Plan: | Schoolstraat 100 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Schoolstraat100-ow01 |
Aan de Schoolstraat 100 staat het voormalige pand van Seats and Sofas, Wilma Wonen (projectontwikkelaar) wil op deze locatie maximaal 128 appartementen realiseren.
Deze ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Centrum”, waarin het perceel is bestemd als 'Detailhandel - Detailhandel Perifeer'. Er is geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen. Aan het plan kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan wordt herzien.
Het appartementencomplex wordt gerealiseerd op het perceel bekend als gemeente Veenendaal, sectie H, nummer 3389, plaatselijk bekend Schoolstraat 100. Het plangebied grenst met de zuidzijde aan de Schoolstraat en de noordzijde aan de Bevrijdingslaan. Ten oosten van het plangebied ligt een mandelig perceel 3390 (gele markering). Dit perceel is een eigen weg tussen de twee bedrijfspanden aan de Schoolstraat 98 en 100, waarvan zowel Wilma Wonen als het Tapijtcentrum eigenaar is.
Ten zuiden van het plangebied is het bedrijf Carbogen Amcis (onderdeel van Dishman Group) gevestigd. Ten noordoosten van het plangebied is ‘De Nieuwe Molen’ gelegen op ca. 150 meter afstand. Deze molen dateert uit 1911 en is nog steeds actief. Aangrenzend aan de westkant van het plangebied is een ontmoetingscentrum en locatie de ‘Koekoek’ van Quarijn gelegen. Hier wonen mensen met een zorgbehoefte.
Figuur 1.1: Kadastrale kaart plangebied (bron: Kadaster 2020)
Figuur 1.2: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Obliek)
Op de locatie is het bestemmingsplan “bestemmingsplan Centrum” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Detailhandel - Detailhandel Perifeer” . Daarnaast valt dit perceel ook binnen het bestemmingsplan “Parapluplan 2020”. Binnen dit laatste bestemmingsplan heeft een klein deel van het plangebied de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie - Hoog ” en ''Waarde - Archeologie - Middelhoog''. Het bouwen van het appartementencomplex is strijdig met het vigerende bestemmingsplan “bestemmingsplan Centrum”. Om de transformatie naar een woonbestemming mogelijk te maken dient het vigerende bestemmingsplan 'bestemmingsplan “bestemmingsplan Centrum” op deze locatie te worden herzien ex artikel 3.1 Wro.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'bestemmingsplan Centrum'
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het plangebied ligt centraal in Veenendaal: aan de noordzijde van het centrum. De locatie ligt aan de Schoolstraat en ontsluit op de Prins Bernardlaan en de Bevrijdingslaan. De Bevrijdingslaan is onderdeel van de centrumring: een ringweg om het centrum. De laan is aangelegd rond 1986. Momenteel is de bebouwing langs deze verkeersader divers. Ten noorden van de Bevrijdingslaan ligt de Mulderslaan. De hieraan staande 2-onder-1-kap woningen dateren van omstreeks 1938. De woningen hebben hun achtertuin aan de Bevrijdingslaan, maar zijn daaraan niet ontsloten.
De Prins Bernhardlaan is een oud lint. De bebouwing langs de linten is divers met een traditionele verschijningsvorm. De variatie in bebouwing en uiterlijk is bepalend voor het straatbeeld. De Prins Bernhardlaan is een aanloopstraat naar het centrum toe. In verschillende panden is een functie als detailhandel en dienstverlening gevestigd. Op de eerste verdieping wordt veelal gewoond. Ten zuiden van het plangebied ligt de Schoolstraat. De Schoolstraat is één van de eerste straten binnen Veenendaal die twee linten, de Prins Bernhardlaan en de Nieuweweg, met elkaar verbindt.
Het groen langs de infrastructuur is vooral lineair van karakter. De later aangelegde wegen zijn voorzien van een brede berm met laanboombeplanting. De centrumring is duidelijk herkenbaar. Door de aanleg en de variatie in beschikbare ruimte varieert het profiel en de beplantingskeuze. De bomenrij bestaat veelal uit lindes met een lage onderbegroeiing van heesters.
