direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bloemaertlaan 20 te Alkmaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0361.BP00164-0305

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie aan de Bloemaertlaan 20 te Alkmaar is een plan voor herontwikkeling ontstaan. Het plangebied betreft een wat gedateerde kantoorlocatie op een markante plek in een woonwijk. De locatie ligt aan de westkant van de stad. De initiatiefnemer wil op deze locatie de bestaande bebouwing (een kantoorgebouw) slopen om zo ruimte te maken voor de bouw van 10 grondgebonden woningen en 6 appartementen. Dit is op basis van de huidige bestemming niet mogelijk. De gemeente wil de ontwikkeling mogelijk maken middels een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Planningsopgave

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de kantoorlocatie aan de Bloemaertlaan 20 te Alkmaar juridisch-planologisch mogelijk. Doel van het nieuwe bestemmingsplan is het bieden van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor deze ontwikkeling. het bestemmingsplan moet een goede waarborging bieden voor de ruimtelijke kwaliteit die met de herontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

1.3 Planbegrenzing

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij een tweetal percelen aan de Bloemaertlaan 20 te Alkmaar (sectie E, gemeentecode AMR01). Het betreft de percelen 5762 en 6045. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van het bestemmingsplan. Navolgende figuren geven een indicatie van het plangebied en de ligging hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0001.png"

Figuur 1. Indicatie van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0002.jpg"

Figuur 2. Ligging van het plangebied in Alkmaar

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Alkmaar Zuid-West'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 16 mei 2013 door de Gemeente Alkmaar, en kent de volgende indentificatiecode: NL.IMRO.0361.BP00014-0305.

De huidige bestemming is 'Kantoor', het bestaande kantoorgebouw (gelegen in het perceel wat kadastraal bekend is onder 05762E) is gelegen in het daarvoor opgenomen bouwvlak. Een kleine strook grond (kadastraal bekend als 06045E) aan de noordwestzijde, behorende tot het plangebied, heeft de bestemming 'Groen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze strook is deels verhard en in gebruik als parkeerterrein. Een deel is onderdeel van de groenstrook. Beide percelen zijn eigendom van de initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0003.jpg"

Figuur 3. Detail van het geldend bestemmingsplan Alkmaar Zuid-West

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 het beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed aan het planvoornemen. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische achtergrond van het plan. De milieu- en overige aspecten komen aan bod in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan besproken.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hi-tech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waarin de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woonwerklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer:

  • het vestigingsklimaat;
  • de hoofdnetwerken voor energie;
  • het vervoer van personen en goederen;
  • waterveiligheid;
  • natuur en milieukwaliteit;
  • bescherming van het nationale belang.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Waar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen.

2.1.2 AMvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd.

Ladder duurzame verstedelijking
Zoals beschreven, is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde laddersystematiek geldt. Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Deze motiveringsplicht is in artikel 3.1.6, lid 2, Bro als volgt geformuleerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Voordat deze voorwaarden echter een rol van betekenis spelen, moet eerst de vraag worden beantwoord of inderdaad sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is dusdanig geformuleerd dat de genoemde voorwaarden pas van belang zijn wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Hierbij geldt dat een voorziene ruimtelijke ontwikkeling voldoende substantieel dient te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van Alkmaar. Het project voorziet in de herontwikkeling van (en woninginbreiding op) een voormalige kantoorlocatie. Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheden tot sloop en nieuwbouw op bovenstaande locatie. Vanuit oogpunt van de ladder bezien is het van belang na te gaan hoeverre in deze situatie sprake is van verdere verstedelijking. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014(201310814/1/R1) en ABRvS 21 januari 2015 (201310555/1/A1). Planologische gebruikswijzigingen van bestaande gebouwen zijn geen stedelijke ontwikkelingen in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor de locatie aan de Bloemaertlaan 20 wordt middels voorliggend bestemmingsplan de mogelijkheid geboden voor vervangende nieuwbouw, waarmee het ruimtelijke beslag zou kunnen toenemen. Op grond hiervan wordt de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit plan doorlopen.

De regionale vraag naar woningbouw is opgenomen in het Regionale Actie Programma Wonen (RAP) zoals de regio Alkmaar in 2017 heeft vastgesteld. De hierin opgenomen vraag naar woningen is gebaseerd op prognoses van de Provincie Noord Holland (Demografische Ontwikkeling in Noord-Holland 2014) en van Primos (2016). Voor de gemeente Alkmaar wordt uitgegaan van een uitbreidingsbehoefte van 3159 woningen tot 2026. De harde en zachte plannen voor de gemeente omvatten gezamenlijk 2844 woningen waarvan naar verwachting 2.577 woningen worden gerealiseerd in de eerste tien jaar.

Met de tweede stap van de ladder wordt bekeken of binnen het bestaande stedelijke gebied in de behoefte voor de nieuwe functie kan worden voorzien. Voorliggend plan betreft zoals reeds aangegeven, de herontwikkeling van een binnenstedelijke locatie. Omdat er geen sprake is van stedelijke uitleg, behoeft stap 3 van de ladder geen verdere toelichting. Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking en is daarmee in overeenstemming met het rijksbeleid.

