direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: 1e herziening Nieuw Oosteinde Hornweg 317
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De strook grond langs de Hornweg, nabij de rotonde die de nieuwbouwwijk Nieuw Oosteinde ontsluit op de Legmeerdijk, heeft tijdens de aanbouw van de wijk dienst gedaan als ketenpark voor de bij de bouw betrokken partijen. Sinds vijf jaar liggen de percelen weer braak. Het is altijd de bedoeling geweest om deze gronden de in aansluiting op de lintbebouwing van de Hornweg met woningbouw in te vullen. De planontwikkeling heeft vertraging opgelopen door het faillissement van Phanos dat de gronden in hand had. De curator van Phanos heeft met HSB Ontwikkeling over overname van de gronden overeenstemming kunnen bereiken. HSB heeft de planontwikkeling vervolgens opnieuw ter hand genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0001.png"

afbeelding: globale ligging plangebied

1.2 Aard en doel

Een bestemmingsplan kent zowel een juridische als een beleidsmatige doelstelling. Het juridische doel van het onderhavige bestemmingsplan is de herontwikkeling tot woningbouw mogelijk te maken. Het beleidsmatige doel is een kader te bieden voor de ontwikkeling van een woningbouwplan in aansluiting op de lintbebouwing van de Hornweg. Het bestemmingsplan kan hiermee worden aangemerkt als een ontwikkelingsplan.

1.3 Voorheen vigerende regelingen

Het voorheen vigerende bestemmingsplan voor de betreffende gronden was het bestemmingsplan Nieuw Oosteinde, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 13 juni 2013. Tegen het raadsbesluit om het bestemmingsplan vast te stellen is voorlopige voorziening en beroep ingesteld. Bij uitspraak op 23 september 2013 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het beroep is vervolgens op 22 oktober 2013 ingetrokken, zodat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.

1.4 Leeswijzer

Deze plantoelichting bevat de verantwoording van dit bestemmingsplan en geeft een toelichting op de keuzes die hebben geleid tot de nieuwe planregeling. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving gegeven van de planologische en juridische status quo van het gebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de in het gebied aangetroffen ruimtelijke waarden en functies. Hoofdstuk 4 beschrijft het vigerende planologische regime. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de voor het gebied relevante wet- en regelgeving van de hogere overheden. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid van de gemeente worden toegelicht in hoofdstuk 6. Hoe de planvisie is vertaald in de keuze van bestemmingen wordt uiteengezet in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 doet verslag van de wijze waarop burgers en overlegpartners bij de planvorming zijn betrokken. De motivering van de verschillende aspecten van uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan volgt in hoofdstuk 9. Hoofdstuk 10 bevat tot slot een toelichting op de plantechnische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Het plangebied

2.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het noord-westen van de gemeente Aalsmeer aan het einde van de Hornweg op de hoek met de Palingstraat. Het plangebied ligt aan de westzijde van de Hornweg. Aan de achterzijde wordt het plangebied begrensd door de watergang langs de Karperstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0002.png"

afbeelding: globale duiding plangebied

2.2 Typering van het plangebied

Dit deel van Aalsmeer is van oudsher een glastuinbouwgebied dat sinds eind jaren negentig tot nieuwe woonwijk is getransformeerd. De strook grond langs de Hornweg is het laatste overblijfsel van de vroegere agrarische gronden waarop de wijk Nieuw Oosteinde is gepland.

2.3 Stedenbouwkundige en architectonische structuur

In de huidige staat is op nummer 317 nog een woning aanwezig. Deze woning is overgebleven toen de gronden behorende bij de woning werden aangekocht door Phanos ten behoeve van de ontwikkeling van Nieuw Oosteinde. Voor het overige zijn de gronden in het plangebied onbebouwd en liggen zij braak.

2.4 Samenhang met de omgeving

Met de aanleg van de wijk Nieuw Oosteinde is besloten de Hornweg niet meer rechtstreeks op de Legmeerdijk aan te sluiten, maar het verkeer van de Hornweg en de woonwijk via een nieuwe rotonde naar de Legmeerdijk te leiden. Het plangebied vormt hierdoor feitelijk de beëindiging van het bebouwingslint van de Hornweg. De Hornweg is een historisch lint, dat door de kenmerkende laanbeplanting een zeer groene uitstraling heeft.

Hoofdstuk 3 Planologische inventarisatie

Dit hoofdstuk beschrijft de planologische status quo van het gebied met als doel op voorhand een inventarisatie te maken van de ruimtelijke relevante feiten en omstandigheden die op voorhand van belang geacht kunnen worden voor de planontwikkeling. Het gaat dan om een beschrijving van de aanwezige waarden, eventuele milieuhygiënische belemmeringen en occupatiepatronen.

3.1 Grondgebonden waarden

Voor zover ruimtelijke kwaliteit samenhangt met eventuele grondgebonden waarden, gaat het om landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische aspecten.

3.1.1 Landschap en natuur

In het plangebied bevinden zich geen natuurgebieden (Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland) die op grond van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 voor gebiedsbescherming in aanmerking komen. Ook bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen natuurgebieden waarop de ontwikkelingen in het plangebied effecten zouden kunnen hebben.

3.1.2 Cultuurhistorie

De informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland geeft een overzicht van waardevolle landschappelijke en cultuurhistorische elementen en structuren. Er bevinden zich in de nabijheid van dit gebied volgens deze kaart geen waardevolle cultuurhistorische objecten en structuren.

In november 2009 heeft de tweede Kamer ingestemd met de moderniseringsplannen van de Monumentenwet. Eén van de veranderingen is dat cultuurhistorische belangen mee dienen te worden gewogen in de ruimtelijke ordening. Dit is verankerd in artikel 3.1.6 onder 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De gemeente heeft daarom voor haar grondgebied een cultuurhistorische analyse uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de Globale, Cultuurhistorische analyse 'Gebroken landen, geheelde gronden"(CHA) die op 29 maart 2012 is vastgesteld.

In de CHA is een onderverdeling gemaakt in deelgebieden waarbij per deelgebied beleidsaanbevelingen zijn gemaakt. Het plangebied van dit bestemmingplan behoort tot het deelgebied Jonge droogmakerijen. De planregeling dient in overeenstemming te zijn met de beleidsaanbevelingen voor dit deelgebied. Daarbij zijn voor de onderhavige ontwikkeling vooral relevant de aanbeveling vanuit cultuurhistorisch perspectief om de ruimtelijke hoofdindeling behorend bij jonge droogmakerijen (met de linten als grenzen van de verkavelingsblokken) te behouden en versterken en de bebouwingslinten met hun bebouwingskarakteristieken en variatie zoals die met name in de oosteinderpoelpolder zichtbaar zijn te behouden.

3.1.3 Archeologie

De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld, waarin het gemeentelijke archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in verschillende categorieën met bijbehorend regime. Het plangebied behoort tot het gebied waarvoor geen archeologische verwachting geldt.

3.1.4 Water

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Uit de legger van het Hoogheemraadschap blijkt dat het plangebied geen waterkeringen omvat die bescherming behoeven. Er zijn geen waterwingebieden in het plangebied gelegen. Het plangebied valt in het bemalingsgebied van het gemaal aan het einde van de Machinetocht. Het water wordt over de Middentocht afgevoerd.

3.2 Milieuhygiënische belemmeringen

3.2.1 Waterkwaliteit

Het plangebied is gelegen in de Oosteinderpoelpolder. Deze polder heeft een gemiddeld maaiveldniveau van circa 4 meter - NAP. Het gebied ligt in een peilvak met een zomerpeil van NAP -5,00 meter en een winterpeil van NAP -5,10 meter. Er zijn geen gegevens bekend over de kwaliteit van het oppervlaktewater.

3.2.2 Bodemkwaliteit

In de Oosteinderpoelpolder komen warmoezerijgronden voor met een ondergrond van gerijpte zavel en klei. Uit de bodemkwaliteitskaarten die voor de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Ouder-Amstel en Uithoorn in het kader van het regionale bodembeheersplan zijn opgesteld blijkt dat de verwachting is dat de bovengrond licht tot matig is verontreinigd en de ondergrond schoon is.

3.2.3 Luchtkwaliteit

In 2008 is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit van de gemeente Aalsmeer. In dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijving van de normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel, maar geeft voldoende basis voor de stelling dat op voorhand geen knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn. Deze verwachting wordt ondersteund door raadpleging van de NSL-Monitoringstool.

3.2.4 Geluidkwaliteit

In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen binnen de geluidzone van de Hornweg en de Legmeerdijk. Daarnaast is het plangebied ten opzichte van de luchthaven Schiphol relatief gunstig gelegen, buiten de geluidcontouren, de 20 Ke-contour daarbij inbegrepen.

3.2.5 Milieuzonering

In en nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante 50dB(A) contour. Het dichtstbijzijnde gezoneerde industrieterrein is industrieterrein Schiphol Oost. Het plangebied valt buiten de geluidzone van dit industrieterrein.

3.2.6 Externe veiligheid

In het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen invloed verwacht mag worden op de externe veiligheid in het gebied. Wel dient rekening gehouden te worden met het transport van gevaarlijke stoffen over de Legmeerdijk. Daarnaast gelden er met het oog op de vliegveiligheid ingevolge het Luchthavenindelingbesluit beperkingen ten aanzien van de hoogte van nieuwe bebouwing en de mogelijkheid van vogelaantrekkende functies.

