direct naar inhoud van Regels
Plan: Erasmusveld Midden
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.UP0006BErasmusMid-50VA

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 uitwerkingsplan:

het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden met identificatienummer NL.IMRO.0518.UP0006BErasmusMid-50VA van de gemeente 's-Gravenhage. Het uitwerkingsplan is een uitwerking van de bestemmingsplannen Wateringse Veld Noord en de eerste herziening hiervan. De bepalingen van deze bestemmingsplannen, voor zover relevant voor onderhavig plangebied, blijven van toepassing.

1.2 bestemmingsplan Wateringse Veld Noord:

het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord met identificatienummer NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA, vastgesteld door de gemeenteraad van 's-Gravenhage op 14 april 2016 en op 15 juni 2016 onherroepelijk geworden.

1.3 aanbouw:

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwde woning

woning die aan één of meer zijde(n) aan de naastgelegen woning vast is gebouwd, niet zijnde een gestapelde woning.

1.7 aan-huis-gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid - daaronder niet begrepen prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksclub - in tegenstelling tot beroepsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten door een bewoner in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het bedrijf wordt ingenomen.

1.8 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied - daaronder niet begrepen prostitutie - dat door zijn beperkte omvang door een bewoner in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend, mits niet meer dan 30% met een maximum van 40 m2 van het pand door het beroep/verlenen van diensten wordt ingenomen.

1.9 archeologische waarde:

de waarde die een gebied bezit op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat functioneel ondergeschikt is aan, en ten dienste staat van een hoofdgebouw, en daarvan bouwkundig valt te onderscheiden.

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bruto-vloeroppervlak (bvo) van een functie:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of andere gebouwde voorziening, met inbegrip van de eventueel daartoe behorende magazijnen, overige dienstruimten en technische ruimten, met uitzondering van de parkeergarages.

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden, dan wel een bouwkundige constructie van enige omvang die, hetzij direct, hetzij indirect, steun vindt in of op de grond.

1.21 dak:

iedere uitwendige bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.23 etmaalwaarde:

de hoogste getalswaarde van het A-gewogen geluidniveau in de dagperiode; het A-gewogen geluidniveau in de avondperiode vermeerderd met 5 dB(A) en het A- gewogen geluidniveau in de nachtperiode vermeerderd met 10 dB(A).

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geluidgevoelige functies en gebouwen:

functies en gebouwen waaraan op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bescherming tegen bij die regelingen gereguleerde geluidbelasting toekomt.

1.26 geluidwering door de bouwkundige constructie van de gevel:

de geluidreductie die door de constructie van de gevel wordt bereikt, vastgesteld volgens de NEN 5077.

1.27 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.28 gevel:

de uitwendige scheidingsconstructie van een gebouw zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.29 hogere grenswaarde:

een bij besluit op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder 2012 vast te stellen wettelijke grenswaarde voor zoneringsplichtig wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai of industrielawaai, groter dan de voorkeursgrenswaarde maar lager dan de maximale ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting op grond van de Wet en het uitvoeringsbesluit.

1.30 hoofdgebouw:

een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 LAmax:

de hoogste aflezing van een geluidniveaumeter in de meterstand `fast', zoals gedefinieerd in de Handleiding Meten En Rekenen Industrielawaai van het voormalige ministerie van VROM uit 1999 (ISBN: 978-90-73875-95-1).

1.32 Lden:

geluidbelastingsindicator voor de hinder tijdens de etmaalperiode, zoals nader gedefinieerd in bijlage I van de Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai, gemeten en berekend in overeenstemming met het Reken En Meetvoorschrift Geluid 2012.

1.33 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarbij ingevolge de regels bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorgeschreven.

1.34 moederplan:

het bestemmingsplan Wateringse Veld Noord van de gemeente 's-Gravenhage, meer specifiek de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0518.BP0296BWatVldNoord-50VA met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.35 ondergeschikte bouwdelen:

delen van bouwwerken zoals funderingen, pilasters, kozijnen, standleidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- of kroonlijsten, liftkokers en installatieruimten.