2.1.3 Duurzaamheid

Op nationaal niveau zijn er diverse beleidskaders ontwikkeld voor een verdere duurzame ontwikkeling van Nederland. Een belangrijk kader hierbij is het Nationaal Energieakkoord, waarin doelstellingen tot aan 2023 zijn omschreven, zoals:

  • Duurzame energie: in 2020 is minimaal 14% van de energie uit duurzame bronnen.
  • Energiebesparing: minimaal 1,5% energiebesparing per jaar.  
  • M.i.v. 2021 is alle nieuwbouw bijna-energieneutraal (EPC = bijna 0) (BENG).
  • Regeerakkoord 2017: Nieuw te bouwen woningen krijgen geen gasaansluiting meer.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De over een aantal jaren verwachte Omgevingswet zal veel bestaande wetgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. De Provincie Noord-Holland anticipeert hierop door als eerste stap, samen met stakeholders en inwoners, de Omgevingsvisie NH2050 op te stellen als opvolger van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (met als ondertitel "Kwaliteit door veelzijdigheid") uit 2010. De omgevingsvisie is vormvrij en bevat een geheel nieuwe, de provincie zelfbindende, visie die gedragen wordt door zoveel mogelijk partijen. Hiervoor zijn verschillende participatievormen ingezet (co-creatie, consultatie) en is zowel online als offline het gesprek met belanghebbenden en belangstellenden aangegaan. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten (PS) vastgesteld en vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

Het doel van de provincie met de omgevingsvisie is dat iedereen die in Noord-Holland woont, werkt en op bezoek komt een prettige leefomgeving aantreft. Nu, maar ook in de toekomst. De provincie stuurt aan op "balans tussen economische groei en leefbaarheid", dat als leidend thema wordt gezien. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd.

Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is daarnaast voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Een economisch vitale provincie kan andersom weer bijdragen aan het welzijn en de leefbaarheid. In samenhang bekeken zijn in dit kader randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met grote thema's als klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, volkshuisvesting, bodemdaling en verminderde biodiversiteit.

In de omgevingsvisie zijn hiervoor vijf samenhangende bewegingen benoemd, op basis van ruim 20 ontwikkelprincipes voor een toekomstige leefomgeving. Het planvoornemen is niet strijdig met de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie 2050.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Om de provinciale belangen, die in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de PRV opgesteld. Hierin is een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. Het gaat hierbij om onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is.

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied en leidt daarmee niet tot een onwenselijke verdichting van stedelijke functies in het landelijk gebied.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt in de PRV de nadruk op regionale afspraken. De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de gemeentegrens overschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio.

Ter vervanging van de PRV is de Omgevingsverordening NH2020 opgesteld. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan is de PRV nog van kracht. Op 14 februari 2020 hebben Gedeputeerde Staten de ontwerp Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. De ontwerp Omgevingsverordening NH2020 ligt vanaf 18 februari 2020 ter inzage. De terinzagelegging eindigt op vrijdag 10 april 2020.

2.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

In de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' is de ambitie opgenomen dat er in 2020 voldoende woningen van de juiste kwaliteit zijn in Noord-Holland. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod, het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners, en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.

2.2.4 Regionaal Beleid

De gemeenten in de regio Alkmaar hebben gezamenlijk een Regionaal Actie Programma (RAP) wonen vastgesteld. Op basis van demografische ontwikkelingen en prognoses voor de regio en meer specifiek per gemeente is de ambitie op het gebied van wonen uitgewerkt en vertaald naar de woningbehoefte in kwantiteit en kwaliteit. Het RAP bestrijkt de periode 2016 - 2020 en is een uitwerking van de Regionale Woonvisie 2013-2020. De concrete afspraken zijn vastgelegd in een convenant.

In het RAP is een 8-tal afspraken opgenomen waarin partijen overeenkomen om op een flexibele wijze duurzame plannen te ontwikkelen, zoveel mogelijk binnen stedelijk gebied, die een bijdrage leveren aan de duurzamheidsdoelstellingen en aansluiten bij de toekomstige vraag in kwantitatieve en kwalitatieve zin. Medio 2018 heeft de regionale afstemming van dit project Bloemartlaan 20 plaatgevonden via besluit van de colleges van B&W van de regiogemeenten.

2.3 Gemeentelijke beleid

2.3.1 Omgevingsvisie gemeente Alkmaar

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeente Alkmaar haar omgevingsvisie Alkmaar 2040 vastgesteld. Daarin worden de kaders geschetst waarbinnen de gemeente om wil gaan met ontwikkelingen die zich voordoen. De omgevingsvisie is een integraal strategisch document dat zich richt op het versterken van de omgevingskwaliteit van de stad en omliggende dorpen.

De gemeente heeft in de omgevingsvisie haar ambities voor de stad en het buitengebied geformuleerd voor bewoners en bezoekers. Naast de ambities voor de ontwikkeling van de stad Alkmaar wordt in de omgevingsvisie ingezet op een toekomst bestendig en innovatief landelijk gebied. Specifiek is voor de ontwikkeling van dorpen benoemd dat de oorspronkelijke dorps structuur het leidend ruimtelijk uitgangspunt zal moeten vormen.

In de omgevingsvisie is voor de korte termijn opgenomen dat de gemeente kiest voor een vermindering met 20% van CO2-emissie in 2020 en dat de nieuwbouw in de nabije toekomst energieneutraal is. Voor de langere termijn geldt een energie neutrale regio Noord-Holland Noord in 2040 welke in 2050 geheel aardgasvrij moet zijn.

Het voorliggende plan gaat mee in deze ambities.

2.3.2 Programma Duurzaam Alkmaar 2016 - 2020

Op 24 maart 2016 heeft de Alkmaarse gemeenteraad unaniem ingestemd met het nieuwe Programma Duurzaam Alkmaar 2016-2020.

Belangrijke uitgangspunten daarin zijn de regionaal vastgestelde duurzaamheidsdoelstellingen:

  • 20% CO2 reductie in 2020 (t.o.v. 2008).
  • 20% energiebesparing in 2020.
  • 20% duurzame energieopwekking in 2020.
2.3.3 Welstandsnota Alkmaar

In de Welstandsnota (vastgesteld 26 september 2016) worden de criteria die ten grondslag liggen aan de redelijke eisen van welstand, die gelden voor de gemeente, uitgewerkt, om zo het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving te behartigen.

