zonnewarmte in en rond de woning

Woonkwaliteit

Aandacht voor maatschappelijk, sociaal en veilig wonen, met logische aansluitingen tussen openbaar en privé. Er is een duidelijke hoofdstraat, als hart van de buurt, voor (langzaam) bestemmingsverkeer en voetgangers, waaraan alle woningen en erven herkenbaar zijn gelegen. De hoofdstraat biedt ruimte voor het rondje in en om de buurt en een avontuurlijke speelplek voor kinderen biedt speelgelegenheid. Bewoners kunnen hier prettig leven.

Flora en fauna

De bestaande groene en blauwe structuren worden behouden en nieuwe worden geïntroduceerd. Daarmee worden bestaande ecologische waarden verhoogd en wordt de biodiversiteit uitgebreid. Er wordt gewerkt met natuurlijke materialen, en waar mogelijk worden groene daken gerealiseerd, nestkasten ingebouwd en natuurlijkvriendelijke oevers aangelegd. Met andere woorden; bouwen 'natuur inclusief'.

Waterhuishouding

Het hemelwater wordt lokaal opgevangen door afkoppeling naar het oppervlaktewater, ook wordt water lokaal gebruikt voor bijvoorbeeld het besproeien van de tuinen (regentonnen). Waterkwaliteit wordt blijvend verbeterd door het werken met niet uitlogende materialen, de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Klimaatbestendig bouwen tegen hitte- en droogtestress door voldoende groen in de wijk.

CO2-absorptie

Doordat zeer energiezuinig wordt gebouwd, reduceert het plan per saldo CO2. Daarnaast zal gekeken worden naar toepassing van CO2-absorberende materialen, zoals CO2-absorberende verhardingen en veel groen, zoals bijvoorbeeld groene dakbedekking (sedum) en gevels. Sociale structuren en 'social return' 5% van de voor realisatie benodigde werkgelegenheid wordt ingevuld voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals langdurige werklozen en mensen met een handicap. Scholing en educatie zal hiervan deel uitmaken.

Woningniveau

Energie

Ten einde de klimaatverandering tegen te gaan en tegelijkertijd energie betaalbaar houden, dan moet de energieprestatie van gebouwen verbeteren. Uitgangspunt is daarom de realisatie van woningen die zeer energiezuinig zijn met een EPC van 0.0.

Gebruikskwaliteit

Onze samenleving vergrijst en mensen willen langer zelfstandig in hun eigen huis blijven wonen. Daardoor worden zorg en wonen steeds meer gecombineerd en veranderen woning- plattegronden. Andere doelgroepen hebben juist weer andere behoeften, zoals jonge mensen, gezinnen met kinderen, gehandicapten, etc. Tegelijkertijd willen mensen een veilige woonomgeving. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de woningen daarom goed, toegankelijk en functioneel en veilig gemaakt.

Milieu

Grondstoffen worden schaarser én duurder. Er wordt daarom ingezet op hergebruikte en/of duurzaam geproduceerde materialen om zodoende schadelijke emissies en uitputting van grondstoffen als gevolg van de productie van bouwmaterialen te beperken.

Toekomstwaarde

Bij de bouw van de woningen moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, waardoor de woning zonder hoge kosten of veel materiaalverspilling aan te passen is aan veranderende gebruikerseisen of wet- en regelgeving. Dit kan door bijvoorbeeld in te zetten op flexibele woonplattegronden voor bewonerswensen, wijzigingen gezinssamenstelling of bij mutaties van eigenaren en/of huurders en toekomstige bewoners bij de ontwikkeling te betrekken. Er is aandacht voor levensloopbestendig wonen, met maatregelen zoals drempelloos bouwen en eenvoudig aanpasbare (binnen-)constructies. Daarnaast kan gedacht worden aan herbruikbaarheid van producten en grondstoffen, door bewuste en duurzame materiaalkeuzes.

Gezondheid

Mensen brengen een groot deel van de dag door in hun woning. Doel van dit thema is de realisatie van een gezonde woning door bijvoorbeeld het beperken van geluidsoverlast, voldoende frisse lucht, comfortabele ventilatie en voldoende daglicht. Om duurzaamheid in nieuwbouwplannen te borgen en inzichtelijk te maken vraagt de gemeente initiatiefnemers een GPR berekening bij plannen in te dienen. Dit is een instrument met als doel duurzaam en energiezuinig bouwen meetbaar te maken.

