direct naar inhoud van 4.2 Ruimtelijke structuur
Plan: Museumkwartier en Valeriusbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01

4.2 Ruimtelijke structuur

4.2.1 Bouw- en goothoogte

Analyse

Het Museumkwartier tussen het Vondelpark en de Boerenwetering kwam tussen 1870 en 1920 tot stand op basis van een plan van de gemeente en de architect P.J.H. Cuypers. De wijk was begin af aan bedoeld als luxe wijk. Het plan is echter niet helemaal uitgevoerd zoals gepland. Voordat het bebouwingsplan werd vastgesteld, waren de Vossiusstraat en de P.C. Hooftstraat al aangelegd. De bebouwing is er daarom van vroege datum en onregelmatig in hoogte. Deze dateert van 1870-1880. De bebouwing van bouwblokken en villa's aan de westzijde verliep volgens plan, aan de oostzijde lukte dat minder goed. Een waskaarsenfabriek die tot 1906 op het gebied, ongeveer tussen de Honthorststraat en de Ruysdaelstraat stond, verhinderde een planmatige invulling. De bebouwing aan de oostzijde dateert daarom vooral van na 1906. Het gaat om luxe woningen (villa's, herenhuizen en etagewoningen) voor de gegoede burgerij. In enkele straatwanden wisselt de hoogte, met name langs de Johannes Vermeerstraat en de Van Miereveldstraat. Dat geldt niet voor de woningen in de zuidoostelijke punt die in de volksmond als Duivelseiland werd betiteld, omdat dit stukje land een somber karakter en voor de aanleg van de Roelof Hartstraat in een uithoek van de stad lag. Ten zuiden van de fabriek waren particulieren eind 19de eeuw al met de aanleg van straten en bebouwing begonnen op basis van het landschappelijk verkavelingspatroon. De bebouwing dateert van rond 1900, is meestal van minder esthetische kwaliteit en telt vrijwel overal vier lagen en kap.

De delen in het plangebied ten zuidoosten en zuidwesten van de Van Baerlestraat en Roelof Hartsstraat laat een menging zien tussen bebouwing van rond 1900 en die van '20-'40. Dit deel kwam tot stand op basis van uitbreidingsplan van Lambrechtsen van Ritthem en H.P. Berlage en bestaat voor het overgrote deel uit gesloten bouwblokken. Het door Berlage ontworpen Roelof Hartplein vormt een scharnierpunt tussen de 19de eeuwse en vroeg 20ste eeuwse delen en de architectuur van de wanden is daarop ook vormgegeven. Een uitzondering hierop is het blok met een getrapte gevel uit 1899. Omdat Berlage onderscheid maakte tussen woningen die langs hoofdaders van de stad lagen en aan buurtstraten, verschillen de bouwhoogten vooral in het zuidoostelijk deel. De woonbebouwing rond de Harmoniehof is geheel als Rijksmonument aangewezen, waarmee de bouwhoogtes hier eigenlijk vastliggen.

Vanaf 1898 hield een adviescommissie van de gemeente toezicht op de esthetische kwaliteit van de bebouwing, zodat de esthetische kwaliteit van de architectuur erg hoog is. Hoewel het daar soms wel de schijn van heeft, zijn veel panden eind 19de, begin 20ste eeuw niet afzonderlijk ontworpen, maar gaven bouwondernemers opdracht om een ontwerp van twee of meerder panden te maken. Een straatwand kan daarom uit een afwisseling van enkel ontworpen en als serie ontworpen panden bestaan. Soms besloeg zo'n ontwerp de gehele kopbebouwing van een bouwblok. Bij de beoordeling van de bouwhoogtes wordt daarom uitgegaan van de architectonische eenheden en niet van panden. In de eerste helft van de 20ste eeuw werden vaak hele blokken door één architect ontworpen. Waren daar meerdere architecten bij betrokken, dan vond een goede afstemming tussen de ontwerpers plaats.

