Plan: | Erasmusveld Midden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.UP0006BErasmusMid-50VA |
Iedere gemeente in Nederland is verplicht om bestemmingsplannen vast te stellen. In de bestemmingsplannen van de gemeente staat waar mag worden gebouwd en waarvoor een gebouw gebruikt mag worden. De gemeente maakt bestemmingsplannen voor alle grond die bij de gemeente hoort. Bestemmingsplannen mogen niet ouder zijn dan 10 jaar.
Voor het gebied Erasmusveld Midden is in 2016 het bestemmingsplan Wateringse Veld – Noord vastgesteld. Hierin is bepaald dat voor Erasmusveld Midden nog een uitwerkingsplan moest worden gemaakt: het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden. Met dit uitwerkingsplan kan de bouw van maximaal 385 woningen mogelijk gemaakt worden. Erasmusveld Midden is het gebied, gelegen tussen:
In dit uitwerkingsplan maken we de bouw van maximaal 277 woningen en appartementen mogelijk. Voor 108 woningen in het deelplan Leyhof is namelijk al een omgevingsvergunning verleend. Deze woningen zijn bestemd als Wonen-1.
In de bestemmingen Wonen-2 en Wonen-3 kunnen maximaal 166 appartementen worden gebouwd. De appartementengebouwen mogen niet hoger zijn dan 25 meter. Binnen de bestemming Woongebied kunnen maximaal 135 grondgebonden woningen worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 10 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Daarnaast is opgenomen dat het totaal aantal woningen niet meer mag zijn dan 385. Wat meer appartementen betekent dus dat wat minder grondgebonden woningen kunnen worden gebouwd. Ook is in het uitwerkingsplan vastgelegd dat er voldoende ruimte moet zijn voor groen.
Het uitwerkingsplan Erasmusveld-Midden bestaat uit regels en een verbeelding (kaart). Op de verbeelding geven we aan welk gebruik (bijvoorbeeld wonen en groen) is toegestaan op verschillende locaties in het plangebied. Bewoners kunnen bijvoorbeeld zien wat is toegestaan op hun grond. In de regels staat bijvoorbeeld hoe hoog bewoners of ontwikkelaars op hun grond mogen bouwen.
Bij het uitwerkingsplan hebben we ook een toelichting geschreven. Deze samenvatting is het eerste deel van de toelichting. In de toelichting geven wij onder andere:
Aanleiding voor het uitwerkingsplan is het initiatief voor de ontwikkeling van het plan Erasmusveld Midden/Proeftuin Erasmusveld. Het plangebied ligt in Erasmusveld, in het stadsdeel Escamp in het zuidwesten van Den Haag. Het gaat om een woningbouwlocatie van maximaal 385 woningen.
Het uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan 'Wateringse Veld Noord' (zgn. moederplan) dat door de gemeenteraad op 14 april 2016 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voor het Sportcluster Erasmusveld (nu bekend onder de naam Erasmusveld Midden) een uitwerkingsplicht opgenomen. Omdat ten tijde van de vaststelling van het moederplan de planontwikkeling zich nog in de beginfase bevond, is gekozen voor een uit te werken bestemming 'Woongebied'.
Voor deelplan Leyhof is in 2019 al een omgevingsvergunning verleend. De strijdigheid met het moederplan is opgeheven via een omgevingsvergunning strijdig gebruik. Hier worden 108 appartementen gebouwd.
Na vaststelling en inwerkingtreding van het uitwerkingsplan is ook in de rest van het plangebied het bouwen van gestapelde, vrijstaande en aaneengebouwde woningen juridisch-planologisch mogelijk. Er kunnen dan omgevingsvergunningen worden verleend voor de bouw van deze woningen. In totaal kunnen maximaal 385 woningen worden gebouwd in Erasmusveld Midden/Proeftuin Erasmusveld. Dit aantal is inclusief de vergunde 108 appartementen in het deelplan Leyhof.
Het doel van het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden is het mogelijk maken van de bouw van 277 gestapelde, vrijstaande en aaneengebouwde woningen in deelgebied Erasmusveld Midden.
Het plangebied wordt begrensd door:
In hoofdstuk 3 is allereerst een beschrijving van de ontwikkelingen binnen het plangebied opgenomen. Vervolgens is in hoofdstuk 4 en 5 de (economische) uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan beschreven. In hoofdstuk 6 worden de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
Bij initiatieven die aansluiten bij de vastgestelde ruimtelijke, programmatische en duurzaamheidsambities van Erasmusveld is de gemeente bereid om mee te werken aan de beoogde planontwikkeling.
Het stedenbouwkundig plan 'Erasmusveld Midden' (2020) van Ontwikkelingscombinatie Wateringse Veld (OCVW) voldoet aan de vastgestelde ruimtelijke, programmatische en duurzaamheidsambities van het Masterplan Erasmusveld-Leyweg (2008), het Uitvoeringskader Erasmusveld 2011, Manifest Duurzaam Erasmusveld (2016), het Planuitwerkingskader Erasmusveld Midden (2016) en het moederplan Wateringseveld-Noord (2016).
Daarnaast voldoet het plan aan het ruimtelijk- en woonbeleid dat na inwerkingtreding van het moederplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Den Haag. De gemeente is daarom bereid om het plan planologisch-juridisch mogelijk te maken met het voorliggende uitwerkingsplan.
Na vaststelling van het moederplan heeft de gemeenteraad van Den Haag vijf beleidsstukken vastgesteld die kaderstellend zijn voor het voorliggende uitwerkingsplan:
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen omgevingsvisie.
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Dat vraagt om ruimte voor innovatieve milieus, met ontmoetings- en experimenteerruimte, en aantrekkelijke vestigingsmilieus voor starters, studenten, creatievelingen, kenniswerkers en (stedelijke) gezinnen en ondernemende mensen.
Stedelijke ontwikkeling is geen zaak van de gemeente alleen; allerlei partijen spelen daarin een rol. Bij de uitwerking van de agenda zal inhoud worden gegeven aan het “samen stad maken” langs vier "sporen': ruimte bieden aan initiatieven, co-creatie van ruimtelijke plannen, stadsdebat over de toekomst van de stad en de samenwerking met stakeholders. Er is daarmee ook geen “blauwdrukplanning” aan de orde. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd worden:
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zullen op basis van deze agenda nieuwe locaties in ontwikkeling worden gebracht. Het betreft zowel het in ontwikkeling brengen van de zachte planvoorraad als nieuwe locaties op basis van deze agenda. Het tot ontwikkeling brengen van deze locaties zal meer dan voorheen in co-productie gebeuren met de stad.
Daarnaast is er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda. Voor een aantal ontwikkelingen zal gestart worden met verkenningen om zicht te krijgen op mogelijke programma's, en alliantievorming. Dergelijke verkenningen zullen onder andere opgesteld worden voor delen van het Central Innovation District, de Binckhorst en Den Haag Zuidwest, mede in het licht van de gewenste schaalsprong die in het openbaar vervoer gemaakt moeten worden.
Erasmusveld Midden
Erasmusveld is in de Agenda Ruimte voor de stad aangewezen als één van de 'luwe gebieden' in Den Haag. Dit zijn woongebieden waar het accent op het verbeteren van de leefomgeving en het verduurzamen en verbeteren van de woningvoorraad. Het karakter en de ruimtelijke betekenis van de gebieden zal in 2040 niet wezenlijk anders zijn dan nu. Wel is er ruimte voor initiatieven en ontwikkeling, dit is echter maatwerk.
Het plan Erasmusveld Midden vormt een particulier initiatief dat past binnen de uitgangspunten van de agenda voor luwe gebieden.
In de Agenda Groen voor de Stad (RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komen te staan. Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven: groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen.
De stedelijke leefkwaliteit is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Het Haagse groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
Voor Hagenaars voelt het vaak of groen voor nieuwe ontwikkeling moet wijken. Het is de uitdaging om intensivering te combineren met een waardevolle, betekenisvolle, gezonde en goed functionerende groenstructuur. Intensivering van de stad vraagt om intensivering van groen en groenkwaliteit. Naarmate de stad verdicht, neemt de waarde van het groen toe. Omgekeerd zorgt groen ook voor toename van vastgoedwaarde. Deze twee waarden zouden elkaar moeten vinden en versterken.
Elke (vastgoed)ontwikkeling draagt bij aan de groene kwaliteit van Den Haag. Dit gebeurt op verschillende wijze: op de klassieke wijze door ontwikkeling van parken en straatgroen, door het ontwikkelen en openstellen van groene binnengebieden en daktuinen, als ook het realiseren van geveltuintjes of groene gevels. Ook kunnen investeringen in kwaliteit of gebruikswaarde uitkomst bieden.
Stedelijke Groene Hoofdstructuur
De Stedelijke Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad. De Stedelijke Groene Hoofdstructuur dient duurzaam in stand gehouden te worden en waar mogelijk versterkt (RIS300506). Het groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijk natuurnetwerk, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur. Deze structuur sluit aan op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De Stedelijke Groene Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.
Kaart Stedelijke Groene Hoofdstructuur
Erasmusveld Midden
Erasmusveld Midden heeft in dit document gedeeltelijk de aanduiding 'gebiedsontwikkeling'. Gesteld kan worden dat het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden voldoet aan de uitgangspunten uit de Agenda Groen voor de stad.
In Den Haag zien we de natuur als belangrijk onderdeel van onze stad. Een stad met een vitale stadsnatuur is een gezonde stad. In de Nota Stadsnatuur (vastgesteld 16 december 2020, RIS305824) zijn handvatten opgenomen waarmee we werken aan een gezond stadsecosysteem met meer biodiversiteit.
Een groene stad heeft veel te bieden aan inwoners. Bomen en planten zorgen immers voor verkoeling tijdens warme zomers en bieden een aangename plek voor bewoners om te verblijven. Een groene stad is ook beter toegerust om mee te bewegen op veranderingen in het klimaat, zoals uitschieters in temperaturen en neerslag. Een stad waar veel verschillende planten- en diersoorten zoals vlinders en vogels voorkomen, blijkt positief te zijn voor het welzijn van mensen. Een hoge biodiversiteit zorgt ervoor dat lastige soorten minder kans krijgen en er genoeg natuurlijke vijanden zijn om plaagsoorten in toom te houden.
Een belangrijke voorwaarde voor een gezond stadsecosysteem is de aanwezigheid van een uitgebreid netwerk van groengebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. De groengebieden zijn de belangrijke kerngebieden voor allerlei planten- en diersoorten. De ecologische verbindingszones zorgen als robuuste brede groenblauwe structuren voor de verbinding van deze gebieden. Zo kunnen dieren zich makkelijker verplaatsen en functioneren deze daarnaast ook als belangrijke leefgebieden. In deze nota wordt de nadruk gelegd op een optimale ecologische inrichting door middel van vuistregels voor biotopen en -beheer, behoud en de mogelijke uitbreiding van de ecologische verbindingszones. Is extra ruimtebeslag van een niet-ecologische functie onvermijdelijk dan moet de inpasbaarheid hiervan worden onderzocht.
Naast het behoud en de ontwikkeling van bovengenoemd netwerk, wordt aandacht besteed aan het rekening houden met leefomstandigheden van planten en dieren bij beheer en inrichting van groen in brede zin. We werken aan een natuurinclusieve stad met een ecologisch gezond stadswatersysteem, het beheersbaar houden van overlastgevende planten en dieren en zetten we in op monitoring van onze stadsnatuur.
