direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kostverlorenstraat 95
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kostverlorenstraat 95 ligt 'Het Spalier', een rijksmonument waar een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp was gevestigd. Het perceel heeft de bestemming maatschappelijke doeleinden. Stichting Het Spalier is inmiddels uit Zandvoort vertrokken. Hierna is het gebouw onder andere tijdelijk in gebruik genomen voor de huisvesting van statushouders. De huisvesting hiervan is per 1 juni 2017 beëindigd. Momenteel wordt er in een deel van het gebouw nog steeds gebruik gemaakt door een zorginstelling (RIBW-KAM). Vanaf het tweede kwartaal 2018 zal ook deze partij vertrekken, waarna het terrein een nieuwe functie kan krijgen.

Na het vertrek van stichting Het Spalier is al een stedenbouwkundige studie uitgevoerd naar mogelijke vervolgfuncties. Hieruit is gebleken dat een transformatie naar Wonen het meest voor de hand ligt. Op basis hiervan is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Maatschappelijk' te wijzigen naar 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Tuin' waarbij gestapelde woningbouw mogelijk is in het bestaande rijksmonumentale hoofdgebouw. Op het overige gedeelte van het terrein is het toegestaan om maximaal 5 grondgebonden woningen te realiseren.

De nieuwe eigenaar heeft op basis van de wijzigingsbevoegdheid een plan ontwikkeld dat voorziet in 6 wooneenheden in het bestaande hoofdgebouw en het oprichten van 5 vrijstaande woningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het oostelijke gedeelte van de bebouwde kom van Zandvoort. In noordelijke richting ligt de Max Euwestraat met aan de overzijde grondgebonden woningen. Ook ten oosten van het plangebied staan woningen in deze straat. Ten westen van de Kostverlorenstraat en ten zuiden van het plangebied is dat niet anders. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied (zwarte stippellijn) en omgeving.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor onderhavig plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Raadsbesluit   Uitspraak ABRvS  
“Kostverlorenstraat e.o."   23 juni 2015   9 november 2016  

Het plangebied is grotendeels bestemd voor 'Maatschappelijk' met een bebouwingspercentrage van 70%. Rondom deze bestemming geldt de bestemming 'Tuin'. Het bestaande hoofdgebouw heeft de aanduiding 'Cultuurhistorische waarde'. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 (kleine punt in noordwestelijk deel) en 2 (overig gedeelte). Het perceel heeft voorts de aanduiding 'Wetgevingszone – wijzigingsgebied 2 (Het Spalier).
Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is een beroepschrift tegen een overig plandeel van het bestemmingsplan ongegrond verklaard, waarna het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht is geworden.

Op grond van de in artikel 25.3 opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het toegestaan de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Tuin' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 2' en de bestemming 'Tuin', onder de voorwaarden dat:

  • a. het bestaande hoofdgebouw dient gehandhaafd te blijven;
  • b. in het bestaande hoofdgebouw mogen ten hoogste 9 woningen worden gerealiseerd;
  • c. naast het bestaande hoofdgebouw mogen maximaal 5 grondgebonden, vrijstaande en/of twee-aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd;
  • d. de woningen dienen, aan de zijde waar zij niet aaneengebouwd worden, op minimaal 5,00 m van de erfgrens gerealiseerd worden;
  • e. binnen een bouwvlak mag één vrijstaande of mogen twee twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd een bouwvlak mag maximaal 200 m² bedragen;
  • f. de goothoogte van een woning mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een woning mag maximaal 10,00 m bedragen;
  • h. de voorgevels van nieuwbouw aan de Kostverlorenstraat dient op de Kostverlorenstraat georiënteerd te worden en de voorgevels van nieuwbouw aan de Max Euwestraat dient op de Max Euwestraat georiënteerd te worden;
  • i. nieuwbouw dient te passen in het stedenbouwkundig beeld van de omgeving;
  • j. aan de Kostverlorenstraat dient per bouwperceel de bestemming 'Tuin' minimaal 8,00 m diep te zijn;
  • k. aan de Max Euwestraat dient per bouwperceel de bestemming 'Tuin' minimaal 5,00 m diep te zijn.

Voorts dient te worden voldaan aan de parkeerbehoefte zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernormennota en een aantal algemene randvoorwaarden (in bijzonder milieuonderzoeken).

In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden, zoals beschreven in de Planbeschrijving en Milieu en omgevingsaspecten, zodat het oprichten van 11 woningen planologisch en milieutechnisch mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kostverlorenstraat e.o. (plangebied met zwarte stippellijn aangeduid).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

In de structuur van Zandvoort zijn enkele historische lijnen herkenbaar. Het plangebied waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft is aan de historische lijn met lintbebouwing langs de Kostverlorenstraat gelegen. Het historische lint is nog steeds als zodanig herkenbaar. Dit lint is ruimtelijk onder te verdelen in drie segmenten, te weten:

  • Het eerste deel van de Zandvoortselaan tot de Sophiaweg;
  • Het tweede deel vanaf de Sophiaweg tot de Zeestraat;
  • Het derde deel De Zeestraat.

Het eerste deel vanaf de Zandvoortselaan, waaronder dit plangebied valt, kenmerkt zich door grotendeels vrijstaande woningen op een redelijk grote kavel. Kenmerkend zijn de ruime tuinen aan de voor-, achter- en de zijkant van de woningen. De diepe voortuinen zijn circa 8 meter diep. Het zeer groene straatbeeld wordt naast de ruim aanwezige laanbeplanting met name bepaald door de bomen en groene inrichting van de grote voortuinen. Op het gebied van de architectuur is dit deel van de Kostverlorenstraat een eenheid in verscheidenheid. Zeer kenmerkend is het rondlopende stratenpatroon. Dit vindt zijn oorsprong in het duinverloop zoals in het landschap aanwezig was.
In het tweede deel staan de vrijstaande woningen dichter op elkaar en ontstaat een doorlopende voorgevelrooilijn met bijna aansluitende gevels. De voortuinen zijn hier minder diep. De Zeestraat ligt in het centrum van Zandvoort. De woningen liggen hier nog dichter tegen elkaar aan en zijn vaak geheel aan elkaar gebouwd. De continue laanbeplanting verbindt de drie delen van het historische lint.
In het plangebied aan de Kostverlorenstraat is "Het Spalier" gelegen. Dit gebouw was eerder in gebruik bij Jeugdzorg. Later heeft het gebouw tijdelijk dienst gedaan voor asielopvang. Thans staat het gebouw leeg. Het betreft het voormalige 'dr. G.J. Plantinghuis', een verzorgingstehuis voor kinderen. Het pand is een Rijksmonument.