5.9.3 Situatie plangebied

Door de gemeente zijn voor onderhavig project geen extra verplichtingen t.a.v. duurzaamheidsmaatregelen vastgelegd. Het project draagt wel bij aan duurzaamheid. Zo is er sprake van veel groen in het projectgebied, wat bijdraagt aan de ecologische kwaliteit en waterhuishouding in het gebied. Delen van de bebouwing, zoals de bestaande kerk, blijven behouden. Dit voorkomt sloopafval en onnodig gebruik van grondstoffen (bouwmateriaal t.b.v. nieuwbouw). De nieuwbouwwoningen worden gasloos, en mogelijk zelfs als nul-op-de-meter woningen aangeboden.

Advies GGD

In verband met de realisatie van woningen nabij een drukke weg (N208) en de ligging nabij een transformatorstation is de GGD om advies gevraagd (zie bijlage GGD-advies over het concept bestemmingsplan Jozefpark d.d. 22 maart 2019). De GGD heeft de stukken beoordeeld op de volgende gezondheidskundige effecten
voor de omwonenden: luchtkwaliteit, geluidsoverlast en elektromagnetische velden (EMV). Daarnaast wordt ingegaan op het onderwerp communicatie.
De GGD adviseert om voor iedere woning tenminste één aangename (schone en stille (geluidsniveau < 50 dB, gecumuleerd) zijde te realiseren. Een aangename zijde is een zijde (gevel) van de woning die rustig is, waar geen geur of geluid van bijvoorbeeld wegverkeer overheerst en met een prettig (zo mogelijk natuurlijk) uitzicht. Dit is de
zijde waar de luchtkwaliteit naar verwachting het best is. In deze situatie is het extra belangrijk dat er een goede ventilatievoorziening is, met toevoer van verse lucht vanuit de schone zijde. Voor geluid is het van belang dat de verblijfsruimten (in bijzonder de slaapvertrekken) en de buitenruimten zoveel mogelijk aan de stille zijde liggen.

Dit advies sluit aan op het beleid van de omgevingsdienst en gemeente als het gaat om het verlenen van hogere geluidswaarden. In dit plan wordt ook gestreefd naar tenminste één geluidsluwe zijde per woning. Daarnaast wordt met de realisatie van een park aan de achterzijde van de meeste woningen (het binnengebied) een groene leefomgeving gecreëerd die bijdraagt aan de gezondheid en een prettig uitzicht. Afhankelijk van de ligging van de woning wordt aandacht besteed aan de benodigde ventilatie.

Op ca. 14 meter van de geplande bebouwing is een transformatorstation (50 kV onderstation) gesitueerd. Anderhalf tot vier meter afstand tussen woonhuizen en transformatorhuisjes en -stations is doorgaans genoeg om verhoogde blootstelling aan elektromagnetische straling te voorkomen. Hieraan wordt voldaan.

5.9.4 Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In de Wet ruimtelijke ordening is de Grondexploitatiewet opgenomen. De Grondexploitatiewet heeft als doelstelling een goede regeling te treffen voor het kostenverhaal en locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. Belangrijk daarbij is dat het stelsel rechtszekerheid biedt en partijen niet meer de kans krijgen het kostenverhaal te ontwijken. De regering wil meer transparantie, zeggenschap voor de consument en concurrentie. Ook streeft zij naar een regeling die recht doet aan de belangen van zowel gemeenten, als particuliere eigenaren en derde-belanghebbenden. In de wet blijft vrijwillige samenwerking voorop staan, in welke vorm dan ook, omdat gebleken is dat de gemeenten en particuliere eigenaren daar de voorkeur aan geven, maar sluit niet uit dat de gemeente bepaalde zaken kan afdwingen. Daarom is gekozen voor voortzetting van een gemengd stelsel voor grondexploitatie met zowel een privaatrechtelijk, als publiekrechtelijk spoor. Eén van de belangrijkste onderwerpen in de wet is het verplichtende karakter van kostenverhaal. Kostenverhaal is niet langer een bevoegdheid van de gemeente, maar een verplichting. Het verhalen van kosten kan de gemeente zowel op basis van de publiekrechtelijke (via een exploitatieplan), als de privaatrechtelijke weg (via een overeenkomst). Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins (bijvoorbeeld door een overeenkomst) is verzekerd.