Voor het gedeelte tussen de Koninginneweg-Willemsparkweg en de De Lairessestraat was vermoedelijk al voor 1900 een algemeen stedenbouwkundig plan gemaakt. Particuliere bouwmaatschappijen waarvan 'Weltevreden' de grootste was, diende deelplannen in met een preciezere aanduiding van de rooilijnen. De opzet is sterk vergelijkbaar met de principes volgens welke het plan Kalff tot stand kwam. Het slagenlandschap werd als richtlijn gebruikt, hoewel de straten niet altijd samenvielen met de ligging van de tochtsloten. Er ontstonden lange straten die overigens breder zijn dan in de Pijp. De vorm van het Emmaplein en de ruitvormige pleintjes in de Johannes Verhulststraat werden in deze plannen opgenomen, die zo kenmerkend zijn voor deze buurt. Vermoedelijk is het plan van Kalffs opvolger, L.C.M. Lambrechtsen van Ritthem het uitgangspunt voor deze bebouwing geweest.

Door de hoge kwaliteit van de architectuur bevinden zich in het plangebied veel Rijksmonumenten. Ze staan op de ordekaart aangegeven. De bebouwingstypologie in het Museumkwartier varieert kortom van bebouwing van hele straatwanden (P.C. Hooftstraat en Vossiusstraat), gesloten bouwblokken en vrijstaande woningen en villa's. Tussen de kopbebouwing en de langswanden van een bouwblok zijn vaak ruimtes open gelaten voor daglicht toetreding. Het is wenselijk dat deze ruimtes open blijven.

Beleid

In het plangebied is er veel verschil in de bouw- en goothoogten van panden. Bij veel bouwblokken verschillen de hoogten ook per pand. In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met de verschillende bouw- en goothoogten binnen het plangebied. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat bestaande rechten in principe niet mogen worden beperkt en dat bestaande hogere gebouwen opgenomen worden in het bestemmingsplan. Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle feitelijke bouw- en goothoogtes van de panden geïnventariseerd. Deze feitelijke hoogte is per pand vastgelegd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009.

Een ander belangrijk uitgangspunt is dat bestaande stedenbouwkundige en architectonische waardevolle structuren en panden zo veel mogelijk behouden blijven. Bij de vaststelling van de keuzenotitie is een keuze gemaakt om de bouwhoogte per pand en/of per blok vast te leggen conform bestaande rechten. Hogere bouwwerken worden conform bestaande situatie vastgelegd. Ook wordt er een algemene binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Omdat de bestaande rechten in het Museumkwartier voortkomen uit de Bouwverordening Amsterdam is voor dit gedeelte van het plangebied gekozen niet de bestaande rechten over te nemen maar te onderzoeken wat een wenselijke bouwhoogte is per pand, straatwand of blok. De bouwmogelijkheden vanuit de Bouwverordening Amsterdam zijn zeer ruim en kunnen het stedenbouwkundige karakter van het Museumkwartier aantasten. Daarom is op basis van een analyse voor het Museumkwartier nader bepaald waar een regeling voor de goot- en bouwhoogte per pand gewenst is en waar een regeling voor de goot- en bouwhoogte per bouwblok gewenst is.

Om tot een juiste regeling voor de goot- en bouwhoogtes te komen is Bureau Monumenten en Archeologie (hierna: BMA) gevraagd advies uit te brengen voor het deel van het plangebied waar nu vanuit het geldende bestemmingsplan de bouwverordening 1984 van kracht is. BMA heeft in het kader van het bestemmingsplan een analyse uitgevoerd naar de bestaande kwaliteiten van de gebouwde omgeving in het gedeelte van het plangebied waar nu de bouwverordening van kracht is. Zij heeft met dit advies richting gegeven aan vraag waar een regeling per pand, per straatwand of per blok gewenst is. Hierop is inhoudelijk al ingegaan in paragraaf 3.6.4 waarnaar kortheidshalve wordt verwezen. De analyse is opgenomen in bijlage 4.

Voor de Valeriusbuurt is deze analyse niet uitgevoerd omdat in deze buurt de bestaande rechten gebaseerd zijn op de bestaande situatie. Binnen dit overige deel van het plangebied geldt op grond van de geldende bestemmingsplannen voor elk pand een bouwhoogtecategorie die een minimale en maximale goot- en bouwhoogte kennen. De maximum bouwhoogten zijn in het bestemmingsplan overgenomen en bieden voldoende bouwmogelijkheden zonder dat de stedenbouwkundige kwaliteit wordt aangetast. Op deze manier worden bestaande stedenbouwkundige en architectonische waardevolle structuren en panden maximaal beschermd en wordt bij minder beeldbepalende panden/blokken enige flexibiliteit in bouwmogelijkheden aangebracht.

