Plan: | Mercuriusweg-Neringstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0503.BP0073-2001 |
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.
Ter plaatse van het parkeerterrein, gelegen naast de Preuningerhal aan de Mercuriusweg 16 en enkele op dit parkeerterrein aansluitende bedrijfspanden aan de Neringstraat en de Industriestraat, is een nieuw wooncomplex met drie woongebouwen ten behoeve van 155 woningen en 500 m2 brutovloeroppervlakte aan kleinschalige bedrijfsruimten voorzien. De woongebouwen worden geplaatst op een (half) verdiepte parkeergarage. Bovenop de afgewerkte dakconstructie van de parkeergarage wordt voorzien in een groene doorwaadbare leeflaag.
Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Het geldende bestemmingsplan is ‘Voorhof’, vastgesteld op 27 november 2014. De gronden behorende bij Mercuriusweg 16 en Neringstraat hebben de bestemming ‘Bedrijventerrein’ en zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2 (en deels categorie 3.1). Een woongebouw is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch en planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied beslaat het huidige parkeerterrein naast de Preuningerhal en enkele op dit parkeerterrein aansluitende bedrijfspanden aan de Neringstraat en wordt in de toekomstige situatie begrensd door de Preuningerhal aan de westzijde, de Neringstraat aan de noordzijde, de Industriestraat aan de oostzijde en de Mercuriusweg aan de zuidzijde.
Onderstaande afbeelding geeft inzicht in het plangebiedgebied en haar omgeving.
Ligging plangebied op luchtfoto
Voor het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Voorhof'. Het geldende bestemmingsplan is ‘Voorhof’, vastgesteld op 27 november 2014. De gronden behorende bij Mercuriusweg 16 en Neringstraat hebben de bestemming ‘Bedrijventerrein’ en zijn bestemd voor bedrijven tot en met categorie 2. Tevens is ter plaatse van een aantal van de bestaande bedrijfspanden een bouwbedrijf (behorend tot milieucategorie 3.1) toegestaan. Gebouwen mogen enkel binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 7 meter.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Voorhof met ligging plangebied
In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt ingegaan op alle ruimtelijk relevante onderwerpen die in een toelichting aan bod moeten komen. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige context van het gebied. Hierbij wordt ook naar de historie van het plangebied en diens omgeving gekeken. Hoofdstuk 3 beschrijft beknopte samenvattingen van de relevante beleidskaders. Vervolgens komen in hoofdstuk 4 de omgevingsaspecten aan de orde, hierbij wordt onder andere ingegaan op flora en fauna, geluid en luchtkwaliteit. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Hierin wordt nader uitgelegd op welke wijze de planregels geïnterpreteerd moeten worden. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving en tot slot beschrijft hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van de herontwikkeling van het plangebied aan de Mercuriusweg - Neringstraat, heeft de gemeente Delft een Planuitwerkingskader (PUK) opgesteld. Dit PUK heeft betrekking op zowel het plangebied als de naastgelegen Preuningerhal aan de Mercuriusweg 16. De Preuningerhal maakt nu geen onderdeel uit van van deze ontwikkeling en valt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan. De Preuningerhal behoudt vooralsnog de bedrijfsbestemming, zodat hier econmische functies gehuisvest kunnen worden.
In het PUK is aangegeven onder welke ruimtelijke en beleidsmatige voorwaarden herontwikkeling mogelijk is op deze locatie. Het PUK had als doel om een basis te bieden voor de ontwikkelende partij om na de initiatieffase aan de slag te gaan met het uitwerken van het bouwplan tot het niveau van een voorlopig ontwerp. Dit PUK heeft een belangrijke basis gevormd voor de beoogde ontwikkeling.
Locatie
De locatie ligt vrijwel in het geografisch midden van de stad en bevindt zich in het noordoostelijk kwadrant van de wijk Voorhof. Dit is een grote naoorlogse uitbreidingswijk uit de jaren '60. Het kwadrant is voornamelijk een kleinschalig bedrijventerrein en wijkt daarin af van de rest van de Voorhof. Thans is ter plaatse van het plangebied sprake van een onbebouwd bedrijfsterrein en diverse bedrijvigheid.
De Voorhof wordt gestructureerd door het 'assenkruis' Papsouwselaan – Voorhofdreef en in de oost – westelijke richting de Martinus Nijhofflaan - Minervaweg. Voorhof Noordoost bevindt zich tussen de Papsouwselaan, de Ireneboulevard, de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft van de Spoorzone en de Minervaweg.
Centrale ligging in de stad Mythologiebuurt, uit: 'Naoorlogse architectuur en stedenbouw 1949-1970'; Delft, 2006
Het kleinschalig bedrijventerrein Voorhof Noordoost, waar Mercuriusweg 16 en Neringstraat deel van uitmaken, sluit naadloos aan op de integrale gebiedsontwikkeling (IOP) van de Spoorzone nu ook wel "Nieuw Delft" genoemd (hierna 'Nieuw Delft') en zal gedeeltelijk gaan verkleuren naar een nieuw woongebied. De gebiedsontwikkeling Nieuw Delft is vanaf de noordzijde ingezet. De gebiedsontwikkeling loopt tot de Industriestraat door. De strook tussen de Industriestraat/Röntgenweg en de bebouwing langs de Papsouwselaan kent een eigen dynamiek. Voor Mercuriusweg 1 is als één van de eerste ontwikkellocaties binnen die strook een PUK opgesteld, gevolgd door het voorliggende PUK voor Mercuriusweg 16 en Neringstraat. De nieuwbouw op het parkeerterrein van Mercuriusweg 1 is in 2019 in aanbouw genomen.
Beide locaties liggen langs een belangrijke oost-west verbinding voor fietsverkeer, Mercuriusweg- Mercuriuspad-Abtswoudseweg. Deze verbindt de TU campus met het westelijke deel van de stad en heeft in de spits hoge intensiteit met fietsverkeer. Het gaat op deze route om ruim 8.000 fietsbewegingen per dag. Ook is dit tracé één van de ontbrekende schakels in het groene, ecologische netwerk van Delft. Vooral het gedeelte ter plaatse van de Abtswoudseweg was de capaciteit en kwaliteit van de route een probleem: in 2018 is een deel van de route heringericht tot een ruime fietsstraat met groenzones. Ook de Mercuriusweg wordt heringericht tot fietsstraat met ruime groenzones, de aanleg is in 2019 gestart met het vervangen van de riolering en aansluitend daarop de herinrichting van de openbare ruimte. De tussenliggende openbare ruimte (Mercuruspad) is als tijdelijk fietspad ingericht en zal bij het woonrijp maken van dit deel van Nieuw Delft als een ruim fietspad worden ingericht. Hiermee wordt het oude tekort aan capaciteit, maar ook een groot tekort aan kwaliteit opgeheven. Door deze route vanaf het Poptapark tot aan de TU campus te vergroenen, kan een waardevolle en duurzame groenverbinding toegevoegd worden aan de ecologische structuur van de stad.
Historische ontwikkeling gebied
1900: Delft heeft zich in eerste instantie in zuidelijke richting ontwikkeld langs de Schie. De omgeving van locatie Mercuriusweg / Neringstraat is rond 1900 nog polderland. Het tracé Mercuriusweg – Abtswoudseweg is als “Papsouscheweg” reeds lang aanwezig. Als afbuiging van de weg naar Schiedam is deze al in 1712 op de kaart van Delfland te vinden.
1958: Na de Tweede Wereldoorlog begint ook Delft met grote wederopbouw-/ uitbreidingsplannen. In het Uitbreidingsplan Voorhof wordt de hele wijk integraal met zand opgehoogd en daarmee is de onderliggende polderverkaveling uitgewist. De Papsouscheweg is in de ontworpen structuur wel uitgespaard en terug te vinden in het huidige Poptapark en de Mercuriusweg – Abtswoudseweg.
1974: De Papsouwselaan en de Martinus Nijhofflaan hebben wanden van gemengde bebouwing met voorzieningen gekregen. Tussen de Papsouwselaan en het spoor is een bedrijventerrein gebouwd: de ‘Mythologiebuurt’.Het bedrijventerrein heeft in die tijd verbindingen met het spoor en is opgezet met vrijstaande bedrijfsgebouwen, parkeer- en opslagterreinen en expeditiestraten.
1990: Inmiddels is het oostelijk deel van het bedrijventerrein opgegaan in Nieuw Delft. Binnen het gedeelte waarin de Mercuriusweg / Neringstraat zich bevindt is de opzet met expeditiestraten grotendeels nog aanwezig. Deze kunnen een rol gaan spelen bij de stedenbouwkundige ontwikkelingsmogelijkheden nu het gebied gaat verkleuren naar gemengd stedelijk (woon)gebied.
Ruimtelijke ontwikkeling
In de Ruimtelijke Structuurvisie "Ontmoetingen met Delft 2030" zijn Boulevards benoemd als ruimtelijke dragers van de stedelijke structuur. De Papsouwselaan is onderdeel van één van die Boulevards. Met de ontwikkeling van Nieuw Delft en daarmee het verdwijnen van de oude Irenetunnel krijgt deze Boulevard meer ruimtelijke betekenis door bebouwing met adressen/voorgevel aan de nieuwe Ireneboulevard. Op de schematische kaart is te zien hoe de Ireneboulevard, Papsouwselaan en Martinus Nijhofflaan met (commerciële) voorzieningen in de plinten, samen met het nieuwe Van Leeuwenhoekpark in Nieuw Delft en de verbindingsroute tussen het Poptapark en de TU campus, de drager vormen voor het noordoostelijke deel van de Voorhof.