Kaart Nota Stadsnatuur
Erasmusveld Midden
In de nota is aangegeven dat het netwerk van ecologische verbindingszones versterkt wordt door een aantal bestaande groenstroken en watergangen aan het netwerk toe te voegen. Eén van die nieuwe verbindingen is het ecolint inclusief een verbinding ter hoogte van de Noordweg. Op de bovenstaande afbeelding staat het ecolint in paars is aangeduid. Met een gebiedsaanduiding is de realisatie van deze nieuwe verbinding geborgd in dit uitwerkingsplan. Bij de inrichting van deze ecologische verbindingszone worden de uitgangpunten en specifieke vuistregels voor biotopen uit de Nota Stadsnatuur (RIS305824) toegepast.
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaal economische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:
Daarbij stuurt de gemeente op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad. Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
Erasmusveld Midden
In Erasmusveld Midden worden maximaal 385 woningen gerealiseerd, waarvan minimaal 30% in de sociale sector. In de berekening voor het aantal woningen in de sociale sector mogen conform afspraken met de ontwikkelaar 46 woningen in mindering worden gebracht, omdat deze elders in Wateringse Veld al extra gerealiseerd zijn.
Hoewel de allonge spreekt over 70% vrije sectorwoningen heeft de ontwikkelaar aangegeven 71 appartementen in de categorie beleggershuur te willen realiseren (19%). Een deel van deze appartementen valt binnen het segment middeldure huur. De woningen die in dit segment worden gerealiseerd dragen bij aan de gemeentelijke ambitie om meer woningen in het betaalbare segment te realiseren.
In Erasmusveld Midden worden 55 koopappartementen gerealiseerd onder de grens die de NHG stelt voor duurzame woningen (< €328.600). De indicatieve prijzen die in het plangebied gehanteerd worden variëren van €224.850 tot €314.850. Op basis van de NHG condities, de actuele rentepercentages en de beperkte energielasten door de duurzaamheidsingrepen, vallen deze woningen binnen de categorie betaalbaar.
Met het nu voorliggende gedifferentieerde programma wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de allonge en er wordt grotendeels aangesloten bij de ambities uit de woonvisie. De ontwikkelaar gaat dit op eigen initiatief doen door beleggershuurwoningen en koopwoningen onder de NHG-grens te realiseren. Het aandeel woningen in de sociale sector voldoet.
Op 7 oktober 2020 heeft de raad de Woonagenda 2020-2023 vastgesteld (RIS305711). De Woonagenda 2020-2023 is een actualisatie van de vorige Woonagenda 2019-2023, aangevuld met maatregelen uit het coalitieakkoord 'Samen voor de stad'. Uitgangspunt is dat iedere inwoner fatsoenlijk en betaalbaar kan wonen. Betaalbaar wonen moet haalbaar zijn voor starters, ouderen, studenten én gezinnen. “Haags samen wonen", daar geloven we in.
De Woonagenda vormt het actueel woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. Deze woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:
In de woonagenda zijn extra maatregelen beschreven. Den Haag kampt momenteel namelijk met een enorme woningnood. Den Haag groeit de komende jaren met 4 tot 5.000 inwoners per jaar. Om te zorgen dat iedereen in onze stad prettig kan wonen zijn dan ook flinke maatregelen nodig voor de Haagse woningmarkt. In de woonagenda zijn deze extra maatregelen beschreven en hieronder worden er een aantal opgesomd:
Erasmusveld Midden
In Erasmusveld Midden worden maximaal 385 woningen gerealiseerd, waarvan minimaal 30% in de sociale sector. In de berekening voor het aantal woningen in de sociale sector mogen conform afspraken met de ontwikkelaar 46 woningen in mindering worden gebracht, omdat deze elders in Wateringse Veld al extra gerealiseerd zijn.
Hoewel de allonge spreekt over 70% vrije sectorwoningen heeft de ontwikkelaar aangegeven 71 appartementen in de categorie beleggershuur te willen realiseren (19%). Een deel van deze appartementen valt binnen het segment middeldure huur. De woningen die in dit segment worden gerealiseerd dragen bij aan de gemeentelijke ambitie om meer woningen in het betaalbare segment te realiseren.
In Erasmusveld Midden worden 55 koopappartementen gerealiseerd onder de grens die de NHG stelt voor duurzame woningen (< €328.600). De indicatieve prijzen die in het plangebied gehanteerd worden variëren van €224.850 tot €314.850. Op basis van de NHG condities, de actuele rentepercentages en de beperkte energielasten door de duurzaamheidsingrepen, vallen deze woningen binnen de categorie betaalbaar.
In de woonagenda is benoemd dat reeds gemaakte afspraken (in dit geval de ondertekende allonge) gerespecteerd blijven. Met het nu voorliggende gedifferentieerde programma wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de allonge en er wordt grotendeels aangesloten bij de ambities uit de woonagenda. De ontwikkelaar gaat dit op eigen initiatief doen door beleggershuurwoningen en koopwoningen onder de NHG-grens te realiseren. Het aandeel woningen in de sociale sector voldoet.
Voor de ontwikkeling van Erasmusveld Midden heeft het college van burgemeester en wethouders in 2016 een planuitwerkingskader (PUK) vastgesteld (RIS 291198). In het PUK is het planinitiatief van BPD (2015) uitgewerkt in:
In deze paragraaf is een samenvatting van het PUK opgenomen. Het volledige PUK is opgenomen in bijlage 1.
Stedenbouwkundige visie: een duurzaam groen raamwerk
Het fundament voor de stedenbouwkundige visie voor Erasmusveld Midden is gezond, stads en samen, waarbij de nieuwbouwlocatie een duurzaam, groen en collectief karakter krijgt. Het stedenbouwkundig concept wordt gevormd door een sterk en herkenbaar raamwerk voor het openbaar gebied, met flexibel in te vullen velden. Het raamwerk bestaat uit een beperkt aantal ontsluitingsstraten en een fijnmazig grid van secundaire wegen voor langzaam verkeer, zogenaamde 'tuinpaden'. In de tussenruimte kan woningbouw ontwikkeld worden in uiteenlopende types en dichtheden.
De herkenbare duurzame uitstraling van het raamwerk ontstaat door de bijzondere groene profielen met een minimum aan verharding, een maximum aan groen in de vorm van hagen, gras en bomen én het onbreken van parkeergelegenheid.
De bouwvlakken bestaan uit sterk contrasterende gebieden: vier stevige 'stadse' bouwblokken, gelijkmatig verdeeld over het hele ontwikkelgebied en direct gelegen aan de ontsluitingsstraten, met een hoge woningdichtheid variërend van appartementen tot stadswoningen. Rond de blokken zijn de parkeervoorzieningen geconcentreerd, waar ook het parkeren voor de omliggende laag-bouwvelden is voorzien.
De overige velden bieden een keur aan invullingsmogelijkheden met laagbouw, al dan niet met collectieve open ruimte of privé-tuinen. Afhankelijk van de gekozen types kan het uiteindelijke woningaantal hoger of lager uitvallen. Met de flexibele invulling van de laagbouwvelden kan ook ingespeeld worden op specifieke woonwensen van specifieke doelgroepen én specifieke duurzaamheidsconcepten in de bebouwing
Afbeelding 3.1: Stedenbouwkundige visie Erasmusveld-Midden (bron: Planuitwerkingskader Erasmusveld-Midden, 2016)
Ecolint
Door het plangebied is het ecolint gepland: een nieuwe zone die alle deelgebieden van Erasmusveld met elkaar verbindt en ruimte biedt voor ecologie, water en extensieve recreatie.
Het ecolint kent een principemaatvoering van 30 meter om de natuurfunctie te waarborgen. Afhankelijk van de omgeving is het ecolint smaller (20 meter) op plaatsen waar deze grenst aan een groene structuur zoals volkstuinen en breder (50 meter) op plaatsen waar de zone grenst aan een stedelijke functie zoals woningbouw.
Bereikbaarheid en parkeren
Ontsluiting van het plangebied vindt plaats vanaf de Leyweg. In het PUK staat verder:
Binnen het plangebied dient voldoende ruimte te worden gereserveerd om in de eigen parkeerbehoefte (bewoners en bezoekers) te voorzien. Toetsingskader voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de gemeentelijke parkeernormen (RIS 151871). De locatie Erasmusveld Midden valt voor de parkeerbehoefte in de zone 'Rand'. Deze normen worden vertaald in een parkeereis in de omgevingsvergunning. Omdat uitgegaan wordt van een ontwikkeling met een mobiliteitsconcept, waarbij automobiliteit ondergeschikt is, ingezet wordt op het verminderen van autobezit en gebruikt wordt gemaakt van een autodeelsysteem, kan op basis van het gemeentelijke parkeerbeleid volstaan worden met een lagere parkeereis.
Vergelijking met het PUK
Op basis van het PUK heeft de initiatiefnemer in 2020 het 'Stedenbouwkundig Plan Erasmusveld Midden' opgesteld. In het stedenbouwkundig plan zijn de kaders en randvoorwaarden uit het PUK vertaald naar concrete haalbare voorstellen, met uitzondering van de voorgeschreven parkeeroplossingen en het aantal stedelijke blokken.
De voorgeschreven parkeeroplossingen uit het PUK zijn losgelaten. De gebouwde parkeeroplossingen hebben plaats gemaakt voor parkeren op het maaiveld. Gezien de benodigde hoeveelheid parkeerplaatsen is het ruimtelijk en economisch niet haalbaar om hiervoor een gebouwde parkeeroplossing in de stedelijke blokken te realiseren. De parkeerplaatsen komen nu in het openbaar gebied te liggen, maar wel aan de randen van het plangebied en zoveel mogelijk landschappelijk ingepast. Het parkeren rond de stedelijke blokken wordt nog wel als stedelijk ensemble vormgegeven. Zo wordt het ruimtelijk concept zoveel mogelijk overeind gehouden.
Het aantal stedelijke blokken uit het PUK is verlaagd van vier naar drie stedelijke blokken. De blokken liggen verspreid over het plangebied en begeleiden de ruimtelijke hoofdstructuur, waardoor de uitgangspunten vanuit het PUK in stand blijven.
In deze paragraaf is een samenvatting van het stedenbouwkundig plan opgenomen. Het volledige stedenbouwkundig plan is opgenomen in bijlage 2.
Beschrijving van het programma
In Erasmusveld Midden worden maximaal 385 woningen gerealiseerd, waarvan ca. 30% in de sociale sector. In onder andere de allonge op de Samenwerkingsovereekomst Wateringse Veld is vastgelegd dat op de opgave sociale woningbouw van 30% 46 woningen in mindering gebracht kunnen worden, omdat in Wateringse Veld eerder al extra sociale huurwoningen gerealiseerd zijn.
De verdeling van de woningen over de blokken en velden is niet exact vastgelegd om flexibiliteit te houden bij de uitwerking van de blokken en velden. In het stedenbouwkundig plan en het voorliggende uitwerkingsplan worden in de stedelijke blokken maximaal 277 woningen (incl. 108 vergunde woningen in deelplan Leyhof) en in de velden maximaal 135 woningen mogelijk gemaakt. Het voorgeschreven minimum aantal woningen is 318.