3.3 Ruimtelijke functies

In het plangebied kunnen de volgende functies dan wel groepen van functies worden onderscheiden.

3.3.1 Infrastructurele voorzieningen

Het plangebied grenst aan de noordelijke zijde aan de Palingstraat. Deze weg geeft toegang tot de achtergelegen woonwijk. In het plangebied zelf bevinden zich nu geen infrastructurele voorzieningen.

3.3.2 Watergangen

De achterzijde van het plangebied grenst aan de watergang langs de Karperstraat. Deze watergang is gegraven als watercompensatie voor de woonbebouwing langs de Karperstraat. Binnen het plangebied zelf bevinden zich nu geen watergangen.

3.3.3 Groenvoorzieningen

Langs de Hornweg bevindt zich oude laanbeplanting de vorm van een bomenrij. De laanbeplanting bevindt zich net buiten de grenzen van het plangebied.

3.3.4 Bedrijvigheid

Binnen het plangebied bevindt zich geen bedrijvigheid.

3.3.5 Wonen

Binnen het plangebied bevindt zich op het adres Hornweg 317 een vrijstaande woning. Deze woning zal ten behoeve van de planontwikkeling worden geamoveerd.

3.3.6 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen het plangebied bevinden zich geen maatschappelijke voorzieningen.

3.3.7 Commerciële functies

Binnen het plangebied bevinden zich geen commerciële functies.

Hoofdstuk 4 Juridische inventarisatie

4.1 Planologische besluiten

Op de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan "Nieuw Oosteinde" van toepassing met de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw". Deze bestemming is opgenomen conform het voorheen, voor de grenscorrectie tussen Amstelveen en Aalsmeer, op deze gronden geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van de gemeente Amstelveen.

Het bestemmingsplan "Nieuw-Oosteinde" is vastgesteld door de raad van de gemeente op 13 juni 2013. Tegen het raadsbesluit om het bestemmingsplan vast te stellen is voorlopige voorziening en beroep ingesteld. Bij uitspraak op 23 september 2013 is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het beroep is vervolgens op 22 oktober 2013 ingetrokken, zodat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0003.png"

afbeelding: uitsnede planverbeelding "Nieuw Oosteinde"

4.2 Afwijkende functies

Na het van kracht worden van het bestemmingsplan "Nieuw Oosteinde" zijn voor gronden gelegen in het plangebied geen afwijkingsbesluiten genomen.

4.3 Strijdige functies

De ter plaatse van Hornweg 317 aanwezige woning is strijdig met het voorheen geldende bestemmingsplan. Binnen de bestemming "Agrarisch-Tuinbouw" zijn geen woningen toegestaan.

Hoofdstuk 5 Beleidskaders en regelgeving

In deze paragraaf worden de voorwaarden toegelicht die op grond van het beleid van hogere overheden voor ontwikkelingen gelden.

5.1 Ruimtelijk beleid

In deze paragraaf worden de voorwaarden toegelicht die op grond van het beleid van hogere overheden voor ontwikkelingen gelden.

5.1.1 Beleid van het rijk

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de in het Barro geborgde nationale belangen zijn van invloed op het onderhavige bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in of in de nabijheid van het plangebied.

Het rijk stuurt in algemene zin via het Besluit ruimtelijke ordening op een zorgvuldige afweging van belangen en effecten in ruimtelijke plannen. In deze plantoelichting is overeenkomstig onderbouwd dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt aangetekend dat gelet op de kwantitatieve toename van maximaal negen woningen de beoogde ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld het gestelde in artikel 3.1.6, tweede lid Bro, zodat de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling niet behoeft te worden doorlopen. Desalniettemin voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van duurzame stedelijke ontwikkeling. Voor de motivering van dit oordeel wordt naar de volgende paragraaf verwezen.

5.1.2 Beleid van de provincie

De provincie heeft op 21 juni 2010 de "Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen aan de orde zijn in de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. De structuurvisie bevat de ontwikkelingsstrategie voor de komende dertig jaar. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren.


Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik, klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.


Door middel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang gemoeid is. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De actuele provinciale ruimtelijke verordening is vastgesteld op 28 september 2015.


Volgens de totaalkaart van de Structuurvisie en de provinciale ruimtelijke verordening is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als "Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen Bestaand Bebouwd Gebied". Voor dit gebied dient het ruimtelijke beleid gericht te zijn op het bevorderen van innovatief ruimtegebruik, intensivering, herstructurering en kwaliteitsverbetering en het realiseren van kennisintensieve en creatieve milieus. In de provinciale verordening is echter onder artikel 9, dat handelt over de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied, opgenomen dat als bestaand gebouwd gebied wordt aangewezen de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonder bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Gegeven de voorheen geldende agrarische bestemming van het plangebied, betekent dit dat het plangebied moet worden aangemerkt als landelijk gebied. Ingevolge artikel 13, eerste lid van de provinciale verordening geldt een verbod op nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. In afwijking van het verbod kan op grond van artikel 13, tweede lid, een bestemmingsplan in woningbouw voorzien indien deze:

  • a. in opvereenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma's;
  • b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose;
  • c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnnen bestaand bebouwd gebied;
  • d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.

Ingevolge artikel 15 dient bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied te worden voldaan aan de uitgangspunten als vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, ten aanzien van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden, de kernkwaliteiten van de bestaande dorpstructuur waaraan wordt gebouwd, de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis, de historische structuurlijnen en cultuurhistorische objecten.

Voor de onderhavige woningbouw is het geoorloofd af te wijken van het verbod op nieuwe woningbouw in landelijk gebied. Voor wat betreft de voorwaarden onder artikel 13, tweede lid, onder a en b van de provinciale verordening geldt, dat voor de regionale behoefte de behoefte van de Stadsregio Amsterdam het uitgangspunt is. Het eerste regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) voor deze regio is bij besluit van 20 maart 2012 opgesteld voor de periode 2011-2014. In de bijlagen is aangegeven dat in het zuidelijke deel van de stadsregio tot 2020 nog behoefte is aan 5.000 woningen in het duurdere segment. Het nieuwe RAP is nog in ontwikkeling en zal naar verwachting in het voorjaar van 2016 worden vastgesteld. Naar alle waarschijnlijkheid zal ook op basis van het geactualiseerde RAP de bouw van negen woningen langs de Hornweg bijdragen aan de doelstellingen op het gebied van wonen. Volgens de door de provincie Noord-Holland opgestelde prognose (prognose 2015-2040: concentratie in steden) groeit de Aalsmeerse bevolking in de periode 2015-2030 met 1300 personen, verdeeld over 1200 huishoudens. Dit leidt tot een indicatieve kwantitatieve behoefte in dezelfde periode van 1200 woningen. De monitorplancapaciteit van de provincie geeft vervolgens een overzicht van bouwmoeglijkheden binnen de gemeente. Er is op dit moment (november 2015) binnen onherroepelijke bestemmignsplannen ruimte voor toevoeging van 308 woningen. Kwantitatief passen de beoogde negen woningen langs de Hornweg ruim binnnen de behoefteraming. Overigens kan de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt worden gezien als de laatste fase in het afbouwen van de nieuwe woonwijk Nieuw Oosteinde en is het plan, als onderdeel van de in de jaren negentig voor dit verouderde glastuinbouwgebied ingezette transformatie tot woongebied met ruim 1800 woningen, feitelijk in overeenstemming met het provinciale woningbouwprogramma zoals dat voor dit glastuinbouwgebied eind jaren negentig is opgesteld.

Voor wat betreft de voorwaarde van artikel 13, tweede lid, onder c van de verordening, geldt dat het plangebied een agrarisch restperceel is met een zeer beperkte omvang, omsloten door bestaand bebouwd gebied. Feitelijk gaat het hier bij de Hornweg om een inbreidingslocatie en niet om een uitbreidingslocatie, zodat voor deze locatie kan worden geconcludeerd dat er geen alternatief is dan transformeren naar woningbouw. Nu de woningbouw bovendien in aansluiting is op het lint van de Hornweg en voor wat betreft de massa en verschijningsvorm wordt aangesloten bij de cultuurhistorische identiteit van de oorspronkelijke lintbebouwing is ook aan de laatste voorwaarde, onder d, van artikel 13, tweede lid, voldaan. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.

5.1.3 Intergemeentelijk ruimtelijk beleid

De gemeente heeft op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen geen regeling gesloten.

5.1.4 Ruimtelijk beleid van de regio

De gemeente Aalsmeer maakt onderdeel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet Gemeenschappelijke regelingen. De gemeente neemt deel in de Stadsregio Amsterdam.

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van 16 gemeenten in de regio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam werkt aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de ruimtelijke ontwikkeling van het gezamenlijke grondgebied. De beleidsvelden waarop de samenwerking zich richt zijn onder andere gericht op de ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, maar ook op economische zaken, wonen en jeugdzorg. Het meerjarenbeleid op deze beleidsterreinen is vastgelegd in de Regionale Agenda.

Het regionaal structuurplan Metropoolregio Amsterdam vormt het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen in de regio. Hoofddoelstellingen zijn inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen door het bieden van ruimte voor het functioneren van wonen, werken, verplaatsen en recreëren, het creëren van een internationaal aantrekkelijk en concurrerend vestigingsmilieu voor zowel bedrijven als werknemers, ook op het gebied van wonen en voorzieningen, en het tegelijkertijd verhogen van de kwaliteit van het milieu.

