direct naar inhoud van 3.6 Cultuurhistorie en Archeologie
Plan: Museumkwartier en Valeriusbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01

3.6 Cultuurhistorie en Archeologie

3.6.1 Europese en nationale regelgeving

Aan het einde van de jaren tachtig groeide het besef dat archeologische vindplaatsen in Europa ernstig werden aangetast door grootschalige infrastructurele werken, de toename van bouwlocaties en de intensivering van de landbouw. Om het archeologische erfgoed beter te beschermen hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een essentieel uitgangspunt van dit verdrag is dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) in iedere fase van planontwikkeling dient te worden meegewogen. Als behoud in de bodem (bv door middel van technische maatregelen en/of planaanpassing) geen optie is, dient het bouwplan te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen op een juiste wijze (volgens de wettelijk verplichte Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. Het verdrag stelt de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van archeologisch onderzoek. De nieuwe wet ter uitvoering van dit verdrag, de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), is per 1 september 2007 definitief van kracht. Dit heeft onder meer tot gevolg dat elk bestemmingsplan op archeologisch beleid zal worden getoetst. Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief heeft het archeologische beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de wetswijzigingen worden archeologische belangen vanaf het begin van de besluitvorming in de ruimtelijke ordening meegewogen. Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht.

Monumentenwet 1988

In het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten en tal van rijksmonumenten aanwezig. In de Monumentenwet 1988 is onder meer bepaald dat het verboden is om monumenten af te breken of te wijzigen. De aangewezen beschermde monumenten dienen daarom conserverend te worden opgenomen in het bestemmingsplan. Indien delen van het Museumkwartier / de Willemsparkbuurt in de toekomst op grond van de Monumentenwet 1988 als beschermd stadsgezicht worden aangewezen, dient voor deze gebieden een bestemmingsplan te zijn c.q. worden vastgesteld, dat voorziet in de bescherming van de betreffende gebieden.

3.6.2 Provinciaal beleid

Archeologie

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Hierdoor is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitsplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening in acht te nemen. In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven. De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.

Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Wel geldt voor een deel van het plangebied volgens de Archeologische Monumenten Kaart (AMK: terrein 14.611) en de provinciale Cultuur Historische Waardenkaart (CHW: MLA 245A) een hoge archeologische waardering (zie onderstaande afbeelding). Het verwachtingsbeeld van de AMK en CHW is echter algemeen van aard en dient in het kader van de bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01_0008.png"

Plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Het plangebied (rode lijn) valt deels binnen gebieden met een hoge archeologische waardering (oranje). De Cultuurhistorische Waardenkaart van de Provincie Noord-Holland (CHW) komt overeen met het AMK-kaartbeeld.

Geografie

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland is een groot deel van het plangebied weergegeven als 'historische geografie vlakken van waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt het betreffende gebied getypeerd als 'opstrekkende veenontginningen'. Kenmerkend voor de landschappelijke ontwikkeling van dit deel van Amsterdam zijn de veenontginningen en de steeds weer uitbreidende stad Amsterdam. De uitbreidingen gingen ten koste van het agrarische land. Het oorspronkelijke verkavelingspatroon, dat dateert uit de 'Volle middeleeuwen', is op sommige plaatsen nog herkenbaar in de hedendaagse structuur van de woonwijken. De oriëntatie van sloten en kavels is met name zichtbaar. Sloten werden vaak straten en kavels werden woonblokken.

Bouwkunde

Het volledige plangebied is op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland aangewezen als 'Bouwkundige vlakken van zeer hoge waarde'. In de toelichting bij de Cultuurhistorische Waardenkaart wordt genoemd dat het gaat om de historische stedenbouwkundige structuur, zoals ontstaan in de periode van 1877 tot 1917. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de waardevolle stedenbouwkundige structuur van het Museumkwartier / de Valeriusbuurt. In paragraaf 3.6.4 wordt hierop nader ingegaan.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het provinciale beleid. De gebieden waar archeologische bescherming nodig is zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' waardoor verstoring van archeologische waarden door grondroerende werkzaamheden alleen kan plaatsvinden na onderzoek, beoordeling van de waarden en een weging van belangen.