Doel van het welstandsbeleid is het streven naar behoud van en versterken van de kwaliteit van het beeld in het beschermd dorpsgezicht en het landelijk gebied. Voor de overige kernen geldt dat de historische karakteristieken zo goed mogelijk beschermd dienen te worden en dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op wat reeds aanwezig is.

De gemeente is onderverdeeld in verschillende welstandsgebieden, zoals weergegeven in onderstaand figuur. Bij herontwikkeling van de locatie, zal het geldende welstandsregime in acht worden genomen. Het plangebied aan de Bloemaertlaan ligt aan de rand van de planmatige uitbreidingswijk genaamd De Hoef. Deze wijk, met gevarieerde clusters laagbouw, middelhoogbouw en hoogbouw wordt gekenmerkt door groene straten en verspreid door de wijk zijn diverse voorzieningen gesitueerd. De architectuur is voor het overgrote deel eenvoudig en ingetogen, al hebben recentere uitbreidingen een meer eigentijdse uitwerking gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0004.png"

Figuur 4. Detail van de welstandskaart van de gemeente Alkmaar

De Hoef, en daarmee het plangebied, heeft een regulier welstandsbeleid. Uitgangspunt voor welstand is het beheer van de samenhang binnen de stedenbouwkundige eenheden. De nadruk ligt op het aanzien vanuit de openbare ruimte. Per cluster is met name samenhang in de bouwvolumes en architectonische hoofdlijnen van belang. de belangrijkste kenmerken voor dit gebied zijn:

  • gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon, waarin vooral de voorgevelrooilijnen en hoeken van belang zijn.
  • bouwmassa’s zijn afgestemd op de samenhang in het cluster.
  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig maar degelijk.
  • materialen en kleuren zijn degelijk, terughoudend en afgestemd op de herhaling in de architectuur
  • nieuwe gebouwen en gebouwen met bijzondere functies wijken afhankelijk van hun ligging af van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm zonder de samenhang in de oorspronkelijke structuur te verstoren.
2.3.4 Beleidsnota Erfgoed 2016 - 2026

Bij het behoud van het cultureel erfgoed gaat het om het geheel van boven- en ondergrondse monumenten, straatbeelden, samenhangende bebouwing, stratenpatronen, pleinen, waterwegen, historische groenpartijen, etc. Alkmaar is per slot van rekening een monumentale gemeente. Dat wil niet zeggen dat de ontwikkeling van die gemeente stilstaat. Dat is ook in het verleden nooit zo geweest. Het beleid heeft daarom, naast behoud, vooral ook tot doel om de cultuurhistorie als kwaliteitskenmerk in te brengen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Waar wordt voortgeborduurd op de historische ontwikkeling van de stad en haar ommeland behoudt zij haar kwaliteit, terwijl ook aan de eisen van een moderne centrumgemeente kan worden voldaan.

Om dit beleid gestalte te kunnen geven is een gedegen kennis van de cultuurhistorische waarden van essentieel belang. De afgelopen jaren is deze kennis flink toegenomen. Monumenten en beeldbepalende panden zijn geïnventariseerd en aangewezen, onderzoek op het gebied van archeologie, architectuurhistorie en bouwhistorie hebben belangrijke gegevens opgeleverd over de geschiedenis van de stad en haar bewoners. Door onderzoek blijft de kennis groeien en leidt dit steeds tot nieuwe inzichten.

Het beleid richt zich op een integrale benadering van te onderzoeken of te ontwikkelen objecten en gebieden. De initiatiefnemer krijgt hierdoor snel een heldere eenduidige visie.

Archeologie
Per 1 juli 2016 vervangt de Erfgoedwet een deel van de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die de fysieke leefomgeving betreffen, gaan naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2018. Voor archeologie betreft dit met name verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. De uitgangspunten van het verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met de archeologie.

In hoofdstuk 4 worden de consequenties voor het plan op het gebied van archeologie beschreven.

2.3.5 Groenbeleidsplan 2017 - 2027

De gemeente Alkmaar heeft haar visie en ambities op het gebied van (openbaar) groen omschreven in het groenbeleidsplan 2017 - 2027. Het groenbeleidsplan is kaderstellend en geeft richting aan het groenbewust handelen bij ruimtelijke ontwikkelingen

Groen in Alkmaar is essentieel voor een duurzame,gezonde en prettige omgeving. De diversiteit aan groen in het stedelijk gebied, de dorpen en het omliggende landschap vormt een waardevol geheel. Het groen in Alkmaar draagt positief bij aan een goede leefkwaliteit.

Groen draagt bij aan de identiteit van de leefomgeving, het bevorderen van de gezondheid van mens en milieu, het behoud en versterken van biodiversiteit en het realiseren van een klimaatbestendige gemeente.

Onderdeel van het gemeentelijk groenbeleid is de gemeentelijke ecologische hoofdstructuur (als onderdeel van hoofdgroenstructuur). Deze bestaat uit kerngebieden (parken) en ecologische verbindingszones. Langs de randen van het plangebied lopen twee gemeentelijke ecologische verbindingszones:

  • Ecologische verbinding noord - zuid langs de Hoevervaart (Natuurdoeltypen: water, oever&moeras, (bloemrijk) droog grasland)
  • Ecologische verbinding west - oost tussen de parken Alkmaarderhout en de Egmonderhout (Natuurdoeltypen: bos&struweel, -bloemrijk- droog grasland).

Gemeentelijk beleid ten aanzien van deze zones is behoud en ontwikkeling.

In hoofdstuk 4 worden de consequenties voor het plan op het gebied van groen beschreven.