Het Spalier (Rijksmonument). Woonbebouwing aan Max Euwestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0003.png"

Te slopen bebouwing. Hoek Max Euwestraat/ Kostverlorenstraat.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

Met inachtneming van de gemeentelijke randvoorwaarden, zoals vastgelegd in de wijzigingsbevoegdheid voor Het Spalier, is een plan uitgewerkt dat voorziet in handhaving van het bestaande hoofdgebouw. Daarnaast worden 5 vrijstaande woningen gerealiseerd. De nieuwe woningen worden gebouwd op een bouwvlak van niet meer dan 200 m² met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. De woningen worden zodanig gesitueerd dat een strook van 8 meter breed langs de Kostverlorenstraat vrij blijft van hoofdbebouwing. De voorgevel van de nieuwe vrijstaande woningen staan in dezelfde voorgevel rooilijn als het pand het Spalier. De woning op de hoek Max Euwestraat en de Kostverlorenstraat ligt aan de zijde van de Max Euwestraat 5 meter of meer vanaf de erfgrens.

3.2 Nieuwe situatie

Het bestaande hoofdgebouw, een rijksmonument, wordt behouden. Het gebouw zal alleen van functie wijzigen naar 'Wonen - 2'. Door middel van inpandige aanpassingen worden hier 6 appartementen gerealiseerd. De bouwhoogte is overeenkomstig de bestaande situatie vastgesteld op 12 meter. Het gebouw is aan de achterzijde bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer, waar ook 26 parkeerplaatsen worden aangelegd. Voor de inpandige verbouwing zal een monumentenvergunning worden aangevraagd op grond van de Erfgoedwet.

De 5 grondgebonden woningen bestaan uit 2 lagen met een kap met een goothoogte van maximaal 6 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Op de hoek van de Kostverlorenstraat en Max Euwestraat wordt een vrijstaande woning opgericht. De overige 4 vrijstaande woningen liggen aan de Kostverlorenstraat. De bouwvlakken van deze woningen zijn zodanig gepositioneerd dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bebouwings- mogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van aangrenzende gronden en bouwwerken.
De vrijstaande woningen worden uitgevoerd in 2 basistypen met meerdere variaties in aanbouwen. De parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers worden op eigen terrein aan de achterzijde van de woningen aangelegd. In figuur 3 is een situatietekening bestaand opgenomen. De nieuwe situatie is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0004.png"

Figuur 3: Situatietekening bestaand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0005.png"

Figuur 4: Nieuwe situatie (voorlopig).

De vrijstaande woningen sluiten wat betreft typologie en korrelgrootte aan op de aanwezige ruimtelijke kwaliteit van de Kostverlorenstraat tussen de Zandvoortselaan en de Sophiaweg. Met het bouwen van de vijf woningen wordt de begeleidende bebouwing langs het historische lint aangeheeld.
De nieuwe ontwikkeling neemt 'Het Spalier' op een evenwichtige manier op in de omgeving. Dit gebeurt door aan te sluiten op de, aan de omgeving gerelateerde, onderlinge afstand tussen de bebouwing en het plaatsen van de nieuwbouw in de voorgevelrooilijn van 'het Spalier'.
Alle nieuwe woningen worden met de voorzijde georiënteerd op de Kostverlorenstraat. De hoekwoning heeft daarnaast ook een sterke oriëntatie op de Max Euwestraat. Het achterterrein met parkeren wordt naast de toegang aan de Max Euwestraat ook aangehaakt op de Kostverlorenstraat met een voetpad ten zuiden van het monument/appartementengebouw.
De herontwikkeling past binnen het bestaande stedenbouwkundige beeld van de omgeving, te weten een historisch lint dat begeleid wordt door laanbeplanting en vrijstaande woningen met diepe, over het algemeen, groene voortuinen.

3.3 Verkeer en parkeren

Verkeer
Het plangebied ligt aan de Kostverlorenstraat, een erftoegangsweg in de bebouwde kom van Zandvoort. Het plan is zo opgezet dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang zal komen. De grondgebonden woningen worden ontsloten op Kostverlorenstraat. Het appartementengebouw maakt gebruik van de bestaande uitrit op de Max Euwestraat, welke iets wordt verplaatst. De Kostverlorenstraat heeft een maximum snelheid van 50 km/ uur. De overige wegen binnen een zone van 200 m hebben een maximum snelheid van 30 km/ uur. In zuidelijke richting is de N201 bereikbaar. Deze gebiedsontsluitingsweg vormt in oostelijke richting de verbinding naar de N206 en N208.
De planlocatie is goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo is er aan de Zandvoortselaan (halte Kostverlorenstraat) op loopafstand een bushalte met een rechtstreekse busverbinding tussen Zandvoort en Haarlem/ Amsterdam (lijn 80). Het NS-station Zandvoort ligt op loopafstand van circa 800 meter (spoorverbinding Zandvoort - Haarlem). De fietser maakt gebruik van het bestaande wegennet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0006.png"

Kostverlorenstraat. Max Euwestraat.

Parkeren
De gemeenteraad van Zandvoort heeft op 9 oktober 2012 de 'Parkeernormennota 2012' vastgesteld. De nota is opgenomen in Bijlage 1. Zandvoort gaat uit van parkeernormen onderverdeeld naar functies voor 'Matig stedelijk'. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil/ overloopgebied' en 'rest', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald. Nieuwe ontwikkelingen dienen parkeren op eigen terrein op te lossen. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen gemeente Zandvoort.

Categorie schil/ overloopgebied   matig stedelijk (maximum)   Aandeel bezoekers  
koop, vrijstaand   2,1   waarvan 0,3 per woning  
koop, gestapeld   2,1   waarvan 0,3 per woning  

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.2).

Tabel 3.2 Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies   Typologie   Parkeernorm   Aantal   Totaal  
Woningen   vrijstaand   2,1   5   10,5  
Woningen   gestapeld   2,1   6   12,6  
Totaal       11   23,1 pp  

Conform de Parkeernormennota 2012 is het terrein van het 'Spalier' gelegen in de Koninginnebuurt van het Restgebied waar de parkeerdruk maximaal is. Voor de ontwikkeling van het Spalier moet dan worden gerekend met de maximale norm die is aangegeven in de parkeernormentabel bij de kolom rest (overeenkomstig bijlage 3 van de Parkeernormennota 2012).

Voor de 6 appartementen en 5 vrijstaande woningen (allen in de dure sector) geldt de parkeernorm van 2,1 parkeerplaats per woning die op eigen terrein gerealiseerd moet worden. Dit betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling totaal afgerond 23 (11 x 2,1 = 23) parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn.