De onderhavige ontwikkeling is als laatste fase in de realisering van een nieuwe hoogwaardige woonwijk in overeenstemming met het beleid van de regio.

5.2 Sectorbeleid

5.2.1 Milieu

In de kabinetsnota nationaal Milieubeleidsplan 4 uit 2001 (NMP) wordt het milieubeleid uiteengezet. De doelstelling van het NMP4 is een transformatie tot stand te brengen tot een duurzame samenleving.

In het NMP4 wordt geconstateerd dat in een aantal opzichten nog niet kan worden voldaan aan de basisvereisten voor een goede milieukwaliteit. Vooral het stedelijke gebied behoeft nog aandacht. Volgens het NMP4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bewoning, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Er zijn gezondheidsrisico's als gevolg van luchtvervuiling, geluidhinder, of als gevolg van een hoge kans dat zich een calamiteit voordoet. Om de milieukwaliteit van de stedelijke omgeving te vergroten moeten geluidhinder en lucht-, bodem- en grondwaterverontreiniging worden aangepakt.

Op grond van dit plan kunnen geen functies worden toegevoegd die tot een verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving leiden. Het plan draagt bij aan een verbetering van het leefmilieu ter plaatse door een einde te maken aan de mogelijkheid dat zich aan de rand van de woonwijk Nieuw Oosteinde bedrijvigheid kan ontwikkelen en ook voor deze locatie een invulling te kiezen die passend is bij de overwegend woonfunctie van het achtergelegen gebied. Daarnaast is deze locatie op een voor de gemeente Aalsmeer met het oog op vliegtuiglawaai op een relatief rustige locatie gelegen, buiten de 20 Ke-contour.

5.2.2 Wonen

In de nota Mensen, Wonen en Wensen heeft het kabinet in november 2000 haar visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. De nota stelt de burger centraal in het woonbeleid, omdat uit onderzoek is gebleken, dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende worden bediend. Kwaliteit en de keuzevrijheid dienen centraal te staan.

De vijf kernopgaven van het beleid zijn:

  • 1. Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving.
  • 2. Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities.
  • 3. Bevorderen van wonen en zorg op maat.
  • 4. Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit.
  • 5. Tegemoet komen aan de groene woonwensen.

Ten aanzien van het bevorderen van wonen en zorg op maat wordt opgemerkt, dat de keuzevrijheid verder vergroot wordt door het verbeteren en vergroten van het aanbod van woningen die geschikt zijn voor zorgbehoevenden. Dit aanbod dreigt in de nabije toekomst af te nemen door de herstructurering van de naoorlogse wijken. Om dit op te vangen, wil het kabinet met gemeenten, provincies en woningcorporaties concrete afspraken maken over de aantallen te bouwen levensloopbestendige en toegankelijke woningen en over de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad. Het verbeteren van de stedelijke woonkwaliteit is nodig om de stad weer aantrekkelijk te maken om in te wonen. Het kabinet heeft een visie op de totale bouwopgave, die nodig is om de gewenste woonkwaliteit in de steden tot stand te brengen. Daarbij gaat het vooral om een transformatie-opgave, waarbij de stedelijke buiten-centrum milieus worden getransformeerd in centrum-stedelijke milieus en/of groen-stedelijke milieus.

Het rijk hecht groot belang aan de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen in de wijk. Gemeenten moeten daarop nadrukkelijk letten bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Een concentratie van voorzieningen als kinderopvang, scholen, gezondheidscentra en welzijnsvoorzieningen biedt zowel zorgbehoevenden als hun verzorgers uitkomst. Dat geldt ook voor ouders die werk en de zorgtaak voor hun kinderen willen combineren.

De regionale woonvisie (zoals vastgesteld door de Regioraad op 14 december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Hiervoor geldt, dat wordt aangesloten op de beleidsdoelstelling die zijn genoemd in de Regionale Agenda van het ROA. De regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. In de visie zijn de ambities voor het wonen verder uitgewerkt. Het beleid richt zich op kwantiteit, kwaliteit, beschikbaarheid en openheid.

Het onderhavige bestemmingsplan is met deze beleidsdoelstellingen in overeenstemming door in aansluiting op een geconcentreerde woonwijk een hoogwaardig woonmilieu te realiseren dat bijdraagt aan het gewenste groen stedelijk milieu.

5.2.3 Water
5.2.3.1 Nationaal Waterplan

Het nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's over de waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 2 december 2009 in werking is getreden. In het plan worden de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid beschreven. Voor zover het de ruimtelijke aspecten van het beleid betreft, heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

Belangrijke onderdelen van het waterplan zijn doelstellingen op het gebied van waterveiligheid, beleid voor het IJsselmeergebied, Noordzeebeleid en Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het ijsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt er naar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo tenminste gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden.

5.2.3.2 Beleid van de waterbeheerder

De waterbeheertaken in het plangebied worden uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het beleid van de waterbeheerder en de bijbehorende ambities worden neergelegd in zogenaamde waterbeheerplannen. Voor de periode 2010-2015 wordt het accent meer dan voorheen op uitvoering gelegd. De drie hoofddoelstellingen van het beleid voor deze periode zijn bescherming tegen overstromingen, het zorg dragen voor voldoende water en het garanderen van gezond water. Wat betreft bescherming en veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het er om het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstbestendig wordt gemaakt met het oog op de klimaatverandering.

5.2.3.3 Keur Rijnland 2009

Het belangrijkste instrument om de taken als waterbeheerder uit te voeren is de zogenaamde keur. De keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels over:

  • waterkeringen, waaronder duinen, dijken en kaden;
  • watergangen, waaronder kanalen, rivieren, sloten en beken;
  • andere waterstaatswerken, (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en

gemalen);

  • de bodem van kwelgevoelige gebieden;
  • onttrekken en lozen van grondwater, en
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.

De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij waterkeringen, watergangen en andere waterstaatswerken. Door middel van een watervergunning kan van dit verbod een ontheffing worden verkregen De keur stelt zo de waterbeheerder in staat om door middel van vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen.

De keur en de beleidsregels zijn per 1 juli 2015 geheel herzien. De keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

In het bestemmingsplan is de regelgeving van de Keur doorvertaald.

5.2.4 Verkeer en vervoer

Het beleid op het terrein van verkeer en vervoer is voor de gehele regio vastgelegd in het Regionaal Verkeer- en vervoerplan Regionaal Orgaan Amsterdam (RVVP). Dit plan is op 14 december 2004 door de regiodeelraad van de Stadsregio vastgesteld. Alle regiogemeenten hebben zich hieraan gecommitteerd. In het RVVP zijn voor elk type vervoer netwerken vastgesteld, waarbij de volgende ambities zijn overeengekomen:

  • stimulering fietsbezit en fietsgebruik: complementeren fietsnetwerk, aanleg stallingsvoorzieningen, stimuleringsmaatregelen en verbeteren van de ketenmobiliteit fiets en openbaar vervoer;
  • autonetwerk: het snel aanleggen van de wegen waarvoor reeds middelen zij gereserveerd (zoals de verlegging van de N201) en het treffen van benuttingsmaatregelen, zoals wegverbredingen en verkeersmanagement;
  • openbaar vervoer: uitbreiden van het netwerk en verbeteren van de exploitatie, vergroten van de capaciteit en verbetering van de doorstroming, concessieverlening.

Het RVVP is bepalend voor de financiering van onderdelen van het netwerk. Voor Aalsmeer in het bijzonder zijn in het RVVP van belang de omlegging van de N201, de regionale fietsroutes door Aalsmeer en het netwerk voor hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) in Aalsmeer. De ambities voor het hoogwaardig openbaar vervoer zijn neergelegd in de op 24 juni 2008 door de Regioraad vastgestelde OV-Visie 2010-2030. Op grond hiervan wordt in de komende twee decennia het regionaal openbaar vervoer verbeterd en uitgebreid. Doelstelling daarbij is dat het gezamenlijke spitsaandeel van fiets en openbaar vervoer in hoogstedelijk gebied groeit naar 70%, in grote kernen naar 50% en in kleinere kernen naar 30%.

De belangrijkste herkomsten en bestemmingen in de stadsregio dienen hoogfrequent met elkaar verbonden te zijn, met hooguit één overstap op een hoogwaardig knooppunt. Het netwerk bestaat uit verschillende samenhangende lagen: naast het nationale en internationale vervoer met intercity's en hogesnelheidslijnen zijn er regionaal twee lagen. Ten eerste is dat een combinatie van de regionale trein en de stadsgewestelijke metro. Ten tweede gaat het om hoogwaardige vormen van tram en bus. Deze kenmerken zich door een hoge frequentie, snelheid (onder meer door middel van vrije banen en voorrang op kruisingen) en betrouwbaarheid.

De onderhavige planontwikkeling heeft geen gevolgen voor de gewenste verkeersstructuur in de regio.

Hoofdstuk 6 Planvisie

6.1 Beleid van de gemeente

6.1.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009.

