Plan: | Zaanse Schans e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0479.STED3752BP-0303 |
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is rekening gehouden met specifieke (beleids)uitgangspunten. Deze specifieke (beleids)uitgangspunten:
In de navolgende paragrafen worden op deze uitgangspunten uitgewerkt.
De begrenzing van de archeologische waarden bestaan uit een oppervlakte- en dieptemaat. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een oppervlaktemaat van 100 m² opgenomen. Inmiddels zijn veel gemeentelijke archeologen tot de conclusie gekomen dat wanneer deze oppervlaktemaat wordt gehanteerd er veel vindplaatsen in oude stads- en dorpskernen verloren zullen gaan. Daarom worden kleinere maten gehanteerd, zoals oppervlaktematen van 25 m², 15 m² of zelfs 0 m² bij oude stadskernen omdat in het verleden de bebouwing daar hoog was en daardoor de vondstdichtheid nu ook hoog is. Voor dorpen, waar de bebouwing minder dicht was, zijn de in oude steden gehanteerde maten te krap. De maat van 100 m² is echter te groot. Daarom is in Zaanstad een tussenmaat gekozen van 50 m². Uitzonderingen zijn gebieden rond oude kerken en rond de dam in Zaandam, waar veel sporen te verwachten zijn. Hier wordt een oppervlakte van 25 m² of zelfs 5 m² gehanteerd.
Voor wat betreft de dieptemaat wordt in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg geen maat genoemd. Dit zou betekenen dat veel onnodig onderzoek verricht zou worden omdat vrijwel door heel Zaanstad de bovenste 30 tot 50 cm verstoord zijn door recent grondgebruik (met uitzondering van de Assendelverpolders) en dus niet onderzocht hoeven te worden. In de bestemmingsplannen in Zaanstad worden daarom dieptematen gehanteerd. In het bestemmingsplan Zaanse Schans bevinden zich oude bewoningslinten/kernen. Uit archeologische onderzoeken elders in Zaanstad blijkt dat archeologische sporen langs oude bewoningslinten te verwachten zijn op een diepte van 50 cm. Daarnaast is de Kalverpolder als buitengebied ook bekend met archeologische sporen.
In de gemeentelijke archeologienota (2009) worden vijf verschillende archeologische waarden onderscheiden en vastgelegd. De vijf verschillende archeologische waarden hebben elk een oppervlakte en dieptemaat. Afhankelijk van de gebiedspecfieke kenmerken van een plangebied kunnen één of meerdere archeologische waarden voorkomen.
De onderstaande tabel is afkomstig uit de Archeologienota Zaanstad 2009:
Het nummer achter de planregel (dubbelbestemming) bijvoorbeeld Waarde - Archeologie 1 (WR-A 1) correspondeert met het nummer die de archeologische waarde heeft in de vastgestelde gemeentelijke archeologienota. De nummering zoals aangegeven achter de dubbelbestemming hoeft dus niet chronologisch te zijn. De redactie van de vijf verschillende waarden zijn hetzelfde met uitzondering van de oppervlakte en dieptemaat.
De archeologisch belangrijke gebieden staan aangegeven op de verbeelding. Voor bodemverstorende werkzaamheden (zoals bouwen, graven, grondwaterpeilverlaging) is in bepaalde gevallen een vergunning vereist waarin voorwaarden met betrekking tot archeologie worden opgenomen. Binnen het plangebied zijn twee verschillende begrenzingen van archeologische waarden opgenomen, namelijk:
In dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten van cultuurhistorische en monumentale aard gehanteerd:
Het Nederlandse energiebeleid wordt sterk beïnvloed door internationale ontwikkelingen en het Europese energiebeleid. Deze doelen zijn na het verschijnen van het Kyoto protocol nog steeds opgenomen in het energiebeleid. Ook de EU heeft doelen gesteld en afspraken gemaakt voor elke lidstaat met betrekking tot duurzame energie. Zo moet Nederland 6 % van het totaal aan opgewekte elektriciteit, duurzaam opwekken (PCCC, 2005).