Stedenbouwkundige opzet
Het stedenbouwkundig plan kent een verwantschap met het omliggende gebied. In het gebied domineren grote contrasten: groot naast klein, stads naast landelijk, groen naast steen en ecologische zones naast hoofdwegen. Die contrasten, samen met de vriendelijke uitstraling van de volkstuinen zijn de ruimtelijke hoofdingrediënten voor de opzet van het stedenbouwkundig plan. Het plan heeft een aantal hoofdingrediënten die als ruimtelijke uitgangspunten dienen. Deze worden hieronder nader toegelicht.
Groen raamwerk
De hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan wordt gevormd door een groen raamwerk, dat bestaat uit een groen terrein, waarin de uitgegeven gebieden en de verschillende routes zijn opgenomen. Het ecolint maakt onderdeel uit van het groene raamwerk. Binnen het groene raamwerk is een genuanceerde ordening aangebracht in de maatvoering, zodat er een hoofdstructuur (het ecolint en de natuurboulevard) en substructuur (ruimte tussen de verschillende blokken en velden) ontstaan.
Herkenbare erven
Binnen het groene raamwerk zijn de uitgeefbare velden gesitueerd, die onderverdeeld zijn in stedelijke blokken en laagbouwvelden. De stedelijke blokken zijn evenredig verdeeld over het stedenbouwkundig plan. Het contrast tussen de stedelijke blokken en de laagbouwvelden vormt een essentieel onderdeel van het stedenbouwkundig plan.
De stedelijke blokken
De stedelijke blokken vormen losse eenheden in het groene raamwerk die zijn vormgegeven als stedelijke ensembles en hebben een alzijdige positionering. Het landschap loopt door tot aan de gevel of het ensemble. De blokken zijn robuust, duidelijk herkenbaar en geven eenduidigheid binnen het stedenbouwkundig plan. Daarnaast begeleiden zij de hoofdstructuur van het raamwerk door de situering en geven een mogelijkheid tot oriëntatie.
De laagbouwvelden
De laagbouwvelden krijgen een invulling van grondgebonden woningen met een samenhangende architectonische verschijningsvorm rond collectieve hoven. De plaatsing van de woningen heeft een losse 'levendige' opzet. De materialisatie van de woning is (deels) van natuurlijk materiaal en 'oogt en voelt' zacht.
De woningen staan altijd met 'hun voeten' in de aarde en worden omzoomd door groen (tuin). In de velden is ruimte voor collectieve plekken, bijvoorbeeld een gezamenlijke pluktuin, speelhofjes, of moestuinen. Aanvullend daarop wordt de scheiding tussen privé en openbaar zacht, vriendelijk en uiterst zorgvuldig vormgegeven, door bijvoorbeeld heggen of vlonders. De zichtbaarheid en heldere inrichting van de openbare ruimte vergroten de sociale veiligheid en het buurtgevoel. Het behoud van zichtlijnen, het ontbreken van hoge erfafscheidingen en het zicht op het openbaar gebied dragen bij aan de vergroting van de sociale cohesie in de buurt.
Struinmilieu met activiteitsplekken
De wadi- en padenstructuur is gekoppeld aan de gekozen ordeningen binnen het groene raamwerk. De eventuele buurtfuncties liggen zoveel mogelijk gecontenteerd langs de natuurboulevard. De bewoners kunnen actief zijn in de openbare ruimte. Dit komt tot uitdrukking in de hoven, de routestructuur in de vorm van wandelingen, sportrondjes en aansluitingen op het fietsnetwerk van Den Haag.
Ontsluiting en parkeren
Het parkeren wordt aan de randen van het plangebied gepositioneerd, zodat de natuurboulevard en het groene raamwerk wordt gekoesterd zonder parkeerplaatsen daarin. Rond de stedelijke blokken en langs de Leyweg zijn plekken waar parkeerplaatsen worden ingepast voor zowel de bewoners van het plangebied als voor de bezoekers. Voor het parkeren worden deelsystemen voor autogebruik onderzocht (zie onderstaand tekstkader). Mochten er in de toekomst minder parkeerplaatsen nodig zijn dan kunnen parkeerplaatsen worden opgeheven. De vrijgekomen ruimte kan toegevoegd worden aan het groene raamwerk, een collectieve tuin of het stedelijke ensemble. Met de positionering van de parkeerplaatsen is in het plan rekening gehouden met toekomstige omzettingen.
De parkeervoorzieningen zijn te bereiken via twee aansluitingen op de Leyweg. Deze toegangsstraten worden ingericht als verblijfsgebied, dat wil zeggen als 30-km zone. De overige paden worden in principe alleen gebruikt door langzaam verkeer, hulpdiensten in geval van een calamiteit en voor het ophalen van huishoudelijk afval.
Door het autoverkeer te minimaliseren worden de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte vergroot.
Op 5 februari 2018 is de City Deal elektrische deelmobiliteit in stedelijke gebiedsontwikkeling ondertekend door Den Haag, BPD, andere gemeenten en ontwikkelaars, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en nog een aantal partijen. De 7 gemeenten hebben allen minimaal 2 pilotgebieden aangewezen. Alle ondertekenaars hebben leervragen geformuleerd die zij door uitvoering van pilots beantwoord willen hebben. De gemeente heeft drie pilotgebieden aangewezen waar samen met ontwikkelaars aan de slag wordt gaan om elektrische deelmobiliteit van de grond te krijgen. De City Deal moet fungeren als een soort vliegwiel. Met de pilots wordt input geleverd en kennis gedeeld via de City Deal organisatie. Erasmusveld Midden is, in overleg met BPD, als één van de pilotgebieden in Den Haag aangewezen. Het is een interessante pilot vanwege de duurzaamheidsambities van de planontwikkeling (onder ander minder autogebruik, meer fiets- en o.v. gebruik en geen parkeren op de openbare straat) en omdat hier geen betaald parkeerregime geldt en het gebied wat verder van treinstations ligt dan de andere pilotgebieden in Den Haag (Energiekwartier en de Binckhorst). De stand van zaken is dat de betrokken partijen op een aantal thema's leervragen gaan beantwoorden en dat de aangedragen pilots worden gemonitord. |
Tekstvak met uitleg over de City Deal
Groen / openbare ruimte
Zoals eerder omschreven krijgt het groen een duidelijke plek binnen het raamwerk van het plangebied. Dit vormt de ruggengraad van het plan. De invulling van het groen wordt zorgvuldig vormgegeven, waarbij de parkeervraag zoveel mogelijk aan randen is gesitueerd en de beperkte ruimte voor de ontsluitingswegen het mogelijk maken om de openbare ruimte overwegend groen en voor ontmoeting in te richten. De openbare ruimte wordt mede hierdoor aantrekkelijker en er kunnen verschillende functies worden ingepast, zoals wadi's, struinpaden en speelplekken.
Water
Water is een belangrijk element binnen en buiten het plangebied. Het vormt de verbinding van het ecolint en is daarmee de schakel van heel Erasmusveld. In Erasmusveld Midden wordt het hemelwatersysteem zichtbaar gemaakt en zo ingericht dat de buurt ook in de toekomst voldoet aan waterveiligheid en zonder overlast kan functioneren.
Het hemelwater wordt zoveel mogelijk zichtbaar en via het oppervlak afgevoerd. Het hemelwater zien stromen van groene daken via open regenpijpen, gootjes, wadi's, over dammetjes naar het open water, versterkt de beleving en het bewust zijn van water.
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, bedrijven en milieuzonering, natuur, bodem, archeologie, verkeersafwikkeling, bezonning, windklimaat en water.
De voorgenomen ontwikkeling staat genoemd in de eerste kolom van onderdeel D onder 11.2 in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In de tweede kolom staan de drempelwaarden genoemd voor deze activiteit, hierbij gaat het erom of de activiteit betrekking heeft op één van de volgende genoemde punten:
De drempelwaarde van 2.000 woningen wordt met dit planvoornemen bij lange na niet gehaald. Dat neemt niet weg dat in dat geval een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van drie criteria zoals genoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. (2011/92/EU):
Gelet op de onderzochte milieuaspecten in de bijgevoegde aanmeldnotitie opgesteld door Antea in opdracht van de OCWV (bijlage 5) heeft het bevoegd gezag geconcludeerd (d.d. 26 januari 2020 met nummer 10068049) dat het milieubelang van de planontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Op basis van de kenmerken van het project (in relatie tot de drempelwaarden uit het Besluit milieueffectrapportage), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Gelet op de onderzoeken in de aanmeldnotitie wordt er geen MER opgesteld. De onderzoeken bij de aanmeldnotitie zijn precies hetzelfde als de onderzoeken die horen bij de behandelde milieuthema's in de onderstaande paragrafen. Daarom zijn deze onderzoeken niet nog een keer als bijlagen bij de aanmeldnotitie opgenomen. De bijlagen zijn opvraagbaar bij de gemeente.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt-situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting op het uitwerkingsplan moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit
In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.
Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.
Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.
NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.
De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.
NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.
In het kader van het moederplan zijn door Antea Group twee quick-scans uitgevoerd naar de gevolgen voor externe veiligheid. Aanvullend wordt opgemerkt:
Op basis van de quick-scans en bovenstaande kan geconcludeerd worden dat en geen risicobronnen in de omgeving aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied reikt tot de ontwikkelingslocatie. Externe veiligheid is geen relevant aspect in relatie tot deze locatie. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in geval van een calamiteit.
In het kader van het vooroverleg is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. Op 19 juni 2018 heeft de Veiligheidsregio een advies uitgebracht. Aangegeven wordt dat de Veiligheidsregio heeft geconstateerd dat het plangebied niet in het invloedsgebied ligt van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. De uitvoering van het uitwerkingsplan leidt daarom niet tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico’s. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot het uitwerkingsplan.
Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening
In verband met de ruimtelijke inrichting van het plangebied is het voor de hulpdiensten van belang dat voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, de toegankelijkheid, opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen voor dit plangebied voldoende zijn. De bereikbaarheid van het plangebied voor de hulpdiensten en de bluswatervoorziening dient goed te zijn. Daarom adviseert de veiligheidsregio over de maatregelen,
De plannen voor Erasmusveld Midden (deel ecolint en Leyhof) zijn op 1 februari en 24 mei 2018 in het vooroverleg verkeer (VOV) besproken. Aanvullend is op 23 februari 2018 met de Brandweer gesproken over de bereikbaarheid van het bouwplan Leyhof. De in die overleggen gemaakte afspraken zijn bij de uitwerking op bouwplanniveau betrokken. Op 9 mei 2019 heeft het VOV het DO Inrichtingsplan ecolint/Leyhof besproken en positief geadviseerd.
Het plan voor het zuidelijke deel van Erasmusveld Midden is met de Brandweer besproken en zal voor advies worden voorgelegd aan het VOV.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. De geluidsgevoelige gebouwen, naast woningen zijn:
Daarbij is niet elke ruimte geluidsgevoelig. Voor onderwijsgebouwen gaat het bijvoorbeeld alleen om les- en theorielokalen.
Als geluidsgevoelig terrein worden aangewezen:
De Wet geluidhinder onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan of uitwerkingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan/uitwerkingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven in het kader van de Wet Geluidhinder niet in het onderzoek te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden deze echter wel betrokken in akoestische onderzoeken.
In het Besluit geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.
Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder
Het college van de gemeente Den Haag heeft ten behoeve van het vaststellen van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden een flankerend beleid, vastgelegd in ‘Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder, definitief, februari 2010’ vastgesteld.