De omlegging van de N201 en de herontwikkeling van het tracé van de Burgemeester Kasteleinweg en aangrenzende gronden, alsmede de transformatie van verouderde glastuinbouwgebieden worden in de Gebiedsvisie 2020 als een gegeven beschouwd. Ingevolge de gebiedsvisie dient het ruimtelijke beleid van de gemeente gericht te zijn op een duurzame en kwalitatief sterke ontwikkeling van economie, wonen en recreatie met als voorwaarde het behoud van de leefbaarheid, het dorpse karakter, de bereikbaarheid en het op peil brengen van voorzieningen. De aandacht dient verlegd te worden van uitbreiding naar verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Functies of ontwikkelingen die dit frustreren moeten worden tegengegaan.

Uit de gebiedsvisie volgt voor de beeldbepalende linten inde gemeente dat deze behouden en versterkt dienen te worden en het beleid gericht dient te zijn op ontvlechting van wonen en bedrijvigheid. Het onderhavige bestemmingsplan levert aan deze doelstelling uitdrukking door de afronding van het lint van de Hornweg ter plaatse van de aansluiting op de Legmeerdijk in aansluiting op de karakteristieke lintbebouwing van de Hornweg mogelijk te maken.

6.1.2 Woonvisie Aalsmeer

Op 14 juli 2011 is de woonvisie voor de gemeente Aalsmeer vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan worden gezien als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van wonen. In de Gebiedsvisie is de aandacht verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. Daarbij zijn een aantal speerpunten van het beleid vastgesteld:

  • inspelen op woonwensen;
  • blijvende zorg voor betaalbaarheid;
  • meer kansen voor jongeren;
  • een zorgzame gemeente;
  • van kwantiteit naar kwaliteit.

In de actualisatie van de Woonvisie Aalsmeer 2012-2020 is het uitgangspunt opgenomen, dat specifieke bouwlocaties om specifieke bouwprogramma's vragen, zodat er in beginsel vanuit de kansen van een gebied geredeneerd zeer uiteenlopende specifieke programma's denkbaar zijn. Variatie tussen bouwlocaties wordt noodzakelijk geacht. Doelstelling voor bouwlocaties in de linten is om kleinschalig te bouwen en in te zetten op een grotere variatie naar prijs en type.

6.1.3 Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan

Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de 'omgelegde N201' van cruciaal belang. De omlegging van de N201 leidt tot een gehele nieuwe verkeersstructuur in Aalsmeer. Voor de toekomst is de opgave de gemeente bereikbaar te houden en tegelijkertijd de woonkernen te ontlasten. In het eind 2009 vastgestelde Aalsmeers verkeer- en vervoerplan (AVVP) zijn drie doelstellingen vastgelegd:

  • het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerswijzen;
  • zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving;
  • zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.

In het AVVP is een wegencategorisering opgenomen. De Burgemeester Kasteleinweg is daarin aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg, waarvoor een regime van 50 kilometer per uur geldt. In december 2013 is de afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg tot 50 kilometerweg doorgevoerd. Daarbij is ook de zogenaamde groene golf voor het autoverkeer afgeschaft. De Noordvork wordt aangelegd onder meer om de linten te ontlasten.

Het onderhavige plan heeft geen effecten op de verkeersstructuur en het verkeerssysteem, zoals die in combinatie met de omlegging van de N201 is beoogd voor Aalsmeer tot stand te brengen. Met de oplossing van de parkeerbehoefte van de geprojecteerde woningen op eigen terrein, is het plan in overeenstemming met het parkeerbeleid. De ontsluiting van de voorgenomen woningen via eigen inritten is in overeenstemming met het streven naar een verkeersveilige leefomgeving doordat extra inritten een snelheidsverlagende werking hebben.

6.1.4 Waterplan

In het ontwerp waterplan Aalsmeer 'Droge voeten en schoon water' als opgesteld in juli 2008 wordt een visie gepresenteerd tot 2050 en wordt het waterbeheer van de gemeente Aalsmeer en het Hoogheemraadschap Rijnland over de periode 2008-2015 uiteengezet. In het waterplan zijn de meest recente beleidsontwikkelingen opgenomen en vertaald naar onderzoeks- en uitvoeringsmaatregelen. Het plan moet leiden tot goed functionerende watersystemen die een goede waterkwaliteit en waterkwantiteit waarborgen.

De gemeente kent drie bemalingsgebieden. Het streven is gericht op het schoonhouden van water door het reduceren van overstort van afvalwater en het scheiden door afkoppelen van verhard oppervlak. Het afkoppelen door particulieren wordt gestimuleerd. In het afvalwaterakoord is afgesproken 19 hectare stedelijk gebied af te koppelen. Hiermee wordt de emissie vanuit de riolering op het oppervlaktewater sterk gereduceerd en wordt voldaan aan de zogenaamde basisinspanning. De rapporten 'Afkoppelen Aalsmeer Centrum' en 'Water kwaliteitstoets Aalsmeer - Centrum' maken onderdeel uit van het waterplan Aalsmeer.

Het bestemmingsplan heeft gevolgen voor de waterhuishouding, omdat in het gebied verharding wordt toegevoegd. De noodzakelijke watercompensatie is in het plangebied gevonden, zodat het plan in overeenstemming is met het waterplan.

6.1.5 Economisch beleid

In 2008 heeft de Kamer van Koophandel Amsterdam op verzoek van de Ondernemersvereniging Aalsmeer de Handreiking Economische Visie Aalsmeer opgesteld.

In navolging van dit initiatief heeft het College een zogenaamde oplegnotitie vastgesteld. Hierin is geoordeeld dat het gestelde in de Handreiking als economisch beleid voor de gemeente Aalsmeer kan worden overgenomen. De oplegnotitie verwoordt aldus het gemeentelijke economische beleid en de Handreiking geeft hieraan de inhoudelijke onderbouwing. De detailhandelstructuurvisie (juni 2008) en de Visie Recreatie en toerisme (juni 2008) vormen bijlagen bij de Handreiking en oplegnotitie.

In de oplegnotitie wordt gesteld dat er een sterke economische worteling in de lokale gemeenschap is. De lokale economie levert een belangrijke bijdrage aan het welzijn van de inwoners van Aalsmeer.

De onderhavige ontwikkeling raakt niet aan de doelstellingen van het economische beleid.

6.2 Relatie met voorheen geldend planregime

Door de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan worden de functies die ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan op de gronden mogelijk waren wegbestemd. het bestemmingsplan ziet hierbij op de transformatie van de voormalige agrarische tuinbouwfunctie naar een woonfunctie voor het gebied.

6.3 Gebiedsontwikkeling

Het doel van het bestemmingsplan is de toevoeging van negen woningen op dit deel van de Hornweg mogelijk te maken. De voorwaarden waarbinnen de herontwikkeling plaats mag vinden zijn neergelegd in de door de raad van de gemeente op 23 april 2015 vastgestelde "Startnotitie Hornweg 317" neergelegd. Met het plan wordt beoogd in aansluiting op de bestaande bebouwing langs de Hornweg tot een volwaardige afronding van het bebouwingslint te komen.

Beoogd worden woningen toe te voegen in het duurdere segment. In totaal gaat het om negen vrijstaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0004.png"

figuur: voorlopig schetsontwerp

Voor de planontwikkeling is aansluiting gezocht bij de voorwaarden die voor het bouwen in de linten gelden, ingevolge de nota “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten van de gemeente Aalsmeer”, zoals vastgesteld op 22 december 2011 en herzien op 19 november 2013 door de raad van de gemeente Aalsmeer. Binnen de linten van Aalsmeer neemt dit deel van de Hornweg echter een bijzondere plaats in, doordat hier een nieuwbouwwijk zich tot aan het lint uitstrekt en zich langs het lint manifesteert. In verband met deze situatie is het gewenst op een aantal onderdelen van het lintenbeleid af te wijken. Het doel van deze afwijkingen is te bewerkstelligen dat, enerzijds, in het beeld vanaf de Hornweg, de lintbebouwing domineert, en anderzijds, voor het zicht vanaf de Karperstraat de achterzijde van de geprojecteerde lintbebouwing een rustig beeld oplevert.

Uit het algemene toetsingskader volgen voor het lint langs de Hornweg de volgende bebouwingscriteria:

  • een vrijstaande woning is mogelijk bij een perceelsbreedte van 25 meter of meer en een dubbelwoonhuis vanaf een perceelsbreedte van 40 meter;
  • de voorgevelrooilijn is afwisselend, waarbij verspringingen zijn toegestaan binnen een bandbreedte van minimaal 1 en maximaal 5 meter;
  • er wordt smal en diep gebouwd, met een maximale bouwbreedte van 12 meter voor vrijstaande woningen en 10 meter per woning voor een dubbel woonhuis, een maximale bouwdiepte van 18 meter op de begane grond en 15 meter op de verdieping;
  • een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter;
  • een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 3 meter;
  • een maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken van 40m2, 50m2 of 60 m2 bij respectievelijk een perceelsoppervlakte tot 300m2, van 300m2 tot 400 m2 of van meer dan 400m2;
  • een voortuinzone zonder erfbebouwing;
  • een diverse architectuur.

Specifiek voor de Hornweg geldt bovendien in afwijking van het algemene toetsingskader dat vrijstaande erfbebouwing tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden opgericht. Voor wat de architectonische vormgeving is voor de Hornweg opgenomen dat de woningen een minder ingetogen karakter mogen hebben.