Afbeelding 2.1: Bevrijdingslaan
Afbeelding 2.2: Prins Bernhardlaan
Afbeelding 2.3: Schoolstraat
Door het opstellen en vaststellen van dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Detailhandel - Detailhandel Perifeer' gewijzigd naar een woonbestemming. Wonen past binnen het karakter van de omgeving. De woonbestemming vormt een mooie overgang van het centrum naar de woongebieden en is passend binnen het beleid om bedrijventerreinen binnen de woonkernen te transformeren naar wonen.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied van Wilma Wonen en de aan de oostzijde aangrenzende percelen sectie H 3390 en 3391, tezamen Schoolstraat 100, is een ruimtelijke en programmatisch kader opgesteld door de gemeente Veenendaal. Op basis van dit ontwikkelkader heeft Wilma Wonen een bouwplan ontwikkeld. Wilma Wonen is voornemens om gestapelde woningbouw te realiseren op het terrein. Het beoogde woningbouwprogramma bestaat uit een aantal van maximaal 128 appartementen, waarvan 25 sociale huur, 13 sociale koop, 46 woningen midden duur (koop of huur) en 43 woningen vrijesector (koop of huur). De wooneenheden variëren in grootte tussen 30,5 m² en 90 m². Het project bestaat uit 2 van elkaar gescheiden gebouwen zoals weergegeven in onderstaande figuur. De woningen op de begane grond voldoen daarbij ook aan de eisen voor zorggeschikt. Dit laatste is opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Figuur 4.1: 3D impressie bouwplan
Een eerste stap voor de hoofdopzet van het gebied is gezet in de Centrumvisie. Hierin is aangegeven dat het in de toekomst wenselijk is om aan de zuidelijke zijde van de Bevrijdingslaan een fijnkorrelige wand te realiseren. Daarnaast is in december 2020 de Omgevingsvisie 2030 vastgesteld. Dit plan sluit aan bij de opgave om extra woningen toe te voegen door in te zetten op hoogbouw. Deze plek biedt bovendien de potentie voor het toevoegen van meerdere woningen aan de woningvoorraad door middel van hoogbouw.
Met de realisatie van de Koekoek en de geplande realisatie van het complex op de oude Speksnijder locatie is een eerste stap in de sequentie van de bebouwing ingezet. Deze twee ontwikkelingen op de hoeken hebben een zekere maat en schaal en vormen een eigen bebouwingscluster. Het is wenselijk de nieuwbouw op de percelen aan de Schoolstraat 98 en 100 aan te laten sluiten op deze korrel- en clustergrootte. Hiermee wordt er een zekere luchtigheid in de wand langs de Bevrijdingslaan bereikt. Dat betekent dat het plangebied kan worden opgedeeld in drie ongeveer even brede clusters.
Tussen de clusters worden verbindingen tussen de Bevrijdingslaan en de Schoolstraat gemaakt. De bouwmassa binnen de clusters vestigt zich langs de Bevrijdingslaan en deze verbindingen. Op deze manier vormt de bebouwing langs de Bevrijdingslaan een fijnmazige wand. De nieuwbouw dient hier een oost-west georiënteerde rooilijn te vormen, waarbij de ligging sterk afhankelijk is van een kwalitatief behoud van de waardevolle groenstructuur. Aan de Schoolstraat is er sprake van een kleinere schaal waarbij (lagere) bebouwing en open ruimtes elkaar afwisselen. In de luwten van de bebouwing ontstaan prettige verblijfsruimtes.
In eerste instantie was de bedoeling hier 6 lagen met accenten van 7 te creëren. Na participatie is gekozen voor 5 lagen (17 meter) met accenten van 6 (20 meter). Dit heeft naast volkshuisvestelijk, ook stedenbouwkundig de voorkeur. Door nog lager te bouwen, en enkel bebouwing van vier lagen toe te voegen tussen de hoekbebouwing zou er een vereenvoudiging en verschraling van het beeld plaatsvinden. Dit mist de variëteit en diversiteit die de volumes d.m.v. massa-opbouwen in het huidig ontwerp wel hebben.
Groen en inrichting
De huidige inrichting van het perceel is vooral verhard met weinig groen. De ontwikkeling dient bij te dragen aan een groene en klimaatadaptieve invulling van het terrein. Dit draagt bij aan de leefbaarheid en vermindert de hittestress. Het groen zal een integraal onderdeel moeten zijn van het stedenbouwkundig ontwerp. De openbare ruimte in het plangebied is waar mogelijk parkachtig ingevuld, met openbaar toegankelijk groen en verblijfsplekken. Zo moet de inrichting uitnodigen om te bewegen en elkaar te ontmoeten. De groene inrichting in het plangebied bestaat uit een gevarieerde mix van beplanting. In het plangebied zal er, afgestemd op de toekomstige bewoners, minimaal één speelplek of bijvoorbeeld een bewegingstuin gerealiseerd worden. Op het maaiveld niveau is interactie tussen de woningen en de openbare ruimte. Dit is mogelijk middels een (semi-)privé buitenruimte. Hierbij dient de overgang tussen privé en openbaar gebied zorgvuldig, uitnodigend en integraal mee ontworpen te worden. De delen van de bebouwing met lagere bouwhoogtes bieden een goede mogelijkheid voor groene (sedum)daken; deze zijn immers zichtbaar vanaf de hogere verdiepingen.
De doorsteken tussen de Schoolstraat en de Bevrijdingslaan, middenin het plangebied, dienen met (opgaand) groen te worden ingericht. Om het zicht op het bedrijfsterrein van Carbogen voor de toekomstige bewoners te verbeteren wordt de zuidelijke zijde van de Schoolstraat voorzien van opgaande beplanting.