De kosten voor voorliggend bestemmingsplan en die van de daarbij behorende onderzoeken worden door de initiatiefnemer gedragen. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst afgesloten, waarmee de door de gemeente te maken kosten kunnen worden verhaald.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Participatie

Tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn omwonenden en geïnteresseerden in september 2018 bij brief geïnformeerd over de beoogde herontwikkeling van het Jozefpark. Hierbij zijn zij uitgenodigd voor de informatieavond op donderdag 4 oktober 2018. Tijdens deze avond zijn de aanwezigen geïnformeerd over het stedenbouwkundige plan/beeldkwaliteit en de verdere procedure van het bestemmingsplan.

7.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan diverse bestuurlijke partners zoals de provincie Zuid-Holland en het hoogheemraadschap Rijnland. De resultaten worden in deze paragraaf vermeld.

De volgende bestuurlijke partners hebben inhoudelijk gereageerd:

  • Liander Infra N.V.

Samenvatting overlegreactie

  • 1. Liander heeft op 3 juni 2019 een reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan Jozefpark. Liander is eigenaar van een 50kV leiding die door het plangebied loopt en van een 50 kV station dat grenst aan het plangebied. Zij verzoekt een dubbelbestemming voor de 50kV leiding die binnen de bestemming 'Groen' en 'Verkeer-verblijfsgebied' loopt.
  • 2. Liander geeft daarnaast aan dat onvoldoende rekening gehouden is met het 50 kV station. Het uitgevoerde akoestisch onderzoek gaat uit van verouderde gegevens en er is geen rekening gehouden met de bedrijfsvoering en de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Dit in verband met de energietransitie en de mogelijkheid van wijziging en vervanging van de transformatoren.

Reactie gemeente

  • 1. In het geldende bestemmingsplan 'Elsbroek', vastgesteld door de raad van de gemeente Hillegom op 15 november 2012 is net als bij andere bestemmingsplannen geen dubbelbestemming opgenomen voor de 50kV-kabelverbinding. Er zijn geen ontwikkelingen geweest, die aanleiding geven om dat nu wel te doen. Middels een KLIC-melding is voor een initiatiefnemer eenvoudig te achterhalen met welke ondergrondse infrastructuur rekening gehouden moet worden. Er wordt dan ook geen dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de ondergrondse leiding die ook een zakelijk recht kent.
  • 2. In overleg met Liander is vast komen te staan dat de uitgangspunten die in het akoestisch onderzoek zijn gebruikt, al een worst-case waren en dat daarmee dus voldaan wordt aan een representatieve bedrijfsvoering. Het onderzoek hoeft derhalve niet aangepast te worden. Voor wat betreft de bedrijfsvoering kan het volgende worden opgemerkt. De bedrijfsvoering is nu al beperkt in het vigerende bestemmingsplan door de bestemming en de bijbehorende bouwvlakken die strak om de gebouwen zijn gelegd. Daarnaast vindt er nu juist een verruiming plaats: in het vigerende bestemmingsplan ligt de bestemming Maatschappelijk aangrenzend aan de bedrijfsbestemming. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn zorgwoningen en functies als kinderdagverblijf mogelijk: dit zijn tevens kwetsbare objecten waar al rekening mee gehouden moet worden. In de nieuwe situatie wordt de woonbestemming afgeschermd door een brede groenbestemming. Dus ondanks dat er reguliere woningen dichterbij komen (middels de woonbestemming), moet Liander nu ook al rekening houden met kwetsbare groepen op basis van de huidige maatschappelijke bestemming die direct aan de bedrijfsbestemming grenst.


Conclusie

De overlegreactie leidt niet tot aanpassingen in het akoestisch onderzoek.

  • Veiligheidsregio Hollands Midden

Samenvatting overlegreactie
De Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) heeft op 15 mei 2019 een reactie gegeven op het voorontwerp bestemmingsplan Jozefpark. Zij geven een aantal randvoorwaarden mee voor de verdere uitwerking van het plan. Te noemen zijn een goede bereikbaarheid en minimale eisen die aan de weg worden gesteld, aanvullende maatregelen ten behoeve van een snellere alarmering bij brand en de aanwezigheid van een goede BHV-organisatie voor de zorgfuncties. Deze punten worden bij aanvraag omgevingsvergunning ook getoetst door de VRHM.