Regeling

Bij het bepalen van de goot- en bouwhoogten in het Museumkwartier is vanuit cultuurhistorisch opzicht een aantal criteria relevant.

De periode waarin de bebouwing tot stand kwam is van belang. Bij aanvang van de stadsuitbreiding rond 1870 werd nog in wisselende hoogtes gebouwd. Dat is goed waar te nemen in de P.C. Hooftstraat, aan het Schapenburgerpad en aan de Van Baerlestraat tussen de Vondelburg en de Paulus Potterstraat. Architectuureenheden van 4 en 5 lagen wisselen architectuureenheden van 2 lagen hoog af. Later, vanaf ca. 1890, wordt één hoogte per bouwblok aangehouden.

Ook is de bouwtypologie van belang. Binnen dit criteria is gekeken naar doorlopende straatwanden, bouwblokken en vrijstaande gebouwen zoals villa's. Veel panden zijn niet afzonderlijk ontworpen maar in serie van twee of meer. Daarom worden niet per pand maar per architectuureenheid gekeken. Een ontwerp kan ook de gehele kopbebouwing van een bouwblok beslaan. In de eerste helft van de 20steeeuw werden vaak hele blokken door één architect ontworpen. Gaten in de lange wanden van de 19de eeuwse bouwblokken, vlak voor de kopbebouwing gelegen, zijn uit oogpunt van lichttoetreding van belang en om ruimte te maken voor balkons van de kopbebouwing aan de achterzijde. Hier wordt de hoogte van de afsluitende wand of één-laags bebouwing in het bestemmingsplan aangehouden.

Op basis van de uitgevoerde analyse door BMA zijn 6 deelgebieden onderscheiden waarbij per bouwblok is aangegeven welke wijze van regelen van de goot- en bouwhoogte het beste recht doet aan de waarde van een blok, wand en/of pand. Daarbij is voor elk bouwblok een keuze gemaakt, op basis van bestaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten, of een regeling per pand, per architectuureenheid (vanuit de welstandsnota) of per blok (gehele bouwblok) wenselijk is. Hieronder volgt een beschrijving van deze verschillende manieren van regelen van de bouwhoogte en vervolgens is per bouwblok aangegeven op welke manier de bouwhoogte is bepaald.

Pand

Panden met de status van rijksmonument en panden met een architectonische of stedenbouwkundig (cultuurhistorisch) waardevolle bouwhoogte hebben in dit bestemmingsplan een maximum bouwhoogte gekregen die overeenkomt met de bestaande situatie. Het betreft de panden in de ordecategorieën 1 en 2 en in orde 3 gelegen binnen de stedenbouwkundige zone A.

Architectuureenheid

Voor de panden die binnen een waardevolle architectuureenheid (vanuit de ordekaart) vallen is één maximale goot- en bouwhoogte opgenomen op in het bestemmingsplan. Deze maximale goot- en bouwhoogte is gelijk aan de maximale goot- en bouwhoogte die in de bestaande situatie voorkomt binnen de architectuureenheid. Uitgangspunt is dat deze maximale goot- en bouwhoogte niet hoger mag zijn dan nu op basis van de bouwverordening 1984 is toegestaan. Wanneer binnen een architectuureenheid goothoogtes variëren van 12 tot 14 meter is de maximale goothoogte binnen de hele architectuureenheid maximaal 14 meter. Dit principe geldt ook voor de maximum bouwhoogte binnen een architectuureenheid.

Blok

Voor bouwblokken waar volgens het onderzoek van BMA bepaalde verschillen in bouwhoogte niet beschermenswaardig zijn is een regeling per blok opgenomen. Hierbij is net als binnen de regeling per architectuurorde en per straatwand een bouwhoogte opgenomen voor een heel bouwblok die gelijk is aan de maximale goot- en bouwhoogte die in dat bouwblok in de bestaande situatie voorkomt. Uitgangspunt is, net als bij de regelingen per architectuureenheid en de regeling per straatwand, dat deze maximale goot- en bouwhoogte niet hoger mag zijn dan nu op basis van de bouwverordening 1984 is toegestaan. Wanneer binnen een bouwblok goothoogtes variëren van 12 tot 18 meter en de maximale goothoogte op basis van de bouwverordening maximaal 15 meter bedraagt, is de maximale goothoogte binnen het bouwblok maximaal 15 meter. De bestaande hogere goothoogtes van bijvoorbeeld 18 meter worden als uitzondering op de regeling die voor het hele bouwblok geldt opgenomen op de plankaart. Wanneer binnen een bouwblok aan een bepaalde zijde hogere goothoogtes zijn toegestaan dan bijvoorbeeld 15 meter wordt voor die zijde een hogere maximale goothoogte opgenomen.