De locatie Mercuriusweg/Neringstraat ligt als het ware in de luwte van de Boulevard. Stevige hoogteaccenten en zware commerciële plinten zijn daarmee niet gewenst in dit gebied. De Mythologiebuurt wordt door een nog verder te ontwikkelen groene route gekoppeld aan de woonwijken en de TU Campus maar ook aan Nieuw Delft en de binnenstad. De langzaamverkeersroute met ecologische kwaliteit die van oost naar west loopt is een belangrijke drager als de Mythologiebuurt de komende jaren gedeeltelijk verkleurt van bedrijventerrein naar gemengd (hoog)stedelijk gebied.
De oorspronkelijke opzet van de Mythologiebuurt kent losstaande lage bedrijfsgebouwen, van verschillende aard en omvang, parkeer- en opslagterreinen en expeditiestraten. Het systeem van expeditiestraten is deels nog aanwezig.
Welstandsnota
In 2013 heeft Delft een nieuwe welstandsnota vastgesteld. In de nieuwe nota zijn voor Delft drie niveaus van welstandsbeoordeling opgenomen, Bijzonder welstandsniveau, Globaal welstandsniveau en Welstandsluw niveau. De locatie Mercuriusweg 16 en Neringstraat valt binnen het in de nota aangewezen gebied 'Welstandsluw niveau'. Er wordt voor nieuwbouw alleen getoetst op het criterium Stedenbouwkundige samenhang. Dit houdt in dat een ontwerp voldoet aan redelijke eisen van welstand wanneer het bouwwerk past in de bestaande of toekomstige omgeving, de kwaliteit van het openbaar gebied wordt gerespecteerd of versterkt, de bestaande doorzichten en zichtlijnen worden gerespecteerd, bij markante en belangrijke stedenbouwkundige plekken voldoende uitdrukking wordt gegeven aan het belang van de locatie.
Voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen geldt óók binnen het welstandsluwe gebied het bijzondere welstandsniveau. Binnen het plangebied bevinden zich echter geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
De hoofdopzet van Voorhof Noordoost bestaat uit deels vrijstaande bedrijfsgebouwen met zeer verschillende uitstraling, open terreinen voor parkeren en opslag en een systeem van expeditiestraten. In dit gebied ontbreekt de compositorische samenhang die wel kenmerkend is voor het omliggende woongebied, zoals de Poptahof. De bebouwing is voornamelijk een perceelsgewijze ontwikkeling met een individuele expressie per kavel. De gebouwen staan (overwegend) los van elkaar. De volume-opbouw en geveltextuur zijn daarbij in dit gebied de meest ingezette architectonische middelen.
De planontwikkeling van Mercuriusweg 16 - Neringstraat zorgt samen met de ontwikkeling van veld 9 en Mercuriusweg 1 voor een flinke verkleuring van de buurt. In de onderstaande blauwe kaders staan de uitgangspunten voor de ontwikkeling van de omgeving Mercuriusstraat - Neringstraat zoals opgenomen in de PUK.
Openbare ruimte
Het bouwplan omvat 3 woongebouwen die op een gezamenlijke plint staan. In deze gezamenlijke plint zitten aan de kant van de Mercuriusweg en de Neringstraat bedrijfsruimten. Daar tussenin bestaat deze plint uit een halfverdiepte parkeervoorziening met daar bovenop een daktuin met onder andere terrassen voor de aanliggende woningen en de toegangen van de zuidelijkste 2 woongebouwen.
Het zuidelijke woongebouw staat aan de Mercuriusweg en vormt ruimtelijk het tegenwicht van het gebouw op de hoek met de Papsouwselaan in een zelfde rooilijn. De lagere bestaande loods ligt daarbij iets terug, waardoor een ontspannen verbreding van het (groene) profiel ontstaat. Dit woongebouw is 6 lagen hoog met een gedeeltelijke 7e laag die terugspringt aan de zijde van de hal en de Industriestraat.
Aan de zijde van de Mercuriusweg heeft dit woongebouw een hoge plint voor commerciële/werkfuncties. Hiermee krijgt het gebouw een duidelijk adres aan deze zijde.
Het tweede woongebouw staat op de halfverdiepte parkeergarage en wordt voor de woningen vanaf het dek ontsloten (dit geldt ook voor de woningen in het eerste woongebouw). Vanaf het trottoir langs de Industriestraat is het dek met een brede trap ontsloten. Dit tweede woongebouw is één verdieping hoger, maar door een dubbele setback van de bovenste twee verdiepingen sluit dit ruimtelijk goed aan op de twee naastgelegen woongebouwen.
Het derde woongebouw vormt qua opbouw het spiegelbeeld van het eerste woongebouw met op de begane grond bedrijfsruimte in een hoge plint. Wel hebben de woningen in dit gebouw hun entree vanaf de Industriestraat. Dit gebouw bestaat uit 6 lagen met een terugliggende 7e laag.
Op deze wijze ontstaat er een gevarieerd en samenhang ensemble.
Tussen de woongebouwen ontstaat een nieuw maaiveld boven op de halfverdiepte parkeergarage. Dit nieuwe maaiveld krijgt een groen en klimaatadaptieve inrichting.
In de drie woongebouwen komt maximaal 500 m2 bedrijfsruimte en 155 woningen. In de halfverdiepte parkeergarage is naast parkeerplaatsen voor auto's ook ruimte voor het stallen van fietsen van het zuidelijke woongebouw. Het middelste woongebouw heeft de fietsenstalling in de onderste woonlaag, deze wordt ontsloten vanaf het dek. Het dek heeft aan de zijde van de straat (“James Wattstraat”) tussen de nieuwbouw en de bestaande hal een toegang via een hellingbaan. Het noordelijkste woongebouw heeft ook een fietsenstalling op dekniveau met een eigen toegang direct ontsloten van de achterstraat.
De ontwikkeling van het onbebouwde bedrijfsterrein van Mercuriusweg 16 en een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Neringstraat en de Industriestraat is een logisch antwoord op de stedelijke vernieuwing van de Spoorzone als gevolg van de aanleg van de spoortunnel en de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft.
Ook de stedelijke vernieuwing van de Voorhof met de heringerichte Papsouwselaan en deels vernieuwde Poptahof en Hovenpassage laten zien dat op deze centrale plek in de stad een goede herontwikkeling mogelijk is. Hiermee ontstaat een ruimtelijke en functionele verkleuring van de zone tussen de bebouwing langs de Papsouwselaan en de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft. De fietsroute van de Abtswoudseweg-Mercuriuspad-Mercuriusweg vormt in oostwest richting een belangrijk verbindend element in de stedelijke structuur.
Om de verschillende projecten goed op elkaar en de bestaande situatie af te stemmen is dat nader onderzocht en tussen partijen besproken en in onderhavig plan geland.
In de stedellijke structuur vormt de Papsouwselaan als boulevard het hoogste niveau en vervolgens de groene fietsroute via de Mercuriusweg. Binnen het gebied van Voorhof Noordoost vormt vervolgens de Industriestraat de belangrijkste interne ontsluiting.
De ontsluiting van het gebied is maatgevend voor de oriëntatie van de bebouwing, de bouwhoogte en de functies en natuurlijk ook de inrichting van de openbare ruimte. Hierbij speelden ook verschillende uitgangspunten een rol, zoals gemengd stedelijk gebied (dus naast wonen ook werkfuncties), een hoge dichtheid (mede gelet op de centrale ligging in de stad en de aanwezige voorzieningen), behoud van aanwezige cultuurhistorische bebouwing (kantoorgebouw Mercuriusweg 1 en hal Mercuriusweg 16). Ook blijven bestaande bomen hierbij zoveel mogelijk behouden.
De Mercuriusweg als belangrijke fietsroute wordt in dit kader ingericht als fietsstraat met zo min mogelijk autoverkeer (geen nieuwe uitritten) en een zo groen mogelijk karakter (ecologische structuur en klimaatadaptieve inrichting).
De Industriestraat krijgt als interne ontsluitingsweg een groen laanprofiel, waardoor de samenhang wordt versterkt. Deze laan krijgt naast bomen aan weerszijden ook een groenstrook met een wadi-achtige inrichting. De bebouwing aan de overzijde van deze laan betreft veld 9 van de gebiedsontwikkeling Nieuw Delft. De bebouwing bestaat aan deze zijde voor een belangrijk deel uit grondgebonden woningen van 3 en 4 lagen hoog. De beoogde ontwikkeling komt de kwaliteit van de omgeving ten goede aangezien deze aansluit op de ruimtelijke context, de PUK en het welstandsbeleid.
Door het ruime groene profiel van de Industriestraat is er voldoende afstand tussen de bebouwing aan weerszijden. Daarnaast is de bezonning goed door de open bouwvorm van de 3 woongebouwen.
De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. Alleen in stedelijk regio's rond de mainports zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
Uit de in de SVIR opgenomen realisatieparagraaf blijkt dat het rijk voor het bereiken van de nationale belangen uitgaat van de in wetgeving en Europese richtlijnen vastgelegde normen en de uitvoering van bestaande programma's zoals het NSL en de watertoets. Het bestemmingsplan voldoet daaraan.
Beoordeling en conclusie
Het voorliggende plan is in lijn met de structuurvisie, aangezien er geen strijd is met de nationale belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) per 1 oktober 2012 voor, dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling bevat. Deze plicht is vervat in artikel 3.1.6 Bro.
De zogenaamde 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' is bedoeld om te komen tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is het aantal treden van de ladder gewijzigd van drie naar in beginsel één trede. In artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening is het volgende opgenomen:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder hoeft alleen te worden doorlopen indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een uitzondering wordt gemaakt voor kleinschalige ontwikkelingen. De grens van een stedelijke ontwikkeling is voor woningbouw gelegen op 12 woningen, zo blijkt uit jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921, r.o. 4.3). De grens voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bij commerciële en maatschappelijke voorzieningen is gelegen bij (het toevoegen van) 500 m2 aan nieuwe bebouwing/commerciële functies.