Reactie gemeente
De aanbevelingen van de VRHM worden meegenomen in de uitwerking van de plannen. Er wordt in principe gebruik gemaakt van de huidige bluswatervoorziening. Mocht deze niet voldoen, dan wordt in overleg met de gemeente bekeken welke maatregelen getroffen dienen te worden (bv het boren van een put). Dit is een uitvoeringsaspect dat ook meegenomen wordt in de anterieure overeenkomst.

Conclusie

De overlegreactie leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan, de aanbevelingen worden wel meegenomen in de uitwerking van de bouwplannen.

Daarnaast zijn er vier partners die het plan hebben getoetst, maar geen opmerkingen hebben gemaakt.

  • Tennet

Samenvatting overlegreactie

Tennet heeft aangegeven dat binnen de grenzen van dit plan zij noch bovengrondse-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer heeft. Zij hebben dan ook geen opmerkingen op het bestemmingsplan.

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

  • Gasunie

Samenvatting overlegreactie

Het bestemmingsplan is door de Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor de aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op grond van deze toetsing komen zij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

  • Rijksdienst voor cultureel erfgoed

Samenvatting overlegreactie

De Rijksdienst heeft het bestemmingsplan voor kennisgeving aangenomen en geeft aan dat zij zich aansluiten bij de kennis en adviezen van de gemeente dat dit project geen Rijksbelangen schaadt.

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

  • Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting overlegreactie

Het Hoogheemraadschap van Rijnland geeft aan dat na bestudering van het voorontwerpbestemmingsplan "Jozefpark Hillegom" en met name de water gerelateerde aspecten, zij geen bezwaar hebben tegen de planontwikkelingen. De waterhuishoudkundige belangen zijn niet in het geding.

De gemeente neemt deze reactie voor kennisgeving aan.

7.3 Zienswijzen ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen binnengekomen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de eventuele wijzigingen die door toedoen van een zienswijze doorgevoerd zijn in het bestemmingsplan.

Zienswijze 1

De indiener spreekt diens zorg uit over het mogelijk verdwijnen van de fietsverbinding Leidsestraat naar de Monsigneur van Leeuwenlaan. Verzocht wordt om de doorsteek open te houden.

Reactie gemeente:

De gemeente is net als de indiener van mening dat dit een belangrijke fietsroute is en dat deze doorsteek behouden moet blijven. In de plannen kent de fietsroute ook een

belangrijke plek en blijft dus ook behouden. Om dit kracht bij te zetten en te verduidelijken, wordt de fietsroute ook duidelijk bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Zienswijze 2

In deze zienswijze wordt bezwaar gemaakt tegen het bestemmen van de strook groen (tuin) tussen de kerk, de toren, de pastorie en de weg als “Maatschappelijk”. Indiener van de zienswijze geeft aan dat dit altijd een groene strook (tuin) is geweest en dat dit behouden dient te blijven. Tevens staat binnen deze strook een bijzondere boom die is voorgedragen door de Vrienden van Oud Hillegom voor de monumentale bomenlijst. Het verzoek is deze strook als "Groen" te bestemmen.

Reactie gemeente:

In het nu nog vigerende bestemmingsplan "Elsbroek" uit 2012 geldt voor de gronden behorende bij de kerk, pastorie, zusterhuis en school de bestemming "Maatschappelijk" (zie 2.3 Vigerend bestemmingsplan). Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen, groenstroken, paden en tuinen mogelijk. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn dus al parkeerplaatsen mogelijk. In dit voorliggende bestemmingsplan is de maatschappelijke bestemming overgenomen. Planologisch is er derhalve geen sprake van een wijziging van de bestemming en de mogelijkheden hierbinnen. Voor wat betreft de genoemde waardevolle boom kan opgemerkt worden dat deze in beginsel behouden blijft in het nieuwe inrichtingsplan. De naastgelegen boom zal wel gekapt moeten worden ten behoeve van de herinrichting van het terrein. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze, heeft de gemeente contact gehad met de indiener. Hieruit blijkt dat de indiener geen bezwaren heeft tegen het kappen van de naast de waardevolle boom gelegen boom. Geconcludeerd kan worden dat daarmee de ingebrachte zienswijze en het bestemmingsplan niet met elkaar in strijd zijn.