Het Ministerie van Economische Zaken heeft echter als doelstelling dat in 2010 9% van de opgewekte elektriciteit duurzaam moet zijn. Verder moet 17% van de elektriciteit duurzaam worden opgewekt in 2020 en moet de totale energie (dus ook warmte) voor 10% uit duurzaam opgewekte energie bestaan (de Lange, 2001). Voor de invulling van deze doelen is in het Nederlandse energiebeleid naar voren gekomen dat ca. 42-45% van de duurzame energie afkomstig zal zijn van het gebruik van biomassa. Voor de productie van elektriciteit verwacht men dat ongeveer ¾ van de gestelde 9% duurzaam afkomstig zal zijn van biomassa. Er zijn verschillende energieproductietechnologieën die als brandstof biomassa gebruiken voorhanden, namelijk verbranding, vergisting en vergassing.
De gemeenteraad van Zaanstad heeft hoge ambities op het gebied van duurzaamheid. De raad heeft de wens uitgesproken dat Zaanstad in 2020 klimaatneutraal is en behoort tot de top 10 van milieuvriendelijkste gemeenten in Nederland. Om dit te bereiken komen in dit bestemmingsplan een viertal duurzaamheidsaspecten omtrent energieopwekking aan de orde. In de navolgende paragrafen worden deze duurzaamheidsaspecten uitgewerkt.
Het bestemmingsplan biedt geen ruimte voor het oprichten van grote windturbines (40 meter en hoger). In de ontwerp ruimtelijke structuurvisie van Zaanstad is het plangebied uitgesloten als zoekgebied voor (grote) windturbines. Dit betekent dat voorliggende bestemmingsplan geen grote windturbines mogelijk maakt en dat deze alleen via een omgevingsvergunning (buitenplans) gerealiseerd kunnen worden.
Kleine windturbines (KWT's) bestaan al heel wat jaren. Ze worden van oudsher gebruikt op boten, in gebieden waar geen elektriciteitsvoorzieningen zijn en voor agrarische doeleinden. De laatste jaren zijn de kleine windturbines toenemend in beeld om elektriciteit op te wekken in de gebouwde omgeving. Ze worden geplaatst op daken van de wat hogere gebouwen.
Sinds eind jaren '90 is begonnen met de ontwikkeling van KWT's die geïntegreerd kunnen worden in de gebouwde omgeving. Dit heeft geleid tot een aantal nieuwe interessante ontwerpen. Elk ontwerp heeft een eigen karakter. Sommige turbines zijn nauwelijks zichtbaar vanaf de grond, andere zijn juist bedoeld om zichtbaar te zijn.
Als referentieniveau voor KWT’s is de hoogte van gebouwen en bomen gebruikt. De boomhoogte in Nederland bedraagt 15 tot 20 meter. Met het nemen van een maximale tiphoogte van 15 meter is getracht een goede inpassing in het landschap te waarborgen.
Zoals al eerder is opgemerkt wordt het landschap maar ook de bebouwde omgeving veel plaatsen als te kwetsbaar beoordeeld om overal binnen het plangebied KWT's op te richten. Daarom is in dit bestemmingsplan ervoor gekozen (nieuwe) KWT's alleen toe te staan via een binnenplans afwijking bij woningen, maatschappelijke instellingen, molens en bedrijven waarbij nadere eisen gesteld worden aan de ruimtelijke/stedenbouwkundige inpasbaarheid, positionering en situering van de kleine windturbines.
Het opwekken van elektriciteit met zonlicht is een duurzame methode die vrijwel overal toe te passen is. Elke woning, gebouwencomplex of onbebouwde gronden kunnen PV*-paneel (PV staat voor Photo Voltaïc) geplaatst worden. Met een PV-paneel kunnen zonnestralen opgevangen worden en omgezet worden in elektriciteit. PV-cellen zijn een gemakkelijke en milieuvriendelijke manier om stroom op te wekken.
