4.11 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 4.
Gebiedsbescherming
De ontwikkelingen vinden plaats in een bestaand havengebied en op bestaand bedrijventerrein. Vanuit het plangebied vindt reeds veel verstoring plaats van het Natura 2000-gebied. Het toekomstige gebruik van het deelplangebied zal in grote lijnen hetzelfde zijn als het huidige gebruik. Tijdens de bouwwerkzaamheden kan de tijdelijke verstoring wel toenemen. Door maatregelen te nemen (speciale verlichting, werken buiten broedseizoen) kan deze tijdelijke verstoring tot een minimum beperkt worden. In het Natura 2000-gebied blijft ook voldoende onverstoord gebied over. (Significant) negatieve effecten kunnen dan ook worden uitgesloten.
In de aanwijzingsbesluiten van de beschermde natuurmonumenten is niet opgenomen dat met externe werking rekening moet worden gehouden. Aangezien er geen ingrepen in de beschermde natuurmonumenten worden voorzien, treden er geen negatieve effecten op.
De ontwikkelingen zijn eveneens niet van invloed op het functioneren van de buiten het plangebied gelegen EHS-gebieden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan biedt enkele ontwikkelingsmogelijkheden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
- Voorafgaand aan de ontwikkelingen dient in geval van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten nader veldonderzoek uitgevoerd te worden. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het onderzoeksseizoen, dat over het algemeen tussen maart en oktober ligt.
- Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
Als rekening wordt gehouden met bovenstaande uitgangspunten staat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.