3.6.3 Gemeentelijk beleid

Archeologie

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing. Tegen deze achtergrond is de afdeling Archeologie BMA in 2001 gestart met een nadere inventarisatie van archeologische verwachtingen in elk afzonderlijk stadsdeel. Hiertoe worden onder meer verschillende historische kaartbeelden van het stadsdeelgebied met elkaar vergeleken. Deze inventarisatie is bedoeld als een verfijning van het verwachtingsbeeld van de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland, en de landelijke Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) waarin de stedelijke gebieden niet gekarteerd zijn. De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden kan in een bestemmingsplan (o.a.) worden geregeld met een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport dient te overleggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Monumentenwet. Zowel aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden(voorheen: aanlegvergunning) als afwijking kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg. Bij de bepaling van de vrijstellingsdrempels voor archeologisch wordt een combinatie van factoren, in acht genomen, te weten: a) de specifieke aard van de cultuurhistorische / archeologische waarden, b) het oppervlak van het te ontwikkelen terrein en c) de diepte van de bodemingreep. Volgens deze systematiek gelden in Amsterdam dertien beleidsvarianten met elk een specifieke verwachtingswaarde met daaraan gekoppeld specifieke eisen ten aanzien van noodzakelijk archeologisch veldonderzoek.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid. De gebieden waar archeologische bescherming nodig is zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 2' waardoor verstoring van archeologische waarden door grondroerende werkzaamheden alleen kan plaatsvinden na onderzoek, beoordeling van de waarden en een weging van belangen.

3.6.4 Stadsdeelbeleid

Archeologisch onderzoek BMA

In het plangebied is tot op heden geen archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Concrete aanwijzingen over de kwaliteit van archeologische sporen zijn daarom niet voorhanden. De kwaliteit van eventuele archeologische resten dient daarom op basis van archeologisch veldonderzoek in de nabije omgeving in te worden geschat. De vondsten en structuren die op deze vindplaats werd gedocumenteerd verschaffen nadere informatie over de geschiedenis en topografie van de Amstelveenseweg en omgeving. Ze zijn een goede graadmeter voor het voorkomen van archeologische overblijfselen binnen de plangebieden. In de nabijheid van de plangebieden is het volgende vergelijkbare onderzoek uitgevoerd.

  • In 1998 is op het terrein van het voormalige Boomschorshuisje aan de Amstelveenseweg direct ten noordwesten van het plangebied een archeologische opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn sporen van een ontginningssloot en een middeleeuwse terp uit de 13e eeuw aangetroffen. Daarnaast zijn overblijfselen van de eerste bakstenen bebouwing langs de Amstelveenseweg gedocumenteerd. De bebouwing dateerde van rond 1600. Deze vindplaats verschafte nieuwe informatie over de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam en de onmiddellijke periferie in de 17e-19e eeuw.
  • In 2004 is op het terrein van het Frans Ottenstadion aan de Amstelveenseweg een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) uitgevoerd. Het terrein was opgehoogd met een bijna vier meter dik zandpakket. De archeologische verkenning werd bemoeilijkt doordat dit zandpakket voortdurend afkalfde en in de werkput schoof. Voor zover kon worden waargenomen ontbraken archeologische sporen en resten van de natuurlijke ondergrond onder een zandpakket van 2,5 tot plaatselijk 4 m dik. Gezien het feit dat de oorspronkelijke bodem zich in dit deel van de stad op 2 m +NAP onder een opgebrachte zandlaag van ruim 2 m bevindt, is het waarschijnlijk dat de originele bodem van het veenweide gebied ooit gedeeltelijk is afgegraven voordat het terrein werd opgespoten met zand. Ook kan het zijn dat deze bodemlaag onherkenbaar is samengeperst door de druk van het bovenliggende opgespoten zand. Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied is bekend dat bij de aanleg van het Museumkwartier en de Valeriusbuurt, aan het eind van de 19de-, maar vooral in het begin van de 20ste eeuw, de oorspronkelijke bebouwing is verwijderd en het gebied met ruim 2 m zand is opgehoogd. Het oorspronkelijke niveau van het veenweidegebied lag op 2,00 m +NAP.