Uit diverse publicaties blijkt ook dat zonne-energie in zijn geheel en de zonnepanelenindustrie in het bijzonder voornamelijk in Duitsland aan een grote opmars bezig zijn. Als gevolg hiervan nemen ook de investeringen in deze industrietak in andere Europese landen zoals België, Frankrijk, Italië en Spanje inmiddels fors toe. Deze stormachtige ontwikkeling in deze vrij nieuwe, schone industrietak leek tot voor kort vrijwel aan Nederland voor bij te gaan. Maar daar lijkt verandering in te komen.
In bepaalde gevallen is het plaatsen van een zonnepaneel of -collector vergunningsvrij. Hierover zal dan ook niets worden opgenomen in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat uitdrukkelijk de bouw van complexen van zonnepanelen of -collectoren niet toe aangezien door dergelijke complexen negatieve uitstraling voor het landschap ontstaat.
In dit bestemmingsplan worden de volgende uitgangspunten van economische en sociaal-maatschappelijke aard gehanteerd:
In dit bestemmingsplan worden de volgende ´groene´ uitgangspunten gehanteerd:
Voor zinvol molenbehoud is het van belang dat molens kunnen functioneren. Van een molen die stilstaat raakt het mechaniek in verval waarmee de cultuurhistorische waarde van de molen als geheel afneemt en het behoud van de molen wordt bedreigd. Om te kunnen draaien moet een molen beschikken over voldoende windaanvoer en een stabiele windaanvoer. Daarom is een vrije windvang gewenst. Hoog opgaande begroeiïng en bebouwing zijn elementen die de windvang van de molen verminderen. Daarom wordt in een gebied rondom de molen de vrije windvang beschermd door de aanwijzing van een zogenaamde molenbiotoop. Deze molenbiotoop is opgenomen in het bestemmingsplan en houdt in dat er in de nabijheid van molens beperkingen gelden ten aanzien van de hoogte van nieuwe gebouwen. Doorgaans geldt dat tot 100 meter uit de as van de molen niet hoger dan de onderste wiek mag worden gebouwd. Op een afstand tussen de 100 en 400 meter van de molen kan de toegestane hoogte worden berekend aan de hand van de volgende formule: H = X/n + c.z óf X - n(H - c.z). Voor een verdere toelichting op de genoemde bestemmingen wordt verwezen naar hoofdstuk 6 Bestemmingsplanregeling.
Gebieden met belangrijke natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en/of landschappelijke waarden zijn van groot belang voor het karakter van het landschap. Ze versterken de regionale identiteit, hebben invloed op de economische waarde van een gebied en hebben een positief effect op het woonklimaat van een gebied.
Omdat deze waarden vaak moeilijk of zelfs in het geheel niet zijn te vervangen en/of te ontwikkelen, worden de bestaande waarden beschermd tegen ontwikkelingen als gevolg waarvan ze schade zouden kunnen oplopen. Niet altijd is schade te vermijden en niet altijd is een verandering ook een verslechtering.
In dit bestemmingsplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
1. De planologisch ruimtelijke relevante verschijningsvorm is leidend voor de toewijzing van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Het beheer, de eigendomsituatie, de beheerder en de subsidieverlening zijn niet bepalend voor de toewijzing van de bestemmingen.
2. De Ambitiekaart, die is gebaseerd op de gebiedstypering op hoofdlijnen in combinatie met de aanwezige beschermde flora en fauna, is leidend voor dit bestemmingsplan.
3. De percelen die behoren tot het Natura2000-gebied zijn beschermd middels de dubbelbestemming natuur.
4. Percelen die behoren tot de open buitenrand zijn bestemd als Agrarisch met waarden natuur en landschap. Hierdoor worden naast de natuurwaarden, de landschappelijke waarden expliciet benoemd. Bovendien is het conform de provinciale Ruimtelijke Structuurvisie niet toegestaan om de percelen die nog niet zijn verworven in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur te bestemmen als natuur. De natuurwaarden van deze percelen zijn zowel middels de bestemming waarden natuur als de dubbelbestemming natuur geborgd.