Conclusie

De ingebrachte zienswijzen hebben deels geleid tot een aanpassing van de verbeelding door de fietsverbinding ook als Verkeer-Verblijfsgebied te bestemmen. De overige ingebrachte punten hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor het overige worden in de beantwoording wel de zorgen van de indieners weggenomen.

Hoofdstuk 8 Juridische planbeschrijving

8.1 Planopzet

Het bestemmingsplan Jozefpark bestaat uit een verbeelding (digitale plankaart), regels en een toelichting met bijlagen. Het bestemmingsplan is opgesteld met inachtneming van de “Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012” (SVBP2012). Deze standaard, opgesteld in het kader van de Digitale Uitwisseling Ruimtelijke Plannen (DURP), heeft als doel meer eenheid te brengen in de opbouw en in de presentatie van bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is voorzien van de codering IMRO-2012, waardoor het plan digitaal uitwisselbaar is. Per 1 januari 2010 is het verplicht dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar zijn en te raadplegen. De plannen van gemeente Hillegom zijn te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.2 Verbeelding

Op de digitale verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen vervatte aanduidingen van de doeleinden, waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de digitale verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen, met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis, uitgezonderd enkele specifieke aanduidingen. In deze toelichting is nader verklaard welke aanduidingen het betreft.

Bij het ontwerpen van de digitale verbeelding zijn zowel de huidige planologische regimes voor het gebied als de nieuwe regels over de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen uitgangspunt geweest. Omdat het hier deels een conserverend bestemmingsplan betreft, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de huidige wijze van bestemmen; tegelijkertijd wordt ook rekening gehouden met alle andere bestemmingsplannen in gemeente Hillegom om zo voor de gehele gemeente tot één wijze van bestemmen te komen. Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan een juridisch planologisch kader geboden voor de nieuwbouw van de woningen.

8.3 Regels

De regels zijn opgebouwd uit algemene regels, te weten:

  • inleidende regels;
  • voor alle bestemmingen geldende regels;
  • overgangs- en slotregels,

en uit specifieke regels per bestemming.

Hierna wordt per categorie een nadere toelichting gegeven.

8.3.1 Algemene regels

Inleidende regels
Begripsbepalingen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarvan een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de regels. Dit betreft ondergeschikte bouwdelen zoals bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en masten.

Voor alle bestemmingen geldende regels

Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling dient om te voorkomen dat, indien bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis is gesteld. De tekst van de bepaling is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene gebruiksregels opgenomen die het strijdig gebruik met de bestemming aangegeven.

Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de algemene aanduidingssregels opgenomen die in dit specifieke geval ingaan op de karakteristieke waarde van gebouwen. De karakteristieke waarden van een gebouw worden middels deze regels beschermd.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn afwijkingsbepalingen opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen. Deels betreft het, met het oog op de feitelijke situatie of een concreet bouwplan, een in beperkte mate kunnen aanpassen van de reeds gegeven regels met betrekking tot gebruik en/of bebouwing. Met de afwijkingsmogelijkheid zal, in tegenstelling tot wat bij de oude bestemmingsplannen gebruikelijk was, terughoudend worden omgegaan en worden getoetst aan een aantal geobjectiveerde criteria.


Overige regels
In deze artikelen is de werking van de wettelijke regelingen geregeld. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van parkeren hier terug te vinden.

Overgangs- en slotregels

Overgangsbepalingen
Uit oogpunt van behoorlijk bestuur dienen bestaande bebouwing en bestaand gebruik, welke afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen regels, te kunnen worden voortgezet. In deze bepaling geldt dit niet voor reeds met de vorige bestemmingsplannen strijdige situaties. De tekst van de bepaling is voorgeschreven in artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotbepaling
In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