Op basis van de inventarisatie van BMA zijn binnen het plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiks- en bewoningsgeschiedenis als landelijk gebied van de 11de tot en met de 19de eeuw en als stedelijk gebied vanaf de 20ste eeuw. Er kunnen in het gebied bewoning en nijverheid langs wegen en verkavelingssloten of afval van de omringende bewoning verwacht worden. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01_0009.png"

Archeologische verwachtingszones

Zone 1 Bewoning langs de Boerenwetering (geel)

Betreft een zone van bewoning aan de westzijde van de Boerenwetering, waarvan de materiële neerslag sporen van gebouwen, losse vondsten en afval kan betreffen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 2 Schagerlaan met pleziertuinen (oranje)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de pleziertuinen langs de Schagerlaan, later Ruysdaelstraat. De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een dichte verspreiding. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 3 Oliemolen en uitspanning Keerweer (groen)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de voormalige oliemolen en latere uitspanning Keerweer aan het eind van de Schagerlaan. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Dergelijke sporen hebben een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 4 Wasblekerij de Honingbij/Koninklijke Waskaarsenfabriek (blauw)

Binnen deze verwachtingszone kunnen sporen voorkomen die gerelateerd zijn aan ambachtelijke activiteiten. De materiële neerslag bestaat onder meer uit funderingen van utiliteitsgebouwen, afvalkuilen met o.a. productieafval en losse vondsten. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 5 Mennonietensloot met molens en warmoezerijen (roze)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met molens en warmoezerijen langs de 17de-eeuwse Mennonietensloot. De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een dichte verspreiding. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 6 Herberg de Nieuwe Boonacker (lichtblauw)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met het buiten en later de herberg De (Nieuwe) Boonacker. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten, tuinen en afvallagen. Dergelijke sporen hebben een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 7 Bewoning langs de Amstelveenseweg (grijs)

Betreft een zone van bewoning aan de oostzijde van de Amstelveenseweg, waarvan de materiële neerslag sporen van gebouwen, losse vondsten en afval kan betreffen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 8 Boerderij/buiten Wel te Vreede en boerderij Nooit Verwacht (rood)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met de het buiten/de boerderij Wel te Vreede en boerderij Nooit Verwacht. Daarbij gaat het om funderingen en sporen zoals beerputten en afvallagen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.

Zone 9 Voormalige Binnendijkse Buitenvelderse Polder (licht-groen)

Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik. De materiële neerslag betreft erven, terpen, verkavelingssporen, sloten en kades van de ontginningsperiode (11de/12de eeuw) tot het gebruik als stedelijk gebied (vanaf de 20ste eeuw). Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag.

Zone 10 Verstoring door bebouwing (licht-grijs)

Bij de aanleg van bebouwing met kelders en souterrains end 19de- en begin 20ste eeuw en de aanleg van ondergrondse parkeergarages en museumdepot eind 20ste eeuw is het bodemarchief dermate verstoord dat de kans op aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering is.

Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidsadvieskaart van het plangebied Museumkwartier en Valeriusbuurt gaat uit van de diverse archeologische verwachtingen en biedt een ruimtelijk overzicht van de archeologische maatregelen voor specifieke zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden (in samenhang met de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen) gekoppeld aan de aard en omvang van de toekomstige bodemingrepen. Dit waarderingsstelsel resulteert in beleidsmatig maatwerk door clustering van twee soorten verwachtingen (een hoge en een lage verwachting) binnen twee soorten beleidszones, ieder met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen. Daarnaast is in een groot deel van het plangebied het bodemarchief door bouwactiviteiten dusdanig verstoord dat de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.K1005BPSTD-VG01_0010.png"

Archeologische Beleidszones op basis van de archeologische verwachtingszones en verstoringen

Beleid bij hoge verwachting (geel: verwachtingszones 1 tot en met 8)

Vanwege de hoge verwachting geldt als beleid dat bij grondroerende werkzaamheden groter dan 500 m2 en dieper dan 2,50 m onder maaiveld een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het bouwplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.

Beleid bij lage verwachting (groen: verwachtingszone 9)

Vanwege de lage verwachting geldt als beleid dat alleen bij grondroerende werkzaamheden groter dan 10.000 m2 en dieper dan 2,50 m onder maaiveld een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in het bouwplan wordt opgenomen. Voor de uitvoering van een Inventariserend Veldonderzoek is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist.