2.3.6 Parkeernormennota Alkmaar (2017 - 2027)

Op 5 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Alkmaar de Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027 vastgesteld.

De Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027 is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip "voldoende parkeer- of stallingsruimte" in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen.

De nota is het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of wijzigen van de functie. De parkeeropgave wordt in al deze gevallen op basis van deze nota bepaald.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

De initiatiefnemer wil de huidige locatie aan de Bloemaertlaan herontwikkelen tot een woonlocatie. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt ruimte voor de mogelijke invulling voor deze locatie geboden.

Het planvoornemen
Het inbreidingsplan gaat uit van de realisatie van een woonprogramma van in totaal 16 woningen, bestaande uit 10 grondgebonden woningen en 6 appartementen binnen een enkele hoofdvorm. Het gebouw wordt gerealiseerd in drie bouwlagen, en zal plat worden afgedekt. Aan de niet-straatzijde worden voor de grondgebonden woningen tuinen met een berging gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de achterzijde van het gebouw een binnengebied gerecreëerd met 24 parkeerplaatsen. Ook de bergingen van de appartementen zullen als een geschakeld blok in dit binnengebied worden gesitueerd. De bergingen zullen 5 m2 per stuk bedragen.

Het gebouw zal aansluiten op de bestaande nieuwbouw, waarmee dit gebiedje qua herstructurering wordt afgerond. De ingezette bebouwingstypologie wordt doorgezet, er ontstaat een gesloten bouwblok met een architectonisch accent aan de Bloemaertlaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0005.png"

Figuur 5. Situatieschets

Het planvoornemen is getoetst aan de gemeentelijke uitgangspunten

  • De appartementen zijn goed ontsloten op de openbare weg.
  • Het gebouw bestaat uit 3 bouwlagen en is plat afgedekt.
  • Er worden 16 woningen / appartementen gerealiseerd.
  • Op basis van de Parkeernormennota 2017-2027 moet uitgegaan worden van 1,5 tot 1,7 parkeerplaats per woning en 0,9 tot 1,1 parkeerplaats per appartement. Uitgaande van een verdeling van 6 appartementen en 10 woningen, zijn dan in totaal zijn er minimaal 21 parkeerplaatsen en maximaal 24 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er worden 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee aan de gevraagde parkeernorm.
  • Beoogd wordt dat 30% van de 16 woningen/appartementen gerealiseerd wordt in de sociale koopsector.
  • Voor zover nieuwe bomen geplant worden, zal rekening gehouden worden met de nabijgelegen molen. Qua type bomen zal gekozen worden voor laagblijvende bomensoorten.
  • Alle woningen worden gasloos gerealiseerd.

Conclusie
Het inbreidingsplan voldoet op alle punten aan de uitgangspunten van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: hinder van inrichtingen, geluidhinder, externe veiligheid, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, vormvrije m.e.r.-beoordeling en kabels en leidingen.

4.2 Hinder van inrichtingen

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie van het bedrijf verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Dit geldt tenzij anders bepaald is in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht of wanneer bedrijven in Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als vergunningsplichtige inrichting.

Uit de geactualiseerde publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Op het naastgelegen perceel is een kerk gevestigd. Een kerkgebouw heeft volgens eerder genoemde VNG publicatie een richtafstand van 30 meter waarbij geluid de maatgevende afstand vormt. Daarnaast moet bij dergelijke activiteiten rekening gehouden worden met een hogere verkeersgeneratie. De afstand tot de dichtsbijzijnde gevel van de nieuw te bouwen woningen tot de bestemmingsgrens van de kerk (maatschappelijke bestemming) bedraagt circa 7 meter. Aan de hiervoor genoemde richtafstand kan niet volledig worden voldaan. Het gaat hier echter om een bedrijfsactiviteit waar de eventuele bedrijfshinder niet continu maar op beperkte momenten op de dag/week plaatsvindt. De bedrijfshinder hangt vooral samen met de te houden kerkdiensten een groter aantal bezoekers op af komt. Eventuele andere bijeenkomsten, cursussen of activiteiten vinden vaak in kleiner gezelschap plaats en leveren hiermee minder hinder op aan naastgelegen hindergevoelige functies. De kerkdiensten zijn beperkt tot een geringe frequentie per week (slechts een maal) en vinden veelal overdag plaats.De aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten leiden niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gemotiveerd kan dan ook een korte afstand worden aangehouden.

Op 120 meter afstand ligt een tankstation met carwash. Aangezien het tankstation geen LPG verkoopt, is de milieuzonering voor dit bedrijf vrij gering. Het valt in categorie 2, waarvoor een afstand geldt van 30 meter.

Verder liggen in de directe omgeving een trafohuisje met een bedrijfsbestemming, en enkele gebouwen met een maatschappelijke bestemming. Hier zijn woon-zorgfuncties gevestigd. In een dichtbebouwd gebied zijn dit functies die prima passen binnen een gemengd gebied.

Zo'n 40 meter ten noordwesten van het plangebied is een molen gesitueerd. Hier geldt de omgekeerde situatie, waarbij een nieuw (hoger) gebouw in het plangebied voor hinder kan zorgen voor de molen. De molen is niet in bedrijf. Wel moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de molen wel weer gaat functioneren. Daarom worden door de initiatiefnemer afspraken gemaakt met de molenaar. Het windrecht voor de molen is afgekocht, en de molenbiotoop zal bij de eerstvolgende wijziging van het Keur door het waterschap verwijderd worden.

Het nieuw woongebouw ligt in een gemengd gebied waar veel woningen zijn gesitueerd. De nieuwe woningen in het woongebouw vormen geen nieuwe belemmering voor bestaande omliggende bedrijven. Indien er sprake is van een beperking van het functioneren van deze bedrijven door nabijgelegen woningen, dan is dit al het geval in de bestaande situatie. De nieuwe woningen maken hierin geen verschil.