In het plan zijn normatief aanwezig:

  • a. De vrijstaande woning op de hoek van de Max Euwestraat en de Kostverlorenstraat krijgt 1 parkeerplaats op eigen terrein. Volgens de parkeernorm telt dat voor 1,0 parkeerplaats per woning wanneer de parkeerplaatsen voor een garage zijn gelegen. Het aandeel van de garage in de getelde 1,0 parkeerplaats op eigen terrein is normatief 0,4 parkeerplaats. In het architectonische plan dat als grondlegger dient voor dit wijzigingsplan worden geen garages maar bergingen gerealiseerd. De 1,0 parkeerplaats dient daarom met 0,4 (van de niet te realiseren garage) verminderd te worden. Dit maakt dat de feitelijke parkeerplaats geteld worden als 0,6.
  • b. 26 parkeerplaatsen op het terrein bij het appartementengebouw.
  • c. De vrijstaande woningen aan de Kostverlorenstraat krijgen de mogelijkheid om op het eigen terrein nog extra parkeerplaatsen te maken, maar het parkeren is normatief geregeld met de onder a genoemde parkeerplaatsen.

Dit betekent dat kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm in het plangebied 23 parkeerplaatsen. Bij uitwerking van het bouwplan dient te worden aangetoond op welke wijze de parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat dan een definitieve toetsing kan plaatsvinden aan de hand van de parkeernorm. In de Algemene gebruiksregels (artikel 10.3) van het wijzigingsplan wordt dit geborgd.

3.4 Groenparagraaf

Nota Openbare Ruimte A
Op 29 oktober 2013 is de nota openbare Ruimte deel A vastgesteld. In de nota geeft de gemeente haar integrale visie op de openbare ruimte in hoofdlijnen. Naast inrichting komen onderhoud en beheer aan bod.

De aanwezigheid en kwaliteit van groenvoorzieningen levert een belangrijke bijdrage aan de beleving en waardering van het dorp. Daarnaast is het een middel om de oriëntatie binnen het dorp te vergroten. Ingezet wordt op een kwaliteitsverbetering van het groen met name op de meest zichtbare plekken (het centrum en de hoofdontsluitingswegen). Hierbij wordt de keuze van het groen aangesloten op de functie en de karakteristiek van de omgeving. Het groen in privé tuinen kan een belangrijke bijdrage leveren aan het groenbeeld van het dorp als zij voorzien zijn van lage hagen. Met name langs doorgaande routes is de aanwezigheid van groene tuinen met bomen van belang.

De ontwikkeling levert een bijdrage aan het vergroten van de kwaliteit van het groen door het toevoegen van groene tuinen voorzien van lage hagen langs een doorgaande route. De situering van de bestemming Tuin (diepe voortuinen van 8 m aan de hoofdroute (Kostverlorenstraat) en 5 m aan de Max Eeuwestraat) in het wijzigingsplan draagt bij aan het stimuleren van een groene inrichting en openheid aan de hoofdroute.

De Kostverlorenstraat is onderdeel van het visitekaartje van Zandvoort, namelijk een gebied dat zeer bepalend is bij het vormen van de eerste indruk van Zandvoort. De Kostverlorenstraat is onderdeel van de ring van de gemeente. De ring verandert steeds van karakter afhankelijk van de positionering binnen het dorp. De wegen passen zich in vormgeving aan de directe omgeving aan en vormen zo min mogelijk een barrière tussen gebieden. Kostverlorenstraat is het deel dat zich als lommerrijk onderscheidt.

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied draagt bij aan deze karakteristiek door het toevoegen van boombeplanting op de eigen erven. Aanvullend op de laanbeplanting langs de Kostverlorenstraat worden in de voortuinen van de woningen aan de Kostverlorenstraat en 'het Spalier' in het ontwikkelplan een vijftal bomen in de voortuin geplaatst. Na aanleg zullen deze bomen het groene beeld van groene tuinen langs het historische lint versterken. Ook in de Max Eeuwestraat wordt een boom toegevoegd die de groene entree van de straat versterkt. Voorts voorziet het plan op de erfgrenzen met de openbare weg ter plaatse van de grondgebonden woningen in hagen.

Groenbeleidsplan 2009
Doel van dit beleidsplan is het bestaande groen in de badplaats Zandvoort op een hoger niveau te brengen en bij nieuwe stedenbouwkundige projecten aandacht te besteden aan behoud van het bestaande groen en het aanbrengen van kwalitatief nieuw groen.
De Kostverlorenstraat is aangeduid als onderdeel van de hoofdgroenstructuur, zoals opgenomen in het Groenbeleidsplan. Dit betreft een doorgaande route met straatbomen. Door in de voortuinen bomen aan te planten en de tuinen te omzomen met hagen wordt een bijdrage geleverd aan het groene karakter van de straat en daarmee aan de doelstelling van het Groenbeleidsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie.

Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:

  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:

  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Kustfundament
Het plangebied is aangewezen als onderdeel van het kustfundament. Ten aanzien van het kustfundament is aangegeven dat een ruimtelijk plan dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het (vooraf) geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die een belemmering vormt voor het uitzicht op de vrije horizon vanaf de gemiddelde hoogwaterlijn met de blik op zee. Hiervan is geen sprake. Het Barro staat de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragraaf 4.2.3 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met gestapelde- en vrijstaande woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen in de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Zandvoort. Gesteld kan worden dat hier sprake is van bestaand stads- en dorpsgebied. Hiermee is het plangebied gelegen in bestaand stedelijk gebied. De invulling van het plangebied met woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De structuurvisie Noord-Holland 2040 beschrijft hoe de provincie omgaat met ontwikkelingen die een grote ruimtelijke impact hebben, zoals globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp. Daarnaast geeft de provincie aan welke keuzes gemaakt worden en schetst ze hoe de provincie er in 2040 er uit moet komen uit te zien. Door de ruimtelijke ordening aan te passen waar nodig, kan met de veranderingen worden omgegaan. Tegelijkertijd is het van belang bestaande kwaliteiten van het provinciale landschap te behouden of verder te ontwikkelen. Op basis hiervan richt de structuurvisie zich op drie hoofdbelangen:

  • Klimaatbestendigheid: de provincie zorgt voor een gezonde en veilige leefomgeving in harmonie met water en gebruik van duurzame energie.
  • Ruimtelijke kwaliteit: de provincie zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit.
  • Duurzaam ruimtegebruik: de provincie zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn nu, en in de toekomst.

Ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit richt de provincie zich op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad. Wat het duurzaam ruimtegebruik betreft is voor de provincie een voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting binnen Bestaand Bebouwd Gebied van belang, als ook het investeren in metropolitane landschappen.
Vooral in het zuidelijke deel van Noord-Holland, binnen het werkingsgebied van de Metropoolregio Amsterdam, kan het landelijk gebied gezien worden als recreatiegebied voor de stedeling. De provincie streeft naar meer samenhang in de totale recreatieve structuur: verbindingen tussen bestaande recreatiegebieden en het recreatief medegebruik van natuur- en landbouwgebieden.

Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting
De Provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland heeft hiervoor een provinciale woonvisie opgesteld die het kader biedt voor de door de regio’s op te stellen regionale actieprogramma’s. In de regionale actieprogramma’s wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Dit komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Daarbij zouden plannen rondom OV-knooppunten bij voorkeur als eerste ontwikkeld moeten worden. Door concentratie worden verkeers- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma’s zijn deze functies binnen het Bestaand Bebouwd Gebied te behouden. Voor de toekomstige vraag naar ruimte, woningen en woonmilieus verwacht de provincie Noord-Holland dat binnen Bestaand Bebouwd Gebied voldoende capaciteit beschikbaar is. Het plangebied ligt binnen het 'Bestaand Bebouwd Gebied', zoals weergegeven in figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0007.png"

Figuur 5: Uitsnede structuurvisiekaart Noord-Holland 2040, kaart Huisvesting. Het plangebied is met een zwarte omlijning aangeduid.

Conclusie
De transformatie van het plangebied naar Wonen sluit aan bij de provinciale ambitie, omdat het plangebied in 'Bestaand Bebouwd Gebied' ligt. Met de vervolgfunctie naar Wonen wordt het bestaande rijksmonument behouden, terwijl het overige gebied ten opzichte van de huidige situatie een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich meebrengt, omdat woningbouw aansluit bij de nabijgelegen grondgebonden woningen. Voldaan wordt aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staan de provincie, naast de bekende bestuurlijke middelen als subsidies, overleg, convenanten en dergelijke, diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals de PRV.
In artikel 5a is opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Dit artikel sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals vastgelegd in het Bro. In de PRV is het accent gelegd op de regionale afspraken voor woningbouw zoals deze zijn vastgelegd in de Regionale Actie Programma's (RAP). De gemeente Zandvoort maakt onderdeel uit van het RAP Zuid-Kennemerland/ IJmond. Voor Zandvoort geldt een gewenst bouwprogramma van 458 woningen voor de periode 2016 tot en met 2020. Het woningbouwprogramma in dit wijzigingsplan maakt hiervan onderdeel uit.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is bovendien al een vervolgfunctie naar Wonen toegestaan met maximaal 9 woningen in het bestaande monumentale hoofdgebouw en 5 vrijstaande en/of twee-onder-één-kapwoningen. De woningbouwopgave van 11 woningen maakt onderdeel uit van het RAP Stadsregio Zuid-Kennemerland/ IJmond.

Conclusie
Het plangebied ligt in Bestaand Bebouwd Gebied. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met het RAP Zuid-Kennemerland/ IJmond. Het woningbouwprogramma past binnen de regionale en lokale kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte (zie hiervoor paragraaf 4.2.3), zodat het plan in overeenstemming is met de PRV. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2010

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De doelstelling is dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De provincie wil dit bereiken door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren. De speerpunten van het beleid zijn:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Monitor Woningbouw 2016
Het monitoren van de in de RAP's gemaakte afspraken over woningbouwproductie gebeurt in de jaarlijkse Monitor Woningbouw. Deze vormt input voor een jaarlijkse analyse van de match tussen vraag en aanbod. Het aanbod is opgetekend in de 'monitor plancapaciteit' die is opgenomen in de woningbouwmonitor.
De RAP's vormen voor de provincie Noord-Holland mede een instrument om te bepalen of gemeenten buiten Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) nieuwe ontwikkelingen mogen initiëren. De gemeente die buiten BBG wil bouwen dient:

  • het nut en de noodzaak van het bouwprogramma aan te tonen, en
  • te onderbouwen waarom de beoogde ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden.

Om in de woningbehoefte te kunnen voorzien is in het RAP Zuid-Kennemerland/ IJmond een woningbouwprogramma van 8.100 woningen (met een bandbreedte van 20%) gewenst voor de periode 2016 t/m 2020. Dit is de centrale opgave voor de regio in de komende RAP periode. Omdat, zowel op de korte als op de lange termijn, een tekort aan plancapaciteit dreigt, wordt de komende periode gezocht naar extra plancapaciteit in de hele regio.
Uitgangspunt bij het realiseren van de opgave is dat primair wordt ingezet op het bouwen binnen Bestaand Stedelijk Gebied (met prioriteit voor locaties rondom OV-knooppunten) en door transformatie van leegstaande panden naar woningbouw.

De monitor 2016 geeft voor Zandvoort een gewenst bouwprogramma aan van 458 woningen over de periode 2016 tot en met 2020. De locatie Het Spalier maakt onderdeel uit van het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het realiseren van deze woningbouwlocatie draagt bij aan de aanbeveling die in de monitor wordt gedaan.

Conclusie
Het plan voorziet in een transformatie van bestaand vastgoed (een rijksmonument) naar de realisatie van 6 gestapelde woningen. Deze vorm van woningbouw past uitstekend bij de wens om zuinig om te gaan met bestaande ruimte en gebouwen, temeer daar het transformatieobject zich bevindt op een aantrekkelijke plek nabij het centrum. De 5 vrijstaande woningen sluiten aan bij de vraag vanuit de markt voor de doelgroep doorstromers. De woningen worden zo duurzaam mogelijk gebouwd. De gewenste ontwikkeling is in overeenstemming met de Provinciale Woonvisie 2010-2020.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie

De Structuurvisie 'Parel aan zee +' heeft de gemeenteraad op 26 januari 2010 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de afwegingen gemaakt voor het toekomstig ruimtelijk beleid. Er zijn keuzes gemaakt over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn, en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn. De visie bestaat uit een structuurvisiedeel met een planperiode tot 2025 en een toekomstvisiedeel tot 2040.

Centrale visie
In de structuurvisie is opgenomen dat de steeds mobieler wordende mens blijft kiezen voor Zandvoort als plek waar men graag woont en recreëert. Hier geeft Zandvoort invulling aan door in te zetten op:

  • een gezonde toekomst, waarin Zandvoort een sterke positie binnen de regio heeft;
  • een toeristische sector als belangrijkste economische motor en die motor moet de komende decennia blijven draaien. Ontwikkelingen zijn gericht op een goed ondernemersklimaat zodat het aantrekkelijk blijft om in Zandvoort te investeren. De aandacht wordt vooral op het verblijfstoerisme gericht en op bezoekers die voor meer komen dan alleen strand;
  • een aantrekkelijke woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw. De luwe ligging binnen de Randstad, tussen natuurgebieden, zorgt voor een goede concurrentiepositie ten opzichte van de omliggende gemeenten;
  • een onderscheidende identiteit. Niet bouwen zoals de buurman, maar de bestaande karakteristieken versterken zonder het verleden letterlijk te kopiëren. De historie van het dorp krijgt een nadrukkelijker rol in de ontwikkeling. Daarnaast wordt de landschappelijke ligging beter benut;
  • kwaliteit boven kwantiteit.

In de structuurvisie zijn doelstellingen en ambities verder ruimtelijk uitgewerkt. Het plangebied ligt in bestaand woongebied met de aanduiding 'versterken historisch lint' (zie figuur 6). Voorts maakt de Kostverlorenstraat onderdeel uit van de parkeerroutes ten behoeve van toeristisch verkeer. Hier zal bij de toekomstige herinrichting van de wegen rekening gehouden worden met deze functie.
Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie, omdat cultuurhistorisch erfgoed wordt behouden en woningbouw een bijdrage levert aan het behouden van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in Zandvoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0008.png"

Figuur 6: Integrale kaart Structuurvisie 'Parel aan zee +'.