5. Percelen die behoren tot het natuurlijke midden zijn als natuur bestemd. Binnen de bestemming natuur is een onderscheid aangebracht waarbij de locaties met beschermde vegetaties (EHS en N2000) specifiek zijn bestemd (N2).
6. Ecologische verbindingszones zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving.
In dit voorliggende bestemmingsplan is de Zaanse Schans een toeristische trekpleister van wereldformaat en vormt een knooppunt in het versterken van het regionale toerisme als ook duurzaam behoud van het cultuurhistorisch erfgoed. Hierbij mag niet vergeten worden dat de Zaanse Schans een woonbuurt is en dat de twee functies wonen en toerisme op de Zaanse Schans in balans moeten zijn. Mede in dit licht zijn door de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan en stedenbouwkundige visie Zaanse Schans vastgesteld. Deze stukken vormen tezamen het toetsingskader voor planbeoordeling in de vorm van richtlijnen voor behoud en ontwikkeling en het voorliggend bestemmingsplan.
De stedenbouwkundige visie beschrijft een aantal mogelijkheden of functies in het gebied toe te voegen die binnen de Zaanse Schans mogelijk zijn. Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is gekeken hoe de stedenbouwkundige visie als ook het beeldkwaliteitsplan zo goed mogelijk kan worden verwerkt in het bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in enerzijds toevoegen van gebruiksmogelijkheden aan de bestaande objecten en anderzijds het planologisch mogelijk maken van het toevoegen van objecten aan de Zaanse Schans met daaraan gekoppeld gebruiksmogelijkheden. Hierbij heeft het vigerende planologische kader, bestemmingsplan Zaanse Schans, als uitgangspunt gediend. Voor de implementatie van zowel het beeldkwaliteitsplan als de stedenbouwkundige visie in het voorliggend bestemmingsplan, wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.
Overigens vertegenwoordigen de beschermde dorpsgezichten Gortershoek en Haaldersbroek en de toegankelijke Kalverpolder ook een groot recreatief, toeristisch belang.
Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten voor het plangebied. De volgende uitgangspunten zijn van toepassing:
De woonwensen zijn de afgelopen jaren sterk veranderd, men heeft behoefte aan ruimere woningen. Met name de woningen in de historische linten en de vooroorlogse wijken voldoen qua omvang niet meer aan de woonwensen van deze tijd. Vergroten van het hoofdgebouw door overschrijding van het bouwvlak kan in bepaalde gevallen een uitkomst bieden.
Het verdient echter geen aanbeveling om algemeen beleid op te nemen voor overschrijding van begrenzingen van het bouwvlak. Juist de situering van de voorgevelrooilijnen is bepalend voor het stedenbouwkundige beeld en de begrenzing van de openbare ruimte. In veel gevallen zullen er ook milieuhygiënische bezwaren (Wet geluidhinder) bestaan tegen een overschrijding van de voorgevellijn.
Een uitzondering kan gemaakt worden voor die gevallen waarin we te maken hebben met zeer ondergeschikte onderdelen van een (agrarische/bedrijfs)woning met een vlakke voorgevel, welke de voorgevelrooilijn overschrijden. Te denken valt aan erkers, luifels en dergelijke onderdelen van het hoofdgebouw die de bouwgrens niet verder dan 1,50 meter overschrijden met een maximum van 50% van de diepte van de voortuin en niet meer dan 66% van de voorgevel van de (agrarische/bedrijfs)woning beslaan.