Conclusie
Met inachtneming van bovenstaande kan het planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor wat betreft de hinder van inrichtingen uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt dergelijke gebouwen als geluidsgevoelig. Onderzocht dient te worden of de betreffende gebouwen voldoen aan de voorwaarden van de Wgh. In en in de omgeving van het plangebied is geen sprake van spoorweg- of industrielawaai. Om deze reden wordt hierop niet verder ingegaan.

De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich wat betreft wegverkeerslawaai op de zogenaamde zoneringsplichtige wegen. In principe zijn alle wegen zoneringsplichtig, behalve:

  • wegen die deel uitmaken van een woonerf (art. 74.2a);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art. 74. 2b).

Langs zoneringsplichtige wegen is een geluidszone gelegen waarvan de breedte wordt bepaald door het aantal rijstroken alsmede de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied conform artikel 74 van de Wet geluidhinder. Indien wordt gebouwd binnen de geluidszone, verplicht de Wet geluidhinder door middel van akoestisch onderzoek aandacht te besteden aan de geluidssituatie. De wettelijke zone voor de hier te beschouwen wegen bedraagt 200 meter.

De wegen die gelegen zijn direct in de omgeving van het plangebied (de Bloemaertlaan, de Jan van Heemstraat en de Saverystraat) zijn ingericht als woongebied, hier geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Voor deze wegen hoeft geen onderzoek gedaan te worden. Deze wegen zijn ook niet dermate druk dat een onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de orde is. Het verkeer op de Bloemaertlaan is evenwel meegenomen in het onderzoek, vanuit een goede ruimtelijke ordening.

De Van Ostadelaan kent een snelheidsregime van 50 km/uur. Deze ontsluitingsweg heeft een belangrijke functie in de afwikkeling van verkeer aan de zuidwestzijde van Alkmaar. De afstand tussen het plangebied en de weg is 100 meter. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Akoestisch onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd in september 2018. Dit onderzoek gebruikt als uitgangspunt welisaar een oudere versie van het bouwplan dat in dit bestemmingsplan wordt gebruikt, echter zijn de doorslaggevende gevels in het huidige bouwplan identiek aan dat van de oudere versie van het bouwplan. Daarom wordt de uitkomst van dit akoestisch onderzoek nog steeds relevant geacht. Het volledige onderzoek en de geluidsberekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.

Conclusie
Uit de berekening blijkt dat de geluidsbelasting van de herontwikkelingslocatie Bloemaertlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. De Wet geluidhinder verzet zich daarmee niet tegen het voornemen.

4.4 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen van risicovolle bedrijven (Bevi-inrichtingen), transportroutes voor gevaarlijke stoffen over spoor- en vaarwegen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Bodem

In het Bro is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren.

Uit de informatie van het bodemloket blijkt dat er reeds onderzoek gedaan is op de locatie. De laatste betreft een onderzoek van HB in oktober 1998 (Verkennend onderzoek NVN 5740 - nummer 2263-M111). Het bodemloket concludeert dat het plangebied voldoende is onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.

Conclusie
Het plan mag wat betreft het aspect bodemkwaliteit, gegeven de hiervoor genoemde voorwaarden, uitvoerbaar worden geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de omgeving van de vrijgekomen kantoorlocatie is het verkeer in grote mate bepalend voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van 3% van de luchtkwaliteit is aan de orde bij een verkeerstoename van meer dan 1283 extra voertuigbewegingen per weekdagetmaal. De nieuwe ontwikkelingen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt hebben extra verkeer van/naar deze locaties tot gevolg. uitgaande van 7 verkeersbewegingen per woning komt dit bij 16 woningen uit op 112 verkeersbewegingen (hierbij is de afname door het verwijderen van de kantoorlocatie nog buiten beschouwing gelaten). Per saldo zal de verkeersintensiteit in de nabijheid van de locatie licht stijgen. Een toename van meer dan 1283 voertuigbewegingen is gezien de situatie en omvang van de projectlocatie niet aannemelijk. Het plan kan om deze reden als nibm-plan worden beschouwd, op grond waarvan verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van luchtkwaliteit niet nodig is.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Groen en natuur

Groen
Voor de nieuwe ontwikkeling is een groenplan opgesteld, dat is toegevoegd aan het plan als Bijlage 2. Het Groenplan is opgesteld met de volgende uitgangspunten:

  • Er wordt aangesloten op de naastgelegen ontwikkelingen HoefXL en Hoevervaart.
  • Nabij de hoofdentree wordt een forse boom verwijderd. Hiervoor wordt een kapvergunning aangevraagd (kapvergunningen worden apart van de bestemmingsplanprocedure aangevraagd).
  • Het beplantingsplan is verder uitgewerkt met juist geplante bomen en extra bomen voor een parkachtige setting. De plek van de bomen is weergegeven in het groenplan.
  • Bij de situering van de bomen zal rekening gehouden worden met privacy, maar ook met zicht. Er wordt namelijk op de eerste verdieping gewoond, een dichte kruin of een kruin dicht op de gevel moet daarom voorkomen worden. Een transparante kruin zoals bijvoorbeeld bij de Himalayaberk zou hiervoor geschikt zijn.
  • Naast de items privacy en licht zal bij de keuze voor bomensoorten tevens rekening gehouden met de naastgelegen molen. Er zal, ten behoeve van de molen, gekozen worden voor laagblijvende boomsoorten.
  • Uitgangspunt bij het nieuwe ontwerp en functie van het terrein is zoveel als mogelijk kwaliteitsgroen te behouden.
  • De nieuwe groene inrichting wordt uitgevoerd met inheemse beplanting met een ecologische meerwaarde.
  • Het Groenbeleidsplan is leidend bij de invulling van het groen in het gebied.