Conclusie
De Structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau. Er worden geen uitspraken gedaan op perceelniveau. Voor het plangebied staat het handhaven en versterken van karakteristieke bebouwing voorop. Het realiseren van woningbouw in het plangebied past binnen uitgangspunten van de structuurvisie in de kern en de gemeente Zandvoort in het algemeen.

4.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad van Zandvoort heeft op 24 mei 2016 de “Gedeelde visie op de volkshuisvestelijke opgave – Wonen in Zandvoort 2016 t/m 2020” vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in samenspraak met De Key en HPZ-Arcade.

Uitgangspunten
De kern van de opgave voor Zandvoort voor de komende periode in de gedeelde visie laat zich als volgt samenvatten. Er wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingssamenstelling, waarbij prioriteit wordt gegeven aan de positie van jonge huishoudens (jongeren en jonge gezinnen) op de woningmarkt. Daarnaast wordt prioriteit gegeven aan middeninkomens. Dit gebeurt zonder de aandacht te verliezen voor de consequenties van vergrijzing en extramuralisering voor de woningmarkt en voor de zorg. Daarnaast wordt gestreefd naar een toekomstbestendige voorraad. Hierbij wordt aandacht besteed aan ten eerste de beschikbaarheid van de voorraad. Het woningaanbod moet qua aard en prijs beter aansluiten bij de doelgroepen. Ten tweede wil de gemeente de kwaliteit van de voorraad verbeteren. Ten derde wil de gemeente de voorraad betaalbaar houden. Hierbij wordt gestreefd naar een gedifferentieerde voorraad binnen de gemeente. Tot slot wordt gestreefd de betrokkenheid en gebondenheid binnen de gemeenschap en richting partijen te behouden en te versterken.
Nieuwbouw biedt de mogelijkheid om duurzaamheid betaalbaar te realiseren en doorstroming in de bestaande voorraad te stimuleren.

In het bestemmingsplan 'Kostverlorenstraat e.o.' (moederplan) is voor 'Het Spalier' aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' opgenomen. Ter plaatse kan de bestemming 'Maatschappelijk' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen 1 en 2' en 'Tuin'. Ten behoeve van de wijziging naar de bestemming 'Wonen' kan de Woonvisie als richtlijn dienen.

Conclusie
De locatie ligt in de bebouwde kom van Zandvoort. Het betreft een transformatie naar wonen met 6 appartementen van het cultuurhistorisch waardevolle hoofdgebouw dat leeg staat. Op het overige terrein kunnen 5 vrijstaande woningen in de dure koopsector worden gerealiseerd. Op basis van de gemeentelijke ambitie kiest de gemeente ervoor om in te zetten op het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig hebben. De ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid worden sterk verbeterd. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. Het plan is passend binnen de gemeentelijke woonvisie.

4.3.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan

In 2005 is het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan: GVVP Zandvoort (2005) vastgesteld. Algemene doelstelling hierbij is het ontwikkelen van een duidelijke en logische indeling in verkeersruimte en verblijfsgebieden, het verbeteren van de leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid en het bevorderen van gebruik openbaar vervoer en fiets.
Het GGVP geeft een wegencategorisering voor heel Zandvoort. Op kaart 2 van het GVVP (zie figuur 7) is te zien dat de Kostverlorenstraat is aangewezen als erftoegangsweg (30 km/uur). Deze weg heeft voornamelijk een verblijfsfunctie.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat de wegen binnen de bebouwde kom in de gemeente Zandvoort relatief verkeersveilig zijn. Een verklaring hiervoor is dat Zandvoort weinig verkeersaders (gebiedsontsluitingswegen) heeft. Uit de registratie van verkeersongevallen blijkt dat Zandvoort geen blackspots kent. Dat wil echter niet zeggen dat er geen sprake is van gevaarlijke locaties binnen Zandvoort.
Zandvoort kent een betrekkelijk kleine bebouwde kom. Dit maakt Zandvoort uitermate geschikt om interne verplaatsingen per fiets te maken. De grootste afstand tussen herkomst en bestemming bedraagt binnen Zandvoort minder dan 2 kilometer. In Zandvoort zijn op een aantal wegvakken specifieke fietsvoorzieningen aanwezig. Ook voor de verbindingen van Zandvoort met omliggende steden en dorpen kan de fiets een aantrekkelijk alternatief zijn voor de auto.
In de woongebieden die ingericht zijn als 30-zone kan overal gefietst worden. Tenzij de 30-zone deel uitmaakt van het fietsnetwerk wordt in deze woonstraten geen fietsvoorziening aangebracht.

Conclusie
De woningen en het appartementengebouw worden ontsloten op de Max Euwestraat. Parkeren wordt op het achterterrein binnen het plangebied opgelost. De ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van het GVVP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0009.png"

Figuur 7: Wegencategorisering gemeente Zandvoort.

4.3.4 Parkeernormennota

De gemeenteraad van Zandvoort heeft op 9 oktober 2012 de Parkeernormennota 2012 vastgesteld. In deze nota is het beleid vastgelegd ten aanzien van de parkeerplaatsen die gerealiseerd moeten worden bij de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente. Dit beleid dient als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen.
In de nota zijn parkeernormen vastgesteld die nodig zijn bij bouwprojecten en nieuwe ontwikkelingen in Zandvoort. De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplekken gerealiseerd moeten worden bij een bouwproject of nieuwe ontwikkeling. Afhankelijk van het gebied gelden er specifieke parkeernormen. In de bestemmingsplanregels is hiertoe een parkeerregeling opgenomen, waarin verwezen wordt naar het gemeentelijk beleid.

In artikel 10.3 van de Algemene gebruiksregels van het wijzigingsplan wordt geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd bij de woningen door te verwijzen naar de Parkeernormennota. Bij het indienen van aanvragen omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan.

4.3.5 Welstandsnota

De gemeenteraad van Zandvoort heeft op 19 december 2017 de 'Welstandsnota gemeente Zandvoort 2017' vastgesteld. De inhoud van de welstandsnota is grotendeels gebaseerd op algemene regels voor architectuur en is technisch van aard. De beleidskeuzen voor actualisatie van de welstandsnota liggen vooral in drietal mogelijke welstandsniveaus die gebiedsgewijs kunnen worden aangegeven:

  • 1. Welstandsvrij: binnen deze gebieden wordt niet getoetst aan de welstandsnota.
  • 2. Regulier welstandsniveau: de basiskwaliteit dient in stand te worden gehouden.
  • 3. Bijzonder welstandsniveau: de welstandscommissie toetst op meer dan alleen de basiskwaliteit.