1.36 ontheffingsbesluit:

het besluit van het bevoegd gezag tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder, behorende bij dit bestemmingsplan.

1.37 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.38 pand:

(deel van een) gebouw met een eigen toegang, welke door de wijze van gebruik als zelfstandige entiteit functioneert.

1.39 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.40 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg;
  • b. in de overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. in de gevallen waarin de hoogte wordt uitgedrukt in meters NAP: 0 m NAP.
1.41 plangrens:

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.42 plint:

het onderste gedeelte van een gebouw dat gezien vanaf maaiveldniveau, als bepalend kan worden aangemerkt voor de beleving in stedenbouwkundige, architectonische en functionele zin.

1.43 relatief stille buitenruimte:
  • a. een individuele ruimte, zoals een tuin of balkon, waar de gecumuleerde geluidbelasting door zoneringsplichtige bronnen binnen minimaal de helft van de ruimte niet hoger is dan 53 dB als Lden en het maximale geluidniveau door het geluid van omliggende sportvelden niet meer is dan 70 dB(A) als etmaalwaarde van het LAmax. Als de relatief stille buitenruimte is voorzien van sluitbare delen, dan wordt het geluidniveau in deze relatief stille buitenruimte vastgesteld in de gesloten toestand van deze sluitbare delen, of
  • b. een gemeenschappelijke ruimte, zoals een gemeenschappelijke buitenruimte of gemeenschappelijke tuin, waar de gecumuleerde geluidbelasting door zoneringsplichtige bronnen binnen de gehele ruimte niet hoger is dan 53 dB als Lden en het maximale geluidniveau door het geluid van omliggende sportvelden niet meer is dan 70 dB(A) als etmaalwaarde van het LAmax. Als de relatief stille buitenruimte is voorzien van sluitbare delen, dan wordt het geluidniveau in deze relatief stille buitenruimte vastgesteld in de gesloten toestand van deze sluitbare delen.
1.44 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook.

1.45 sportgeluid:

de geluidbelasting die optreedt door het uitoefenen van sporten in de buitenlucht.

1.46 verbeelding

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens, behorende bij het bestemmingsplan Erasmusveld Midden (voorheen: plankaart).

1.47 weg:

alle voor de auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen, geen spoorwegen zijnde, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.48 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één of meerdere personen, al dan niet in combinatie met een door bewoner(s) uitgeoefend aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep.

1.49 woonoppervlakte

het totaal van de oppervlakten van de vertrekken: woonkamer, keuken, badkamer/doucheruimte, slaapkamers(s), zolderkamer indien bereikbaar via vaste trap en met ruime mate van daglichtaanwezigheid. Overige ruimtes: kelder, bijkeuken, wasruimte, bergruimte/schuur, ingebouwde kasten groter dan 2 m², garage, zolder niet zijnde vertrek en verkeersruimten worden niet meegeteld.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de (achter)perceelsgrens:

de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de (achter)perceelsgrens.

2.2 bouwdiepte:

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouw(onder)delen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouw(onder)delen.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een bouwwerk.

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.9 oppervlakte en (bruto-)vloeroppervlakte van een gebouw:

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimtes, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies die deze ruimte of groep van ruimtes omhullen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten;
  • b. fiets-, wandel- en ruiterpaden;

en ter plaatse van de functieaanduiding:

  • c. "recreatie" (r) tevens voor recreatieve voorzieningen, zoals een buurtkas, barbequeplaats en dergelijke,

één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, water, bruggen, steigers, vlonders en overige voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 34 van het moederplan geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. in uitzondering op het bepaalde onder a mag ter plaatse van de functieaanduiding "recreatie" (r) maximaal één gebouw worden gebouwd, waarvan:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 3. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. gebouwde parkeervoorzieningen,

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, fiets- en voetpaden, groen, water(berging) en overige voorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend gestapelde en aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 108;
  • c. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • e. balkons mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 3 meter, met uitzondering van de zijde grenzend aan de Leyweg, waar geen balkons buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • g. de woningen dienen uitgevoerd te worden met een plat dak.
4.2.2 Aan- en bijgebouwen
  • a. het bouwen van aan- en bijgebouwen is niet toegestaan;
  • b. in uitzondering op het bepaalde onder a zijn bijgebouwen ten behoeve van collectief gebruik op het centraal gelegen parkeerdek toegestaan, waarvan:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor erf- en/of terreinafscheidingen 1 meter;
    • 2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter.