Gelet op de voornoemde doelstelling van het project (een dominant lint en een rustig beeld vanaf de Karperstraat worden de volgende afwijkingen ten opzichte van het lintenbeleid mogelijk gemaakt:

  • Perceelsbreedte: het bouwplan gaat uit van een perceelsbreedte van 18 meter. De smallere kavels zijn gewenst om te voorkomen dat de achtergelegen woningbouw van Nieuw Oosteinde zich alsnog nadrukkelijk manifesteert en om te bewerkstelligen dat de woonbebouwing langs de Hornweg in het beeld domineert. De smallere kavels sluiten bovendien aan bij de intensievere bebouwingsritmiek van de Hornweg en de vele smallere kavels o.a. aan het begin van dit deel van de Hornweg vanaf de Machineweg. Overigens is de kavelbreedte van 18 meter in overeenstemming met de mogelijkheid van het specifieke toetsingskader om van de voorgeschreven perceelsbreedte (tot een minimum van 18 meter) af te wijken, indien de stedenbouwkundige situatie op dat deel van het lint daartoe aanleiding geeft.
  • Bouwdiepte: Met het oog op de achtergelegen woonbebouwing van Nieuw Oosteinde en de feitelijke situatie dat hier sprake is van rug-aan-rug bebouwing langs een watergang, is het wenselijk in afwijking van het lintenbeleid aan de achterzijde een vlakke achtergevel zonder uitbouw te realiseren. Beoogd wordt daarom een bouwdiepte van 16 meter voor de begane grond en de verdieping aan te houden. Het op de begane grond minder diep bouwen langs de Hornweg heeft tot gevolg dat de onderlinge afstand tussen de achtergevels groter is, terwijl het even diep bouwen van de begane grond en verdieping een achtergevel in één lijn een rustiger beeld oplevert, gezien vanaf de Karperstraat;
  • Frontbreedte en goothoogte: In het lintenbeleid is opgenomen dat de maximale goothoogte niet meer mag bedragen dan 4,5 meter en de maximale bouwhoogte niet meer dan 9 meter. Tevens mag de frontbreedte niet meer bedragen dan 12 meter, of, indien sprake is van smallere kavels dan kavels van 26 meter of meer, niet meer dan maximaal 50% van de kavelbreedte bedragen. Omdat vergunningvrij aan de zijgevel kan worden uitgebouwd en de vergunningvrije opties vanuit beeldkwaliteit niet altijd de voorkeur hebben, is besloten om ten behoeve van een hoogwaardige architectonische vormgeving de mogelijkheid van een bredere frontbreedte in combinatie met een doorsnijding van de goothoogte toe te staan. Uitgangspunt hierbij is dat het beeld langs de Hornweg dat van smalle en diepe woningen met een lage goot gehandhaafd blijft.

De in het kader van de planontwikkeling voorgestelde afwijkingen van het lintenbeleid zijn in de planregeling opgenomen. Hierin wordt tevens vastgelegd dat uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.

Uitvoering van het bouwplan leidt tot een toename van het verhard oppervlak en een noodzaak tot watercompensatie. De watercompensatie wordt gerealiseerd door aan de achterzijde van de percelen in aansluiting op de bestaande watergang water te graven en aldus de bestaande watergang te verbreden. Gekozen is voor een verspringende oeverlijn voor een levendig beeld over het water.

Het plan voorziet tevens in een beperkte uitbreiding van het openbaar gebied. Dit gebeurt met het oog op de verkeer- en parkeersituatie. Een strook grond langs de Hornweg wordt bij het openbaar gebied getrokken en hetzelfde gebeurt langs de Palingstraat, waar een aantal langsparkeerplaatsen zullen worden toegevoegd om bezoekersparkeren te faciliteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0005.png"

figuur: geprojecteerde langsparkeerplaatsen langs de Palingstraat

Hoofdstuk 7 Keuze van bestemmingen

Gelet op de uitkomsten van de gebiedsinventarisatie en voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid, zijn voor de verschillende gronden de volgende bestemmingen gekozen.

7.1 Bestemmen van gebiedsgerichte waarden

Er zijn in het plangebied geen gebiedsgerichte waarden aangetroffen die dienen te worden bestemd. Er zijn tevens geen belemmeringen aangetroffen die in de planregeling dienen te worden opgenomen. Omdat de planregeling geen ontwikkelingen mogelijk maakt die in strijd zijn met de beperkingen die vanwege artikel 2.2.2 en 2.2.3 van het Lib voor onder meer dit plangebied gelden, zijn de betreffende beperkingen niet in het bestemmingsplan vertaald.

7.2 Bestemmen van ruimtelijke functies

Er zijn in het plangebied geen ruimtelijke functies aanwezig die moeten worden bestemd.

7.3 Bestemmen van occupatie

Er zijn in het plangebied geen gebruiksfuncties (als bedrijvigheid, wonen, of andere soorten van gebruik) die dienen te worden bestemd.

7.4 Bestemmen van de gebiedsontwikkeling

De gebiedsontwikkeling bestaat uit drie componenten: woningbouw, water en openbaar gebied. Hiervoor zijn de volgende bestemmingen gekozen:

  • De voorgenomen woningbouw is bestemd als "Wonen";
  • De noodzakelijke watercompensatie is bestemd met de bestemming "Water";
  • De strook grond aan de noordzijde van het gebied dat aan het openbare gebied ter plaatse van de Palingstraat wordt toegevoegd en evenwijdig aan de Hornweg, is bestemd als "Verkeer-verblijfsgebied".

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke betrokkenheid

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

8.1 Inspraak

Op 25 april 2015 is ten behoeve van de beoogde herontwikkeling tot woonlint door de raad van de gemeente een startnotitie vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de herontwikkeling zijn vastgesteld. Over het concept van deze startnotitie is participatie verleend, waarbij in de periode van 16 januari 2015 tot en met 13 februari 2015 een reactie op de startnotitie kon worden ingediend. Gedurende deze termijn is tevens een informatieavond voor omwonenden georganiseerd.

De uitkomsten van de participatie zijn betrokken in de afweging van de raad van de gemeente over de vaststelling van de startnotitie. Dit heeft geleid tot aanpassingen van het voorgelegde plan voor wat betreft de verkeer- en parkeersituatie, waarbij is besloten het vrijliggende fietspad langs de Hornweg te handhaven en in verband hiermee de twee parkeerplaatsen die per woning op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd naast elkaar in plaats van achter elkaar te projecteren. De bezoeksparkeerplaatsen langs de Palingstraat zijn voorts naar aanleiding van de participatie iets anders gesitueerd, zodat met het oog op de verkeersveiligheid zoveel mogelijk vrij zicht op de rotonde en de aansluiting op de Hornweg blijft.

Nu gelegenheid is geweest over de startnotitie te participeren en het voorliggende voorontwerp bestemmingsplan ziet op de vertaling van de voorwaarden voor de herontwikkeling zoals die in de startnotitie zijn neergelegd en voor zover planologisch relevant, is geen inspraak verleend over een voorontwerp van het bestemmingsplan.

8.2 Bestuurlijk overleg

Op grond van artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp van het onderhavige plan toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners:

  • Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  • Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
  • Provincie Noord-Holland, Directie Beleid, sector Ruimtelijke Inrichting;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • KPN Telecom;
  • Schiphol Group;
  • PWN;
  • Liander;
  • Stadsregio Amsterdam;
  • Cultuurcompagnie Noord-Holland;

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft aanleiding gegeven voor het Hoogheemraadschap Rijnland om te reageren. De overige aangeschreven overlegpartners hebben geen aanleiding gezien om een vooroverlegreactie in te dienen.

Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft op 5 augustus 2015 een vooroverlegreactie ingediend. Hierin wordt ingestemd met de keuze omhet vanwege de benodigde watercompensatie te graven water aan de achterzijde van de percelen te bestemmen als Water. De waterbeheerder verzoekt echter om een nadere detaillering van de berekening van de oppervlakte van het te compenseren water. De berekening waarom wordt verzocht was al in het voorontwerp opgenomen, namelijk in de waterparagraaf in paragraaf 9.2.1. Zekerheidshalve is deze berekening, bij de planvoorbereiding overigens in overleg met de waterbeheerder zelf tot stand gekomen, nogmaals naar de waterbeheerder opgestuurd. Aangenomen wordt dat daarmee de opmerking van de waterbeheerder bij het plan is afgedaan.

8.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening, wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder om te reageren. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 december 2015 tot en met 21 januari 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

Uit de bestaande situatie en de voor de toekomst gewenste situatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en voorwaarden voortkomen voor het onderhavige bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is en dat er voldoende blijk wordt gegeven van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van het op grond van artikel 3.6.1 lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan.

9.1 Uitvoerbaarheid op milieuaspecten

9.1.1 Bodem

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik in verband met milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier, is noodzakelijk. Tevens dienen de mogelijkheden en kosten om deze beperkingen door middel van actief bodembeheer weg te nemen te worden aangegeven.

Gelet op het voorgenomen gebruik voor wonen is een verkennend bodem-, verhardings- en asbestgrondonderzoek uitgevoerd door HB-adviesbureau. Uit het onderzoeksrapport (projectnummer 15HB0125, d.d. 30 april 2015, zie bijlage), blijkt dat er geen aanleiding is te verwachten dat er een geval van ernstige bodemverontreiniging zal worden aangetroffen waarvan de saneringskosten de realisatie van de bestemming in de weg staan.

Tegen de voorgenomen ontwikkeling uit het oogpunt van bodemkwaliteit geen bezwaar bestaat.