Hierin zijn samengevat de volgende uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor onderhavig project en uitwerkingsplan:
Binnen het plangebied wordt de bouw van maximaal 385 woningen mogelijk gemaakt. Daarom is door Antea Group een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport voor zowel het uitwerkingsplan als het stedenbouwkundig plan zijn toegevoegd als bijlage 6 en 7 . Uit het onderzoek blijkt:
Resultaten
Voor de onderbouwing van het uitwerkingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (akoestisch onderzoek Erasmusveld Midden, opgesteld door Antea Group, datum 30 oktober 2020, rev02). Uit het
akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de bouwvlakken vanwege de Leyweg, de Noordweg en de Laan van Wateringse Veld. Bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarden vaststellen, waarbij voldaan dient te worden aan het ‘Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder’ van de gemeente Den Haag en aan de planregels die worden opgenomen in het uitwerkingsplan. Aan de hand van deze beleidsregels is beoordeeld of het laatste stedenbouwkundig plan beschikt over een goed woon- en leefklimaat en daarmee inpasbaar is.
Aan de hand van de berekeningen op het stedenbouwkundig plan kan het volgende geconcludeerd worden:
Er kan geconcludeerd worden dat het stedenbouwkundig plan binnen de bouwvlak W2, W3 en WG volledig uitvoerbaar en inpasbaar zijn.
Hogere grenswaarden
Bij het vaststellen van hogere waarden dient te worden voldaan aan het ontheffingenbeleid van de gemeente Den Haag. De voornaamste ontheffingsgrond voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde voor een woning is het hebben van een geluidluwe gevel.
In Den Haag mag de geluidbelasting van de geluidluwe gevel voor elk van de geluidsbronnen of, indien er sprake is van meerdere geluidsbronnen, cumulatief niet hoger zijn dan 53 dB voor wegverkeer. Aangezien het een cumulatieve geluidbelasting betreft voor wegverkeer, is de geluidbelasting per bron (weg en spoorweg vallend onder de definitie weg Wgh) altijd na aftrek ex art. 110 g Wgh.
Uit de rekenresultaten en geluidcontouren blijkt dat bij de bouwvlakken in de bestemmingen, Wonen - 2, Wonen - 3 en de bestemming Woongebied het realiseren van een geluidluwe gevel mogelijk is.
Daarnaast dienen de volgende hogere waarden te worden vastgesteld.
Bouwvlak | Hogere grenswaarden [dB] | Aantal woningen | Geluidbron |
Bouwvlak WG (oostzijde) | 54 | 48 | Leyweg |
Bouwvlak W3 (zuidzijde) | 58 | 81 | Noordweg |
Bouwvlak WG (zuidzijde) | 51 | 14 | Noordweg |
Bouwvlak W2 (westzijde) | 49 | 13 | Laan van Wateringse Veld |
Deze hogere waarden worden via een apart besluit door het college vastgesteld. De ontwerpbeschikking heeft tot en met 19 januari 2021 ter inzage gelegen (zaaknummer 00596527).
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en ruimtelijke plannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Binnen het uitwerkingsplan 'Erasmusveld Midden' worden maximaal 385 woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is sprake van een project dat 'niet in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit. Op grond van deze overweging kan reeds zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het uitwerkingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies, zoals woningen worden hinder en gevaar voorkomen. Door Antea Group is in beeld gebracht hoe de milieuzonering van relevante omliggende functies zich verhouden tot het plangebied (zie bijlage 8). Daarna is door Antea Group nader onderzoek uitgevoerd naar de sportvelden en het aannemersbedrijf aan de Leyweg 1485 op het aspect geluid.
Met dit uitwerkingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt tussen ten noorden van het aannemersbedrijf. In het kader van het uitwerkingsplan is de geluidbelasting vanwege het naastgelegen aannemersbedrijf op het plangebied Erasmusveld-Midden onderzocht. Voor de bestemmingsvlakken W2, W3 en WG is beoordeeld of ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Door ARDEA acoustics & consult v.o.f. is voor het aannemersbedrijf de notitie "Beoordeling geluid in relatie tot bestaande en nieuwe woningen Erasmusveld W3/W4" met datum van 29 mei 2019 opgesteld. Deze notitie heeft als basis gediend voor de uitgangspunten in de onderzoeken van Antea met projectnummer 0418853.100 definitief rev02 (d.d. 30 oktober 2020) voor het uitwerkings- en stedenbouwkundige plan. De laatstgenoemde onderzoeksrapporten zijn als bijlage 9 en 10 toegevoegd.
De uitgangspunten in de notitie zijn in voorliggend onderzoek aangevuld met extra geluidbronnen voor een warmtepomp en personenauto's ter plaatse van het kantoor, een piekbron voor de heftruck op het buitenterrein en een uitblaas van de motafzuiging ter plaatse van de werkplaats. Daarbij is een scherm van 2 meter hoogte bij de entree opgenomen als uitgangspunt in het akoestisch rekenmodel. Tenslotte is het akoestisch rekenmodel aangevuld met de plaatsing van een overkapping aan de bestaande werkplaats.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat als gevolg van de activiteiten ter plaatse van het aannemersbedrijf het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste 47 dB(A), 42 dB(A) en 39 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Tevens wordt er voldaan aan stap 2 uit de VNG publicatie.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat als gevolg van de activiteiten ter plaatse van het aannemersbedrijf het maximaal geluidniveau (LA,max) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ten hoogste 61 dB(A), 59 dB(A) en 59 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt zowel voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer als aan stap 2 uit de VNG publicatie.
Conclusie
Als resultaat van dit onderzoek blijkt dat de algehele kwaliteit van de akoestische leefomgeving binnen Erasmusveld Midden voldoende is voor het beoogde gebruik (wonen; met toepassing van voorgenomen planregels (stille buitenruimte)) en wordt gewaarborgd dat er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat ook het aannemersbedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd. Dit alles maakt dat het bouwen van woningen binnen de bestemmingen W2, W3 en WG volledig uitvoerbaar en inpasbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat de nieuwe woningen op een korte afstand van het aannemersbedrijf pas in gebruik genomen mogen worden als het genoemde scherm bij de entree en de overkapping gerealiseerd zijn. Dit is geregeld met een voorwaardelijke verplichting in de planregels.
Met dit uitwerkingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt tussen de sportvelden van Hockeyvereniging Wateringse Veld aan de oostzijde en Haagse voetbalvereniging S.V.H. aan de westzijde. In het kader van het uitwerkingsplan is de geluidbelasting vanwege omliggende sportvelden op het plangebied onderzocht. Op basis van de bestemmingsvlakken W2, W3 en WG is beoordeeld of ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Activiteitenbesluit milieubeheer - Hockeyclub
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat als gevolg van de activiteiten ter plaatse van de hockeyclub het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor respectievelijk de dag- en avondperiode ten hoogste 56 dB(A) en 36 dB(A) bedraagt. De hoge geluidbelasting wordt in de dagperiode veroorzaakt door de het gebruik van de scheidsrechterfluit tijdens wedstrijden. Hiermee wordt niet voldaan aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.Voor het gebruik van de scheidsrechterfluit is in het onderzoek uitgegaan van een worstcase-benadering. Naar alle waarschijnlijkheid is hierbij sprake van een overschatting van de berekende geluidbelasting. Voor specifiek het gebruik van de scheidsrechterfluit is het mogelijk om maatwerkvoorschrift in het kader van het Activiteitenbesluit vast te stellen, om zo de mogelijke sportactiviteiten niet te beperken.
Voor het maximaal geluidniveau blijven bij de toetsing aan het Activiteitenbesluit o.a. sportgerelateerde activiteiten en het komen en gaan van bezoekers buiten beschouwing. Dit betekent dat alle (piek)geluiden vallen onder een van de vier uitsluitingsgronden conform het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Activiteitenbesluit milieubeheer - Voetbalclub
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat als gevolg van de activiteiten ter plaatse van de voetbalvereniging het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor respectievelijk de dagen avondperiode ten hoogste 52 dB(A) en 45 dB(A) bedraagt. Het betreft hier de geluidbelasting vanwege enkel de toetsingplichtige inrichting gebonden geluidbronnen, exclusief stemgeluid bezoekers/spelers. Hiermee wordt niet voldaan aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zoals eerder genoemd is voor het gebruik van de scheidsrechterfluit in het onderzoek uitgegaan van een worstcase-benadering. Naar alle waarschijnlijkheid is hierbij sprake van een overschatting van de berekende geluidbelasting. Voor specifiek het gebruik van de scheidsrechterfluit is het mogelijk om maatwerkvoorschrift in het kader van het Activiteitenbesluit vast te stellen, om zo de mogelijke sportactiviteiten niet te beperken. Voor het maximaal geluidniveau blijven bij de toetsing aan het Activiteitenbesluit o.a. sportgerelateerde activiteiten en het komen en gaan van bezoekers buiten beschouwing. Dit betekent dat, net als bij de hockeyclub, alle (piek)geluiden vallen onder een van de vier uitsluitingsgronden conform het Activiteitenbesluit milieubeheer. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
De geluidgrenswaarde voor het gebruik van de scheidsrechterfluit kan op verzoek van de gemeente ambtshalve onder voorwaarden (borging van het binnenniveau conform Bouwbesluit 2012) worden vastgesteld. Dit betekent dat de sportinrichting, ondanks de hoge geluidbelasting, niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Uit de resultaten van het uitgevoerde geluidonderzoek "Geluidinvloed vanwege omliggende sportvelden op voorgenomen woningen, 0418853.100, Antea Group, 4 december 2020" (zie bijlage 11) en het onderzoek van het stedenbouwkundig plan (bijlage 12) volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege omliggende sportvelden op de te projecteren woningen mogelijk hoger is dan de grenswaarde ingevolge het Activiteitenbesluit milieubeheer. Zie hiervoor hoofdstuk 4 in het betreffende rapport. Het is niet zeker dat ook inderdaad sprake is van een te hoog geluidsniveau. Dit komt omdat, op aangeven van de ODH, voor de bijdrage van de scheidsrechterfluit uit is gegaan van worst case uitgangspunten (VDI 3370) die naar verwachting een overschatting geven van het langtijdgemiddelde geluidsniveau. Desalniettemin is het wel te adviseren om de nu vastgestelde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus met een zogenoemd maatwerkvoorschrift ingevolge het Activiteitenbesluit vast te stellen. Om daarmee te zekeren dat de sportclubs niet worden belemmerd in het functioneren. Dit kan op grond van artikel 2.20 lid 1 van het Activiteitenbesluit.
In de vorm van planvoorschriften wordt gezekerd dat de isolatie van de woningen in het plangebied zodanig zal moeten zijn dat het inpandige LAmax niet meer bedraagt dan 55 dB(A) als etmaalwaarde, ten gevolge van piekgeluiden veroorzaakt door de sportinrichtingen. Uitgaande van in het akoestisch onderzoek (0418853.100, Antea Group, 4 december 2020) vastgestelde hoogste maximale geluidniveau van 84 dB(A) etmaalwaarde komt dit neer op een met geluidisolatie te bereiken reductie van ten hoogste 29 dB(A).
Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt een geluidsniveau van ten hoogste 56 dB(A) etmaalwaarde vastgesteld. Dit komt, uitgaande van een binnenniveau van ten hoogste 35 dB(A) etmaalwaarde (op grond van artikel 2.20 lid 2 van het Activiteitenbesluit), neer op een met gevelisolatie te bereiken reductie van ten hoogste 21 dB(A) etmaalwaarde.