4.2.2 Binnentuinen

Analyse

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle binnentuinen geïnventariseerd. Daarbij zijn observaties gedaan vanaf balkons of dak om te inventariseren waar sprake is van bebouwing dan wel afwijkend gebruik. De situatie is per bouwblok vastgelegd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009. In het plangebied is er veel verschil in de mate van bebouwing in de binnentuinen. Over het algemeen kan worden gesteld dat waar sprake is van overwegende woonbebouwing de binnentuinen inderdaad als tuinen zijn ingericht, met een beperkte aanwezigheid van bebouwing. Ook de woningtypen zijn van belang; bij huurwoningen komen bijna geen bebouwingen in de achtertuinen voor en bij koopwoningen wel. Waar niet-woonfuncties de overhand hebben is geconstateerd dat de binnentuinen ook voor deze niet-woonfuncties worden ingezet, in bebouwde dan wel niet-bebouwde vorm. In de binnentuinen van de geldende bestemmingsplannen mag, met uitzondering van een kleine berging, feitelijk niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor de panden met een niet-woonfunctie aan de P.C. Hooftstraat (hier mag binnen het vorige bestemmingsplan het achterliggende bedrijfserf volledig worden bebouwd) en het westelijke deel van de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat (hier mag binnen het vorige bestemmingsplan 50 m2 van het bedrijfserf bebouwd worden voor opslag). Van deze uitbreidingsmogelijkheden is volop gebruik gemaakt. Overigens betrekken veel winkeliers in het westelijke deel van de Van Baerlestraat en de Cornelis Schuytstraat de opslagruimte achter hun panden bij de winkel. Aan het handhaven van deze situatie is tot op heden geen prioriteit gegeven. Bestaande grotere bouwwerken in de binnentuinen zijn, in bijvoorbeeld het bestemmingsplan Museumplein e.o. , ingepast. In de bestemmingsplannen Vondelpark- Concertgebouwbuurt en Noorder Amstelkanaal vallen de bouwwerken onder de werking van de overgangsbepalingen, indien zij al voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig waren.

Beleid

In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met bestaande bebouwing en toekomstige bebouwing in de binnentuinen. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het open en groene karakter van de binnentuinen behouden blijft en waar mogelijk versterkt wordt; uitbreiding van bebouwing in de binnentuinen is niet wenselijk. In de nu geldende bestemmingsplannen zit wel een flexibiliteitsbepaling waarmee, onder voorwaarden, een uitbreiding van bebouwing (zowel hoofd- als bijgebouwen) aan de achterzijde van gebouwen in de bestemming tuinen mogelijk is.

Regeling

  • Voor woningen, geen rijksmonumenten zijnde, is er geen bijgebouwenregeling opgenomen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), welke op 1 oktober 2010 in werking treedt, vergroot de bouwmogelijkheden van vergunningsvrij bouwen. Daarom is ervoor gekozen om met het bestemmingsplan geen extra aanvullende bouwmogelijkheden te creëeren. De Wabo geldt niet voor monumenten. Het bestemmingsplan voorziet daarom wel in een bijgebouwenregeling voor deze panden.
  • Voor rijksmonumenten heeft het opnemen van een bijgebouwenregeling wel een toegevoegde waarde. Indien de monumentenwet het toelaat, kan er dan op grond van het bestemmingsplan een bouwvergunning verleend worden.

Het voorgaande leidt ertoe dat de opgenomen bouwvlakken voor vrijstaande bijgebouwen bij woningen van de verbeelding gehaald worden. De aan- en uitbouwen die op de verbeelding staan kunnen behouden blijven (het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft aan dat binnen een afstand van 2,5 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw bouwwerken mogen opgericht. Het opnemen van deze aan- en uitbouwen in een bouwvlak leidt niet tot een toename van oppervlakte van bouwwerken).