Beschermde natuur
Om inzicht te verkrijgen in de gevolgen van de plannen voor beschermde natuurwaarden is in juni 2018 een natuurtoets uitgevoerd. De bevindingen hiervan zijn gerapporteerd in 'Bloemaertlaan 20 te Alkmaar - toetsing in het kader van de natuurwetgeving' (Van der Goes en Groot - projectnummer QS2018-68, 20 juni 2018). Deze toets is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Op basis van het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • 1. Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten (amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen).
  • 2. Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over waarnemingen en populaties in de omgeving, zullen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen ‘vrijgestelde’ soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Een ontheffing is dan niet nodig.
  • 3. In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • 4. In het plangebied kunnen vleermuizen voorkomen. Omdat negatieve effecten door de werkzaamheden niet uitgesloten zijn, is vervolgonderzoek naar voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Worden tijdens de veldinventarisatie volgens landelijk geldende richtlijnen, protocollen, soortstandaarden en/of Kennisdocumenten één of meer soorten vleermuizen met verblijfplaatsen aangetroffen, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • 5. Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Gierzwaluw, roofvogels en uilen), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • 6. Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.

Op basis van punt 4 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, in november 2018. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

  • a. In plangebied plangebied Bloemaertlaan 20 zijn alleen langsvliegende, in vlucht baltsende en foeragerende vleermuizen waargenomen.
  • b. Verblijfplaatsen van vleermuizen konden niet worden vastgesteld in het plangebied. De in vlucht baltsende vleermuizen vertoonden geen gebouw gebonden activiteit en konden niet aan aanwezige bebouwing worden gekoppeld.
  • c. Het foerageergebied voor vleermuizen binnen het plangebied maakt slechts een klein deel uit van een veel groter foerageergebied en is geen ‘essentieel’ deel van het leefgebied. De vleermuizen kunnen derhalve uitwijken.
  • d. Vanwege het ontbreken van verblijfplaatsen van vleermuizen en/of andere beschermde gebruiksfuncties die in betekenende mate worden aangetast, is het niet nodig ontheffing aan te vragen in het kader van Wnb.

De Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (voorheen Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord heeft in reactie op het aanvullend onderzoek naar vleermuizen een natuuradvies uitgebracht. Dit advies is te vinden in Bijlage 5. Een reactie op dit advies is te vinden in Bijlage 6. Hier is onder andere een aanvulling gedaan op het aanvullend onderzoek naar vleermuizen.

Stikstofdepositie
Ten behoeve van de gebiedsbescherming is er ook gekeken naar de depositie van stikstof op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De bijbehorende berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma AERIUS. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De rapportage van deze stikstofberekening is als Bijlage 7 opgenomen.

Conclusie
Op grond van het onderzoek kan worden gesteld dat het planvoornemen voor wat betreft het aspect natuur en groen uitvoerbaar kan worden geacht.

4.8 Duurzaamheid

Energie
De gemeente Alkmaar heeft zich met haar Programma Duurzaam Alkmaar 2016 - 2020 verbonden aan een aantal regionale uitgangspunten op het gebied van het besparen en opwekken van energie. De gemeente zet in op de reductie van CO2 met 20% in 2020, het besparen van energie met 20% in 2020 en het opwekken van 20% duurzame energie in 2020.

De nieuwbouw van de woningen zal volgens de huidige normen voor duurzaamheid plaatsvinden. Voor het plan wordt uitgegaan van gasloos bouwen.

Conclusie
Het plan wordt op het gebied van duurzaamheid uitvoerbaar geacht.

4.9 Water

Via de Digitale Watertoets (www.dewatertoets.nl) is aan Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier gevraagd een reactie te geven op het plan in het kader van de watertoets. In dit advies staan de maatregelen die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier adviseert om wateroverlast te voorkomen en het water in de sloten schoon te houden. Op basis van de door de aanvrager/initiatiefnemer ingevoerde gegevens heeft het hoogheemraadschap een aantal opmerkingen. Daarnaast is er een aantal aspecten die wij graag in de uitwerking van het plan verwerkt willen zien.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels van het Hoogheemraadschap.

Verharding
In de bestaande situatie bedraagt de verharde oppervlakte ongeveer het gehele plangebied, circa 2.500 m2. In de nieuwe situatie zal de verharding niet noemenswaardig toenemen. De bestaande bebouwing zal gesloopt worden en er zal nieuwe bebouwing gerealiseerd worden. Bij deze woningen zullen bergingen, terrassen en parkeerplaatsen worden gebouwd. Aan de randen van het perceel zullen groenstroken worden aangelegd.

Riolering
In het plan wordt een gescheiden riolering aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgekoppeld van de riolering. Dit komt overeen met de basisdoelstelling van het hoogheemraadschap om het hemelwater van nieuwe oppervlakken zoveel mogelijk te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is wel dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Bij voorkeur wordt afstromend hemelwater van verharde oppervlakken eerst voorgezuiverd door een berm, wadi of bodempassage.