De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op 155 woningen en 500 m2 bvo voor kleinschalige bedrijfsruimten en overschrijdt hiermee de voor wonen geldende drempelwaarde. De kleinschalige bedrijfsruimten zijn hierbij niet als een stedelijke ontwikkeling aan te merken. De ruimtelijke ontwikkeling dient in verband met de mogelijkheid van realisatie van 155 woningen dus te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De behoefte van deze ontwikkeling wordt in deze toelichting aan de hand van de vereisten van de ladder duurzame verstedelijking onderbouwd. Een en ander in onderling verband met het hiervoor uitgevoerde onderzoek zoals opgenomen in Onderzoek naar duurzame verstedelijking.
Uit het ladderonderzoek dat is opgenomen in Onderzoek naar duurzame verstedelijking blijkt dat sprake is van een behoefte aan woningen, zoals voorzien in deze ruimtelijke ontwikkeling.
Ten behoeve van het woonaanbod is de behoefte onderzocht. Hierbij is op basis van de vereisten van de Ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er ruim voldoende behoefte bestaat voor de 155 woningen, zowel kwantitatief als kwalitatief (Zie Onderzoek naar duurzame verstedelijking).
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte en de daarbij horende Omgevingsverordening zijn de ruimtelijke doelstellingen en belangen van de provincie Zuid-Holland vastgelegd. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel en bevat flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. De VRM beoogt duidelijkheid te geven over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
De provincie hanteert vier 'rode draden' die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Bij nieuwe ontwikkelingen ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen maar om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De essentie van de rode draad ‘verbeteren van ruimtelijke kwaliteit’ is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. Bij de rode draad 'verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit' gaat het om een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. De provincie streeft naar een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit, zoals benoemd op de kwaliteitskaart en uitgewerkt in richtpunten. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling indien de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangegeven met de aanduiding 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Als richtpunten voor steden geeft de VRM onder meer het volgende aan:
"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."
De ontwikkelingen waarin het bestemmingsplan voorzien sluiten bij deze uitgangspunten aan.
Richtpunten ruimtelijke kwaliteit
De gebiedsontwikkeling sluit aan op de omliggende stad en creëert enkele nieuwe buurten, die gelet op de bebouwingsstructuur, beoogde functionele opzet en bijhorende openbare ruimte als een hoogwaardige toevoeging van de bestaande stad kunnen worden beschouwd. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan de karakteristieke kenmerken en identiteit van de stad. In het stedenbouwkundig ontwerp wordt voorzien in natuurinclusief bouwen met aandacht voor klimaatadaptie. Bovenop de afgewerkte dakconstructie van een parkeergarage wordt tussen de te realiseren woontorens voorzien in groen doorwaadbare gebieden waarin tevens ruimte wordt geboden voor waterberging. Aan de industriestraat wordt voorts voorzien in een groenstrook. Mede gelet op het feit dat het terrein nu volledig verhard is, mag worden geconcludeerd dat met dit voornemen wordt bijgedragen aan de versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Tenslotte sluit het plan aan bij het richtpunt dat hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) zoveel mogelijk samenvallen met centra (zwaartepunten), entreegebieden en interactiemilieus in de stedelijke structuur. Op basis van het onderliggende bouwplan wordt in het bestemmingsplan geen echte hoogbouw mogelijk gemaakt (hoger dan 40 meter). De maximale bouwhoogte bedraagt in het plangebied (na toepassing van een 10% afwijkingsbevoegdheid met een max. van 1 meter voor de bouwhoogtematen) minder dan 30 meter. Voor de hogere delen van de gebouwen zijn voorts de locaties zorgvuldig gekozen en is de omvang afgestemd op de stedelijke structuur, waarbij de hoogteaccenten van de woongebouwen passen binnen de opzet van de aangrenzende (binnen)stad.
De Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. Hierop is al nader ingegaan in paragraaf 3.1.3.
Regionaal structuurplan Haaglanden 2020
Toetsingskader
Op 16 april 2008 is het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) door het stadsgewest Haaglanden vastgesteld. Dit plan beschrijft de visie van het Stadsgewest op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Doelstelling voor 2030 is onder andere dat de kwantitatieve woningtekorten zijn weggewerkt. In de periode tot 2020 moeten namelijk nog 75.000 tot 80.000 woningen worden gebouwd om de kwalitatieve woningvoorraad op peil te houden. Voor de periode 2020 - 2030 bedraagt de verwachte woningbehoefte 37.100 tot 41.900 woningen. De woningvraag is derhalve groot.
Daarnaast wordt benadrukt dat het belangrijk is dat het woningaanbod goed aansluit bij de vraag en de mogelijkheden van de huishoudens die in Haaglanden (willen) wonen.
Beoordeling en conclusie
De bouw van maximaal 155 woningen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstellingen beschreven in het Regionaal Structuurplan. Hiermee wordt namelijk ingespeeld op de woningvraag in de regio, die zeker tot 2030 aanwezig zal zijn.
Toetsingskader
Ontmoetingen met Delft 2030 is de gemeentelijke visie op de gewenste (ruimtelijke) ontwikkeling van Delft. In de structuurvisie is beschreven op welke wijze nieuwe ontwikkelingen kunnen worden ingezet om de ruimtelijke kernkwaliteiten van Delft verder te verrijken en te versterken. Hiervoor is beschreven welke visie ligt voor Delft in 2030. Aangegeven wordt hoe de gemeente wil omgaan met ruimte in de stad, wat daarbij de doelstelling is en met welke projecten en maatregelen deze worden gerealiseerd. In de structuurvisie wordt benadrukt dat Delft een gelaagde stad is, waardoor de visie op drie schaalniveaus is uitgewerkt; op stedelijk, op buurt en op regionaal niveau. Een belangrijke aanduiding van het projectgebied op buurtniveau is als ‘Nieuw stedelijk Wonen’, waarvoor de doelstelling is om te komen tot een ‘uitnodigend gebied om te verblijven en te ontmoeten door de aanwezige innovatieve nieuwbouw en de kwalitatief hoogwaardig ingerichte openbare ruimte’.
Conclusie
Door het realiseren van woningbouw in combinatie met kleinschalige bedrijfsruimten op de percelen naast de Preuningerhal, wordt bijgedragen aan hetgeen als doel is gesteld in de structuurvisie, namelijk het realiseren van gemengd stedelijk gebied.
De ruimtelijk economische visie Delft 2030 biedt een ontwikkelperspectief voor de Delftse economie, schetst de ruimtelijke impact daarvan in de stad en de beleidskeuzes die hieruit voortvloeien. Met de mogelijke ontwikkeling van kleinschalige bedrijfsruimten binnen het te realiseren woningbouwcomplex wordt mede een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van doelstellingen vanuit de betreffende visie voor wat betreft het realiseren van werklocaties en een adequaat voorzieningenniveau.
Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.
Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. Het aantal ouderen neemt toe en het aantal 1- en 2- persoons huishoudens groeit. De stad ontwikkelt zich ook meer en meer tot internationale kennisstad. Delft is een belangrijke vestigingsplaats voor kennisintensieve bedrijven met ook werknemers die in Delft willen wonen. Op dit moment woont naar schatting de helft van de kenniswerkers die in Delft een baan hebben niet in de stad. Daarnaast wordt de bestaande woningvoorraad niet ten volle benut voor de mensen waarvoor deze woningen zijn bedoeld. Een analyse laat zien dat er meer goedkope woningen zijn dan de doelgroep die erop is aangewezen.
Bijna een kwart van de sociale woningvoorraad wordt bewoond door Delftenaren met een hoger inkomen. Gezien de behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.
Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad. Onderhavige ontwikkeling van appartementen, waarvan het merendeel bestaat uit woningen voor het middeldure en dure segment, past binnen de doelstellingen van de Woonvisie 2016-2023. Ook geeft het plan invulling aan de ambitie om in Delft tot 2040, daar waar mogelijk, op een kwalitatieve wijze 15.000 woningen te realiseren.
Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.
Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.
Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.
Onderhavige planontwikkeling sluit niet aan op oppervlaktewateren. Vanuit het oogpunt van een in huidige toestand volledig verhard terrein, zijn er vanuit het oogpunt van de Keur van het Hoogheemraadschap geen watercompenserende maatregelen verplicht. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2 van deze toelichting. Desalniettemin wordt vanuit het streven om bouwplannen klimaatadaptief vorm te geven, wel voorzien in waterbergende maatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar Watertoets.
Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:
Het gemeentelijk duurzaam bouwen beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.
De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan. Belangrijkste onderdelen hiervan betreffen: gasloos bouwen, DuurzaamheidsPrestatie- Gebouwen (DPG) score van minimaal 8 en niet toepassen van luchtwarmtepompen.
De gemeentelijke GPR ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling worden in een anterieure overeenkomst vastgelegd.
De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.
In onderhavige planontwikkeling zal worden uitgegaan van warmte koude opwekking door middel van bodemlussen. De uitwerking krijgt concreet vorm in de aanvraag omgevingsvergunning.
In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.
Ter plaatse van het plangebied is nu sprake van een volledig verhard terrein zonder groenelementen. Met de planvorming wordt ingezet op natuurinclusieve bouw, waarbij wordt voorzien in een groen doorwaadbare leeflaag tussen de drie appartementen gebouwen bovenop de afgewerkte dakconstructie van een parkeergarage.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld. Voor de behandeling van het europese en nationale beleidskader wordt integraal verwezen naar de Watertoets.