Artikel 5 Wonen - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen, tevens ten behoeve van de in de bestemming Woongebied gelegen woningen,

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, fiets- en voetpaden, groen, water(berging) en overige voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • b. het aantal woningen mag niet minder bedragen dan 65 en niet meer bedragen dan 85, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 12 onder a tevens in acht wordt genomen;
  • c. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag voor maximaal 30% worden bebouwd;
  • e. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • f. de woningen dienen uitgevoerd te worden met een plat dak;
  • g. de afstand tussen hoofdgebouwen binnen deze bestemming en hoofdgebouwen binnen de bestemming “Woongebied”, voor zover deze zijn gelegen binnen de zone met de functieaanduiding "langzaam verkeer" (lav) mag niet minder bedragen dan 25 meter.
5.2.2 Aan- en bijgebouwen
  • a. het bouwen van aan- en bijgebouwen is niet toegestaan.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor erf- en/of terreinafscheidingen 1 meter;
    • 2. voor geluidschermen 3,5 meter;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 meter.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van de situering en/of vormgeving van gebouwen en de ruimtelijke inpassing in de omgeving, met name ten aanzien van hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft bezonning en windhinder.

Artikel 6 Wonen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. parkeervoorzieningen, tevens ten behoeve van de in de bestemming Woongebied gelegen woningen,

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, fiets- en voetpaden, groen, water(berging) en overige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • b. het aantal woningen mag niet minder bedragen dan 45 en niet meer bedragen dan 81, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 12 onder a tevens in acht wordt genomen;
  • c. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • d. het bouwvlak mag voor maximaal 40% worden bebouwd;
  • e. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 meter;
  • f. de woningen dienen uitgevoerd te worden met een plat dak.
6.2.2 Aan- en bijgebouwen
  • a. het bouwen van aan- en bijgebouwen is niet toegestaan.
6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor erf- en/of terreinafscheidingen 1 meter;
    • 2. voor geluidschermen 3,5 meter;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 meter.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen ten aanzien van de situering en/of vormgeving van gebouwen en de ruimtelijke inpassing in de omgeving, met name ten aanzien van hierdoor optredende gevolgen voor wat betreft bezonning en windhinder.

Artikel 7 Woongebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. wegen, fiets en voetpaden;
  • c. verblijfsgebieden;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen, met uitzondering van de gronden met de aanduiding "langzaam verkeer" (lav);

en ter plaatse van de functieaanduiding:

  • f. “groen” (g) tevens voor groen en water;
  • g. "ontsluiting" (os) tevens voor ontsluitingswegen ten behoeve van gemotoriseerd verkeer van in de bestemming Wonen - 2 en Wonen - 3 gelegen parkeervoorzieningen;
  • h. "langzaam verkeer" (lav) tevens voor een ontsluiting ten behoeve van langzaam verkeer, calamiteitenvoertuigen, nutsvoertuigen en dergelijke en tevens voor ontsluitingswegen als bedoeld onder g,