Met de eisen die bij planvoorschrift voor de geluidisolatie van de beoogde woningen worden gesteld wordt daarom voldoende gezekerd dat wordt voldaan aan de eis van 35 dB(A) voor het langtijdgemiddelde binnenniveau in de woningen. Er is daarmee op grond van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit voldoende basis voor het verlenen van een maatwerkvoorschrift waarmee de geconstateerde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus vanwege de sportclubs worden toegestaan.
Goede ruimtelijke ordening
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat als gevolg van de activiteiten ter plaatse van de hockeyclub en voetbalvereniging er sprake is van verhoogde geluidniveaus vanwege sport gerelateerde activiteiten, zoals de scheidsrechtersfluit, het stemgeluid van de toeschouwers-/spelers, onderhoudwerkzaamheden en de bal tegen de borders/goal. Deze optredende geluidniveaus zijn te hoog om aan stap 2 en stap 3 van de VNG-Methode te voldoen. Inpassing bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 is mogelijk indien dit grondig wordt onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd.
Omdat de akoestische kwaliteit van de leefomgeving binnen het plangebied door een verscheidenheid aan (deels niet gereguleerde) bronnen wordt beïnvloed, is derhalve nader onderzoek gedaan naar deze akoestische kwaliteit. Dit betreft het onderzoek “Erasmusveld Midden, akoestische ruimtelijke onderbouwing” uitgevoerd door Rho met datum 30 oktober 2020 (bijlage 13), gebaseerd op de soundscape-methodiek. Als resultaat van dit onderzoek blijkt dat de algehele kwaliteit van de akoestische leefomgeving binnen Erasmusveld Midden voldoende is voor het beoogde gebruik (wonen; met toepassing van voorgenomen planregels (stille buitenruimte)). Door het opnemen van nadere planregels kan, ondanks de hogere geluidniveaus, worden gewaarborgd dat sprake is van goede ruimtelijke ordening. Dit alles maakt dat het bouwen van woningen binnen de bestemmingen W2, W3 en WG volledig uitvoerbaar en inpasbaar is.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (bescherming bossen). Voor zowel een vergunning Natura 2000 (voorheen Natuurbeschermingswet), ontheffing soortbescherming (voorheen Flora- en faunawet) als kapmelding (voorheen Boswet) zijn in de meeste gevallen GS van de provincie Zuid-Holland, waarin de activiteit in hoofdzaak wordt uitgevoerd, het bevoegd gezag. Omgevingsdienst Haaglanden is door de provincie Zuid-Holland gemandateerd voor zowel de vergunningverlening Natura 2000 als de ontheffing verlening soortbescherming.
In de Natuurwet is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura 2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. In het bestemmingsplan/uitwerkingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan belemmerd wordt door de verplichtingen vanuit de Natuurbeschermingswet.
Stikstofdepositie
Mogelijk veroorzaken de bouwwerkzaamheden stikstofdepositie op Natura2000-gebieden in de omgeving. DGMR heeft daarom in opdracht van de OCWV een onderzoek verricht naar de effecten van het project op de natuurgebieden met inachtneming van de nieuwe rekenmethode (AERIUS) die sinds medio oktober 2020 van kracht is. De bijbehorende rapporten zijn opgenomen als bijlage 23 en 24 .
Het plan is heeft totale ontwikkelingsduur van 33 maanden. In dit onderzoek zijn de 12 aaneengesloten maanden met de hoogste emissie en depositie als maatgevend genomen voor de ontwikkeling. Uit de berekening van de 12 maatgevende maanden volgt dat de berekende depositie voldoet aan de afgeronde grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar. In de gebruiksfase wordt ook voldaan aan de afgeronde grenswaarde. Nader onderzoek naar stikstofdepositie is niet nodig.
De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent een drie aparte beschermingsregimes voor:
Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust.
Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
Aqua-Terra Nova BV heeft onderzoek gedaan naar de consequenties voor de realisatie van de woningbouw in het plangebied in relatie tot vigerende natuurwetgeving. Het onderzoek is uitgevoerd voor de inwerkingtreding van de Wet Natuurbescherming. Deze wetswijziging maakt aanvullend onderzoek echter niet noodzakelijk (zie bijlage 26).
In deze paragraaf wordt een samenvatting van de resultaten gegeven. Het volledige onderzoek is als bijlage 25 bij de toelichting opgenomen.
Aanwezigheid beschermde soorten
Het aanwezige voormalige volkstuincomplex en het noordelijk gelegen grasveld maken deel uit van het jachtterrein van een buizerd (Buteo buteo), een bosuil (Strix aluco) en een gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). Hiernaast heeft het volkstuincomplex een functie als diffuse vliegroute voor de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). Het plangebied wordt in mindere mate gebruikt als foerageergebied door de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii).
In het volkstuincomplex zijn 20 verschillende soorten algemene broedvogels aangetroffen in hoge aantallen. De nesten van vogels zijn beschermd tijdens het broeden. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van maart tot en met half augustus) uit te voeren. Indien vogelnesten aangetroffen worden, dienen de werkzaamheden nabij het nest uitgesteld te worden totdat de jongen uitgevlogen zijn of dient een verstoringsvrije zone rond het nest te worden opgesteld.
Vanwege de dichte begroeiing van de beplanting en de zeer hoge aantallen broedvogels is het in het volkstuincomplex niet mogelijk om in het broedseizoen middels een controle voorafgaand aan de werkzaamheden de aanwezigheid van nesten uit te sluiten. Het kappen in het broedseizoen wordt ten zeerste afgeraden. Indien werkzaamheden in het voorjaar of zomer noodzakelijk zijn, wordt geadviseerd de beplanting in het najaar en/of winter drastisch terug te snoeien of te verwijderen.
Beschermde vissen zijn in het plangebied niet aanwezig.
Jaarrond beschermde vogels
Zowel de buizerd als de bosuil zijn algemeen voorkomende broedende vogels in Nederland met een groot verspreidingsgebied. Beide vogels zijn zeer goed in staat nieuwe jachtgronden te vinden bij verstoring van hun jachtgebied aan het Erasmusveld. Negatieve effecten door de herontwikkeling van het Erasmusveld op de buizerd en bosuil worden uitgesloten. Vervolgstappen zijn niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Uit het rapport van Aqua Terra Nova blijkt dat zowel tijdens de bouwfase als in de definitieve fase maatregelen nodig zijn om de vliegroute van de gewone dwergvleermuis te behouden. Deze maatregelen worden geborgd in de inrichtingsplannen voor de openbare ruimte, dan wel in een ecologisch werkprotocol.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Om te bepalen of de kwaliteit van de bodem past bij de ontwikkelingen die met het uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd:
Daarnaast zijn er twee saneringen uitgevoerd, namelijk een asbestsanering ter plaatse van de toegangsweg en het parkeerterrein van de volkstuinen aan de Noordweg 76, en een sanering van een zinkverontreiniging. Deze saneringen zijn vastgelegd in de volgende rapportages:
Met beide saneringsverslagen is door het bevoegd gezag ingestemd.
Door uitgevoerde bodemonderzoeken en saneringen is de bodemkwaliteit voor het grootste deel van het plangebied in voldoende mate in beeld. Binnen het onderzochte en/of gesaneerde deel is geen sprake (meer) van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume)) of bij overschrijding van de interventiewaarde (100 mg/kg.ds) voor asbest in de grond.
Binnen het resterende deel van het plangebied (Anne Frankpark) is geen actualiserend bodemonderzoek verricht, omdat dit gebied onverdacht is op basis van het vooronderzoek. Binnen dit deel van het plangebied is vrij grondverzet mogelijk op basis de Bodembeheernota van de gemeente. In het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning dient hier bodemonderzoek te worden verricht conform NEN-5740 en moet er eventueel gesaneerd worden. Indien er een vermoeden is van het voorkomen van asbest in de bodem dient deze eveneens op asbest te worden onderzocht conform NEN 5707.
De binnen het onderzochte deel van het plangebied gelegen verhardings- en/of bodemvreemde lagen zijn over het algemeen niet sterk verontreinigd, behoudens die ter plaatse van een deel (ruimtelijke eenheid RE8). De asfaltverharding is niet teerhoudend.
De volledige onderzoeksrapporten en saneringsverslagen zijn opgenomen in bijlagen 27 tot en met 33.
Op en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen (voormalige) bedrijven met bodembedreigende activiteiten bekend. Tevens zijn er geen ondergrondse tanks bekend.
Het plangebied ligt niet in een milieubeschermingsgebied voor grondwater. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente blijkt dat de bovengrond (van 0,0 tot 0,5 m-maaiveld) van het plangebied ligt in zone B5. Hier is de bovengrond gemiddeld licht verontreinigd met kwik en matig met PCB. De ondergrond (van 0,5 tot 2,0 m-maaiveld is geheel gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
Aan de Erasmusweg 852 ligt een reinwaterberging van 15.000 kubieke meter. Deze is in 1974 omgebouwd van gashouder naar waterberging. Het gaat hier om niet verwarmd drinkwater, waarvan tweederde is ingegraven. Deze berging wordt zelden in zijn totale capaciteit gebruikt. De berging wordt gebruikt om piekvragen op te vangen en het heeft een overstort. Dit wordt in de omliggende sloot opgevangen waar maatregelen voor genomen zijn.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van ruimtelijke plannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe zij zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet 2016). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft. Dit moet gemeld worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het uitwerkingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.
Erasmusveld Midden ligt volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in een gebied met een grote variatie in bodemopbouw. Van oorsprong gaat het om een strandwallenlandschap dat vanaf circa 5.000 voor Christus vorm kreeg door het ontstaan van zandruggen parallel aan de kustlijn. Door de vorming van steeds nieuwe strandwallen werd de kustlijn langzamerhand naar het westen toe verlegd. Tussen de strandwallen was sprake van laaggelegen gebied waar het drassig bleef en zich in de loop der tijd veen kon ontwikkelen. Strandwallen hebben in zijn algemeenheid een hoge archeologische verwachting, want ze waren al vrij snel na hun ontstaan bewoonbaar. Resten van deze bewoning kunnen dateren vanaf het neolithicum.
Een doorbraak van de zee vanuit de Maasmond in het eerste millennium voor Christus zorgde voor een krekensysteem (het Gantelsysteem) dat het gebied ontwaterde en ook geregeld klei afzette over grote delen van het strandwallenlandschap. Ook de kleiafzettingen van het Gantelsysteem hebben een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten. In het Wateringse Veld en Erasmusveld zijn in en op deze Gantelafzettingen resten aangetroffen met een datering vanaf de late ijzertijd.
Vanwege de hoge verwachting op archeologische resten en de geplande ontwikkelingen zijn in deelgebieden van het plangebied de afgelopen jaren meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd (zie onderstaande afbeelding).
Deelgebied A is in 2011 en 2012 onderzocht met boringen (Haagse Archeologische Rapportage HAR 1213) en een proefsleuvenonderzoek (HAR1301). Er zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen en het gebied is wat betreft archeologie vrijgegeven voor ontwikkeling. Op de plankaart Erasmusveld Midden heeft deelgebied A geen dubbelbestemming archeologie.