Europa:
· Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
· Nationale Waterplan (NW);
· Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
· Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
· Waterwet.
Provinciaal:
· Provinciaal Waterplan;
· Provinciale Structuurvisie;
· Verordening Ruimte.
Regionaal:
· Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP5) heeft Delfland de ambities en doelstellingen voor de komende jaren vastgelegd. Voor de zorgplicht voor 'droge voeten', 'stevige dijken' en 'schoon water' zijn meerjarenprogramma's opgesteld die doorlopen in de planperiode tot 2021. Delfland zet in op integraal waterbeheer in het sterk verstedelijkt deel van Nederland. Samen met de gemeenten en andere partners werkt Delfland aan klimaatadaptatie. Een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem is vertaald naar zelfvoorzienendheid door het sluiten van kringlopen van water, energie en grondstoffen. Om doelen te bereiken werkt Delfland samen met gebiedspartners. Delfland werkt ook aan het waterbewustzijn om de kosten van het waterbeheer waar mogelijk te verlagen en het draagvlak te vergroten voor het zelf nemen van maatregelen.
In 2012 heeft het Hoogheemraadschap de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld en daarna regelmatig geactualiseerd. De handreiking is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke en provinciale regelgeving. Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden, dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.
Standstill-beginsel (thema Voorkomen wateroverlast)
Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijk plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt.
Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer inde bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. (Afhankelijk van de gekozen methode:)
Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren is een waterstudie uitgevoerd. In het plangebied is momenteel geen oppervlaktewater aanwezig.
Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren is gebruik gemaakt van de Watersleutel. Deze rekentool heeft Delfland ontwikkeld om voor eenvoudige plannen op basis van een aantal kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem snel inzicht te krijgen in de benodigde compensatie. De berekening gebruikt als input gebiedskenmerken zoals het aantal m2 verharding en gemiddelde maaiveldhoogte -in de huidige en toekomstige situatie- en de gebiedskenmerken van de polder waarin de ontwikkeling is gelegen om te komen tot een benodigd aan m3 compenserende waterberging.
Landelijk is vastgesteld dat bij ruimtelijke plannen en besluiten het watertoetsproces doorlopen dient te worden, zodat voldoende rekening wordt gehouden met het waterbelang. In de praktijk betekent dit dat de initiatiefnemer vroegtijdig afstemming zoekt met de waterbeheerder over de wijze waarop invulling kan worden geven aan de uitgangspunten van duurzaam waterbeheer. Op deze manier wordt nagedacht over behoud en mogelijke versterking van de waterhuishouding in de planlocatie en de omgeving en het voorkomen van negatieve effecten (zoals wateroverlast en verdroging).
Ter plaatse van het plangebied worden een drietal woongebouwen gerealiseerd. Deze woongebouwen zullen 7 tot 8 verdiepingen hebben. In totaal zullen er 155 appartementen gerealiseerd worden. Op de begane grond is 500 m2 bvo aan bedrijfsruimten geprojecteerd. In de kelder van de gebouwen wordt een parkeergarage gerealiseerd. De parkeergarage zal in twee delen opgesplitst worden, één deel voor het parkeren van de twee zuidelijk gelegen appartementengebouwen (nr. 1 en 2 in onderstaande afbeelding) en één deel voor het meest noordelijk gelegen appartementengebouw (nr. 3 in onderstaande afbeelding). De in-/uitrit van deze parkeergarage bevindt zich aan de Industriestraat.
In onderstaande afbeelding wordt een impressie van de beoogde ontwikkeling weergegeven. De beoogde ontwikkeling voorziet op het eigen terrein in de realisatie van een nieuwe straat, genaamd de "James Wattstraat", die tussen de beoogde ontwikkeling en de bestaande hal/bedrijfsbebouwing aan de Mercuriusweg 16 is gelegen. Deze straat zal slechts beperkt gebruikt worden door autoverkeer.
In onderstaande afbeelding wordt een impressie van deze straat gegeven. Deze straat wordt onder meer gebruikt voor laden en lossen ten behoeve van de bedrijven in de naastgelegen hal. Alsmede zal in deze straat een aantal parkeerplaatsen worden gesitueerd.
In de notitie Verkeer en parkeren van 13 september 2019 zijn de effecten van de ontwikkeling bestaande uit de realisatie van 155 woningen en 500 m2 bedrijfsruimten nader beschouwd. Hieruit kan worden opgemaakt dat er in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien om de parkeervraag van de beoogde ontwikkeling op te vangen. In totaal zal worden voorzien in 123 parkeerplaatsen, waarvan 92 parkeerplaatsen in de parkeergarage zijn gesitueerd en 31 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de parkeervraag ten gevolge van de beoogde ontwikkeling op te vangen. De verkeersgeneratie ten gevolge van de beoogde ontwikkeling is beperkt en zal naar verwachting niet tot verkeerskundige knelpunten leiden.
Het deel van het plangebied waar de woontorens 1 en 2 gebouwd gaan worden was voorheen feitelijk in gebruik als onbebouwd bedrijfsterrein, hoofdzakelijk door het bedrijf ten westen van het plangebied dat ook tot voor kort eigenaar was van dat terrein. Dit betreft geen openbaar parkeerterrein en is ook niet als zodanig bestemd. De bedrijfshal ten westen hiervan zal worden herontwikkeld waarbij het parkeren op eigen terrein zal gaan plaatsvinden. De nieuw aan te leggen openbare parkeerplaatsen in de Industriestraat zullen beschikbaar zijn voor bezoekers van de woontorens en andere gebruikers waaronder bedrijven in de buurt. Het verdwijnen van de feitelijke parkeervoorziening zal gelet op het voorgaande geen extra parkeerdruk in de directe omgeving opleveren.
De planlocatie ligt in het beheergebied van Hoogheemraadschap van Delfland. De planlocatie bevindt zich in de Hooge Abtwoudschepolder in peilvak GPG2011HAP I. In dit peilvak wordt een streefpeil van NAP -1.50 m gehanteerd (jaarrond). In onderstaande afbeelding is de planlocatie weergegeven. Er zijn in het plangebied en in de directe omgeving daarvan geen (legger)watergangen aanwezig. De gemiddelde maaiveldhoogte binnen het plangebied is circa NAP -0.10 m. De toelaatbare peilstijging is 0.50 m.
Afbeelding: leggerkaart met planlocatie omkaderd (stippellijn)
Het plangebied is momenteel geheel verhard (bebouwing + bestrating) en er is geen oppervlaktewater aanwezig. De beoogde appartementengebouwen worden aangesloten op het bestaande hemelwater- en vuilwaterrioolstelsel.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van het verharde oppervlak binnen het plangebied. Er zijn in het kader van klimaatadaptief bouwen diverse maatregelen voorzien die een positief effect hebben (ten opzichte van de huidige situatie) op de waterhuishouding. Zo zal de straat tussen de beoogde appartementen en de bestaande bedrijfshal aan de Mercuriusweg (James Wattstraat) worden voorzien van open waterpasseerbare bestrating. Daarnaast zullen de drie appartementengebouwen worden voorzien van een waterbergend dak, waarop het hemelwater langer kan worden vastgehouden (circa 100 mm) alvorens het vertraagd wordt afgevoerd. De daken van de twee meest zuidelijk gelegen appartementengebouwen zullen maximaal 66,5 m3 water vast kunnen houden. Hiermee wordt voldaan aan de ambitie om 20 mm waterberging per m2 te realiseren uitgaande van een bebouwingsoppervlakte van ruim 3200m2. De bergingscapaciteit van het meest noordelijk gelegen appartementengebouw zal in een later stadium nader worden uitgewerkt. Of de afvoer van dit gebouw zal plaatsvinden naar de riolering of zal worden benut voor de groeninrichting van de dakterrassen is nog niet besloten.
Tussen de appartementengebouwen in zal een tweetal dakterrassen worden gerealiseerd met een groene inrichting. De verharding op de dakterrassen zal worden aangelegd met open ruimte onder de verharding. Per dakterras kan circa 23 m3 water worden geborgen. Deze ruimte kan worden benut voor het (tijdelijk) bergen van hemelwater alvorens het hemelwater middels afgekoppelde regenpijpen wordt afgevoerd naar een wadi in de naastgelegen groenstrook. Deze afkoppelmaatregel (van circa 780 m2 verharding)zal leiden tot een ontlasting van de bestaande riolering.
Op basis van een worst-case benadering volgt uit de watersleutel Watertoets dat er geen extra waterbergende maatregelen benodigd zijn.
Veiligheid en waterkeringen
Ter hoogte van het plangebied zijn geen waterkeringen en/of beschermingszone aanwezig.
Waterkwaliteit en ecologie
Het gebruik van uitlogende materialen die in contact komen met het hemelwater dient zoveel mogelijk voorkomen te worden zodat dit niet in het oppervlaktewater komt.
Grondwater
Bij ontwikkelingen dient rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte (Gemeentelijke grondwatervisie: >70 cm –mv.) en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals verhogen maaiveld of aanleg drainage. In verband met de mogelijke stopzetting van de grondwateronttrekking van Delft Noord dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 cm.
Overleg met de waterbeheerder(s)
De gemeente Delft werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Vanzelfsprekend worden de waterbeheerders betrokken bij het wettelijk vooroverleg in het kader van dit bestemmingsplan.
Zoals uit bovenstaande tekst valt af te lezen zijn er geen knelpunten ten aanzien van het aspect water.
Wettelijk kader
Vanaf 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Ten aanzien van de soortenbescherming kent de Wet natuurbescherming drie beschermingsregimes namelijk:
In het kader van het bestemmingsplan is onderzocht of de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voor het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door ECOresult. Geïnventariseerd is welke beschermde soorten er in het plangebied voorkomen of aanwezig kunnen zijn en of beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied liggen. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Zie hiervoor Bijlage 15 Onderzoek Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden.