9.1.2 Lucht

Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan de wettelijke eisen die gelden op het gebied van de luchtkwaliteit. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Het NSL heeft tot doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.


Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

a. er is geen sprake van een normoverschrijding;

b. er is per saldo sprake van een verbetering;

c. het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit;

d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma
luchtkwaliteit.


Alleen projecten die "niet in betekende mate" bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Een project draagt in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof of stikstofdioxide. Dit criterium is een "of-benadering". Indien de grens van 3% voor één van beide stoffen wordt overschreden, verslechtert het project de luchtkwaliteit in betekenende mate.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Voor woningbouw geldt op grond van deze regeling NIBM een grens van 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Voor de beoogde ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat deze vallen onder de regeling NIBM, zodat nader onderzoek naar de gevolgen voor luchtkwaliteit niet nodig is.

9.1.3 Geluid

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit Schiphol. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening en de verplichting te voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening veronderstelt eveneens dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

Het bestemmingsplan maakt nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk, zodat nader onderzoek naar de akoestische situatie ter plaatse noodzakelijk is. De woningen zijn geprojecteerd in de geluidzone van de Hornweg en gedeeltelijk van de Legmeerdijk. Om te beoordelen of een aanvaardbaar akoestisch leefmilieu kan worden gewaarborgd is door onderzoeksbureau Westerveld Advies B.V. akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoeksrapport (kenmerk 1432 GL- 317 WO 001-03-03-15 V1, d.d. 3 maart 2015, zie bijlage) is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden vanwege het wegverkeerslawaai van de Hornweg en gedeeltelijk ook vanwege de Legmeerdijk. De hogere geluidbelasting bedraagt:

  • 51 dB voor de zuidoostelijke gevel ten gevolge van de Hornweg;
  • 52 dB voor de noordoostelijke gevel ten gevolge van de Hornweg;
  • 50 dB voor de woningen in de noordoostelijke punt van de bouwlocatie ten gevolge van de Legmeerdijk.

De berekende geluidbelasting is hoger dan de wettelijk bepaalde voorkeurswaarde voor de ten hoogst toelaatbare geuidbelasting van 48 dB, maar lager dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB, waarvoor burgemeester en wethouders eventueel ontheffing kunnen verlenen. Binnen het project zijn geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij de nieuwe woningen te reduceren. Er zullen daarom in samenhang met dit bestemmingsplan hogere grenswaarden worden verleend. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden wordt tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.2 Uitvoerbaarheid op andere (omgevings)aspecten

9.2.1 Water

Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Uitgangspunt is dat geen conflict ontstaat tussen ruimtelijk planologische regels en waterhuishoudkundige regelingen. De keur van het hoogheemraadschap blijft onverkort van toepassing op alle handelingen in het watersysteem. De keur heeft immers een breder bereik dan een ruimtelijk plan. Een bestemmingsplan borgt de ruimtelijke kwaliteit. De Keur ziet op het functioneren van het watersysteem. Dit kent ruimtelijke, maar ook technische aspecten.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft wijzigingen van de waterhuishoudkundige inrichting van het gebied tot gevolg. De voorgenomen woningbouw heeft een toename van de verharding tot gevolg, waarvoor op grond van de Keur van de waterbeheerder en de eis dat bij een toename van 1.000m2 verhard oppervlak 15% van de verhardingstoename wordt gecompenseerd, watercompensatie noodzakelijk is. In de huidige situatie is een oppervlakte van 540m2 verhard. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van in totaal 4.830 m2. Dit houdt in dat in totaal 644 m2 water gecompenseerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317-VG01_0006.png"

figuur: berekening te compenseren water

De noodzakelijke watercompensatie wordt op eigen terrein uitgevoerd door aan de achterzijde van het perceel water te graven en de bestaande watergang aan de achterzijde van de bebouwing langs de Karperstraat te verbreden. In het bestemmingsplan is voor het te graven water de bestemming "Water" opgenomen.

Nu de vereiste watercompensatie op het eigen terrein kan worden gevonden en door de bestemming water is geregeld, is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor zover het de belangen op het gebied van water en waterbeheer belangen betreft. Dit laat onverlet dat ten behoeve van het bouwplan een watervergunning moet worden aangevraagd.

9.2.2 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de dier- en plantensoorten in Nederland. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en Verdrag van Bern).

De wet kent een verbod op het aantasten of verstoren van zowel extra beschermde als overige soorten, alsmede het aantasten of verstoren van de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen, behoudens verlening van ontheffing door de minister van EZ. Beschermde soorten zijn onder meer alle amfibieën, reptielen, vleermuizen en vrijwel alle vogels.

Ondanks het feit dat het plangebied zich aan de rand van de woonwijk Nieuw Oosteinde bevindt en er binnen het plangebied weinig opgaande beplanting is in de vorm van bomen en struiken, is het niet op voorhand uit te sluiten dat zich op het terrein beschermde soorten zoals bedoeld in de Flora- en faunawet bevinden. Ook de woning die zich in de huidige situatie nog op het perceel bevindt kan eventueel een geschikte verblijfplaats bieden voor vogels, vleermuizen of andere soorten. Bij de uitvoering van het project dient tevens rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat de hoge bomen langs de Hornweg, die zich op zichzelf net buiten het plangebied bevinden, onderdak bieden aan vogel- en vleermuizensoorten of deel uit maken van fourageerroutes.

Om bovengenoemde redenen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Adviesbureau E.C.O. Logisch. Uit het onderzoeksrapport (kenmerk AMNA 1503, d.d. 19-03-2015) blijkt dat, gelet op de situatie ter plaatse, binnen het projectgebied beschermde soorten zullen kunnen worden aangetroffen. De mogelijke effecten zijn de volgende:

  • bij het slopen van de bestaande bebouwing kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen en nestlocaties van de huismus en gierzwaluw worden vernietigd. Tevens kan er verstoring plaatsvinden voor algemene broedvogels.
  • Bij het kappen van bomen en struweel kunnen nesten en broedplaatsen van algemene zangvogels vernietigd of verstoord worden.
  • Bij het egaliseren en bouwrijp maken van de grond zullen mogelijk beschermde vaatplanten worden vernietigd;
  • Tijdens het realiseren van eventuele nieuwbouw vindt mogelijk tijdelijke verstoring plaats van vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen en algemene broedvogels;
  • Bij het aanleggen van oeverbeschoeiingen kan het habitat van de platte schijfhoren en ringslang vernietigd worden en het leefgebied van de beschermde vissoorten kleine modderkruiper en bottervoorn verstoord worden.

Gelet op de mogelijke effecten van de beoogde ontwikkeling is aanvullend onderzoek nodig om vast te stellen of mitigerende maatregelen nodig zijn. Het aanvullend onderzoek is er op gericht mitigerende maatregelen te nemen en overtreding van de Flora- en fauna wet te voorkomen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de Quick Scan is door Adviesbureau E.C.O. Logisch nader onderzoek verricht. Hierover is op 5 oktober 2015 gerapporteerd in een Briefrapport inventarisatie diverse soortgroepen (AMVL 1504). uit het rapport blijkt dat voor de sloop van de bestaande woning met garage een ontheffing Flora- en faunawet nodig is vanwege de aanwezigheid van twee nestlocaties van de jaaraand beschermde huismus.

Aan de ontheffing zijn voorwaarden verbonden. Om de ontheffing te kunnen verkrijgen dienen in elk geval mitigerende maatregelen te worden beschreven in een activiteitenplan en een ecologisch werkprotocol. Uit het Briefrapport blijkt dat het belang van de bestaande woning voor de gunstige staat van instrandhouding van de lokale populatie beperkt is. In de directe omgeving zijn andere gebouwen aanwezig die als broedlocatie voor de huismus kunnen dienen. Dit houdt in dat indien voldoende duidelijkheid wordt geboden over de mitigerende maatregelen, het aannemelijk is dat de benodigde ontheffing zal worden verkregen. Vanuit het belang van flora en fauna is er dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, zodat de procedure om tot een vastgesteld bestemmingsplan te komen hangende de aanvraag om ontheffing Flora- en faunawet, kan worden voortgezet. Inmiddels is op 26 november 2015 de ontheffing aangevraagd en op 15 januari 2016 verleend.

9.2.3 Archeologie

De gemeente Aalsmeer heeft op 24 juni 2010 de beleidsnota Archeologie vastgesteld. In de gemeentelijke Beleidsnota Archeologie wordt uiteengezet op welke wijze de gemeente Aalsmeer verantwoordelijkheid neemt voor het eigen bodemarchief.

De gemeente is ingedeeld in verschillende gebieden met elk eigen regels voor wat betreft de wijze waarop bij ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met archeologie. Voor het plangebied geldt op grond van de Beleidsnota, dat er geen archeologische verwachtingswaarde is. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn met het oog op archeologische waarden geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

9.2.4 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er voor het onderhavige bestemmingsplan geen belemmeringen. De beoogde ontwikkeling heeft met het oog op cultuurhistorische waarden een positief effect omdat door de ontwikkeling de cultuurhistorische identiteit van het historische lint van de Hornweg wordt versterkt. Vanuit cultuurhistorisch perspectief zijn er derhalve geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

9.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van een risico-opleverende activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om industriële activiteiten, transportroutes en buisleidingen. Vanuit de overheid worden normen gesteld met betrekking tot het plaatsgebonden risico, dat aanvaardbaar wordt geacht, en wordt een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voorgeschreven voor het groepsrisico.