8.3.2 Specifieke regels per bestemming

Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied, is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • regels mogen slechts worden voorgeschreven in verband met de bestemming en als dat uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is;
  • de regels dienen niet meer te regelen dan hetgeen in verband met de bestemming strikt noodzakelijk is;
  • gebodsbepalingen dienen waar mogelijk te worden vermeden; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt;
  • de bestemmingen dienen zodanig te worden geprojecteerd, dat duidelijk is, waar gebouwd kan worden en welk gebruik hierbij is toegestaan;
  • verbeelding, toelichting en regels vormen in juridisch opzicht een eenheid en dienen als zodanig te worden gehanteerd;
  • het bestemmingsplan dient vergezeld te gaan van een toelichting, die een onderbouwing geeft aan het bestemmingsplan in zijn geheel; hierin dienen zowel de intenties van het plan als de uitleg van de regels te zijn opgenomen;
  • de economische uitvoerbaarheid van het plan moet worden aangetoond;
  • de regels moeten handhaafbaar zijn;
  • er moet voldoende draagvlak zijn bij alle partijen;
  • de ambities en de beschikbare middelen moeten met elkaar in evenwicht zijn.

De bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving: hierin wordt een omschrijving gegeven van de doeleinden waartoe de betreffende gronden zijn bestemd;
  • bouwregels: hierin worden de regels in verband met de toegestane bebouwing vermeld;
  • afwijking van de bouwregels (in voorkomend geval): hierin wordt aangegeven wanneer burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels;
  • gebruiksregels: hierin is het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken of te laten gebruiken opgenomen; om discussie over bepaalde vormen van strijdig gebruik te voorkomen, is een aantal onderdelen, dat als strijdig wordt beschouwd, expliciet vermeld; de opsomming is niet uitputtend;
  • afwijking van de gebruiksregels (in voorkomend geval): hierin wordt aangegeven wanneer burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (in voorkomend geval): hierin wordt geregeld voor welke werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een vergunning van burgemeester en wethouders nodig is.

8.4 Algemene toelichting op de regels

Artikel 3 Groen

De als ‘Groen’ aangewezen gronden betreffen het aan te leggen park tussen de te transformeren en op te richten gebouwen. Om het parkachtige karakter vast te leggen, is gekozen voor deze groenbestemming. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn groenvoorzieningen mogelijk, inclusief voet- en fietspaden, waterpartijen, paden en nutsvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt.

Artikel 4 Maatschappelijk

In het plangebied is de maatschappelijke bestemming gegeven aan de kerk, Theresiahuis en pastoriewoning. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijike voorzieningen toegestaan en is aangegeven met bouw- en goothoogte en een bouwvlak wat de maximale bouwmogelijkheden zijn. Voor de Sint Jozefkerk en Theresiahuis is een specifieke bouwaanduiding 'karakteristiek' opgenomen ter bescherming van de karakteristieke waarde van de kerk en zusterhuis.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

De openbare gebieden met daarbij infrastructurele voorzieningen zijn ingericht om auto’s als ‘gast’ te ontvangen. De nadruk ligt op de ruimtelijke kwaliteit en de functie als verblijfsgebied voor bewoners. Dit sluit aan op de huidige systematiek van actuele bestemmingsplannen in de gemeente. Om die reden is gekozen voor een eigen bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor de te realiseren woningen binnen het plangebied. De hoofdgebouwen, oftewel de woningen zelf, mogen alleen worden gebouwd binnen een bouwvlak. Ook de erfbebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen). Er worden ook gestapelde woningen geregeld.

Dakkapellen zijn toegestaan aan het achterdakvlak en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel. Het kruimelgevallenbeleid sluit aan bij hetgeen in artikel 2 van Bijlage II van het Bor is geregeld en deze regeling is in dit bestemmingsplan opgenomen.

Dakopbouwen zijn ook mogelijk. Hierbij is aangesloten bij het welstandsbeleid en het kruimelgevall nbeleid.

Er geldt een standaardregeling voor beroep en bedrijf aan huis.

Waarde - Archeologie 1 en 3

Gemeente Hillegom heeft regels opgesteld voor de verwachtingsgebieden in het plangebied. Deze zijn voornamelijk gelegen op en rond de N208. Het bestemmingsplan kent drie dubbelbestemmingen voor archeologische waarden. Een dubbelbestemming dient ter bescherming van een specifiek ruimtelijk belang; in dit geval de bescherming van archeologische waarden. De dubbelbestemming valt over de 'onderliggende' inhoudelijke bestemmingen heen en houdt beperkingen in voor de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 0 m² of minder dan 0,3 m onder maaiveld. Voor de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 1.000 m² of minder dan 0,3 m onder maaiveld.