De bestaande, legale, grotere bijgebouwen die straks niet vergunningvrij terug gebouwd kunnen worden, zijn wel opgenomen met een bouwvlak op de verbeelding. Indien dit niet gebeurt, worden deze opstallen weg bestemd. Weg bestemmen kan alleen indien het aannemelijk is dat deze binnen de planperiode verdwijnen. Daar is geen sprake van.

Ten aanzien van bijbehorend bouwwerken, zoals die zijn geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het daaraan gekoppelde Besluit omgevingsrecht, is een specifieke regeling opgenomen. Voor zover panden zijn aangewezen als monument kunnen geen bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Daarom voorziet het bestemmingsplan voor die gevallen in de mogelijkheid dat binnen een afstand van 2,5 meter vanaf het oorspronkelijke hoofdgebouw aanbouwen en uitbouwen kunnen worden gerealiseerd en tevens vrijstaande bijgebouwen met een oppervlak van maximaal 9 m2 kunnen worden gebouwd.

Voor wat betreft gebruik van de (vrijstaande) bijgebouwen, is aangesloten bij de Wabo. Vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend functioneel ondergeschikt gebruikt worden ten dienste van het gebruik in het hoofdgebouw.

Door aan te sluiten bij de Wabo, worden er meer mogelijkheden geboden voor het gebruik van vrijstaande bijgebouwen, dan in de vigerende bestemmingsplannen. Het gebruik werd meestal beperkt tot tuinhuis, zowel bij woonfuncties als niet-woonfuncties. De gebruiksmogelijkheden die nu worden geboden, sluiten meer aan bij het feitelijke gebruik en ook het meest doelmatige gebruik. In het geval van hele grote bijgebouwen, kan gesteld worden dat deze verruiming in gebruiksmogelijkheden nog steeds niet het meest optimale gebruik van het bijgebouw kunnen faciliteren. Zo heeft de stadsdeelraad bij amendement besloten het bestemmingsplan aan te passen in die zin, dat voor het grote vrijstaande bijgebouw in de achtertuin van het perceel Pieter Baststraat 19 het eveneens mogelijk moet zijn om daar een zelfstandige functie (i.c. kantoor) te kunnen realiseren. Zelfstandig betekent in dit kader dat het gebruik van het hoofdgebouw in het bijgebouw voortgezet mag worden en niet langer de eis geldt dat het gebruik van het bijgebouw ondergeschikt moet zijn aan de functie in het hoofdgebouw.

4.2.3 Gebouwde en onbebouwde parkeervoorzieningen

Analyse

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan zijn begin 2009 alle gebouwde en ongebouwde parkeerplaatsen geïnventariseerd. De inventarisatie is afgerond op 6 april 2009. Parkeren op eigen terrein (zowel gebouwde als ongebouwde voorzieningen) komt veelvuldig voor in het plangebied. In de huidige bestemmingsplannen zijn de parkeervoorzieningen met een aanduiding weergegeven. Deze aanduidingen zijn eveneens geïnventariseerd en naast de feitelijke situatie gelegd. In sommige gevallen is sprake van nieuwe parkeersituaties, waarbij geparkeerd wordt waar dit niet is vastgelegd, dan wel vastgelegde parkeerrechten niet (meer) worden gebruikt.

Beleid

In de keuzenotitie Bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt is een afweging gemaakt hoe om te gaan met bestaande ongebouwde en gebouwde parkeervoorzieningen. De Nota Parkeren geeft aan dat bij herontwikkeling voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Ongebouwde parkeervoorzieningen zijn daarbij niet gewenst. Tegelijkertijd heeft het voormalige stadsdeel Oud-Zuid een lijn ingezet om het open en groene karakter van tuinen te behouden. In navolging van de vorige 2 punten is in de keuzenotitie en het voorontwerpbestemmingsplan aangegeven/ besloten om alleen gebruikte, legale parkeervoorzieningen op te nemen in het bestemmingsplan.

In de stasdeelraadscommissie RW van 8 september 2010 heeft een heroverweging plaats gevonden waarin het volgende is vastgesteld (zie ook bijlage 6). Het opheffen van illegale parkeerplaatsen op eigen terrein door actief te handhaven leidt er toe dat auto's die nu op eigen terrein staan, verplaatst worden naar de openbare ruimte. Hierdoor neemt de parkeerdruk toe. Bij (illegale) situaties, welke sinds lange tijd bestaan leidt het 'ineens' handhaven tot onbegrip, met de daarbij behorende juridische bezwaarprocedures. Deze illegale situaties hebben echter tot op heden niet of nauwelijks tot planologische problemen geleid. Daarmee zijn er niet direct belemmeringen voor het legaliseren van deze parkeervoorzieningen.