Er bestaat aanleiding voor een nadere beoordeling met het oog op externe veiligheid, indien het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen die invloed kunnen hebben op de situatie voor externe veiligheid. Wel dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van vervoer van gevaarlijke stoffen over de Legmeerdijk. De geprojecteerde woningen bevinden zich binnen het invloedsgebied van de Legmeerdijk als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De ontwikkeling heeft echter niet een dusdanige omvang, dat dit leidt tot een significante toename van het aantal mensen binnen het invloedsgebied. Er is daarom geen sprake, zodat sprake van een toename van het groepsrisico. Nader onderzoek ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Met het oog op externe veiligheid is ook de ligging van het plangebied in het beperkingengebied rondom de luchthaven Schiphol van belang. Gelet op artikel 2.2.2 en 2.2.3 gelden in het plangebied met het oog op de vliegveiligheid beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte en vogelaantrekkende functies. Aangezien ruimschoots onder de maximaal toegestane bouwhoogte wordt gebleven en het bestemmingsplan geen vogelaantrekkende functies mogelijk maakt als bedoeld in artikel 2.2.3 Lib, zijn er vanwege het Luchthavenindelingbesluit geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

9.2.6 Verkeer en parkeren

In het Aalsmeers Verkeer- en vervoerplan (AVVP) "leefbaar en bereikbaar" (23 februari 2010) is onder meer het parkeerbeleid van de gemeente vastgelegd. In overeenstemming met deze nota dienen twee parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. In de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. Per woning worden twee parkeerplaatsen aangelegd in de voortuinzone. In de planregels is deze parkeernorm opgenomen. Gelet op het feit dat langsparkeren op de Hornweg met het oog op de verkeersveiligheid ongewenst is wordt een viertal langsparkeerplaatsen langs de Palingstraat aangelegd.

De woningen worden ontsloten door middel van eigen afritten op de Hornweg. De inritten dragen bij aan de verkeersveiligheid doordat zij tot een lagere gemiddelde snelheid op een wegvak leiden. Dat is vanwege de nabijheid van de rotonde die de Palingstraat en de Hornweg aansluit op de Legmeerdijk zeer gewenst.

Met het oog op de parkeer- en verkeerssituatie bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

9.3 Economische uitvoerbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal negen nieuwe woningen en betreft derhalve een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan als bedoeld in art. 6.2.1. Bro waarvoor ingevolge artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen.

In afwijking hiervan behoeft de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • e. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
  • f. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
  • g. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van niet noodzakelijk is.

Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels dan wel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatie plan is derhalve niet meer noodzakelijk. Niet is gebleken dat de ontwikkelende partij(en) over onvoldoende middelen beschikt om de bedoelde ontwikkelingen te kunnen realiseren en de exploitatiebijdrage aan de gemeente te voldoen.

In de overeenkomst zijn tevens afspraken neergelegd over de uitwerking van het bouwplan en de inrichting van het gebied.

9.4 Juridische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de ontwikkelende partij. De aanwezige woning op het perceel wordt als anti-kraak bewoond totdat de uitvoering van het project en de sloop ter hand wordt genomen. Er hoeft daarom niet te worden ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het licht van eigendomsverwerving of het toepassen van het instrument van onteigening van onroerende zaken als bedoeld in de Onteigeningswet.

Het bestemmingsplan is voorts in overeenstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en is uitvoerbaar voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

9.5 Handhaving

Handhaving op het gebied van ruimtelijke ordening spitst zich toe op het gebruik van de gronden en opstallen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden waarvoor een aanlegvergunning nodig is. Handhaving kan kortweg worden omschreven als: elke handeling die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Overeenkomstig aanbeveling 4 van de Inspectie Ruimtelijke ordening dient een bestemmingsplan een handhavingsparagraaf te bevatten. Hierin dient een toelichting te worden gegeven op de wijze waarop de gemeente het juridische normenkader van het bestemmingsplan zal handhaven, dat door middel van de planregels in samenhang met de planverbeelding in het leven is geroepen.

Het niet naleven van een bestemmingsplan komt neer op het ondergraven van één van de meest waardevolle en invloedrijkste instrumenten van de gemeentelijke overheid. Daarnaast is het een inbreuk op en aantasting van de belangrijkste waarborgen die de burger op gemeentelijk niveau heeft. De burger mag immers verwachten en eisen van de gemeentelijke overheid dat zij de regelgeving die zij in het bestemmingsplan heeft opgenomen ook zal handhaven. Het niet naleven en handhaven van het bestemmingsplan tast de geloofwaardigheid van de gemeente in het algemeen aan. Om deze redenen is het noodzakelijk de handhaving van bestemmingsplannen ter hand te nemen en te blijven nemen.

Uit de planregeling volgt geen directe opgave voor handhaving. De huidige bewoning van het zich nog op het perceel bevindende pand maakt onderdeel uit van het project en is ingesteld als maatregel om ongewenste bewoning tegen te staan. beëindiging va deze woning zal niet door middel van een handhavend optreden hoeven te worden gevergd, maar is in het project voorzien. Bij de gebiedsinventarisatie zijn in het plangebied geen strijdige en illegale functies geconstateerd. Het gemeentelijke beleid voor de aanpak van de handhaving is neergelegd in de Nota "handhaving in Aalsmeer, 2011-2015", zoals vastgesteld op 12 mei 2011 door de gemeenteraad. Deze nota beschrijft de visie, doelstellingen, prioriteiten, uitgangspunten en strategieën op het gebied van toezicht en handhaving.

De nota stelt een hoge prioriteit aan een gebiedsgerichte handhaving van geactualiseerde bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan valt daar niet onder. Dit houdt in dat handhaving van excessen plaats vindt binnen het rode spoor van het uitvoeringsprogramma Handhaving 2013-2014. Binnen de reguliere werkzaamheden wordt primair handhavend opgetreden naar aanleiding van handhavingverzoeken. In andere gevallen wordt in beginsel niet actief handhavend opgetreden.

Hoofdstuk 10 Plantechnische vormgeving

In hoofdstuk 7 van deze plantoelichting heeft de waardering van de in het gebied aangetroffen functies en waarden plaatsgevonden. Daarbij is verantwoord hoe deze waardering is vertaald in de keuze van bestemmingen en het bijbehorende normenkader. In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de planverbeelding en de planregels nader toegelicht voor zover dat noodzakelijk is voor een juiste interpretatie van het bestemmingsplan.

10.1 Voorgeschreven standaarden

Met de inwerkingtreding van de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 is de systematiek van bestemmingsplannen grotendeels vastgelegd. In de regeling worden nadere regels gesteld over vormgeving, inrichting, authenticiteit, methodes en technieken en beschikbaarstelling van digitale instrumenten. De bij de regeling behorende Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) bevat de richtlijnen voor de opzet en verbeelding van bestemmingsplannen. De regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 en de bijbehorende SVBP 2008 zijn in 2013 vervangen door de nieuwe Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 en moeten verplicht met ingang van 1 juli 2013 worden toegepast. Het onderhavige bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVBP 2012 tot stand gebracht. Voor zover (geoorloofd) van de standaarden wordt afgeweken of deze standaarden een bepaalde interpretatieruimte laten bij de toepassing daarvan, wordt hieronder de plansystematiek toegelicht.

10.2 Systematiek van de planregels

De bestemmingen en aanduidingen zoals weergegeven in de verbeelding van het GML-bestand dienen in samenhang met de regels te worden gelezen. In opvolging van de voorschriften van artikel 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen. De SVBP 2012 schrijft voor op welke wijze de regels dienen te zijn ingedeeld en hoe elke planregel moet worden opgebouwd. Daarnaast heeft de gemeente een bepaalde vaste werkwijze voor het toepassen van de SVBP 2012 die bij de vormgeving van het bestemmingsplan is gevolgd. In overeenstemming met de SVBP 2012 zijn de planregels neergelegd in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgang- en slotregels zijn opgenomen. In deze paragraaf wordt voor elk van deze hoofdstukken verantwoord op welke wijze de richtlijnen van de SVPB 2012 zijn toegepast.

10.2.1 Inleidende regels

In overeenstemming met de SVBP bevat het eerste hoofdstuk van de planregels de inleidende regels van het bestemmingsplan. Deze regels hebben tot doel duidelijkheid te bieden over de interpretatie van de in het bestemmingsplan gehanteerde begrippen en termen. Dit zijn de in artikel 1 neergelegde begripsbepalingen. Een aantal van de gegeven definities wordt bindend voorgeschreven in de SVBP. Voor zover de regels bepalingen bevatten over aan te houden maatvoeringen, wordt in de inleidende regels aangegeven hoe deze maten moeten worden bepaald. Dit zijn de meetvoorschriften. De SVBP schrijft voor een aantal maatvoeringen de wijze van meten dwingend voor.