De Kostverlorenstraat ligt in een gebied met een bijzonder welstandsniveau. Het gaat hierbij om de gebieden waar extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit wenselijk is en waar de gemeente ook aanvullende beleidsinstrumenten inzet of kan gaan inzetten. Elke ontwikkeling dient bij de dragen aan het verhogen van de kwaliteit van het geheel. Het welstandstoezicht is hier gericht op het handhaven en/of versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit.

Het voormalige koloniehuis van voorheen Stichting Het Spalier aan de Kostverlorenstraat 95 betreft een rijksmonument. Het gebouw is op de verbeelding aangeduid als 'Cultuurhistorische waarde'. Hierdoor geniet dit pand bescherming op basis van zowel het welstandsbeleid, als dit wijzigingsplan.

Conclusie
De bouwplannen voor de nieuwe woningen liggen in een gebied met het bijzonder welstandsniveau. De aanvragen omgevingsvergunning zullen om advies worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Het bouwplan voor het rijksmonument wordt voorts voorgelegd aan de Monumentencommissie.

4.4 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit wijzigingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040, omdat het plangebied in Bestaand Bebouwd Gebied ligt en regionale afstemming heeft plaatsgevonden over het woningbouwprogramma. Mitsdien is het wijzigingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een wijzigingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader rijk, provincie en gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

5.2.2 Provincie

Klimaatbestendig waterbeheer speelt een centrale rol in het Waterplan Noord-Holland 2010-2015. Het plan is van toepassing op grond- en oppervlaktewater. Het Waterplan geeft de strategische waterdoelen tot 2040 en de concrete acties tot 2015. Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid.

5.3 Beleid hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk ruimtelijk plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden,

maar ook aan:

  • onttrekken en lozen van grondwater,
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

Riolering en afkoppelen
Voor zover het wijzigingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijv. door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

5.4 Waterhuishouding

Veiligheid/ Waterkering
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de huidige ligging van kern- en beschermingszone van primaire en regionale waterkeringen. De ontwikkeling is niet gelegen in of in de nabijheid van een primaire of regionale waterkering.

Beschrijving waterkwantiteit
Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap dient 15% van het verhard oppervlak te worden gecompenseerd met water, wanneer de verharding met meer dan 500 m² toeneemt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. De exacte hoeveelheid compensatie is afhankelijk van het bergend vermogen van de bodem in het peilgebied. Het realiseren van watercompensatie is hier niet nodig, omdat de bestemming alleen de bestemming 'Maatschappelijk' wordt gewijzigd in een woonbestemming, waarbij niet of nauwelijks toename van verharding plaatsvindt.

Waterafvoer
Bij nieuwe woningbouwlocaties is het de bedoeling om een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel aan te leggen. Onderhavige planontwikkeling zal worden aangetakt op het aanwezige gescheiden rioolstelsel. Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd op de gemeentelijke riolering. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu en omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij de ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit, Externe veiligheid en Duurzaamheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit wijzigingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit wijzigingsplan voorziet in het oprichten van 11 woningen. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Behoudens het hoofdgebouw (een rijksmonument) is het plangebied niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De nieuw op te richten woningen liggen op een afstand van circa 50 m van het Natura 2000-gebied 'Kennemerland Zuid'. De functiewijziging is evenwel niet van invloed op dit Natura 2000-gebied. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 11 woningen tussen bestaande lintbebouwing aan de Kostverlorenstraat en woningen aan de Max Euwestraat. De locatie kan worden aangemerkt als een rustig woongebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat er in de nabijheid van het plangebied geen milieubelastende activiteiten plaatsvinden, zodat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen hebben een goed woon- en leefklimaat.
De (nog) bestaande maatschappelijke functie in het plangebied zelf wordt beëindigd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit wijzigingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied is de Kostenverlorenstraat. Op deze weg is de maximum snelheid 50 km/h. Deze wegen zijn binnenstedelijk en heeft een zonebreedte van 200 meter. De overige wegen binnen een zone van 200 meter zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. In deze situatie is sprake van bestaande wegen en nieuwe woningen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt (inclusief aftrek) 48 (dB) Lden met een maximale ontheffingswaarde van 63 (dB) Lden. Indien de gemeten belasting genoemde waarde overschrijdt, dient in eerste instantie onderzocht te worden of maatregelen mogelijk zijn die de geluidsbelasting verlagen tot de voorkeursgrenswaarde of minder.
In verband met het vorenstaande is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buro bouwfysica B.V. te Capelle aan den IJssel (rapport van 9 januari 2019, projectnummer 17.144.12, Bijlage 2). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde van 48 (dB) Lden voor alle woningen wordt overschreden met maximaal 9 dB (maximaal 57 dB) na 5 dB aftrek volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeerslawaai.
Geluidsreducerende maatregelen aan de bron of in de overdracht sorteren niet voldoende effect, dan wel ontmoeten bezwaren van civieltechnische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Omdat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Kostverlorenstraat wordt overschreden is het noodzakelijk een hogere grenswaarde vast te stellen voor de woningen en appartementen waar de geluidsbelasting hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend. Deze procedure zal gelijktijdig worden gestart met de tervisielegging van het ontwerp wijzigingsplan.

In het kader van het Bouwbesluit zal voor deze woningen nog een onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Bij dit onderzoek wordt uitgegaan van de cumulatieve geluidsbelasting van alle wegen zonder aftrek op grond van artikel 110 Wet geluidhinder. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Bij realisatie van het bouwplan wordt hiermee rekening gehouden.

Spoor- en industrielawaai
Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Voor de noordelijk gelegen spoorlijn Zandvoort - Haarlem geldt een zonebreedte van 100 meter, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. De woningbouwlocatie ligt op een afstand van circa 150 m, zodat er vanuit spoorweglawaai geen beperkingen zijn. Voorts ligt er in de nabijheid van het plangebied geen (gezoneerd) industrieterrein.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit wijzigingsplan mogelijk maakt. De procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai is gelijktijdig met de wijzigingsplanprocedure doorlopen. Het besluit is opgenomen in Bijlage 3.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Onderzoek/ beoordeling
Eerder is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig de onderzoeksnormen NEN 5725 en NEN 5740 uitgevoerd door BK Bodem B.V. te IJmuiden (rapport van 4 augustus 2014, projectnummer 142686, Bijlage 4). Op basis hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Zowel de bovengrond (0,0–0,5 m –mv) als de ondergrond (1,5–2,0 m –mv) is licht verontreinigd met PAK, kwik lood en/of zink. Het grondwater is niet verontreinigd. Analytisch is geen asbest aangetoond in de bovengrond (0,0–0,5 m –mv). Op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem bestaat er geen bezwaar voor de voorgenomen planontwikkeling.

Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied. Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid van het bevoegd gezag.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM2,5   25 µg/m3   n.v.t.   n.v.t.   n.v.t.  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Met het plan wordt beoogd in totaal 11 woningen te realiseren. Het aantal woningen valt ruim onder de grens van 1500 woningen die opgenomen is in het Besluit NIBM, In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit in het plangebied aan de luchtkwaliteit-grenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast is er geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden in het plangebied. Aldus staat de realisatie van het wijzigingsplan conform hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen vaarweg. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Ten noorden van het plangebied op circa 150 m ligt de spoorlijn Zandvoort-Haarlem. Hier vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter geen rijks- en/of provinciale wegen. Ook wegen in beheer bij de gemeente waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, moeten worden getoetst op grond van het BEVT (artikel 1 onder transportroute). Gelet op de ligging van de benzinetankstations in de gemeente Zandvoort, is het niet aannemelijk dat over wegen in de nabijheid van het plangebied onderdeel uitmaken van de route naar een benzinetankstation. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Ten zuiden van het plangebied ligt op circa 350 m afstand de aardgastransportleiding W-532-02 van de Gasunie. De buisleiding heeft een diameter van 6,61 inch (168 mm) en een werkdruk van 40 bar. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten (woningen) een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter. Het invloedsgebied (1% letaliteit, 6 inch en 40 bar) is 90 meter. Het plangebied valt hierbuiten. Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied. In figuur 8 is de buisleiding aangeduid.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Noord-Holland
De risicokaart Noord-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0473.WpKostverloren95-VA01_0010.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Noord-Holland (plangebied zwart omlijnd).

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

6.1.7 Duurzaamheid

Landelijk en Europees beleid
Vanaf 1 januari 2020 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (“Bijna Energie Neutrale Gebouwen”). BENG vervangt dan de EPC. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie( Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Vooruitlopend op deze warmtetransitie kunnen initiatiefnemers gewezen worden op de maatregelen die ze vooruitlopend kunnen nemen in de gedachte van van deze transitie.

Gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen
De gemeente Zandvoort heeft voor duurzaam bouwen een lokaal stimuleringsbeleid geformuleerd in het Milieubeleidsplan van 2014-2018. Een instrument om duurzaam bouwen inzichtelijk en meetbaar te maken is GPR-gebouw. Dit instrument geeft rapportcijfers voor een bouwplan. De gemeente Zandvoort heeft momenteel een GPR score van minimaal een 8 voor Energie en Gezondheid en minimaal een 7,5 voor de thema's Milieu, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Voor een hoekwoning en vrijstaande woning wordt de score 0,5 punt lager gesteld. Voor een hoger niveau van duurzaam bouwen is het mogelijk om de ambitie te verhogen naar minimaal 9 voor het thema 'energie' (richting BENG, “Bijna Energie Neutrale Gebouwen”).

Energietransitie
We stappen over van fossiele brandstoffen naar duurzame energie, wat onder andere betekent dat we straks geen aardgas meer gebruiken voor verwarmen en koken. Dit wordt ook wel de energietransitie genoemd. Hiervoor is energie besparen door bijvoorbeeld isolatiemaatregelen en opwekken van duurzame energie uit zon en wind van groot belang.

Aardgasvrije nieuwbouw
Op 1 februari 2018 heeft de gemeente Zandvoort de intentieovereenkomst voor aardgasvrije nieuwbouw ondertekend samen met de andere gemeenten in de metropoolregio Amsterdam. In deze intentieovereenkomst is opgenomen dat alle nieuwbouwwoningen waarover het besluit om te bouwen na 1 februari 2018 valt, worden opgeleverd zonder aardgasaansluiting.
De intentieovereenkomst sluit aan op het besluit dat de Eerste Kamer op 6 april 2018 nam om de gasaansluitplicht voor nieuwbouw uit de wet te schrappen. Per 1 juli 2018 is een wet van kracht (wet VET) die zegt dat het niet meer is toegestaan om nieuwbouw met aardgas te realiseren, tenzij de gemeente beslist dat er zwaarwegende belangen zijn om hier van af te wijken. Aardgasvrij wordt dus de norm.

Conclusie
De woningen worden aardgasvrij uitgevoerd met een warmtepomp en zonnepanelen. De appartementen krijgen bovendien een warmte-terugwin-installatie = WTW (ventilatie). Voorts worden groene afscheidingen op de erfgrenzen van de woningen projectmatig gerealiseerd. Daar waar mogelijk worden bomen gehandhaafd en aanvullend nieuwe bomen worden toegevoegd.

6.2 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Provinciaal beleid
De provincie Noord-Holland hanteert het beleidsinstrument “Leidraad Landschap en Cultuurhistorie". Hierin heeft de provincie de archeologische waarden in beeld gebracht. De waardering zoals vastgelegd in de leidraad geldt als uitgangspunt van beleid.

Archeologiebeleid gemeente Zandvoort
De gemeente voert een beleid dat in eerste instantie gericht is op behoud van waardevolle elementen en structuren, waarbij de omvang van de bodemverstorende activiteit bepalend is. Op grond van de archeologische beleidskaart en een door ADC ArcheoProjecten B.V. te Amersfoort uitgevoerd Bureauonderzoek in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Kostverlorenstraat e.o. (rapport van 3 april 2014, rapportnummer 3601, Bijlage 5) zijn voor het deelgebied Kostverloren hoge archeologische verwachtingen vastgesteld.
Concreet is voor onderhavig plangebied archeologisch onderzoek vereist bij plannen met bodemverstorende bouwwerkzaamheden in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m² betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden. Voor een klein gedeelte geldt een zeer hoge verwachtingswaarde. Hier is onderzoek nodig voor grondingrepen van meer dan 50 m² en 0,40 meter onder het maaiveld. Dit is geborgd in het geldende bestemmingsplan geborgd door het opnemen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 en 2'.

Ter plaatse van de vijf te realiseren woningen worden weinig resultaten verwacht van aanvullend archeologisch onderzoek, omdat al bodemverstoring heeft plaatsgevonden door het bouwen van de bestaande bebouwing. Mede gelet op het eerder uitgevoerde archeologisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan Kostverlorenstraat e.o. is een actualisatie van het onderzoek achterwege gelaten. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
De vijf nieuwe woningen liggen in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op grond waarvan onderzoek nodig is bij grondingrepen groter dan 500 m². De hoofdgebouwen hebben een oppervlakte van iets minder dan 500 m², zodat een onderzoek naar archeologie in het kader van dit wijzigingsplan achterwege kan blijven. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal voor zover nodig alsnog een onderzoek worden aangeleverd. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiermee is dit wijzigingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie.

6.2.1 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In het plangebied aan de Kostverlorenstraat 95 ligt "Het Spalier". Dit gebouw, ook wel bekend als het 'dr. G.J. Plantinghuis', was vroeger een verzorgingstehuis voor kinderen. Later heeft Stichting 'Het Spalier' zich hier gevestigd. Het thans leegstaande hoofdgebouw is een Rijksmonument, dat op de verbeelding als zodanig is aangeduid en in de regels voorzien van een beschermende regeling. De overig aanwezige bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden.