De beoogde ontwikkeling ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied of beschermd natuurgebied. Het meest nabijgelegen voor stikstofgevoelig natuurgebied is Solleveld en Kapittelduinen en is op circa 10,5 km afstand gelegen. De beoogde woningen worden niet op aardgas aangesloten, waarmee in de gebruiksfase alleen de verkeersbewegingen ten gevolge van de woningen bijdragen aan de stikstofemissie.
De beoogde bedrijfsfuncties mogen echter wel op aardgas worden aangesloten en kennen eveneens een verkeersaantrekkende werking, hetgeen resulteert in een emissie van stikstof.Tijdens de aanleg/bouw van de beoogde ontwikkeling is bovendien kortdurend sprake van stikstofemissie. Van belang is hierbij op te merken dat de emissies ten gevolge van de aanlegfase tijdelijk zijn en daarmee geen permanente of herhaaldelijke bijdrage aan stikstofdepositie in de toekomstige situatie leveren. Derhalve wordt benadrukt dat voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling de gebruiksfase van de toekomstige situatie als maatgevend kan worden beschouwd daar waar het de effecten op de natuur betreft.
Door Peutz is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie ter plaatse van de meestnabijgelegen Natura 2000-gebieden ten gevolge van de beoogde ontwikkeling aan de Mercuriusweg 16 (en de Nering- en Industriestraat) te Delft. Hieruit volgt dat er geen sprake is van een relevante toename (>0,00 mol N/ha/jaar) van de stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura2000-gebieden als gevolg van zowel de aanlegfase als gebruiksfase van de beoogdeontwikkeling. Hierbij wordt opgemerkt dat ter plaatse van Natura 2000-gebieden zowel voor de referentiesituatie als toekomstige situatie geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar. Uit de voortoets volgt dat significante effecten op nabijgelegen Natura-2000 gebieden op voorhand met zekerheid zijn uit te sluiten.
Er zijn voorts geen negatieve effecten te verwachten op het stedelijke ecologische hoofdstructuur van de gemeente Delft.
Soortenbescherming
In het kader van de Wet natuurbescherming moet worden getoetst of ter plaatse van de beoogde ontwikkeling sprake is of kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben.
De meeste van deze soorten zijn beschermd en vallen onder een algemene vrijstelling van de provincie Zuid-Holland. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
Op basis van het door ECOresult uitgevoerde veldonderzoek, de verspreidingsgegevens, de aanwezige habitattypen en biotoopeisen van de mogelijk in de omgeving voorkomende soorten worden er geen nationaal of internationaal beschermde planten- en/of diersoorten verwacht waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Nader onderzoek naar eventueel binnen het plangebied voorkomende beschermde soorten is dan ook niet nodig.
In het plangebied bestaat geen potentie voor nationaal beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden. Het plangebied is potentieel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt als egel, (spits)muizen, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals egel, (spits)muizen, gewone pad en bruine kikker zoveel mogelijk dient te worden voorkomen.Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden. De Wnb staat ten aanzien van het aspect soortenbescherming niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het uitgangspunt van het gemeentelijk groenbeleid zoals vastgelegd in de Nota Groen is dat de gemeente investeert in een groen, attractief en duurzaam woon- en leefmilieu waarin bewoners, ondernemers en bezoekers zich prettig voelen, elkaar kunnen ontmoeten en zichzelf kunnen ontplooien, waarin ruimte is of wordt gecreëerd voor flora en fauna, en waarin groen een positieve bijdrage levert op klimaatadaptatie en omgevingskwaliteit. Om de evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing te behouden en te versterken wordt ingezet op de vijf perspectieven van groen: ecologie, ruimtelijk, sociaal, fysisch en economisch. Het bestemmingsplan sluit aan bij deze beleidsdoelen.
Bij de uitwerking van de plannen voor het vastgoed en de openbare ruimte wordt aandacht besteed aan het toepassen van maatregelen ter bevordering van het woon, werk en leefmilieu. Hierbij wordt natuurinclusief bouwen gestimuleerd, zoals gevelbegroeiing bij bebouwing en het toepassen van nest- en verblijfsvoorzieningen en groene daken. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt nadere aandacht besteed aan de juiste keuze van verhardingen en beplantingen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van (muur)planten in de kademuren. Ook wordt bij de inrichting van het toekomstige Van Leeuwenhoekpark in Nieuw Delft nadrukkelijk rekening gehouden met de effecten van klimaatverandering. Hiermee kan tevens het fijnmazig netwerk op buurtniveau worden versterkt. Genoemde maatregelen zijn binnen het bestemmingsplan mogelijk.
Het plangebied bevindt zich in de bodemkwaliteitszone:
- 11. Wonen vanaf 1960.
De grond die mag worden toegepast (toepassingseis) moet voldoen aan de kwaliteitsklasse Wonen of Achtergrondwaarde. Bij het toepassen van grond moet worden voldaan aan de hiervoor geldende regelgeving (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018, regelgeving mbt PFAS).
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is de kwaliteit van de bodem onderzocht. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. In dit geval gaat het om het vaststellen van de bodemkwaliteit ten behoeve van de realisatie van een woongebied. Er zijn binnen het plangebied diverse bodemonderzoeken uitgevoerd:
1. Verkennend en nader bodemonderzoek Mercuriusweg 16 parkeerplaats te Delft, rapportnummer NEN-NO.2016.0053, opgesteld door BMA advies op 25 november 2016.
2. Verkennend onderzoek asbest Mercuriusweg 16 te Delft, rapportnummer VOA.2019.0164, opgesteld door BMA advies op 12 augustus 2019.
3. Verkennend bodemonderzoek Nieuwbouw woningen, Industriestraat 48 te Delft, rapportnummer 152856, opgesteld door Van Dijk Geo en Milieutechniek b.v. op 10 oktober 2019 (versie 2, definitief).
Ter plaatse van het parkeerterrein is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig met zink (bodemlaag 0.4-1,0 m-mv, ca. 100 m3). De verontreiniging met asbest dient nog nader onderzocht te worden.
Voor het gedeelte Industriestraat/Neringstraat is verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. In de noordwesthoek en de zuidoosthoek van het terrein zijn sterk en matig verhoogde concentraties kobalt aangetoond. Het betreft een plaatselijk verhoogd gehalte. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met kobalt. De situatie met betrekking tot asbest-in-bodem dient nog geheel onderzocht te worden.
Om een uitspraak te kunnen doen of het terrein geschikt is de beoogde functie (wonen zonder tuin) wordt aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek wordt aangevuld op de volgende punten:
Ter plaatse van het parkeerterrein is de situatie voor asbest-in-bodem onvoldoende bekend: uit het verkennend onderzoek is gebleken dat nader onderzoek naar asbest moet worden uitgevoerd.
Ter plaatse van de Industriestraat/Neringstraat ontbreekt het asbest in bodemonderzoek volledig, dit dient te worden aangevuld.
Als gevolg van scherper (landelijk) beleid met betrekking tot de stoffen PFAS/PFOS en GenX is aanvullend onderzoek op deze stoffen noodzakelijk.
De diepte van de toekomstige bebouwing ten opzichte van het huidige maaiveld dient in de onderzoeksopzet te worden meegenomen (boringen voldoende diep doorzetten). Dit geldt ook voor eventuele liftbakken of (parkeer)kelders.
Voor de bekende verontreinigingen (sterk verhoogde concentraties zink en kobalt) geldt dat deze, indien ze voor de herontwikkeling "in de weg liggen" moeten worden verwijderd of geïsoleerd. Hiervoor is de regelgeving van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.
Bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met woningen, geluidsgevoelige gebouwen, nieuwe wegen en de reconstructie van bestaande wegen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (Wgh) en dat er, op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg, spoorweg of industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wgh is daarom alleen noodzakelijk wanneer de ontwikkeling plaatsvindt binnen een zone van een weg, spoor en gezoneerd industrieterrein en waarbij sprake is van geluidgevoelige bestemmingen.
Vanuit de bandbreedte van een goede ruimtelijke ordening kan er ook noodzaak zijn om directe en indirecte hinder van industrielawaai vanwege niet gezoneerde industrieterreinen te beschouwen. In onderhavige ontwikkeling is wegverkeerslawaai en industrielawaai (vanwege de naastgelegen Preuningerhal) relevant.
De spoorweg Den Haag-Rotterdam heeft ter hoogte van de voorgenomen ontwikkeling geen geluidszone aangezien deze ondergronds is gelegen. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting vanwege de spoorweg wel beoordeeld op basis van de gemeentelijke geluidskaart (2016). Daaruit blijkt dat de spoorweg niet zal leiden tot overschrijding van de wettelijke grenswaarde.
Wegverkeerslawaai
Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de geluidsbelasting in acht te worden genomen. De grenswaarden gelden ter plaatse van de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de geluidszone van een weg. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de binnen- of buitenstedelijke ligging. De Papsouwselaan en de Westlandseweg hebben een binnenstedelijke ligging en respectievelijk twee en vier of meer rijstroken. De geluidszone van deze wegen bedraagt daarmee respectievelijk 200 en 350 m, zodat het plangebied binnen de geluidszone van de Papsouwselaan en Westlandseweg ligt. De andere wegen rondom het plangebied hebben op grond van de Wet geluidhinder geen geluidszone, omdat de maximumsnelheid daar 30 km/h bedraagt. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op grond van jurisprudentie dienen deze wegen, indien relevant, wel te worden betrokken in de afweging. Het gaat met name om de Mercuriusweg, Industriestraat/Röntgenweg, Neringstraat en James Wattstraat. Laatstgenoemde bevindt zich tussen de bedrijfshal aan de Mercuriusstraat 16 en de te projecteren woningen.