Deelgebieden B, C en D zijn in 2015 onderzocht met boringen (HAR1515). Tijdens het booronderzoek werden verschillende verwachtingsniveaus in het strandwallenlandschap aangetoond. Ook in de afdekkende Gantelafzettingen waren meerdere niveaus aan te wijzen waarop archeologische resten verwacht kunnen worden. In 2017 heeft in de deelgebieden B en C in vervolg op het booronderzoek een proefsleuvenonderzoek (HAR1808) plaatsgevonden. In deelgebied B zijn hierbij (delen van) behoudenswaardige vindplaatsen aangetroffen uit het neolithicum en de ijzertijd. Vanwege de geplande hoogbouw en bodemverstoringen in deelgebied B zijn de archeologische resten ter plaatse opgegraven. Op de plankaart Erasmusveld Midden heeft deelgebied B daarom grotendeels geen dubbelbestemming archeologie.
In deelgebied C is het hoogste landschappelijke niveau (Gantelafzettingen) op basis van het proefsleuvenonderzoek vrijgegeven, omdat er geen behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Het onderliggende strandwallenlandschap is tijdens het proefsleuvenonderzoek niet onderzocht en heeft op de verbeelding vanwege een blijvende archeologische verwachting een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2. Uitzondering hierop vormt de locatie van een geplande weg met riolering die op basis van het proefsleuvenonderzoek kon worden vrijgegeven en geen dubbelbestemming archeologie heeft op de plankaart.
Deelgebied D is in 2019 onderzocht met proefsleuven (Inhoudelijk evaluatieverslag NOO19p). In deelgebied D is het vervolg aangetroffen van de behoudenswaardige vindplaatsen uit de ijzertijd en het neolithicum van deelgebied B. Ook is een behoudenswaardige vindplaats uit de Romeinse tijd vastgesteld. Vanwege de geplande laagbouw en bodemverstoringen zijn de vindplaatsen uit de ijzertijd en Romeinse tijd in 2020 opgegraven. De neolithische vindplaats kan grotendeels in de bodem bewaard blijven en heeft op de verbeelding een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1.
Na booronderzoek in 2009 (afdeling Archeologie, rapport 1001) is in deelgebied E in 2012 proefsleuvenonderzoek (HAR1225) uitgevoerd waarbij een behoudenswaardige vindplaats uit het neolithicum is vastgesteld. De vindplaats is in 2017 opgegraven waarna deelgebied E is vrijgegeven voor ontwikkeling. De rapportage die in voorbereiding was, is inmiddels afgerond ((Haagse Oudheidkundige Publicatie 23). Op de verbeelding heeft deelgebied E geen dubbelbestemming archeologie.
De relevante archeologische onderzoeksrapporten zijn opgenomen in bijlagen 14 tot en met 20.
Door Goudappel Coffeng BV is onderzoek gedaan naar de verkeersconsequenties van de realisatie van maximaal 385 woningen die met het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden mogelijk worden gemaakt. Uit dit onderzoek blijkt:
De verkeerseffecten van de bouw van maximaal 385 woningen leveren voor de bouw van deze woningen geen knelpunten op. Bij de uitvoering dient gekeken te worden naar de verkeerskundige inrichting van de aantakkingen op de Leyweg.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 21.
Door Goudappel Coffeng BV is onderzoek gedaan naar het benodigd aantal parkeerplaatsen voor de realisatie van maximaal 385 woningen die met het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden mogelijk worden gemaakt. Het onderzoek toont aan dat het uitwerkingsplan uitvoerbaar is. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 22.
Bij de uitwerking op bouwplanniveau moet aangetoond worden dat aan de Nota parkeernormen wordt voldaan. Na oplevering van de woonwijk wordt in Erasmusveld Midden parkeerregulering ingevoerd.
In het uitwerkingsplan is de bouw van nieuwe woningen mogelijk, die voor wat betreft bezonning consequenties kan hebben voor de omliggende woningen. De bezonning betreft een belangrijke randvoorwaarde waaraan moet worden getoetst. Daarom is al in 1996 een beleidsnotitie op het gebied van bezonning (en windhinder) opgesteld. Deze notitie is vervolgens in het jaar 2010 geactualiseerd.
De beleidsnota gaat uit van een ondergrens van 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden waarbij het meetpunt op 0,75 meter hoogte op het midden van de gevel ligt. In situaties dat de bezonning in de autonome situatie al niet voldoet, is het streven om verdere achteruitgang te voorkomen.
Op basis van het hiervoor omschreven bezonningsbeleid is door Peutz een bezonningsonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is uitgegaan van een maximale benutting van de bouwmogelijkheden, inclusief 10% afwijkingsmogelijkheid. De geplande bebouwing bestaat uit 3 hogere bouwdelen, waarvan de maximale hoogte 27,5 meter bedraagt en grondgebonden woningen met een maximale hoogte van 12,1 meter. Binnen het vastgestelde invloedsgebied van de schaduw blijkt 1 bestaande woning aanwezig te zijn, aan de Noordweg 78. Uit de rekenresultaten volgt dat binnen het toetsingskader de bezonningsduur bij de woning ten gevolge van de onderzochte bebouwing in het plangebied kan wijzigen van 7:35 uur in de bestaande situatie naar 5:55 uur in de toekomstige situatie. De afname van het aantal zonuren bedraagt 1:40 uur.
De ontwikkelingen die in het uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt, passen binnen het gemeentelijk bezonningsbeleid.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Uitgangspunt is dat de bebouwing die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt voldoet aan de geldende windhindernormen (RIS170509). De windhindernorm houdt in dat een windklimaat wordt nagestreefd zoals genoemd is in de NEN 8100 (Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) voor de betreffende activiteiten en minimaal de kwalificatie 'matig'na te streven. De kwalificatie 'slecht' wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan en voor windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' in beginsel worden voorkomen. Bij de beoordeling van het windklimaat kan onder meer onderscheid worden gemaakt tussen de categorieën doorlopen en slenteren. Het criterium voor slenteren is onder meer van toepassing bij de gebouwentrees en andere windgevoelige functies, verder wordt het criterium voor loopgebied gehanteerd. In slentergebieden wordt een hinderkans van minder dan 5%, overeenkomend met een beoordeling 'goed' nagestreefd. Aangezien op dit moment de posities van gebouwentrees en andere windgevoelige functie nog niet zijn vastgesteld, is de beoordeling algemeen van aard.
Door Peutz is een windklimaatonderzoek uitgevoerd op basis van een numerieke simulatie met Computational Fluid Dynamics (CFD)
Als worst case scenario voor het windklimaat is uitgegaan van een maximale benutting van de bouwmogelijkheden van de hogere bouwdelen, inclusief 10% afwijkingsmogelijkheid. De maximale hoogte van bebouwing binnen de bestemmingen Wonen - 2 en Wonen - 3 bedraagt 27,5 meter. Het afschermende effect van laagbouw (bestemming WG) en begroeiing in het plangebied is niet meegenomen. In de berekende worst case situatie is in een deel van het plangebied een ongunstige windklimaatsituatie te verwachten. Het windklimaat krijgt in deze situatie plaatselijk een beoordeling 'matig' of 'slecht'. Dit gaat plaatselijk samen met een beperkt risico op windgevaar.
Bij een invulling conform het stedenbouwkundig plan, voor zowel de hogere bouwdelen als de grondgebonden woningen en beoogde begroeiing, is overwegend een als 'goed' te beoordelen windklimaat te verwachten. Met name tussen de grondgebonden woningen aan de westelijke rand van het plangebied is sprake van een 'matig' windklimaat op basis van het criterium voor 'doorlopen'. Een verbetering van het windklimaat op plaatsen met een relatief hoge hinderkans is mogelijk door de geplande begroeiing op plaatsen met een hoge hinderkans te intensiveren.
Voor het plaatsen van gebouwentrees dient in gestreefd te worden naar een hinderkans van lager dan 5%. Dit komt overeen met een beoordeling goed voor het criterium 'slenteren'. Langs de gevels van de geplande nieuwbouw is sprake van een overwegend goed windklimaat voor het criterium 'slenteren'. Een gebouwentree in de bestemming Wonen-2, welke is gepland op een locatie waar voor het bebouwingsvlak plaatselijk sprake is van en matig tot slecht windklimaat voor het criterium slenteren, is in een nis gesitueerd, waardoor ter plaatse van de entree sprake is van een goed windklimaat.
De geplande buitenruimte van Wonen-2 bevindt zich tussen de geplande woongebouwen, waar plaatselijk sprake is van een matig tot slecht windklimaat voor het criterium 'slenteren'. Hier worden windafschermende maatregelen geadviseerd, waarmee een goed windklimaat kan worden gerealiseerd. Ter plaatse van de geplande buitenruimtes van Wonen-3 is een goed windklimaat voor het criterium 'slenteren' te verwachten.
Er is geen significant negatief effect van de bebouwing in het plangebied vastgesteld op het windklimaat bij de bestaande woningen in de omgeving of in het openbaar gebied.
Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Het waterbeleid van de verschillende overheidsinstanties is al beschreven in het moederplan.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstill beginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toe te voegen in het plangebied of nabij de locatie.
Hieronder zijn per thema de belangrijkste aspecten van de waterhuishouding kort beschreven. Voor meer informatie wordt verwezen naar het “Waterhuishoudingsplan Erasmusveld Midden” door Witteveen+Bos, d.d. 12-12-2018, die als bijlage 34 is bijgevoegd. Na aanpassingen aan het stedenbouwkundig ontwerp is het plan in juli 2020 geactualiseerd door Waalpartners (Waterbalans en watersleutel). De watersleutel en waterbalans zijn als bijlage 35 en 36 opgenomen bij deze toelichting.
Gevoelige gebieden
Er is sprake van een polderkade (waterkering) tussen de Wippolder en de Eshofpolder. Er is geen sprake van een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of kwetsbaar gebied in of nabij het plangebied. Wel ligt het ecolint in het plangebied, waardoor een goede waterkwaliteit van belang is.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied Erasmusveld Midden is een polderkade aanwezig tussen de Wippolder en de Eshofpolder. De polderkade is in het plan verplaatst in noordelijke richting in de Eshofpolder.
De kernzone van de polderkade is totaal 10,3 meter breed en aan weerszijde van de kernzone ligt een beschermingszone van 15 meter breed. De kruin van de kade dient van erosiebestendige klei (erosieklasse 1) gemaakt te zijn. De kruinhoogte is minimaal NAP -0,2 m, maar door te verwachten bodemdaling zal de kruinhoogte bij oplevering minimaal NAP +0,10 m moeten zijn. Dit is lager dan de voorgestelde maaiveldverhoging, waardoor er sprake is van een verheelde waterkering (waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op natuurlijke wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn gelegen; de waterkering is dus niet zichtbaar). Bij een verheelde situatie is de minimale bouwafstand 1,0 m vanaf de kruin. Tevens dient de fundering en ondergrondse bebouwing buiten het leggerprofiel te blijven. Dus boven de denkbeeldige lijn van het legger profiel in de ondergrond (in het waterhuishoudingsplan is dit nader uitgewerkt).
Activiteiten (bouwen, werken, wegen, beplanting en kabels en leidingen) dienen het liefst buiten de kering gelegd te worden. Als ze toch in de kering gelegd dienen te worden, is overeenstemming met het Hoogheemraadschap van Delfland nodig. De beoogde locatie van de nieuwbouw valt wel in de beschermingszone van de polderkade. Om bebouwing toe te passen in de beschermingszone moet worden aangegeven dat deze geen negatieve invloed heeft op de waterkerende functie. Dat betekent dat de keuzes ten aanzien van de funderingswijze van de bebouwing, aan te leggen kabels en leidingen aan het Hoogheemraadschap van Delfland dienen te worden voorgelegd ter beoordeling in kader van de Waterwet vergunningverlening of ontheffingsaanvraag. Bebouwing moet zo aangelegd worden dat deze, rekening houdend met zettingen gedurende de levensduur van de bebouwing, buiten het leggerprofiel blijft.