Nader overleg
Met het hoogheemraadschap zal nader overleg gevoerd worden met betrekking tot twee aspecten die de belangen van het Hoogheemraadschap raken:

  • Zonering regionale waterkering: deze raakt het plangebied aan de noordwestzijde. Het effect van het plangebied is naar verwachting klein, maar dit zal besproken worden met het Hoogheemraadschap.
  • Molenbiotoop: Het plangebied bevindt zich in de signaleringszone van een molenbiotoop (zie figuur 5). In deze zone rondom molens die in beheer zijn bij het hoogheemraadschap gelden beperkingen ten aanzien van het plaatsen van objecten, bebouwing en/of beplanting. Dit om te voorkomen dat de werking van door wind aangedreven bemalinginstallaties belemmerd wordt door deze bebouwing en/of begroeiing. Met de eigenaar van de molen zijn over de nieuwbouw al afspraken gemaakt, het windrecht is afgekocht. Het waterschap heeft aangegeven dat de molenbiotoop van deze molen er bij de eerste herziening van de Keur verwijderd zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0361.BP00164-0305_0006.jpg"

Figuur 6. weergave van het plangebied (centraal), de ligging van de zonering regionale waterkering (ten noordwesten van het plangebied), en de molenbiotoop (de grote cirkel)

Conclusie
Het plan wordt op het gebied van water uitvoerbaar geacht, de afspraken die volgen uit het overleg met het waterschap zullen naar verwachting niet voor belemmeringen zorgen.

De watertoets is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting.

4.10 Archeologie

Met het Verdrag van Valletta/Malta heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in planologische procedures.

In het plangebied bevinden zich gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit is weergegeven op de archeologische verwachtingskaart. Deze kaart is 26 september 2016 samen met de beleidsnota Erfgoed Alkmaar 2016-2026 en de Erfgoedverordening Alkmaar vastgesteld door de gemeenteraad.

Het plangebied is gelegen in een gebied met Waarde E. Dit is de laagste verwachtingswaarde. Alleen als zeer grote bodemingrepen worden voorbereid (van 10.000 m² of groter) ,met een diepte van meer dan 40 cm, moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden. Dat is hier niet aan de orde. het plangebied is veel kleiner. Daarnaast kan gesteld worden dat de bodem reeds verstoord is door bestaande bebouwing.

Een archeologisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie
Gezien de afmetingen van het plangebied en het feit dat het plangebied reeds bebouwd is kan het planvoornemen voor wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar worden geacht.

4.11 Cultuurhistorie

De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied moet bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient ook de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt niet in een beschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarde van het plangebied is laag. In de omgeving kan de molen beschouwd worden als cultuurhistorisch waardevol. Daarom is bij de planontwikkeling rekening gehouden met de ligging van de molen, en is er overleg gevoerd met de eigenaar. Het windrecht van de molen in relatie tot het voorliggende plan is afgekocht.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.12 Verkeer en parkeren

Verkeer
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In de bestaande situatie is er op het plangebied een kantoor gevestigd (dit kantoor is niet meer in gebruik, maar de planologische mogelijkheden van het perceel zijn nog wel daarop gericht. Dit kantoor creëert verkeersbewegingen. Om vast te stellen om hoeveel verkeersbewegingen het gaat kan gebruik worden gemaakt van de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW.

Het betreft een kantoorgebouw van 700 m², in de categorie 'commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie', in matig stedelijk gebied, rest bebouwde kom. Het aantal verkeersbewegingen ligt daarbij tussen de 12,4 en 14,8 per 100 m². Dit resulteert in een bestaand aantal verkeersbewegingen van 87 tot 104 per dag.

Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal per woning kunnen circa 112 extra verkeersbewegingen verwacht worden met de nieuwe ontwikkeling van de 16 woningen/appartementen. Afgaande op bovenstaande gegevens kan uitgegaan worden van een netto toename van het aantal verkeersbewegingen van maximaal 25 voertuigbewegingen. Gezien de aard en schaal van deze toename kan worden aangenomen dat de ontsluitingswegen hierdoor niet onaanvaardbaar worden belast.

Parkeren
Het realiseren van nieuwe woningen en bedrijven heeft ook gevolgen voor de parkeersituatie. De Alkmaarse parkeernormen zijn herzien. In deze nieuwe Parkeernormennota 2017- 2027 wordt als centrale gedachte opgenomen dat de extra parkeerdruk niet mag worden afgewenteld op de directe omgeving, tenzij in de directe omgeving aantoonbaar structurele restcapaciteit aanwezig is. Uitgangspunt daarbij zijn parkeercijfers die worden afgeleid van de landelijke richtlijnen voor parkeercijfers dat wordt onderzocht door het CROW, een nationaal kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Dit zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Ze geven een inschatting van de werkelijk te verwachten toekomstige parkeerbehoefte.

Op basis van de Parkeernormennota 2017-2027 moet uitgegaan worden van 1,5 tot 1,7 parkeerplaats per woning en 0,9 tot 1,1 parkeerplaats per appartement. Uitgaande van een verdeling van 6 appartementen en 10 woningen, zijn dan in totaal zijn er minimaal 21 parkeerplaatsen en maximaal 24 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er worden 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het plan voldoet daarmee aan de gevraagde parkeernorm.

Conclusie
Voor wat betreft de aspecten verkeer en parkeren kan voorliggend bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Onderzoek
Op het planvoornemen is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling, D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing.

D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Het planvoornemen is een kleinschalige ontwikkeling waarbij de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. niet wordt overschreden. Voor het planvoornemen geldt daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dit kader kan worden aangegeven dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie
Het college van B&W heeft op 19 maart 2019 besloten dat er voor deze ontwikkeling geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.

4.14 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch-juridische bescherming verdienen. Aan de rand van de Baanbreker liggen een aantal netvoedingskabels en een persriool. Bij de realisatie van het plan zal wel rekening worden gehouden met de belangen van deze leidingen. Dit staat de voorgenomen herontwikkeling niet in de weg.