Voor nieuwe woningen bedraagt de grenswaarde ten gevolge van de afzonderlijke wegen 48 dB. Als uit het geluidsonderzoek blijkt dat deze grenswaarde wordt overschreden, dient nader onderzoek te worden gedaan naar de effectiviteit en haalbaarheid van maatregelen. Als deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde vaststellen. Voor de geluidsbelasting van in stedelijk gebied te projecteren woningen vanwege een bestaande weg kan een hogere grenswaarde van maximaal 63 dB worden vastgesteld. Onder welke voorwaarden het college overgaat tot vaststelling van hogere grenswaarden is opgenomen in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder' (april 2013).
Industrielawaai
In de hal ten westen van de te projecteren woningen is bedrijvigheid toegestaan uit milieucategorie 1 en 2 conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. De VNG-publicatie geeft aan dat tussen dit soort bedrijvigheid en geluidsgevoelige gebouwen een indicatieve richtafstand van 0 (categorie 1) tot 10 (categorie 2) m moet worden aangehouden, uitgaande van een gebied met functiemenging. Aan deze richtafstand wordt in dit geval niet voldaan: de afstand tussen de bedrijfshal en de woningen is iets meer dan 7 m. Daarom is onderzocht welke geluidsniveaus vanwege de bedrijfshal te verwachten zijn. Omdat momenteel niet bekend is welke activiteiten in de hal zullen worden uitgevoerd, is daarbij uitgegaan van een als representatief te beschouwen geluidsuitstraling van de kavel. Verder is rekening gehouden met het geluid van laad- en losactiviteiten in de James Wattstraat, tussen de hal en de woningen. De verkeersaantrekkende werking van de bedrijfshal is buiten beschouwing gelaten omdat deze betrekking heeft op slechts enkele vrachtwagens per dag, de weg geen doorgaand karakter heeft en derhalve niet leidt tot een onaanvaardbaar gemiddeld geluidsniveau.
Volgens de VNG-publicatie mag een langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van ten hoogste 50 dB(A) etmaalwaarde als acceptabel worden beschouwd. Het maximale geluidsniveau mag in beginsel niet hoger zijn dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het bevoegde gezag kan oordelen dat een overschrijding van deze waarden aanvaardbaar is. In zijn overweging dient het dan de doeltreffendheid en mogelijkheid van maatregelen te betrekken, alsmede de gecumuleerde geluidsbelasting.
Gewenste ontwikkeling
Geluidsonderzoek
Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van de te projecteren woningen vanwege het verkeer over de omliggende wegen en de bedrijfshal. Het onderzoek is uitgevoerd conform Standaardrekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en methode II.8 van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai uit 1999. De uitgangspunten en resultaten zijn opgenomen in:
Resultaten wegverkeerslawaai
De hoogste berekende geluidsbelasting vanwege de Papsouwselaan is 47 dB, die vanwege de Westlandseweg 45 dB. De grenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt dus niet overschreden en er hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld. De geluidsbelasting vanwege de wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/h geldt, is ten hoogste 50 dB (Industriestraat), 48 dB (Mercuriusweg), 42 dB (Neringstraat) en 46 dB (James Wattstraat). Opgemerkt wordt dat worst-case nog geen rekening is gehouden met het feit dat de Mercuriusweg autoluw wordt. De gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle wegen tezamen is ten hoogste 55 dB. Met een standaard gevelopbouw zal de geluidsbelasting binnen de woningen niet hoger zijn dan 33 dB. Gelet op het binnenstedelijke karakter van de ontwikkeling is er uit akoestisch oogpunt sprake van een aanvaardbare situatie. Het wegverkeerslawaai vormt hiermee geen knelpunt voor de ontwikkeling.
Resultaten industrielawaai
De hoogste berekende geluidsbelasting vanwege de bedrijfshal is 51 dB(A). Verder blijkt uit de berekeningen dat bij verreweg de meeste woningen het wegverkeer bepalend is voor de gecumuleerde geluidsbelasting. Alleen voor (een deel van) de noord-, west- en zuidgevels van de onderste 3 bouwlagen is de bedrijfshal de maatgevende geluidsbron. Op grond hiervan en gelet op het binnenstedelijke karakter van de ontwikkeling is de geluidsbelasting vanwege de bedrijfshal als aanvaardbaar te kwalificeren. Voorwaarde daarbij is dat laden en lossen buiten de dagperiode en/of met behulp van de vrachtwagenmotor/koelaggregaten niet plaatsvindt in de buitenlucht of met geopende haldeuren. Het onnodig (stationair) laten draaien van motoren in de buitenlucht of met geopende haldeuren is evenmin toegestaan.
Relevante maximale geluidsniveaus vanwege de laad- en losactiviteiten, zoals stoot- en valgeluiden, doen zich alleen voor in de dagperiode. Uit het onderzoek blijkt dat deze geluidsniveaus aanzienlijk hoger zijn dan de voor de dagperiode geldende streefwaarde van 70 dB(A). Afhankelijk van de laad-/loslocatie varieert de hoogste berekende waarde tussen 85 en 88 dB(A). De maximale geluidsniveaus kunnen worden gereduceerd door het treffen van bronmaatregelen of door het laden en lossen te laten plaatsvinden onder een luifel/overkapping, die voor de woningen een afschermende functie vervult. Met sommige bronmaatregelen, zoals het vlak uitvoeren van de ondergrond op de laad-/loslocatie(s), kan in dit stadium reeds rekening worden gehouden. Andere bronmaatregelen, zoals stille opleggers (laadruimte en -klep) en stille rolcontainers, worden door leveranciers weliswaar steeds vaker toegepast, maar juist omdat het gaat om derden zijn deze maatregelen lastig af te dwingen. De gemeente wil niet zover gaan de afnemer van de goederen verantwoordelijk te stellen indien een leverancier nog niet beschikt over speciaal materieel. Bovendien worden in het milieuspoor (Activiteitenbesluit) doorgaans geen beperkingen opgelegd aan de maximale geluidsniveaus vanwege laad- en losactiviteiten. Maatregelen bij de woningen, ten slotte, zijn een stuk minder effectief of hebben grote invloed op het uiterlijk en gebruik van het gebouw. Voor zover mogelijk zijn er meerdere maatregelen getroffen aan de woningen waardoor de geluidsisolatie van de gevels beter is dan vereist.
Het aanbrengen van een luifel/overkapping is uit stedenbouwkundige overwegingen onwenselijk en gelet op het ontwerp van de woongebouwen praktisch ook lastig in te passen. Op basis van de hoogte van de maximale geluidsniveaus of het aantal overschrijdingen van de streefwaarde is er geen laad-/loslocatie duidelijk te verkiezen boven een andere. Gegeven deze omstandigheden en het beperkt en alleen in de dagperiode voorkomen van de genoemde maximale geluidsniveaus wordt de situatie als acceptabel beoordeeld.
De geluidsbelasting van de te projecteren woningen vanwege het verkeer op de omliggende wegen en de activiteiten in de naastgelegen bedrijfshal zijn (onder voorwaarden) aanvaardbaar. De optredende maximale geluidsniveaus vanwege laad- en losactiviteiten bij de hal zijn zeer hoog. Overdrachtsmaatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van schermen, om (het optreden van) deze geluidsniveaus terug te brengen stuiten op stedenbouwkundige bezwaren.
Aan het laden en lossen bij de bedrijfshal worden voorwaarden verbonden om een zo goed mogelijk akoestisch klimaat c.q. woon- en leefklimaat bij de woningen te garanderen. Zo mag laden en lossen in de buitenlucht of met geopende haldeuren alleen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden:
Deze voorwaarden voor het laden en lossen zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Luchtkwaliteit is geregeld in de Wet milieubeheer. Een specifiek onderdeel van deze wet is de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). Hierin is bepaald wanneer de mate van de bijdrage aan de luchtverontreiniging verwaarloosbaar klein is. In zo'n geval hoeft een project niet langer meer getoetst te worden, ongeacht of in de huidige situatie al sprake is van een overschrijding van grenswaarden.
Een project kan als NIBM worden beschouwd als aannemelijk is, dat het project niet leidt tot een toename van de concentraties van NO2 of PM10 van meer dan 3% van de grenswaarde. De NIBM-regeling van 3% is gekoppeld aan de vaststelling van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) omdat in dit programma hiervoor maatregelen tegenover staan die het tijdig behalen van de grenswaarden waarborgen.
Om het beoordelen van plannen voor overheden eenvoudiger te maken is in de Regeling NIBM het percentage van 3% uitgewerkt in situaties waarbij sprake zal zijn van een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over, bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3% op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd. In het voorliggend plan is sprake van het toevoegen van 155 woningen plus maximaal 500 m2 bedrijfsruimten, zodat de ontwikkeling als NIBM kan worden beschouwd.
Dit beeld wordt vervolgens nog bevestigd door de uitgevoerde berekening met de NIBM tool:
De uitgevoerde berekening met de NIBM tool maakt integraal onderdeel uit van het luchtkwaliteitsonderzoek dat is opgenomen in Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in voornoemd onderzoek voorts de heersende generieke achtergrondconcentraties van NO2 ,PM10, PM2,5 inzichtelijk gemaakt. Ter plaatse van het plangebied was in 2017 (conform de hsl3-monitoringstool) sprake van een concentratie van 27,4 ƒÊg/m3 voor NO2, 20,3 ƒÊg/m3 voor PM10 en 12,1 ƒÊg/m3 voor PM2,5,. In 2020 wordt conform de NSL-monitoringstool een concentratie van 22,7 ƒÊg/m3 voor NO2, 20,9 ƒÊg/m3 voor PM10 en 12,4 ƒÊg/m3 voor PM2,5 geprognosticeerd. Ter plaatse van het plangebied wordt aldus ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan.