één en ander zoals nader bepaald in artikel 7.4 en met de daarbij behorende hoofdgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water(berging), steigers, vlonders en overige voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bestemmingsvlak zijn uitsluitend vrijstaande en aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • b. het aantal woningen mag niet minder bedragen dan 100 en niet meer bedragen dan 135, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 12 onder a tevens in acht wordt genomen;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • e. de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • f. de breedte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7,5 meter;
  • g. per woning mag het aantal hellende dakschilden niet minder dan één bedragen;
  • h. de hellingshoek van een dakschild ten opzichte van het horizontale vlak mag niet minder dan 15° en niet meer dan 30° bedragen;
  • i. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • j. de afstand van de zijgevel van vrijstaande hoofdgebouwen tot de zijerfgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  • k. de afstand van een niet aangebouwde zijgevel van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot een niet aangebouwde zijgevel van andere aaneengebouwde hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 4 meter;
  • l. de afstand tussen hoofdgebouwen aan weerszijden van de noord-zuid gelegen langzaam verkeersverbinding ter plaatse van de aanduiding "langzaam verkeer" (lav) mag niet minder bedragen dan 25 meter;
  • m. de afstand tussen hoofdgebouwen aan weerszijden van de oost-west gelegen ontsluiting ter plaatse van de functieaanduiding “ontsluiting” (os) mag niet minder bedragen dan 15 meter;
  • n. de afstand tussen hoofdgebouwen aan weerszijden van de oost-west gelegen groenzone ter plaatse van de aanduiding “groen” mag niet minder bedragen dan 14 meter;
  • o. het aantal aaneengebouwde woningen mag niet meer bedragen dan 8, met uitzondering van woningen die grenzen aan de Leyweg en aan de westelijke plangrens, waar het aantal aaneengebouwde woningen niet meer mag bedragen dan 11.
7.2.2 Niet-perceelsgebonden bergingen

Het bouwen van niet-perceelsgebonden bergingen is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • b. niet-perceelsgebonden bergingen uitsluitend tegen een zijgevel van een woning en 2,40 meter in het verlengde van de zijgevel achter de achtergevel mogen worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke breedte van bergingen niet meer mag bedragen dan de lengte van de zijgevel van de woning, vermeerderd met 2,40 meter, waartegen deze bergingen worden gebouwd;
  • d. de oppervlakte per berging niet meer mag bedragen dan 6 m2;
  • e. het aantal bergingen niet meer mag bedragen dan het aantal woningen binnen de bestemming;
  • f. deze niet bewoond mogen worden.
7.2.3 Aan- en bijgebouwen/bijhorende bouwwerken

Voor het bouwen van aan- en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. erkers aan de zijgevel van hoofdgebouwen zijn toegestaan op een minimale afstand van 1 meter van (het verlengde van) de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erkers niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 2,4 meter;
    • 3. de diepte niet meer mag bedragen dan 4,10 meter;
  • b. aanbouwen en niet-vrijstaande bijgebouwen in het achtererfgebied behoeven niet op meer dan 1 meter afstand van openbaar toegankelijk gebied te worden gebouwd.
7.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
    • 1. voor erf- en/of terreinafscheidingen, 1 meter;
    • 2. voor overkappingen, 3,5 meter;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.1 ten behoeve van gebouwen ten behoeve van collectief gebruik, waarvan:

  • a. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  • b. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 meter;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2.
7.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Ter plaatse van het maatvoeringsvlak op de verbeelding waarin de functieaanduiding "ontsluiting" (os) is opgenomen, is niet meer dan één ontsluitingsweg per maatvoeringsvlak toegestaan.
  • b. ter plaatse van de aanduidingen "langzaam verkeer" (lav) en "ontsluiting" (os) mag:
    • 1. de breedte van de weg, exclusief voetpaden, niet meer bedragen dan 5 meter;
    • 2. in uitzondering op het bepaalde onder 1 de breedte van de weg ter plaatse van de functieaanduiding "ontsluiting" niet meer bedragen dan 5,5 meter in geval van haaks parkeren langs deze weg;
    • 3. de breedte van een voetpad niet meer bedragen dan 2,50 meter.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' als bedoeld in artikel 8.1, geldt dat, indien er sprake is van het bouwen van bouwwerken met grondroering waarvoor een vergunning is vereist en waarbij de bodemverstorende werkzaamheden dieper reiken dan 0,75 m onder NAP, hieromtrent vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

8.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van:

  • a. het archeologisch onderzoek;
  • b. het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden op of in de voor Waarde - Archeologie 1 bestemde gronden die dieper reiken dan 0,75 m onder NAP dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Het betreft de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het wijzigen van het maaiveldniveau door middel van het verlagen, afgraven of egaliseren van grond waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
8.4.2 Uitzonderingen

Het vereiste van het verkrijgen van een omgevingsvergunning is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale beheer of onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
8.4.3 Nadere eisen
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 8.4.1 dient bij het indienen van de aanvraag vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarden van het terrein, welke blijkens de aanvraag worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van archeologische monumentenzorg voorwaarden worden verbonden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van gebieden met een hoge archeologische verwachting.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' als bedoeld in artikel 9.1, geldt dat, indien er sprake is van het bouwen van bouwwerken met grondroering met een totaal oppervlak van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter onder NAP waarvoor een vergunning is vereist, hieromtrent vooraf schriftelijk advies dient te worden ingewonnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarde van het terrein, welke blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten behoeve van:

  • a. het archeologisch onderzoek;
  • b. het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag afgegeven omgevingsvergunning de hieronder te noemen werkzaamheden of werken geen bouwwerken zijnde met een totaal oppervlak van meer dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter onder NAP, uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het maaiveldniveau door middel van het verlagen, afgraven of egaliseren van grond waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • b. het aanleggen en verbreden van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
9.4.2 Uitzonderingen

Het vereiste van het verkrijgen van een omgevingsvergunning is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale beheer of onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • b. worden uitgevoerd in bestaande weg- en/of leidingcunetten;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
9.4.3 Nadere eisen
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 9.4.1 dient bij het indienen van de aanvraag vooraf schriftelijk advies in te winnen bij de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. De afdeling Archeologie kan een onderzoeksrapport verlangen, waarin de archeologische waarden van het terrein, welke blijkens de aanvraag worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van archeologische monumentenzorg voorwaarden worden verbonden. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waterstaat-Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterhuiskundige en/of waterstaatkundige functies;
  • b. waterlopen;
  • c. waterberging;
  • d. waterkering,

en het behoud, herstel en verbetering van de waterhuishouding met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen binnen de bestemming "Waterstaat - Waterkering" als bedoeld in artikel 10.1 gelden de volgende regels:

  • a. ten dienste van de in het eerste lid bedoelde bestemming zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, toegestaan;
  • b. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 onder b voor het bouwen overeenkomstig de regels van de andere daar voorkomende bestemming, indien geen afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen en hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor "Waterstaat - Waterkering" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning de hieronder te noemen werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren, alsmede het scheuren van grasland;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, voor zover de Wet natuurbescherming of op die wet gebaseerde regelingen niet van toepassing zijn;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • f. de aanleg van dijken of andere taluds of de vergraving of ontgraving van reeds bestaande dijken of taluds;
  • g. de aanleg van waterlopen of de vergraving, verruiming of demping van reeds bestaande waterlopen;
  • h. de aanleg van ondergrondse constructies, installaties of apparatuur, behoudens indien deze werken en werkzaamheden zijn aan te merken als een normaal bestanddeel van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • i. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • j. het aanleggen van drainage.
10.4.2 Uitzonderingen

De in artikel 10.4.1 genoemde verboden gelden niet:

  • a. indien en voor zover de in artikel 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met het normale beheer of onderhoud van de gronden;
  • b. indien en voor zover deze vorm van gebruik van de grond verenigbaar is met het doel waarvoor de betreffende grond volgens het plan is bestemd;
  • c. ten aanzien van werken en werkzaamheden die dienen ter instandhouding of voltooiing van werken die op het moment van de tervisielegging van het ontwerpplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen.
10.4.3 Beperkingen

De werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover deze:

  • a. geen afbreuk doen aan het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering;
  • b. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
  • c. geen neveneffecten teweegbrengen, die de doelmatigheid van de bestemming van de gronden, of van de gronden elders in het plangebied, ingrijpend verstoren.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