Een aspect dat meespeelt is dat handhaving kan leiden tot het vertrek van bedrijven, die economisch van belang zijn voor het stadsdeel. Het mag niet zo zijn dat met het onmogelijk maken van feitelijke parkeerplaatsen het onaantrekkelijk wordt voor bedrijven om in het stadsdeel te blijven (of zich nieuw te vestigen). Het gaat veelal om ondernemingen die een belang hechten aan de locatie Museumplein vanwege de mooie uitstraling om buitenlandse klanten als het ware te lokken naar Amsterdam. Zij kiezen dus bewust voor het Museumplein als charmante kantoorlocatie. Door nu het parkeren te verbieden in de tuinen moeten zij uitwijken naar parkeerplaatsen in de openbare ruimte en de parkeerplaatsen die de parkeergarage aan het Museumplein biedt. Echter voor buitenlandse klanten is het niet gemakkelijk om de parkeergarage aan het Museumplein te vinden. Voor de internationale kantoorpanden is het dus van belang dat haar internationale klanten kunnen parkeren dichtbij het kantoorpand. Als de mogelijkheid wordt ontnomen om te parkeren bij het pand dan is dit lastig om haar internationale klanten uit te nodigen. Deze economische invalshoek ligt daarom ook ten grondslag aan de beleidskeuze om het parkeren in tuinen in feitelijk bestaande situaties en situaties waar het geldende bestemmingsplan het reeds toestaat mogelijk te (blijven) maken.

Regeling

De illegale situaties die bekend zijn bij het stadsdeel worden met een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Voor de situaties die niet bekend zijn, kan in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend worden op grond van artikel 25 lid a onder 7. Aan de afwijkingsmogelijkheid worden de volgende voorwaarden gesteld:

  • aangetoond moet worden dat, ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan Museumkwartier en Valeriusbuurt, het fysiek mogelijk was om op eigen terrein te parkeren;
  • voor het aantal auto's dat op eigen terrein geparkeerd wordt, is momenteel geen parkeervergunning aanwezig en/of een eventueel verleende parkeervergunning voor het openbaar gebied wordt ingetrokken;
  • er dient een in- en uitrit beschikbaar te zijn voor het ontsluiten van de parkeerplaatsen.

Met deze regeling wordt voorkomen dat de parkeerdruk in de openbare ruimte toeneemt; er behoeven geen extra parkeervergunningen voor het openbaar terrein uitgegeven te worden. Een bijkomend voordeel is dat lopende bezwaarprocedures, welke nu bij de commissie bezwaarschriften liggen, beëindigd kunnen worden.

4.2.4 Ondergronds bouwen

Analyse

In de tot nu toe geldende bestemmingsplannen is geen regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. Er is evenwel sprake van verschillende vormen van ondergronds bouwen binnen het bestemmingsplan, zowel ten behoeve van de woonfuncties alsook voor niet-woonfuncties. Daarbij horen onder andere ook parkeerkelders.

Beleid

Er is in de Keuzenotitie voorgesteld om in het nieuwe bestemmingsplan de realisatie van kelders onder bebouwing direct mogelijk te maken. Dit uitgangspunt is in het voorliggende bestemmingsplan gewijzigd in verband met de geohydrologische effecten die kunnen volgen uit het onbeperkt toestaan van kelders. Ondergronds bouwen is binnen het bouwvlak nog steeds mogelijk gemaakt, maar als afwijking van het bestemmingsplan. Buiten het bouwvlak kunnen kelders gebouwd worden ten behoeve van parkeren na gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid die het dagelijks bestuur heeft.

Binnen het voormalige stadsdeel Oud-Zuid is er, naast de behoefte aan parkeerkelders en kelders bij woningen en andere gebouwen, ook behoefte aan ondergrondse voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling. Deze ondergrondse bouwwerken worden direct mogelijk gemaakt binnen de openbare ruimte.