De bijdrage van de onderhavige ontwikkeling aan de luchtkwaliteit is in niet betekenende mate. De Luchtkwaliteit ter plaatse levert voorts geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkeling.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Het:
vormt/ vormen en op dit moment de relevante wettelijk kader voor het omgaan met deze risico’s. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. De risico’s worden weergegeven in PRrisicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute of de inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag gemotiveerd wordt middels een verantwoordingsverplichting.
In de bijlage Externe veiligheid is een rapportage met betrekking tot deze ontwikkeling en externe veiligheidsaspecten opgenomen. Hieruit blijkt dat voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van risicobronnen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling en aldus wordt voldaan aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
In de omgeving zijn geen relevante risicobronnen in het kader van externe veiligheid aanwezig. Vanuit externe veiligheid gelden derhalve geen belemmeringen voor de planvorming.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende milieubelastende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevingstype waarbinnen de milieugevoelige bestemming is gelegen. De VNG publicatie gaat uit van het omgevingstype rustige woonwijk of van een gemengd gebied. Een rustige woonwijk kan aangemerkt worden als een gebied zonder functiemenging en een minimale invloed van invloeden van wegverkeer. Bij een gemengd gebied is sprake van een functiemenging tussen wonen en milieubelastende activiteiten of van wonen langs drukke gebiedsontsluitingswegen. Voor het omgevingstype gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één stap worden verlaagd.
De richtafstandenlijst biedt voor een scala aan typen bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen vanwege geur, stof, geluid en gevaar. Voor het aspect gevaar wordt hierbij wel de kanttekening geplaatst dat mogelijke specifieke regelgeving van toepassing kan zijn zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Vuurwerkbesluit.
Voor het aspect bedrijven en milieuzonering is het rapport “Woningbouw Mercuriusweg 16 te Delft Bedrijven en Milieuzonering, 11 december 2019, Peutz” opgesteld. In dit rapport is de situatie beoordeeld op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). Het rapport is opgenomen in de bijlage Bedrijven en milieuzonering.
Resultaten
In de omgeving van het plangebied zijn alle bedrijfsactiviteiten inclusief geldende richtafstanden geïnventariseerd. De inpasbaarheid van woningen in de omgeving is hierbij zowel beoordeeld op basis van de maximaal planologische mogelijkheden conform het bestemmingsplan, als op basis van de feitelijke situatie.
Maximale planologische mogelijkheden
Conform het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van de omliggende percelen de volgende bedrijvigheid toegestaan:
Op basis van de maximale planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn de beoogde woningen in relatie tot de omliggende bedrijfsactiviteiten niet inpasbaar binnen de omgeving. Onderstaande afbeelding geeft aan waar de richtafstand wordt overschreden, uitgaande van de maximale planologische invulling.
Afbeelding - Richtafstanden bedrijfsactiviteiten voor de maximale planologische invulling
De beoogde woningen zijn aldus ten aanzien van een aantal bedrijven op basis van richtafstanden niet direct inpasbaar in de omgeving. Dit betreft de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de bestaande hal aan de Mercuriusweg 16 en de bedrijfslocaties aan de Neringstraat.
Feitelijke situatie
Aangezien op basis van de planologisch toegestane activiteiten niet aan de richtafstanden wordt voldaan, dient gemotiveerd te worden dat in voorliggende situatie alsnog sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De bedrijven aan de Neringstraat verrichten slechts zeer beperkt werkzaamheden ter plaatse van deze bedrijfslocaties en deze werkzaamheden vinden hoofdzakelijk inpandig plaats. Hierdoor is geen sprake van een grote milieu-impact op de omgeving. Daarnaast genereren deze bedrijven verkeersbewegingen, waarvan in het akoestisch onderzoek is aangetoond dat deze niet leiden tot hoge geluidbelastingen ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen. Deze bedrijvigheid zal niet leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ontwikkeling van woningen legt echter wel beperkingen op aan mogelijke toekomstige bedrijfsactiviteiten.
De toekomstige invulling van de bedrijfshal aan de Mercuriusweg 16 is nog niet bekend. De afstand tussen de beoogde woningen en de bedrijfshal bedraagt circa 7,3 meter. Ten behoeve van het mogelijk maken van wonen op een dergelijke afstand tot de bedrijfshal zijn enkele akoestische randvoorwaarden met betrekking tot omgevingsgeluid opgesteld.
Aan het laden en lossen bij de bedrijfshal worden voorwaarden verbonden om een zo goed mogelijk akoestisch klimaat bij de woningen te garanderen. Zo mag laden en lossen in de buitenlucht of met geopende haldeuren alleen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden:
Deze voorwaarden zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geborgd.
Bedrijvigheid als onderdeel van de beoogde ontwikkeling
De ontwikkeling betreft naast woningen tevens bedrijvigheid en/of dienstverlening in de vorm van circa 500 m2 aan bedrijfsruimte. Aangezien deze beoogde bedrijfsactiviteiten in een woongebied worden gesitueerd en kleinschalig van aard zijn, kan worden aangesloten op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). De bedrijfsactiviteiten worden hierin opgedeeld in de categorieën A, B en C.
De beoogde bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie A of B. Er zal mogelijk sprake zijn van (bedrijfsgebonden) kantoorruimte, dienstverlening (categorie A) of een klein aannemersbedrijf (categorie B).
Door in de planuitwerking rekening te houden met de gestelde randvoorwaarden, levert het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling en zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Hiermee is voorgenomen ontwikkeling met het oog op bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.
Per 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Hierin is een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
Op grond van de Wet milieubeheer is het voor projecten die mogelijk grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu verplicht een procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.- procedure) te doorlopen. De m.e.r.--procedure is bedoeld om de milieubelangen expliciet bij besluitvorming mee te wegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij in de vorm van een m.e.r.-beoordeling moet worden afgewogen of significante negatieve gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Indien deze niet kunnen worden uitgesloten, dan dient alsnog een MER opgesteld te worden.
De beoogde ontwikkeling valt in het Besluit m.e.r. onder één van de categorieën waarvoor afgewogen dient te worden of er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. De beoogde ontwikkeling valt in het kader van een stedelijk ontwikkelingsproject in het Besluit milieueffectrapportage in de D-lijst onder D.11.2. "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Hierbij zijn drempelwaarden opgenomen vanaf wanneer een stedelijk ontwikkelingsproject een milieueffectrapportage behoeft. Er is sprake van een m.e.r.-(beoordelings)plicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Deze drempelwaarden worden in de voorliggende situatie niet overschreden. De beoogde ontwikkeling betreft een gebied kleiner dan 100 hectare. Bovendien is er sprake van de realisatie van circa 155 woningen en slechts 500 m2 bvo aan bedrijfsvloeroppervlakte. Dit betekent dat er dus geen directe m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Echter, de ondergrens zoals deze in het Besluit m.e.r. wordt genoemd, is niet leidend aangezien de potentiële effecten in relatie tot de kenmerken en de locatie van een project moeten worden beoordeeld. Volgens een uitspraak van het Europese Hof kunnen ook beneden de grens relevante milieueffecten optreden. In gevallen waar een initiatief mogelijkerwijs onder de activiteiten valt, zoals genoemd in de 'C-lijst' of 'D-lijst' in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, maar waar de omvang kleiner is dan de drempelwaarden zoals vermeld in het besluit, moet daarom een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld. Om inzicht te geven in potentiële milieueffecten is daarom voor deze ontwikkeling een aanmeldingsnotitie in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.). Hieruit vloeien de navolgende resultaten voort.
In de Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. is ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten (geluid, geur, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, water, externe veiligheid en natuur) bekeken of de beoogde ontwikkeling leidt tot negatieve milieueffecten. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. In voorliggende situatie is geen sprake van mogelijke significante effecten in geval van cumulatie met andere projecten.
Ten aanzien van eventuele nadelige milieugevolgen als gevolg van stikstofdepositie ter plaatse van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden is een aanvullend onderzoek uitgevoerd, waarbij zowel de aanleg- als de gebruiksfase zijn meegenomen (zie Onderzoek Stikstofdepositie). Hieruit volgt dat er geen sprake is van een relevante toename (> 0,00 mol N/ha/jaar) van de stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanlegfase als gebruiksfase van de beoogde ontwikkeling. Hiermee vormt stikstofdepositie in het kader van de Wet natuurbescherming geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling
Aan de hand van de m.e.r.-beoordeling is vastgesteld dat de impact op de beschouwde omgevingsaspecten beperkt van aard is en er treden geen nadelige gevolgen op voor het milieu. Daarmee is het niet nodig om een milieueffectrapportage voor de beoogde ontwikkeling op te stellen.
Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan.
Ter hoogte van van het plangebied zijn er geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig, die belemmerend werken voor de planvorming. Voor aanvang van eventuele (graaf-)werkzaamheden dient evenwel de ligging van kabels en leidingen door middel van een KLIC-melding opgevraagd bij de betrokken leidingbeheerders.
In het geldend bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie I’ opgenomen. Het betreft een dubbelbestemming vanwege een middelhoge archeologische verwachting.
Binnen het plangebied is vanuit het oogpunt van het geldende bestemmingsplan sprake van een middelhoge archeologische verwachting, vanwege de geologische ondergrond (geulafzettingen van de Gantel Laag) die werd verwacht.
Inmiddels heeft er in de directe nabijheid van het plangebied archeologisch (boor)onderzoek plaatsgevonden. Daarbij is gebleken dat het plangebied zich niet bevindt op de geulafzettingen van de Gantel Laag, maar op de dekafzettingen. Voor een dergelijke geologische ondergrond is de archeologische verwachting laag.