Conclusie
Het Rijksmonument is, hoewel ze al elders beschermd wordt, in dit wijzigingsplan van een aanduiding 'Cultuurhistorische waarden' voorzien. Voor het overige tast het initiatief de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora en fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Kennemerland Zuid', bevindt zich op een afstand van circa 50 m ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een kleinschalige transformatie om woningbouw mogelijk te maken. In het ecologisch onderzoek (zie paragraaf 6.3.1) wordt aangetoond dat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. De functiewijziging heeft evenmin nadelige gevolgen voor het NNN.

6.3.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Groenteam te Moordrecht een flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van 12 oktober 2017, Bijlage 6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Vigerende regelgeving gebiedsbescherming

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot PAS lijken geen consequenties te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

Bevindingen met betrekking tot zoogdieren

Grondgebonden soorten:

  • Voor ontheffingsplichtige soorten zijn in het werkgebied géén specifieke gebruiksfuncties te verwachten.
  • Wel moet rekening worden gehouden met een egelverblijfplaats in een plantvak (zorgplicht).

Vleermuizen:

  • Er zijn binnen het werkgebied alleen incidenteel enkele foeragerende dwerg-vleermuizen aangetroffen: andere soorten zijn niet aangetroffen en zijn ook niet in de wijdere omgeving gehoord. Verblijfplaatsen kunnen in het werkgebied geheel worden uitgesloten.

Bevindingen met betrekking tot vogels

  • Er zijn in toppen van bomen géén jaarrond beschermde nesten aangetroffen.
  • Voor soorten als Huismus en Gierzwaluw is geen nestelgelegenheid aanwezig.
  • Wel nestelt er een groep kleine mantelmeeuwen op de platte daken: deze mogen tijdens de broedperiode niet worden verstoord.
  • Ook kan er vooral in bomen en struiken, een enkele nestelende zangvogel worden verwacht welke tijdens het broeden evenmin mag worden verstoord.
  • Nesten mogen buiten de gebruiksperiode worden verwijderd, terwijl voor broedende meeuwen op de daken ook tijdige voorzorgen overwogen kunnen worden.

Uitsluitingen overige zwaarder beschermde soorten
In het werkgebied met zijn omgeving kunnen op basis van verspreiding en habitatbeoordeling alle overige zwaarder beschermde soorten van vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelde soorten worden uitgesloten van effecten door de ingreep.

Uitvoering van het voornemen

Flora en fauna vormen géén belemmering voor uitvoering van het voornemen, met deze eindrapportage als bewijslast.

Algemene Zorgplicht
De Wet natuurbescherming erkent de intrinsieke waarde van het in het wild levende dier. Dat betekent dat voor de wet alle dieren van onvervangbare waarde zijn en dat mensen daar niet onzorgvuldig mee mogen omspringen. Vanuit deze gedachte is de zorgplicht in de wet opgenomen. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (en dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Dit is een algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Concreet betekent dit dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Conclusie
Op basis van de per 1 januari 2017 geldende Wet natuurbescherming en het provinciale natuurbeleid levert het aspect ecologie geen planologische belemmering op. Bij uitwerking van de bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige realiserings- en uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het wijzigingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, waaronder regels voor parkeren, en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Tuin
De gronden vóór de meeste woningen in het plangebied zijn bestemd tot "Tuin". Ook tussen de woningen is de bestemming Tuin opgenomen om de openheid te behouden. In deze bestemming zijn specifieke regels voor bouwen en gebruik opgenomen, zoals dat gebruikelijk is in Zandvoort. Bebouwing in deze bestemming is in beperkte mate mogelijk, bijvoorbeeld voor erkers. Onoverdekt parkeren is alleen toegestaan achter de voorgevelrooilijn, behalve als hiervóór een oprit aanwezig is naar de op datzelfde perceel aanwezige parkeergelegenheid. Ook is parkeren hiervóór toegestaan als de functieaanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' is opgenomen.

Artikel 4 Wonen 1
De grondgebonden woningen (vijf vrijstaande woningen) zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - 1'. Logiesverstrekking (het verstrekken van nachtverblijf voor een korte periode aan niet meer dan vier personen) is bij recht toegestaan. Binnen de bestemming mogen de hoofdgebouwen (=de woningen zelf) alleen binnen de ingetekende bouwvlakken worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken geldt daarnaast nog een verbale erfbebouwingsregeling. In de bestemming zijn gedetailleerde regels gegeven voor hoogte, dakhelling, situering, siervijvers, zwembaden, aan-huis-gebonden beroep (bij recht) en aan-huis-gebonden bedrijf (via afwijking). Ook worden regels gegeven voor dakkapellen en dakopbouwen. Via diverse afwijkingsbevoegdheden kan worden afgeweken van de bij recht gegeven maten, zoals bijvoorbeeld een andere dakhelling. Een te steile dakhelling is in elk geval niet wenselijk; omdat dit visueel dan te massief, te breed lijkt. Daarom is deze afwijkingsbevoegdheid erg beperkt.

Artikel 5 Wonen 2
De bestemming 'Wonen 2' is grotendeels gelijk aan de bestemming 'Wonen - 1', met dien verstande dat in 'Wonen - 2' alleen gestapelde woningen zijn toegestaan. Het bestaande rijksmonument heeft tevens de aanduiding 'Cultuurhistorische waarden'. Hiervoor geldt, in afwijking van de bouwregels die voor de ter plaatse vigerende bestemming gelden, dat de bestaande situering, maatvoering en kaprichting van het hoofdgebouw als maximale maatvoering geldt. Buiten de bouwvlakken geldt daarnaast nog een verbale erfbebouwingsregeling.

Artikel 6 en 7 Waarde - archeologie 1 en 2
De voor 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt dat bodemverstorende bouwwerkzaamheden in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m² betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport dient te worden overlegd. Voor 'Waarde - Archeologie 2' is dat dit meer dan 500 m² en 0,40 meter onder het maaiveld.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 8 Antidubbeltelregel
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het wijzigingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 9 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn hier regels opgenomen over de aan te houden parkeernormen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het wijzigingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het wijzigingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving wijzigingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een wijzigingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het wijzigingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een wijzigingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het wijzigingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de wijzigingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  • 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  • 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  • 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Financiële haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten anterieure overeenkomst. Hiermee zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de anterieure overeenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp wijzigingsplan toegezonden aan Rijkswaterstaat, Provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland en Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

9.2 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpwijzigingsplan vanaf 14 september 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn 7 schriftelijke zienswijzen ontvangen. Als vervolg hierop heeft er op 7 december 2018 een bijeenkomst plaatsgevonden, waarin de vier woningen aan de zuidoostzijde van het Rijksmonument niet meer in een 'hofje' liggen, maar naast elkaar in een rijtje, gericht op de Kostverlorenstraat. Deze aanpassingen zijn positief ontvangen. Voor de beantwoording van de Nota van beantwoording zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 7.