Op 7 juli 2009 is de Uitgangspuntennotitie Ondergronds Bouwen vastgesteld. Met deze notitie is een kader geformuleerd aan de hand waarvan bouwinitiatieven die voorzien in ondergronds bouwen efficiënt afgehandeld kunnen worden. Er wordt in de notitie aangegeven dat er aan diverse voorwaarden voldaan moet worden, waarbij er een aantal hard genoemd kunnen worden.

Vaak bestaan de zachtere voorwaarden uit het doen van een onderzoek. Indien een onderzoek uitwijst dat er nadelige gevolgen te verwachten zijn door het ondergrondse bouwwerk, dan kan dit meestal met mitigerende of compenserende maatregelen in het ontwerp verholpen worden.

Andere voorwaarden zijn wat stringenter, bijvoorbeeld: er mag alleen bij maatschappelijke voorzieningen, woningen of bedrijven met bovenstedelijk belang (of bij aantoonbaar bedrijfseconomische noodzaak) ondergronds uitgebreid worden. Ook wordt er een grondpakket verplicht gesteld, zodat het groene karakter van de tuin behouden kan blijven. Voor de rest moet het bouwwerk voldoen aan beleid (bijv. Nota parkeren) en het Bouwbesluit (daglicht- en luchttoetreding). Ook wordt als voorwaarde gesteld dat er geen bomen verdwijnen door de ontwikkeling, hooguit vindt er herplant plaats.

Regeling

Het is niet wenselijk om de bepalingen uit de Uitgangspuntennotitie Ondergronds Bouwen direct in het bestemmingsplan op te nemen, omdat deze dynamisch behoren te zijn. Een zachte voorwaarde kan wellicht gedurende de tien jaar dat een bestemmingsplan geldig is, standhouden. De hardere eisen kunnen door voortschrijdend inzicht nog wijzigen.

In het bestemmingsplan is binnen de diverse bestemmingen geregeld dat alleen bestaande kelders en souterrains zijn toegestaan. Nieuwe ondergrondse bebouwing of vergroting van bestaande ondergrondse bebouwing binnen het bouwvlak is mogelijk gemaakt als afwijking van het bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening. Aan deze afwijkingsmogelijkheid zijn de volgende criteria gekoppeld:

  • a. het gebruik mag uitsluitend ten dienste zijn van de functie in het hoofdgebouw;
  • b. de technische haalbaarheid moet zijn aangetoond;
  • c. er mag geen bezwaar zijn van de diensten, die belast zijn met de zorg op het terrein van milieu- en bouwtoezicht, het waterbeheer en de bescherming van monumenten en archeologie;
  • d. indien de kelder wordt gerealiseerd in een (binnen)tuin, de bovenzijde van het dak ten minste 0,80 meter is gelegen onder de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van de (binnen)tuin en een grondpakket wordt gerealiseerd van minimaal 0,80 meter boven op het dak;
  • e. aangetoond moet zijn dat de ontwikkeling in de tuin niet ten koste gaat van (waardevolle) bomen in de (binnen-)tuin.

Nieuwe ondergrondse bebouwing buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van:

  • parkeergarages en nadat daarvoor een wijzigingsprocedure op grond van artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening is doorlopen. Voor deze wijzigingsmogelijkheid gelden dezelfde criteria als genoemd bij de afwijkingsbevoegdheid, behalve dat het gebruik niet voor de functie van het hoofdgebouw dient te zijn maar ten behoeve van parkeren;
  • de realisatie van kelders en souterains, voor het vergroten van de ruimte, ten behoeve van het gebruik in het hoofdgebouw. Dit kan pas nadat er ontheffing is verleend. De ontheffingsvoorwaarden komen overeen met de wijzigingsvoorwaarden, zoals hiervoor genoemd.
4.2.5 Openbare ruimte (wegen, water en groen)

Analyse

Binnen het plangebied bevinden zich enkele drukke ontsluitingswegen. De overige rijwegen binnen het plangebied zijn alle 30 km/u wegen en hebben een overwegende verblijfsfunctie. In het plangebied aan de zuidzijde bevinden zich parkeergarages voor de bezoekers van de vele voorzieningen op en rond Museumplein. Bovendien is het plangebied per fiets en te voet goed bereikbaar.