Kabels en leidingen in of nabij de kade hebben als risico dat langs een kabel of leiding een lekstroom ontstaat met als gevolg het uitspoelen van grond. Daarom liggen de kabels en leidingen bij voorkeur niet in het leggerprofiel van het waterstaatswerk. Alleen bij uitzonderingen, indien niet anders oplosbaar, kunnen onder voorwaarden uitzonderingen worden gemaakt. De aanleg van kabels en leidingen dient dan uitgevoerd te worden conform de NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659.
De waterkering is al verplaatst bij het bouwrijp maken van het terrein van Leyhof. De vergunning hiervoor is verleend.
Afbeelding: Nieuwe ligging polderkade.
Afbeelding: Schematische doorsnede polderkade
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt deels in de Wippolder, peil NAP -0,80 m, en deels in de Eshofpolder, peil NAP -1,75 m. Voor de Wippolder is reeds aangetoond dat er geen wateropgave is. Wel geldt dat de ontwikkeling zodanig dient te worden aangelegd dat het watersysteem minimaal even goed blijft functioneren.
Schematische weergave van het bestaande oppervlaktewatersysteem
In onderstaande kaart is het indicatieve nieuwe watersysteem van Erasmusveld Midden weergegeven.
Themakaart Watertoets (bron: Stedenbouwkundig ontwerp Erasmusveld-Midden, RROG, juni 2020)
De bestaande watergang in het plangebied wordt naar het noorden toe vergroot en een andere watergang aan de oostzijde wordt gedempt. Er is geen sprake van duikers in het gebied.
Bij het dempen en graven van watergangen dient rekening gehouden te worden met de regelgeving van het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit betekent dat bij demping van water er compensatie dient plaats te vinden en dat ook bij toename van het verhard oppervlak compenserende waterberging moet worden aangelegd.
In het plangebied is een toename van verhard oppervlak voorzien en op basis van het standstill-principe moet het gecompenseerd worden. Uit de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland blijkt dat in de Wippolder 6.102 m² en in de Eshofpolder 533 m² extra wateroppervlak als compensatie moet komen.
Aan de hand van de resultaten van de watersleutel is op basis van het stedenbouwkundig plan Erasmusveld Midden van RRog een waterbalans opgesteld. De waterbalans is hieronder weergegeven. De watersleutel en waterbalans (2-11-2020) zijn als bijlagen 35 en 36 bijgevoegd. De waterbalans en de watersleutel zijn gebaseerd op de nieuwe eis van het Hoogheemraadschap Delfland 'Klimaat 2050'. Hieruit blijkt dat de waterbalans positief is.
Tabel: Waterbalans
Het maaiveld in het plan wordt opgehoogd waardoor de drooglegging voldoende is voor de desbetreffende functie.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
De drooglegging na ophoging van het maaiveld is 1,40 m in de Wippolder en 1,90 m in de Eshofpolder. De ontwateringsdiepte uitgaande van de hoogst gemeten grondwaterstand gedurende de meetperiode (31-01-2018 tot 16-01-2018) geeft een ontwateringsdiepte van 1,23 m (0,6 - -0,63) in de Wippolder en 0,93 m (0,15 - -0,78) in de Eshofpolder.
De herontwikkeling van Erasmusveld-Midden voorziet in het plaatsen van een warmte-koude opslag (WKO). Deze ontwikkeling heeft mogelijk gevolgen voor het oppompen van grondwater of het inbrengen van water/stoffen in het grondwater en daarmee invloed kan hebben op de kwaliteit van het grondwater. Hiervoor moet een watervergunning worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Delfland. De kwaliteit van het grondwater is daarmee voldoende beschermd. De leidingen daarvoor dienen buiten de zonering van de waterkering te liggen.
Door het gebruik van uitlogende materialen zoveel mogelijk te voorkomen wordt vervuiling van het grondwater door infiltratie voorkomen.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Afstromend hemelwater van daken, parkeerplaatsen en wegen in woonwijken heeft over het algemeen een geringe kans op verontreiniging. Daarnaast hebben de wadi's en natuurlijke oevers een zuiverende werking door natuurlijke waterkwaliteitsprocessen (bezinking, biodegradatie, enz.), waardoor de waterkwaliteit mogelijk verbetert. Er wordt gestreefd naar een realisatie van 70% natuurvriendelijke oevers.
Echter zijn er mogelijke bronnen van verontreiniging, zoals chemische onkruidbestrijding, uitloogbaar straatmeubilair, uitlogende materialen van gebouwen, bladval, ontlasting van huisdieren en watervogels en straatvuil. Door bij de nadere uitwerking van het ontwerp en het beheer maatregelen te treffen kan verontreiniging voorkomen worden. Hierbij kan worden gedacht aan bouwmaterialen die niet uitlogen en geen chemische onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken. Voorbeelden van maatregelen zijn te vinden in het waterhuishoudingsplan Erasmusveld Midden.
Bodemdaling
De ontwikkeling vindt plaats in een gebied dat matig zettingsgevoelig is. Met eventuele bodemdaling wordt rekening gehouden tijdens de bouwfase.
Hemel- en afvalwater
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
In het projectgebied is een gescheiden stelsel waarbij het hemelwaterafvoersysteem (HWA) afwatert op het lokale watersysteem en het droogweerafvoersysteem (DWA) aangesloten wordt op het rioleringsstelsel. In het projectgebied zijn maximaal 385 woningen voorzien. Uitgaande van 2,5 inwoners (algemeen gehanteerd uitgangspunt) per woning is de afvalwaterproductie ongeveer 10 m3/uur.
Onderhoud oppervlaktewater
In het kader van de ontwikkeling van Erasmusveld Midden worden nieuwe waterlopen en wadi's aangelegd, daarnaast wordt de bestaande waterloop vergroot. Bij de planvorming voor deze waterlopen wordt rekening gehouden met voldoende brede onderhoudspaden die vrij zijn van opgaande beplanting en overige obstakels. De wadi's dienen te voldoen aan de Richtlijnen voor vasthoudmaatregelen van het Hoogheemraadschap van Delfland.
Geadviseerd wordt om een afwateringsplan op te stellen, waarin de afvoer van hemelwater, de wadi's en het beheer en onderhoud verder worden uitgewerkt. In dit afwateringsplan wordt in detail uitwerkt welk gebied exact waarop afwatert. Daarvoor is eerst een gedetailleerd inrichtingsplan nodig. Het Hoogheemraadschap van Delfland zal hierbij worden betrokken vanwege de relatie met de capaciteit van de wadi's en de overloop naar het oppervlaktewater.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
In het projectgebied is een gescheiden stelsel waarbij het hemelwaterafvoersysteem (HWA) afwatert op het lokale watersysteem en het droogweerafvoersysteem (DWA) aangesloten wordt op het rioleringsstelsel. In het projectgebied zijn maximaal 385 woningen voorzien. Uitgaande van 2,5 inwoners (algemeen gehanteerd uitgangspunt) per woning is de afvalwaterproductie ongeveer 10 m3/uur.
Klimaatadaptatie
In dit project wordt concreet ingezet op klimaatadaptatie door voldoende waterberging aan te leggen. Hiermee wordt voldaan aan de huidige regelgeving. De ruime hoeveelheid water en groen in het projectgebied zal tevens voor verkoeling zorgen in periodes van hitte en doordat er veel ingezet wordt op infiltratie van hemelwater (wadi's) zal droogte ook worden gemitigeerd.
Aanvullend daarop, om tot een robuust watersysteem te komen, worden de vloerpeilen minimaal 10 cm boven het niveau van de wegen en wordt het groen verdiept ten opzichte van de wegen aangelegd. Door het groen lager aan te leggen kan bij extreme buien in de openbare ruimte voldoende water worden geborgen zonder dat problemen bij de woningen ontstaan. Met de hoeveelheid waterberging wordt rekening gehouden met het verwachte klimaat in 2050. Daarnaast biedt het vele groen schaduw en verkoeling. De wadi's zorgen voor een langere beschikbaarheid van water. Bij extreme neerslag stijgt het water tot de wadi's gevuld zijn, dan stroomt het over naar het watersysteem.
Bovendien is momenteel in de berekening rekening gehouden met een maximale peilstijging van 25 cm in Wippolder. In de praktijk is een peilstijging van tenminste 40 cm mogelijk zonder dat wateroverlast optreedt. Hierdoor zijn de berekeningen veilig van opzet en is er in de praktijk een aanzienlijke potentiele extra waterberging beschikbaar van 15 cm voor het gehele wateroppervlak in de Wippolder.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen knelpunten ontstaan wat betreft de waterhuishouding door de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect water. Het Hoogheemraadschap van Delfland zal in ieder geval om advies worden gevraagd bij de verdere uitwerking van de afvoer van het hemelwater en de inrichting van de openbare ruimte.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
Er zijn drie effectten van kunstmatige verlichting:
Hoewel er geen wettelijke normen zijn kunnen de "Algemene Richtlijnen betreffende lichthinder" van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde als uitgangspunt worden gehanteerd. In lijn hiermee is in 2019 door Oostendorp Nederland BV onderzoek gedaan naar verlichting van de nabijgelegen voetbalvereniging. De conclusie luidt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen ten aanzien van het aspect licht.
Op 22 december 1995 hebben de gemeente Den Haag en Bouwfonds Woningbouw BV het Samenwerkingsconvenant Wateringse Veld afgesloten. Hierin wordt de oprichting van een gemeenschappelijke grondexploitatiemaatschappij geregeld, evenals zaken als de ontwikkeling van het plangebied en financiering. In aanvulling op de Samenwerkingsovereenkomst is in december 2015 een allonge op deze overeenkomst afgesloten, waarin specifieke afspraken voor de in dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn gemaakt. De allonge op de Samenwerkingsovereenkomst geldt als anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 van de Wet ruimtelijk ordening. Met de allonge op de Samenwerkingsovereenkomst gemaakte afspraken is kostenverhaal anderzins verzekerd: er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld voor de gebieden waarop het Samenwerkingsconvenant van toepassing is. Dat geldt ook voor onderhavig plangebied.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een ruimtelijk plan, waaronder ook een uitwerkingsplan, digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het uitwerkingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 ' van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige uitwerkingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het uitwerkingsplan één en ander bepaald over bouwhoogten.
Voorts wordt de opzet van het uitwerkingsplan ingegeven door de regels van de uit te werken bestemming 'Woongebied - Uit te werken' in het moederplan en relevante omgevingsfactoren.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
De bestemming Groen is toegekend aan de groenzone tussen het noordelijk bouwblok met de bestemming Wonen - 1 (deelplan Leyhof) en de zuidelijke bouwblokken en de bestemming Woongebied. Daarnaast is deze bestemming toegekend aan de gronden langs de Noordweg. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, fiets-, wandel- en ruiterpaden toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van de aanduiding ''recreatie" tevens recreatieve voorzieningen toegestaan. Te denken valt aan een buurtkas of barbequeplaats. Ten behoeve van deze recreatieve voorzieningen is maximaal één gebouw toegestaan. Daarnaast zijn gebouwen toegestaan die op grond van de algemene bouwregels van het moederplan Wateringse Veld Noord (artikel 34) kunnen worden gebouwd. Speelvoorzieningen zijn (net als in de andere bestemmingen) toegestaan op basis van de algemene regels van het moederplan.