4.15 Bezonning

Voor het planvoornemen is een bezonningsstudie uitgevoerd, om vast te stellen of de schaduwwerking van het nieuwe gebouw ten opzichte van de bestaande bebouwing voldoet aan de TNO-norm. Er is hierbij gebruik gemaakt van de strenge norm (aparte categorie) die TNO hanteert. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting.

Om te voldoen aan deze strenge norm moet er in de periode van 21 januari tot en met 22 november bezonning mogelijk zijn gedurende drie uren per etmaal. Daarbij is het geen vereiste dat de bezonning aansluitend plaatsvindt.

De conclusie van het onderzoek is dat de nieuwe situatie voldoet aan de strenge variant van de TNO-norm.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het plan voldoet aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de RO-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld en dat daarvan tevens een analoge verbeelding wordt vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, en er is tevens een digitaal plan.

5.2 Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking heeft, maar voor het gehele bestemmingsplan geldt.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en - zo nodig - hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving.
  • Bouwregels.
  • Nadere eisen.
  • Afwijken van de bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels.
  • Afwijken van de gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning).
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is in afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden mogelijk, in sommige gevallen is dit slechts mogelijk na afwijking.

In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

5.3 Toelichting van de bestemmingen

Groen
Deze bestemming is gericht op groenvoorzieningen. Op of in deze bestemde gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen en onderhoud worden gebouwd. Daarnaast biedt deze bestemming ruimte voor in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende bebouwing, geluidwerende voorzieningen, kunstwerken, (ondergrondse) afvalcontainers, waterlopen en waterpartijen en beeldende kunst.

Verkeer - Verblijfsgebied
Deze bestemming ziet op verkeer en verblijf. Op deze bestemde gronden is het mogelijk wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden en het doorgaande verkeer te realiseren en te parkeren. De mandelige toegangsweg en mandelige parkeerplaatsen maken onderdeel uit van deze bestemming. Ook mogen er speel- en groenvoorzieningen worden aangebracht.

Wonen
De percelen met een woonfunctie zijn bestemd als Wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen de regels wordt alleen de term 'woningen' gebruikt, hieronder worden in het spraakgebruik ook appartementen verstaan. Er mogen in het gebouw appartementen en woningen gerealiseerd worden, 16 in totaal. De bouwhoogte mag maximaal 3 bouwlagen zijn, met een maximale bouwhoogte van 9.5 meter.

In het bestemmingsplan is een beperkte regeling opgenomen voor aan- en uitbouwen. Alleen de aan- en uitbouwen in het verlengde van het hoofdgebouw tot 3 meter achter de achtergevel worden in de bouwregels mogelijk gemaakt. Voor de overige aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen is geen regeling opgenomen. Hiervoor is gekozen omdat de regeling voor vergunningsvrije bouwwerken vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) al de nodige oppervlakte aan erfbebouwing vergunningsvrij mogelijk maakt. Daarnaast heeft de gemeente een vastgesteld afwijkingenbeleid die het mogelijk maakt om binnen artikel 4 bijlage II Besluit omgevingsrecht genoemde gevallen, omgevingsvergunningen te verlenen voor veelvoorkomende erfbebouwing. De beoogde bergingen van 5 m2 kunnen op grond van de Wabo in het achtererf worden gebouwd.

Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is bedoeld is voor de bescherming van de waterkerende werken ter plaatse. De waterbouwkundige doeleinden beslaan het feitelijke tracé van de waterkering, en de bijbehorende waterlopen.

5.4 Overige regels (parkeerbepaling)

De stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordeningen zijn sinds 29 november 2014 niet meer van toepassing op nieuw vast te stellen bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan zal daarom nu zelf moeten voorzien in parkeerregels. In dit bestemmingsplan is daarom in de algemene regels een regeling opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen. Deze regels sluiten op grote lijnen aan bij wat eerder was opgenomen in artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in de CROW-publicatie waarin de parkeercijfers zijn vermeld (ten tijde van de opstelling van dit plan is dat publicatie 381 ‘Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ '). Zo wordt bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik of is verzekerd, dat op eigen terrein,van het bouwwerk of terrein waarvoor de vergunning wordt verleend, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan aan parkeeropgave, zoals neergelegd in de 'Parkeernormennota Alkmaar 2017-2027'. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met de wijziging.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de afmetingen van de te realiseren parkeerplaatsen dan wel -ruimten. Het college van burgemeester en wethouders kan dit parkeerbeleid op grond van artikel 3.1.2, lid 2, sub a van het Bro aanpassen. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk en actueel houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Daarom maakt een zogenaamd exploitatieplan verplicht onderdeel uit van het bestemmingsplan, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd.

De gemeente gaat de locaties niet zelf ontwikkelen of bouw- en woonrijp maken. Voor de locatie wordt de ontwikkeling dus volledig bij de ontwikkelende partij neergelegd.

De gemeente heeft met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Algemeen
Nadat het college het voorontwerpbestemmingsplan daartoe heeft vrijgegeven, is overleg conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gevoerd met de verschillende instanties. Ook heeft over het bestemmingsplan participatie plaatsgevonden.

Participatie
In het voortraject zijn de plannen reeds besproken met de omwonenden. Over het voorontwerp van het bestemmingsplan is een aparte informatieavond gehouden. Er zijn diverse informatieavonden georganiseerd voor de direct omwonenden. Na iedere informatieavond is op punten actie ondernomen om zorgen of bezwaren zo veel mogelijk weg te nemen bij de omwonenden. De verslagen van de informatieavonden zijn opgenomen in Bijlage 10 van de toelichting.

Vooroverleg artikel 3.1.1. Bro
Ten behoeve van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan relevante rijksdiensten, Provincie Noord-Holland, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de molenstichting en buurtgemeenten.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 7 mei 2020 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen en dit heeft niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op 27 augustus 2020 ongewijzigd vastgesteld.