Het plangebied is rijk aan groenvoorzieningen. Vrijwel alle straten, pleinen, parken en oevers in het gebied bevatten bomen. Het plangebied bevat een structuur van gesloten bouwblokken, hierdoor kent het gebied veel binnentuinen. In de verschillende buurten in het plangebied zijn de groenvoorzieningen aangepast aan de omgeving van die buurt.

In het plangebied zijn tevens waterlopen te vinden. Kwaliteiten van de waterlopen zijn de openbare toegankelijkheid, de mogelijkheden voor recreatief gebruik van de oevers en het zicht op het water. In het plangebied komen staanplaatsen voor ambulante handel voor. Deze bevinden zich op het Willem Sandbergplein. Ook zijn een aantal kiosken aanwezig op het Leemveld die een vaste plaats hebben.

Beleid

Uitsluitend het structureel groen is als zodanig bestemd. Het snippergroen valt binnen de bestemming waarin het is gelegen, bijvoorbeeld de bestemming 'Verkeer' of 'Water'.

Er is slechts op enkele plaatsen een waterbestemming opgenomen. Het plangebied grenst aan de zuidkant aan het Noorder Amstelkanaal, en aan de oostkant aan de Boerenwetering en aan de noordzijde aan de Singelgracht. Daarnaast is er alleen een waterpartij (vijver) op het Museumplein. De vijver op het Museumplein krijgt de bestemming 'Groen', waarbinnen water mogelijk is. Het Noorder Amstelkanaal, de Boerenwetering en de Singelgracht worden als 'Water' bestemd.

Met de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 in werking is getreden, is het mogelijk om overal in de openbare ruimte voor 3 evenementen per jaar (met een maximale duur van 15 dagen inclusief op- en afbouw van de voorzieningen voor het evenement) een omgevingsvergunning te verlenen (onder de noemer van kruimelgevallen). Het Museumplein heeft binnen de openbare ruimte een bijzondere functie voor evenementen, hier kunnen vaker evenementen plaatsvinden.

De aanwezige ambulante handel op het Willem Sandbergplein is gezien de aanwezige stedenbouwkundige waarde niet wenselijk. Een aantal staanplaatsen is hier reeds lange tijd aanwezig. Aanvullend kan gesteld worden dat een aantal van deze staanplaatsen te kennen hebben gegeven binnen de planperiode de verkoop te beëindigen. De resterende 2 staanplaatsen worden in het bestemmingsplan opgenomen.

Regeling

De openbare ruimte in het plangebied is conform de bestaande situatie bestemd. Hierin is onderscheid gemaakt in structuurbepalend groen (bestemming 'Groen'), water (bestemming 'Water'), 50 km/uur wegen (bestemming 'Verkeer') en overige verkeerswegen ('Verkeer - Verblijfsgebied').

(Rij)wegen bestaan naast rijbanen voor auto's ook uit voet- en fietspaden en ongebouwde parkeervoorzieningen. Alle bestaande wegen binnen het plangebied die toegankelijk zijn voor auto's zijn met de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangegeven. Er worden geen nieuwe wegen en straten aangelegd. Het bestemmingsplan heeft daarom geen gevolgen voor de bereikbaarheid van het gebied per auto. Op de doorgaande wegen zijn deels banen gerealiseerd. Binnen de bestemming 'Verkeer' worden daarom tramvoorzieningen mogelijk gemaakt. De naast de rijbanen gelegen fiets- en voetpaden zijn ook in deze bestemming opgenomen. Ook de gebieden die worden gebruikt voor het parkeren op het maaiveld hebben deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' en'Verkeer' worden algemeen terrassen mogelijk gemaakt.Het Dagelijks Bestuur geeft evenementenvergunningen en terrasvergunningen af voor de openbare ruimte op basis van de APV. Het bestemmingsplan wordt als toetsingskader genoemd in de APV. Daarom is het van belang dat terrassen mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan. De APV is het instrument waarmee bepaald wordt waar er een terras vergund wordt.

Binnen de bestemming 'Water' ligt een aantal woonboten. Deze hebben een nadere aanduiding ligplaats (lp) op de verbeelding. Daarbij is het aantal toegestane woonboten vastgelegd. Onder de noemer woonboot wordt een woonschip of een woonark begrepen. Woonarken zijn alleen toegestaan voor zover dat op de verbeelding is aangegeven door een symbool dat het maximum aantal woonarken weergeeft.