Beleid bij verstoring (grijs)

Vanwege de hoge mate van bodemverstoring is dit deel van het plangebied vrijgesteld van verdere archeologische maatregelen. Voor het gehele plangebied geldt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij de gemeente aangemeld dienen te worden, zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Cultuurhistorisch advies over bouwhoogtes in het Museumkwartier en de Valeriusbuurt BMA

Met het oog op de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is BMA verzocht te adviseren over welke bouwhoogtes per pand, architectuureenheid of bouwblok toelaatbaar zijn vanuit cultuurhistorisch perspectief. Reden daarvoor is dat voor het Museumkwartier en een deel van de Valeriusbuurt de bouwverordening van toepassing is, welke op bepaalde locaties grote bouwhoogtes toelaat.

BMA heeft het advies gebaseerd op een onderzoek naar de historische ontwikkeling van het plangebied en een beoordeling van de architectuur van de bouwblokken ter plekke. Het advies is in bijlage 4 bij deze plantoelichting opgenomen. Het advies strekt ertoe dat de bouwhoogte per pand wordt geregeld voor zover het panden betreft die in de kaarten bij de welstandsnota, de zogenoemde ordekaarten, zijn aangewezen als orde 1, orde 2 en orde 3 voor zover deze laatstgenoemde ordecategorie is gelegen binnen de stedenbouwkundige zones A en B.

Panden van orde 1 zijn rijks- of gemeentelijk monument. Orde 2 panden worden in de welstandskaart beschouwd als 'monumentwaardige bouwwerken met een nadrukkelijke architectonische verbijzondering en bouwwerken met een bijzondere cultuurhistorische betekenis'. Onder orde 3 gewaardeerde bebouwing wordt verstaan 'karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde'.

De bouwhoogte van orde 1 en orde 2 panden wordt overeenkomstig het advies van BMA per pand geregeld. Of de bouwhoogte van de bebouwing in orde 3 per pand moet worden vastgesteld is afhankelijk van stedenbouwkundige overgingen en dus van de zonewaardering van straat of plein waaraan deze bebouwing staat.

Onder stedenbouwkundige zone wordt het openbaar gebied verstaan d.w.z. straten en pleinen, dan wel combinaties of gedeelten daarvan, in samenhang met de flankerende bebouwing, groen, water en privé tuinen die grenzen aan het openbaar gebied. Bij de stedenbouwkundige zone gaat het om de ruimtelijke samenhang van al die elementen. Daarbij is de stedenbouwkundige zone A de hoogste in waardering. Deze zone is te beschouwen als een dragende structuur van een potentieel beschermd stadsgezicht. Het wordt daarom van belang geacht dat ook voor orde 3 panden, gelegen in een stedenbouwkundige zone A, de maximum bouwhoogte per pand wordt geregeld.

Orde 3 panden, liggend aan stedenbouwkundige zone C of basiszone, en basisordepanden, liggend aan stedenbouwkundige zone B, C of basiszone worden per blok geregeld. Deze zones zijn immers van minder belang. Op deze manier wordt voor de meest van belang zijnde panden voor wat betreft de maximum bouwhoogte maatwerk geleverd maar kan daarnaast bij de overige bouwwerken ook enige flexibiliteit worden verwezenlijkt in het bestemmingsplan.

Welstandsnota Oud Zuid (juli 2004)

In de Welstandsnota Oud Zuid wordt beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegeven bevoegdheid om aanvragen voor een omgevingsvergunning te toetsen op 'redelijke eisen van welstand'.

Het plangebied van onderliggend bestemmingsplan is in de Welstandsnota ingedeeld in de categorie 'gebieden met een bijzonder welstandsniveau'. In deze gebieden is het welstandstoezicht erop gericht om aantasting van de ruimtelijke karakteristiek te voorkomen en de bestaande kwaliteit te versterken. Het betreft gebieden met architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke en / of stedenbouwkundige waarden. Aan de Welstandsnota Oud Zuid liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

  • Het welstandsbeleid dient gericht te zijn op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van stadsdeel Oud Zuid;
  • Het beleid moet stimulerend en klantvriendelijk zijn, het moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn;
  • De regels dienen ten minste een ondergrens te waarborgen en moeten overzichtelijk zijn. Afhankelijk van het ambitieniveau dient er sprake te zijn van maatwerk per gebied;
  • In het recente verleden is door het stadsdeel welstandsbeleid vastgesteld voor de 19de eeuwse Ring en de Gordel '20-'40. Dit beleid is in de Welstandsnota Oud Zuid opgenomen.

De welstandsnota is gedigitaliseerd en heet tegenwoordig 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, stadsdeel Zuid'.