Het is dan ook erg onwaarschijnlijk dat het voorgenomen plan (noemenswaardige) schade zal toebrengen aan het bodemarchief.
Er hoeft geen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd in het kader van dit project. Wel blijft te alle tijden de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing (Erfgoedwet,
artikel 5.10). Indien men tijdens de voorgenomen werkzaamheden zaken aantreft waarvan men kan weten of vermoeden dat het om roerende of onroerende oudheidkundige zaken gaan, dan moet dit worden gemeld bij de minister van OCW. In de praktijk komt dit erop neer dat dergelijke toevalsvondsten moeten worden gemeld bij de gemeente, via M. Kerkhof (06-53988767 of mkerkhof@delft.nl). Het is mogelijk dat na melding blijkt dat het om een vondst gaat waarvoor nader onderzoek nodig is. Het niet melden van oudheden is een strafbaar feit.
In het plangebied zelf is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing maar in de directe nabijheid wel.
Preuningerhal:
Nabij het plangebied is de Preuningerhal (Mercuriusweg 16) gelegen. Dit betreft een cultuurhistorisch waardevol gebouw. De architecten van het gebouw zijn: Frits van der Vegt (1914-1096), Arie van Iperen (1927), J.C. Pannekoek (p.a.). Het pand aan de Mercuriusweg 16 is gebouwd voor het grote bedrijf De Atlas, fabrikant van lichtdrukmachinesen lichtdrukpapier. Dat zijn typisch naoorlogse producten die nodig waren om de vele bouwtekeningen van toen te kunnen reproduceren. In de jaren '60 werkten er 170 mensen. Het gebouw bestaat uit twee delen, een middelhoog kantoorgebouw van vier lagen aan de Papsouwselaan en een bedrijfshal aan de Mercuriusweg. In het kantoorgebouw waren ook een showroom, een kantine en een bedrijfswoning ondergebracht. De gevels ervan bestonden uit een betonskelet ingevuld met doorzichtig en zwart glas. De oorspronkelijke vorm van het pand is sterk aangetast. De dakconstructie van de bedrijfshal is bijzonder voor zijn tijd. De gebogen driehoekige spanten met daklichten overspannen in een keer de 44 meter brede hal. In het midden konden vrachtwagens naar binnen rijden. Aan weerszijden van deze 'rijweg' lagen werkplaatsen en magazijnen.
Het gebouw is waardevol vanwege de bijzondere dakconstructie: de enorme kolomvrije overspanning wordt mogelijk gemaakt door de Pannekoek-spanten. Belangrijk zijn, naast de dakconstructie zelf, de hoofdvorm van het gebouw; in dit geval het gekromde dak. Ook de expressie van deze constructie in de voorgevel is van belang, met de ingehouden dynamiek van een horizontaal opgerekte boogvorm, waarbij het lijkt deze onder enorme "spanning" staat. De gevelindelingen en geveldetails zijn niet bijzonder. Zeker niet die aan de zijkant, die een utilitair karakter hebben. De voorgevel wordt bepaald door de betonconstructie. De invullingen ervan zijn niet meer de oorspronkelijke en zijn daarom van minder belang. Bijzonder en punt van aandacht is het interieur van de hal met zijn prachtige ruimtewerking door de grote overspanning. Die kwaliteit behouden vraagt om enige programmatische sturing zodat het interieurvolume niet over de volle diepte en hoogte "klem tot het dak" wordt vol gezet met bouwvolumes. Toevoegen van nieuwbouw op het naastgelegen terrein is mogelijk, mits die bouwvolumes er los van staan en de voorgevel van de hal goed zichtbaar blijft. Bij het ontwerp van de beoogde ontwikkeling is hiermee rekening gehouden zodat deze geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van de Preuningerhal.
Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.
Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.
Bestemmingen
Groen
Binnen deze bestemming is groen toegestaan. Tevens dienen deze gronden voor onder andere waterbergende doeleindenden.
Leiding - Riool
Deze bestemming is opgenomen vanwege een rioolleiding die net ten zuiden van het plangebied ligt. De daarbij behorende beschermingszone van 5 meter ligt wel in het plangebied. Binnen deze bestemming mogen enkel bouwwerken, niet zijnde een gebouw, gebouwd worden ten dienste van deze bestemming.
Verkeer - Verblijfsgebied
De erfontsluitingswegen en parkeerplaatsen in openbaar gebied hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, maar enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Wonen
De woningen zijn bestemd tot 'Wonen'. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale bouwhoogte op de verbeelding is aangegeven. Binnen de aanduiding "Bedrijfsruimten" zijn tevens bedrijven en dienstverlening toegestaan.
Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 staan de gebruiken welke een uitzondering vormen op het eerste lid.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.
Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.
Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.
Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.
Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie, is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.
Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:
De volgende instanties hebben reacties gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan:
1. Gedeputeerde Staten
Samenvatting
Gedeputeerde Staten geeft aan dat dit plan niet in strijd is met provinciale belangen.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
2. Hoogheemraadschap van Delfland
Samenvatting
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven dat invulling is gegeven aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding.
Beantwoording
De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
3. KPN W&O NS Access Rayon Midden
Samenvatting
KPN geeft aan dat het bestemmingsplan geen consequenties heeft voor de bestaande infrastructuur.
Beantwoording
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
4. Gasunie
Samenvatting
Het plan is door Gasunie getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid voor aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing is geconcludeerd dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van de dichtstbij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Beantwoording
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
5. Veiligheidsregio Haaglanden
Samenvatting
De Veiligheidsregio geeft aan dat het plangebied op circa 2065 meter ten oosten van de transportroute van gevaarlijke stoffen (A13) en circa 3630 meter ten noorden van het knooppunt Ypenburg (A4/A12) ligt. In geval van een calamiteit kan zich een incident voordoen waarbij giftige stoffen vrijkomen. Gezien de afstand van het plangebied tot aan de A13 en knooppunt Ypenburg zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet significant toe- of afnemen. Gezien de afstand van de risicobron tot aan het plangebied, adviseert de Veiligheidsregio dat volgende maatregelen worden genomen: schakelbare ventilatie, interne voorbereiding en risicocommunicatie.
Beantwoording
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen. De geadviseerde maatregelen zullen bij de projectontwikkelaar worden gemeld.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
6. Tennet
Samenvatting
Tennet heeft te kennen gegeven dat binnen de grenzen van dit plan geen onder- of bovengrondse transportleidingen in beheer zijn. Dientengevolge zijn er geen opmerkingen.
Beantwoording
Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
7. Stichting Ondernemersfonds Voorhof namens MKB Delft
Samenvatting
Ondernemersfonds Voorhof geeft aan dat het planvoornemen leidt tot het aan het gebied onttrekken van een aanzienlijk aantal parkeerplaatsen. Hoewel het aantal parkeerplaatsen dat wordt onttrokken aan het gebied ongeveer gelijk is aan het aantal dat in de ontwikkeling terugkomt, zijn deze plekken primair bedoeld voor bewoners van de nieuwe woningen. Dit terwijl de parkeerdruk inmiddels erg hoog is in het gebied en er vanuit de ondernemers met regelmaat klachten en bedenkingen bij de gemeente Delft zijn gemeld over het parkeerbeleid.
Verder vraagt Ondernemersfonds Voorhof zich af of binnen de in het plan voorziene bedrijfsruimte ook detailhandel mogelijk is. Ondernemersfonds Voorhof is ten zeerste tegen op nieuwe ruimte voor detailhandel op deze locatie. Tevens is dit volgens Ondernemersfonds Voorhof in strijd met de Delftse Detailhandelsnota 2012-2020, die al voorsorteert op de krimpende ruimte voor detailhandel.
Beantwoording
De betreffende huidige parkeerplaatsen bevinden zich op een particulier terrein dat momenteel feitelijk wordt gebruikt als parkeervoorziening, hoofdzakelijk ten behoeve van de naastgelegen bedrijfshal, maar niet als zodanig is bestemd. Het betreffende terrein behoort daarnaast niet bij een van de omliggende functies. Bij de herontwikkeling van de naastgelegen bedrijfshal zal voorzien moeten worden in parkeren op eigen terrein. De nieuw aan te leggen openbare parkeerplaatsen zijn in beginsel bedoeld voor bezoekersparkeren bij de nieuwe woontorens maar kunnen tevens gebruikt worden door andere parkeerders. Het voorliggend plan dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde ontwikkeling op dit terrein. Hieraan is voldaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bedrijfsruimten' binnen de bestemming 'Wonen', zijn naast de functie wonen tevens bedrijfsruimten toegestaan. Deze zijn volgens de regels van voorliggend plan bestemd voor de uitoefening van een bedrijf van ten hoogste milieucategorie 2. De vestiging van detailhandel in deze bedrijfsruimten is niet toegestaan middels uitsluiting daarvan in de begripsbepaling 'Bedrijf'.
Conclusie
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen vanaf 28 januari t/m 9 maart 2020. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Op 11 februari 2020 is er een informatieavond georganiseerd over het bestemmingsplan. Tijdens deze avond zijn geen mensen verschenen.
De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de bouw van 155 woningen. Er is daarmee sprake van een “bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 6.12 Bro”.
Ten behoeve van dit bestemmigsplan is een anterieure overeenkomst afgesloten met de ontwikkelaar. Hiermee zijn de kosten anderzins verzekerd. Daarnaast beschikt de ontwikkelaar over voldoende financiele middelen om dit plan te kunnen uitvoeren. In de anterieure overeenkomst is tevens geregeld dat eventuele te honoreren verzoeken tot planschade op de ontwikkelaar worden verhaald.