10.2.2 Bestemmingsregels

Na de inleidende regels volgen de bestemmingsregels. Hierin zijn in overeenstemming met de SVBP achtereenvolgens en in alfabetische volgorde de planregels opgenomen van de voorkomende bestemmingen. De bestemmingen zijn gekozen in overeenstemming met de richtlijnen van de SVBP voor wat betreft de hoofdgroepen van bestemmingen en de daarbinnen vallende functies. Het gaat in dit bestemmingsplan om de volgende enkelbestemmingen:

  • Wonen
  • Verkeer-verblijfsgebied
  • Water

Naast enkelbestemmingen kunnen in een bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen voorkomen. Dubbelbestemmingen zijn van toepassing op gronden waar twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen aan de orde zijn. In dit bestemmingsplan komen geen dubbelbestemmingen voor.

De regels van een bestemming hebben een in de SVPB dwingend voorgeschreven opbouw met een vaste volgorde van daarin voorkomende elementen. De SVBP schrijft voor dat het eerste onderdeel van de bestemmingsregels de 'bestemmingsomschrijving' bevat, waarin de gebruiksdoeleinden van de bestemming worden omgeschreven. In aanvulling op de SVBP is in overeenstemming met de gemeentelijke werkwijze in de bestemmingsomschrijving een subgeleding aangebracht. Het eerste sublid geeft een algemene doeleindenomschrijving. Het tweede sublid bevat vervolgens de opsomming van het gebruik dat binnen deze omschrijving toegestaan is. Voor zover eventueel verboden gebruik niet in de algemene verbodsregels kan worden ondergebracht, is een derde sublid opgenomen, waarin wordt aangegeven welk gebruik op de betreffende gronden in elk geval niet is toegestaan.

Overeenkomstig de SVBP zijn de bouwregels telkens vervat in het tweede lid van de bestemmingsregels. Volgens de voorgeschreven plansystematiek dienden de bouwregels te worden gelezen in samenhang met de algemene bepalingen in het tweede inleidende artikel over de wijze van meten. In het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de SVBP biedt om met behulp van bouwaanduidingen en maatvoeringaanduidingen aanwijzingen te geven over de wijze van bouwen en verschijningsvormen van bouwen. De in het plan gebruikte aanduidingen komen voor in de bij de SVBP opgenomen lijst van aanduidingen.

10.2.3 Algemene regels

Volgens de SVBP worden de algemene regels ondergebracht in hoofdstuk 3 van de planregels. De algemene regels moeten worden opgevat als de afsluitende regels van het bestemmingsplan. Zij vormen het voorwaardenscheppende kader van het bestemmingsplan als geheel. Hoewel de SVBP wel de volgorde van de algemene regels bepaalt, laat deze de keuze vrij om de algemene regels in één artikel samen te nemen, of deze geordend per onderwerp in verschillende artikelen neer te leggen. Vanwege de grote verscheidenheid van zaken die in de algemene regels aan de orde komen, wordt in de gemeentelijke werkwijze de voorkeur gegeven aan de tweede variant, waarbij aan elk onderwerp een artikel wordt gewijd.

Naast de wettelijk verplichte anti-dubbeltelbepaling die onder de algemene regels moet worden geplaatst zijn in dit bestemmingsplan algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels opgenomen. Hoewel het plangebied gelegen is in het beperkingengebied van het Luchthavenindelingbesluit, is afgezien van een algemene aanduidingsregel, omdat de enkelbestemmingen geen ontwikkelingen mogelijk maken die met de verbodsbepalingen die vanwege het Luchthavenindelingbesluit voor dit gebied gelden (hoogte en vogelaantrekkende functies) in strijd zijn.

De antidubbeltelbepaling betreft een standaardbepaling die als zodanig is voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. De antidubbeltelregel heeft tot doel dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van omgevingsvergunningen niet nogmaals worden meegeteld.

De algemene bouwregels stellen het bevoegd gezag in staat nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde indien dit vanuit bepaalde omstandigheden gewenst is.

De algemene afwijkingsregels stellen het bevoegd gezag in staat bij omgevingsvergunning af te wijken van de in het plan vastgelegde maten en grenzen.

De algemene gebruiksregels bevatten in elk geval een verklaring van hetgeen in het bestemmingsplan onder verboden gebruik moet worden verstaan. Naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zijn zo nodig specifieke gebruiksverboden opgenomen ter invulling van het algemene gebruiksverbod.

10.2.4 Overgangs- en slotregels

Volgens de SVBP dienen in hoofdstuk 4 van de planregels de overgangs- en slotregels te worden ondergebracht. Hier vinden de wettelijk voorgeschreven bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht een plaats, alsmede de citeertitel van het bestemmingsplan opgenomen.

10.3 Systematiek van de planverbeelding

Sinds de inwerkingtreding van de digitale verplichtingen van het Besluit ruimtelijke ordening op 1 januari 2010 is het digitale bestemmingsplan juridisch bindend. De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De systematiek van de planverbeelding in dit bestemmingsplan vormt geen aanvulling op of geoorloofde afwijking van de SVBP en behoeft in die zin dus geen nadere toelichting. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 schrijft ook voor hoe de koppeling tussen de planverbeelding met de andere planonderdelen in de dataset dient plaats te vinden. Het digitale plan is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. De digitale ruimtelijke informatie wordt zowel digitaal als analoog verbeeld.

De digitale bestandenset heeft het volgende planidentificatienummer gekregen: NL.IMRO.0358.03CHORNWEG317. DE SVBP bevat richtlijnen over de wijze waarop de inhoud van de planregels digitaal moet worden weergegeven. Het digitale bestemmingsplan is overeenkomstig deze richtlijnen vervaardigd. Het SVBP schrijft voorts voor dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie kan tonen, maar over de wijze waarop dat gebeurt is niets geregeld dan dat het opvragen van bestemmingsplaninformatie op interactieve wijze dient plaats te vinden. De planregels worden aangehaald als "regels van het bestemmingsplan 1e herziening Nieuw Oosteinde, Hornweg 317".

De analoge verbeelding leidt tot de analoge plankaart op papier. Ook voor de analoge verbeelding bevat de SVBP richtlijnen over de weergave van de inhoud van het bestemmingsplan. Daarnaast geldt voor de analoge verbeelding dat deze alle te verbeelden informatie moet bevatten. Er zijn regels over de opbouw van de legenda van de analoge verbeelding, over het opnemen van de noordpijl en een schaal op de plankaart en over het materiaal waarvan de plankaart wordt vervaardigd. Tevens dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden aangegeven welke ondergrond voor de analoge planverbeelding is gebruikt. Het plangebied is op één kaartblad vervat met een schaal van 1:1.000. Als ondergrond is de GBK gebruikt van 2 juli 2015.

10.4 Artikelgewijze toelichting

De planverbeelding in samenhang met de planregels geeft aan welk gebruik volgens het bestemmingsplan op een bepaalde locatie is toegestaan. Bij geval van twijfel over de uitleg van de regels, biedt de plantoelichting uitkomst om te achterhalen welke bedoeling de wetgever met de planregeling had. Teneinde aan te geven op welke wijze de planregels dienen te worden geïnterpreteerd, wordt hieronder per afzonderlijke bestemming de planregeling voor zover noodzakelijk nader toegelicht.

10.4.1 Wonen

De planregeling voor de bestemming wonen is zoveel mogelijk in overeenstemming met de standaardregels die in de actuele bestemmingsplannen van de gemeente worden gebruikt voor de woonlinten. Ten opzichte van deze standaardregel is, gelet op de smallere kavelbreedte die in het prioject wordt voorgestaan en vanwege de situatie van rug-aan-rug bebouwing met de woonbebouwing langs de Karperstraat, zijn ten opzichte van deze standaardregel de regels voor de maximale bouwdiepte en de frontbreedte aangepast. Gelet op het schetsontwerp is in de bestemmingsregeling een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van incidentele geveldoorsnijdingen.

Omdat het plan uitgaat van parkeren op eigen erf, zijn binnen de bestemming Wonen parkeervoorzieningen in de voortuinzone en in- en uitritten mogelijk gemaakt.

Om daadwerkelijk in een tuin of op een erf binnen de bestemming te mogen parkeren is een in- en uitritvergunning noodzakelijk. Een aanvraag voor een in- en uitrit wordt getoetst aan de gemeentelijke verordening. Daaruit volgt dat de gemeente de betreffende vergunning kan weigeren in het belang van:

  • de bruikbaarheid van de weg;
  • het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
  • de bescherming van het uiterlijke aanzien van de omgeving;
  • de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente.

Het bestemmingsplan staat parkeren en in- en uitritten in beginsel dus toe, maar de daadwerkelijke afweging vindt plaats in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een in- en uitritvergunning. Er geldt een maximum van 2 parkeerplaatsen per woning.

10.4.2 Verkeer

Het openbaar gebied in het plangebied is bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn verkeersvoorzieningen mogelijk voor langzaam verkeer en voor gemotoriseerd verkeer, alsmede voor ongebouwde parkeervoorzieningen. Ook is het gebruik ten behoeve van bermen of groenvoorzieningen binnen de bestemming mogelijk. Binnen de bestemming geldt dat uitsluitend vergunningvrije bouwwerken zijn toegestaan.

10.4.3 Water

De bestemming Water is opgenomen om de uitvoering van de watercompensatie zeker te stellen. In het algemeen is binnen deze bestemming het gebruik ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan. Ook in deze bestemming geldt dat in beginsel uitsluitend vergunnignvrije bouwwerken zijn toegestaan. Steigers worden binnen de bestemming niet mogelijk gemaakt. Dit houdt in dat toekomstige bewoners die een steiger willen hebben aan het water, dit binnen de woonbestemming moeten realiseren.