Bij panden gebouwd onder bijzondere architectuur komt het vaak voor dat de oorspronkelijke voorgevels van het hoofdgebouw niet vlak zijn. In sommige gevallen is het denkbaar medewerking te verlenen aan een ondergeschikte overschrijding van de voorgevelrooilijn in de vorm van een erker/luifel. De wijze waarop de uitbreiding het best kan worden uitgevoerd is niet in algemene regels te vatten en zal per geval beoordeeld worden. Van belang is dat de uitbreiding past bij de schaal van het bebouwingsbeeld zoals deze wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster voorkomende gevelbreedten en doorgaans in vigerend gemeentelijk beleid; (toelichting) bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen en Welstandsnota Zaanstad, zijn beschreven. Erkers/luifels worden gezien als uitkragingen van het volume, vormgegeven als ondergeschikte toevoeging van het hoofdvolume. Daarbij dient met respect omgegaan te worden met de architectonische eenheid van het hoofdgebouw. Wanneer het hoofdgebouw onderdeel uitmaakt van een ensemble (rij, twee-onder-een-kap) vormt dit de eenheid waarbinnen de individuele woning herkenbaar is. In dat geval komt de architectuur voort vanuit het ensemble, niet uit de individuele woning.
In de belangenafweging wordt ook gekeken naar de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen.
Ook overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing kan kritiek zijn. De behoefte aan overschrijding van deze begrenzingen ontstaat in gevallen waarbij sprake is van (kleine) panden met een geringe breedte.
Overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing of verplaatsing van een bouwvlak in de (denkbeeldig voortgezette) voorgevelrooilijn is denkbaar voor zover sloop en herbouw of door ingrijpende verbouwing een nieuw hoofdpand ontstaat, of met andere woorden een nieuwe architectonische eenheid, welke qua schaal inpasbaar is in het bebouwingsbeeld van de omgeving. Het bebouwingsbeeld wordt bepaald door de in het algemeen langs een wegzijde of binnen een cluster aanwezige gevelbreedten, kavelgrootten, grondvlakken, goot- en nokhoogtes, voorgevelrooilijnen - die bepalend zijn voor de afstand tussen bebouwing en openbare ruimte, nokrichting, kapvormen en de maaswijdte tussen bouwwerken (doorzicht).
In de afweging om medewerking te verlenen aan overschrijding van de zijwaartse gevelbegrenzing of verplaatsing van het bouwvlak in de (denkbeeldig voortgezette) voorgevelrooilijn wordt gekeken naar de algemene eisen ten aanzien van behoud van het bebouwingsbeeld, de belangen van omwonenden (schaduwwerking), de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de aangrenzende percelen, milieuhygiëne en naar de verkeerssituatie (ontsluiting, circulatie, veiligheid en parkeren) zoals deze doorgaans in vigerend gemeentelijk beleid zoals (toelichting) bestemmingsplannen, structuurvisie, Welstandsnota Zaanstad, zijn beschreven.
Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor huisvesting van zorgbehoevende familieleden, een gehandicapt kind of rustende boer. De gemeente is van mening dat mantelzorg in het gehele buitengebied mogelijk dient te zijn, ongeacht of dit bij een burgerwoning of een (agrarisch) bedrijf is.
In de regels is geen expliciete mantelzorgregeling opgenomen. In plaats daarvan is het gebruik van bijbehorende bouwwerken (dat wil zeggen in de aangebouwde bijgebouwen en aanbouwen) dusdanig omschreven dat hier gewoond mag worden. Gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg wordt nadrukkelijk niet toegestaan.
Het behoud van de stolpen en andere bijzondere, historische woningen is van belang voor de kwaliteit van het landschap. Met het oog op de instandhouding is het denkbaar dat in het bestemmingsplan ruimte wordt geboden voor een nevenactiviteit in de vorm van 'Bed & Breakfast' waar reeds wonen is toegestaan. Bed & Breakfast dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd.
Binnen het plangebied zijn woonschepen aanwezig en als zodanig bestemd. Als gevolg van de vastgestelde woonschepennota en verordening worden in het plangebied geen nieuwe ligplaatsen voor woonschepen toegestaan.
Binnen het plangebied is woningsplitsing niet toegestaan. Het aantal (legale) woningen ten tijde van het ter visie leggen van het plan is leidend.
Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. De toegestane bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan in categorie A, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging. Deze zogenaamde bedrijvenlijst is aangepast op met wonen te combineren bedrijven. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de hoofdbestemming Wonen in hoofdstuk 6.3.2.1.