Artikel 4 Wonen - 1, Artikel 5 Wonen - 2 en Artikel 6 Wonen - 3
Binnen het uitwerkingsplan zijn drie bestemmingsvlakken opgenomen, waarbinnen gestapelde bebouwing mogelijk is: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. De bestemmingsregels komen in grote mate overeen. Per blok verschillen wel het minimaal en maximaal aantal toegestane woningen. Ook verschilt het maximale bebouwingspercentrage binnen de bestemmingen Wonen-2 en Wonen-3. In afwijking van de twee andere woonbestemmingen zijn binnen de bestemming Wonen-1 balkons buiten het bouwvlak toegestaan. Voor alle bestemmingsvlakken geldt een maximale bouwhoogte van 25 meter. Voor Wonen-2 geldt tenslotte nog een minimale afstand tussen hoofdgebouwen aan weerszijden van de in de bestemming “Woongebied” noord-zuid gelegen langzaam verkeersverbinding. Het gaat hier om een groenstrook met voetgangers- en fietsverbindingen die ter plaatse van de aanduiding “langzaam verkeer” zal worden aangelegd. Deze afstand mag niet minder zijn dan 25 meter. Daarmee kan 'geschoven' worden met de woningen in de bestemmingen Wonen-2 en Woongebied.
Het gebied tussen de bestemmingsvlakken waarbinnen gestapelde bebouwing mogelijk is (Wonen - 2 en Wonen - 3) is bestemd als Woongebied. Binnen dit bestemmingsvlak mogen minimaal 100 en maximaal 135 grondgebonden woningen worden gebouwd met een maximale goothoogte van 10 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Deze woningen dienen ten minste één dakschild te hebben met een minimale hellingshoek van 15 en een maximale hellingshoek van 30 graden. Daarnaast is in dit artikel een aantal afstanden opgenomen die hoofdgebouwen aan dienen te houden tot de bestemmingsgrens, erfgrens of tussen hoofdgebouwen. Tevens zijn binnen deze bestemming ook wegen, fiets en voetpaden, verblijfsgebieden, tuinen, erven en parkeervoorzieningen toegestaan.
In artikel 8 is eveneens een regeling opgenomen voor het bouwen van bergingen, waaronder ook tuinkasten worden begrepen, aan- en bijgebouwen in het achtererfgebied en erkers aan de zijgevel van woningen.
Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2
Binnen het plangebied zijn verschillende zones met een verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. De twee bestemmingen verschillen qua oppervlakte waarboven en diepte waaronder een omgevingsvergunning vereist is.
Artikel 10 Waterstaat-Waterkering
De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat- Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming van de waterkering. Daarmee worden de belangen van de waterkering beschermd ten opzichte van de regels van de overige daar voorkomende bestemmingen.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is opgenomen dat het totaal aantal woningen in het gehele plangebied niet meer mag bedragen dan 385 woningen. Hiervan zijn reeds 108 woningen vergund in deelplan Leyhof. Binnen de bestemmingen Wonen-2, Wonen-3 en Woongebied is flexibiliteit opgenomen ten aanzien van het aantal woningen. Deze aantallen werken als communicerende vaten: bijvoorbeeld wat meer appartementen en wat minder grondgebonden woningen. Door de bepaling in artikel 13, onder a, kan het totaal aantal woningen in het gehele plangebied echter nooit meer dan 385 bedragen.
Daarnaast is in de algemene bouwregels een aantal regels opgenomen om te borgen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in verband met de omliggende sportvoorzieningen. Elke woning dient minimaal één relatief stille buitenruimte te hebben, de gevel dient voldoende geluidwerend te zijn en er dient voldaan te worden aan het Haags ontheffingenbeleid. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aan deze regels getoetst.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels zijn regels voor het ecolint opgenomen. Dit ecolint is op de verbeelding aangeduid met de aanduiding 'overige zone - ecolint'. Dit ecolint is mede bestemd voor de aanleg en het instandhouden van de ecologische verbindingszone, groen, water, langzaam verkeersverbindingen, recreatie en speelvoorzieningen. De minimale breedte van het ecolint dient 50 meter te zijn. Het bouwen van aan- en uitbouwen binnen deze zone is niet toegestaan. Met een binnenplanse afwijking kan zowel van de minimale breedte als het verbod op het bouwen van aan- en bijgebouwen worden afgeweken.
In de algemene aanduidingsregels zijn daarnaast regels opgenomen voor de beschermingszone rondom de kernzone van de waterkering in het ecolint.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De eerste betreft een voorwaardelijk verplichting waarmee het gebruik van de gronden met de bestemming Wonen 2, Wonen 3 en Woongebied alleen is toegestaan als de woning minimaal een relatief stille buitenruimte heeft. Hiermee wordt geborgd dat bewoners ook in de buitenruimte beschikken over een akoestisch aanvaardbare verblijfsplek. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor woningen die binnen een afstand van 30 meter vanaf de perceelsgrens van het aannemersbedrijf aan de Leyweg 1485 worden gerealiseerd. Hiermee wordt geborgd dat voldaan wordt aan de normen uit het Activiteitenbesluit voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau en deze woningen dus geen te hoge belasting op de gevel zullen krijgen. In de voorwaardelijke verplichting is uitgegaan van een aantal tekeningen die ook zijn opgenomen in het akoestisch model. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om een andere geluidwerende voorziening te realiseren, mits ook daarmee wordt voldaan aan de waarden uit het Activiteitenbesluit. De Ontwikkelcombinatie Wateringse Veld en het aannemersbedrijf aan Leyweg 1485 borgen privaatrechtelijk dat deze geluidwerende voorziening wordt gerealiseerd voordat de betreffende woningen in gebruik worden genomen.
Artikel 15 Overige regels
In de overige regels is bepaald dat, tenzij anders bepaald, de regels van het moederplan Wateringse Veld Noord onverminderd van toepassing zijn. Dit geldt onder meer voor de algemene bouw- en gebruiksregels uit het moederplan. Daarnaast is opgenomen dat de afwijkingsmogelijkheden in artikel 37 van het moederplan uitsluitend mag worden gebruikt, indien dit niet leidt tot het bouwen van een extra bouwlaag.
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit uitwerkingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het uitwerkingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels uitwerkingsplan Erasmusveld Midden'.
Het concept van het ontwerp-uitwerkingsplan Erasmusveld Midden is op 23 mei 2018 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
Van de onder 3 opgenomen overlegpartners is onderstaande reacties ontvangen. Door de onder 10 en 14 aangegeven instanties is aangegeven dat het concept-ontwerpuitwerkingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen respectievelijk dat de leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Van de onder 17 en 18 genoemde overlegpartners is een ambtelijke reactie ontvangen waarover inmiddels overleg heeft plaatsgevonden. De uitkomsten van de overleggen zijn verwerkt in het (ontwerp)uitwerkingsplan. Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden is verwerkt in paragraaf 4.3.4. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
Hoogheemraadschap van Delfland
“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het uitwerkingsplan.
Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Algemeen", "Waterveiligheid", "Waterkwantiteit", "Waterkwaliteit" en "Klimaatadaptatie".
Algemeen
Er wordt in de toelichting verwezen naar bijlage 34, het waterhuishoudingsplan. Wij zijn daarover in overleg met Witteveen+Bos. Er zijn nog openstaande punten, zoals ook in de toelichting van het uitwerkingsplan wordt aangegeven.
Wij vragen u in de volgende fase de versie, die gebruikt is, te benoemen, dan wel de betreffende bijlage toe te voegen. Hieronder worden de openstaande punten op hoofdlijnen beschreven.
Waterveiligheid
Waterkwantiteit
Waterkwaliteit
Klimaatadaptatie
Naast advisering in het kader van de watertoets over dit uitwerkingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar www.hhdelfland.nl/waterverqunning.
Reactie
Na het Bro-overleg heeft nog verder overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Delfland over het waterhuishoudingsplan. Het aangepaste waterhuishoudingsplan is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Waterveiligheid
In het plangebied Erasmusveld Midden is een polderkade aanwezig tussen de Wippolder en de Eshofpolder. De polderkade wordt in het plan verplaatst in noordelijke richting in de Eshofpolder. De kernzone van de polderkade (zowel in de huidige als toekomstige situatie) is totaal circa 12,5 meter breed en aan weerszijde van de kernzone ligt een 15 m brede beschermingszone. De kruin van de kade dient van erosiebestendige klei gemaakt te zijn. De kruinhoogte is minimaal NAP -0,2 meter, maar door te verwachten bodemdaling zal de kruinhoogte bij oplevering minimaal NAP +0,10 meter moeten zijn. Dit is ook toegevoegd in de waterparagraaf (paragraaf 4.13)
Waterkwantiteit
Na het Bro-overleg zijn het stedenbouwkundig plan, alsmede de ingrepen in de waterberging aangepast. Dit heeft een positief effect op de totale waterberging. De waterbalans is nu licht positief. Deze waterbalans is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland. Ook is gesproken over de wijze van borging van onder meer de aan te leggen wadi's. Om voldoende flexibiliteit te behouden bij de verdere planontwikkeling en uitvoering is het niet wenselijk om deze wadi's als zodanig vast te leggen op de verbeelding. Wel worden privaatrechtelijke afspraken gemaakt over de aanleg en instandhouding van maatregelen ten behoeve van waterberging. Zie verder paragraaf 4.13.
Voor wat betreft de opmerking dat m² en m³ door elkaar worden gebruikt: In de tabel in paragraaf 4.13 zijn m² en m³ nu in verschillende kolommen opgenomen en is in de voetnoten inzichtelijk gemaakt hoe m² en m³ zich in de verschillende polders tot elkaar verhouden.
Waterkwaliteit
In het plangebied zijn drie doodlopende watergangen waarbij de doorstroming een probleem kan zijn. Bekeken wordt om de doodlopende watergangen in de zuidwesthoek met elkaar te verbinden met een duiker. Daarnaast is de uitstroomvoorziening van de HWA voorzien bij de uiteinden van de doodlopende watergangen om de doorstroming te bevorderen.
De locatie van de natuurvriendelijke oevers is opgenomen in paragraaf 4.13.
Klimaatadaptatie
In dit project wordt concreet ingezet op klimaatadaptatie door voldoende waterberging aan te leggen. Hiermee wordt voldaan aan de huidige regelgeving. De ruime hoeveelheid water en groen in het projectgebied zal tevens voor verkoeling zorgen in periodes van hitte en doordat er veel ingezet wordt op infiltratie van hemelwater (wadi's) zal droogte ook worden gemitigeerd.
Aanvullend daarop, om tot een robuust watersysteem te komen, worden de vloerpeilen minimaal 10 cm boven het niveau van de wegen en wordt het groen verdiept ten opzichte van de wegen aangelegd. Door het groen lager aan te leggen kan bij extreme buien in de openbare ruimte voldoende water worden geborgen zonder dat problemen bij de woningen ontstaan.
Bovendien is momenteel in de berekening rekening gehouden met een maximale peilstijging van 25 cm in Wippolder. In de praktijk is een peilstijging van tenminste 40 cm mogelijk zonder dat wateroverlast optreedt. Hierdoor zijn de berekeningen veilig van opzet en is er in de praktijk een aanzienlijke potentiele extra waterberging beschikbaar van 15 cm voor het gehele wateroppervlak in de Wippolder.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het Waterhuishoudingsplan Erasmusveld Midden, dat is opgenomen in bijlage 34.