  • a. Het gezamenlijk aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 385;
  • b. nutsvoorzieningen mogen uitsluitend in- of aanpandig worden gebouwd;
  • c. voor het bouwen van woningen binnen de bestemmingen Woongebied, Wonen - 2 en Wonen - 3 geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen alleen wordt verleend indien:
    • 1. een woning minimaal eìeìn relatief stille buitenruimte heeft;
    • 2. de geluidwering door de bouwkundige constructie van de gevel van een woning zodanig is dat daarmee het inpandige LAmax door sportgeluid wordt beperkt tot maximaal 55 dB(A) als etmaalwaarde;
    • 3. wordt voldaan aan het Haags Ontheffingenbeleid en de daarin opgenomen voorwaarden.
  • d. het is verboden een bestaande woning bouwkundig te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Overige zone - ecolint
  • a. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - ecolint" (eli) zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een ecolint, waaronder wordt begrepen:
    • 1. de aanleg en het instandhouden van de ecologische verbindingszone;
    • 2. groen;
    • 3. water;
    • 4. langzaam verkeersverbindingen;
    • 5. recreatie;
    • 6. speelvoorzieningen,

met dien verstande dat de breedte van de zone ten minste 50 meter dient te bedragen.

  • b. Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - ecolint" (eli) is het bouwen van aan- en bijgebouwen niet toegestaan;
  • c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a ten aanzien van de minimale breedte van 50 meter en het bepaalde onder b mits de belangen van het ecolint voldoende zijn geborgd.
13.2 Overige zone - waterstaat beschermingszone
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - waterstaat beschermingszone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterstaatkundige werken, een en ander met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
  • b. Voor het bouwen binnen de gebiedsaanduiding 'Overige zone - waterstaat beschermingszone' gelden de volgende regels:
    • 1. ten dienste van het behoud van de waterkering zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan;
    • 2. ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn in uitzondering op het bepaalde in de bouwregels van de samenvallende bestemmingen, geen bouwwerken toegestaan.
  • c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 13.2 onder b.2 onder de voorwaarde dat:
    • 1. het bouwen van bouwwerken geen afbreuk doet aan het behoud en de bescherming van de waterstaatkundige belangen zoals omschreven in artikel 13.2 onder a;
    • 2. hieromtrent een watervergunning is verleend, dan wel hiertoe vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder;
    • 3. de bij de onderliggende bestemming(en) gegeven regels in acht worden genomen.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

  • a. Het gebruik van de gronden met de bestemming Wonen 2, Wonen 3 en Woongebied is alleen dan toegestaan als de woning minimaal eìeìn relatief stille buitenruimte heeft en deze in stand wordt gehouden.
  • b. De woningen binnen een afstand van 30 meter, gemeten vanaf de perceelsgrens van het aannemersbedrijf  aan Leyweg 1485, mogen niet eerder in gebruik worden genomen, dan nadat:
    • 1. op de perceelsgrens van het aannemersbedrijf aan Leyweg 1485 een geluidwerende voorziening is gebouwd en in stand wordt gehouden conform de tekeningen “BM PL01 plattegrond 26-02-2020”, “BM PL02 Dakaanzichten 26-02-2020” en “BM AZ01 Aanzicht tekeningen 26-02-2020”, als opgenomen in bijlage 1, of een daarmee verglijkbare geluidwerende voorziening met hetzelfde akoestische resultaat waardoor wordt voldaan aan de waarden uit het Activiteitenbesluit;
    • 2. een geluidwerend scherm is gebouwd en in stand wordt gehouden op de locatie die is opgenomen op de tekening in bijlage 2, met de volgende eigenschappen:
      • de hoogte bedraagt ten minste 2 meter;
      • het scherm dient akoestisch gesloten te zijn.

Artikel 15 Overige regels

  • a. Tenzij anders is bepaald, is het bepaalde in de regels van het moederplan onverminderd van toepassing op het voorliggende plan;
  • b. Van de in artikel 37.1 van het moederplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien dit niet leidt tot het bouwen van een extra bouwlaag.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het gestelde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Erasmusveld Midden.