Voor de bomen aan de noordzijde en westzijde van het plangebied geldt een bovengrondse groeiplaats van tien meter en een ondergrondse groeiplaats voor de bomen van minimaal zes meter uit het hart van de bomen. Dit zijn respectievelijk de minimale afstanden van bebouwing en nieuwe verharding tot het hart van de bomen. Bij de ondergrondse groeiplaats geldt dat aan de buitenste rand van de zes meter maximaal twee meter ingericht kan worden als parkeerplaats, onder voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de groeiomstandigheden van de standplaats van de bomen. Er zal groeiplaats verbetering nodig zijn en speciale aandacht voor de ondergrond bij het langsparkeren. Daar zijn verschillende systemen voor, zoals bijvoorbeeld speciale kratten.
Auto-ontsluiting
Het autoverkeer vanuit het plangebied wordt via de Schoolstraat ontsloten. De bestaande knip voor autoverkeer aan de westzijde van de Schoolstraat blijft behouden. Dit betekent dat auto’s van het plangebied via de Schoolstraat naar de Prins Bernhardlaan rijden, om vanaf daar hun weg in diverse richtingen te vervolgen.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
In voorliggend plan is aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie. Het plan is in lijn met de doelstellingen uit de Novi.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Toetsing bouwplan
het plan betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet derhalve getoetst worden aan de ladder voor Duurzame verstedelijking. Antea heeft hiervoor een behoefte onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Conclusies daaruit zijn:
Conclusie
De herontwikkeling van de Schoolstraat 100 te Veenendaal voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
De realisatie van maximaal 128 woningen draagt in zekere mate bij aan de grote woningbouwopgave die er ligt. Op diezelfde schaal wordt aandacht besteed aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid. Het plan is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Conclusie
Voorliggend plan voldoet aan de instructieregels voor woningbouw uit de Omgevingsverordening.
Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) welke liep tot 22 december 2021. In het programma wordt invulling gegeven aan het wettelijk verplichte Regionaal Waterprogramma en worden de ambities en het beleid uit de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht uitgewerkt. Het beleid in de Omgevingsvisie is opgehangen aan zeven samenhangende beleidsthema’s. Een van de beleidsthema’s is ‘klimaatbestendig en waterrobuust’. Het BWP geeft invulling aan dit thema.
De ambities en uitgangspunten van de provincie uit het beleidsthema ‘klimaatbestendig en waterrobuust’ zijn als volgt:
De gemeente Veenendaal wordt in dit beleid aangeduid als stedelijk gebied waar opgaven gelden die vaak anders bezien zijn vanuit bodem- en waterperspectief dan in de andere gebieden. De huidige manier waarop steden en ook dorpen zijn ingericht, samen met onder meer de woningbouwopgave en de energietransitie, zorgen voor een toenemend probleem van wateroverlast, droogte- en hittestress en toenemende drukte in de ondergrond. Zowel bij ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied als bij uitbreidingslocaties is het van belang om voldoende waterberging te realiseren en wateroverlast en verdroging zoveel mogelijk te beperken.
Ook valt de gemeente Veenendaal in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen. Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem.
De gemeente dient te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen leiden tot meer risico op verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater. Dit betekent dat bij functiewijzigingen de gemeente de taak heeft om te voorkomen dat de kwaliteit van het grond en drinkwater achteruit gaat.
Conclusie
Het gaat hier om een relatief kleinschalig woningbouwplan voor de bouw van maximaal 128 extra woningen. Hierdoor zijn de meeste doelstellingen uit het BWM-plan niet relevant. Voor dit onderzoek is eveneens zowel een bodemtoets als een watertoets uitgevoerd. De resultaten hiervoor zijn terug te vinden in paragraaf 5.1 en 5.2.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
De locatie van de ontwikkeling ligt niet in beschermd natuurgebied. Verder blijkt uit paragraaf 5.7 Ecologie dat de ontwikkeling geen onevenredig negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden in de directe omgeving.
Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de natuurvisie. Het plan valt zowel buiten natuurnetwerk Nederland als buiten de 'groene contour'
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Het voorgenomen plan heeft geen effect op de belangen van de Regio FoodValley.
Conclusie
Het plan conflicteert niet met het regionale beleid.
Een actueel en onderbouwd PDV-/GDV-beleid draagt bij aan het behoud van de leefbaarheid door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en GDV kan ontstaan. Door samen één lijn te trekken voeren de acht gemeenten hetzelfde beleid uit en maken hierover regionale afspraken. In het geval gemeenten hier verschillend mee om zouden gaan dan is de kans aanwezig dat een beleidskeuze in één van de gemeenten negatieve invloed heeft op de winkelgebieden in andere gemeenten van FoodValley. Met gezamenlijk PDV-/GDV-beleid kunnen in regionaal verband kansrijke ontwikkelingen worden ondersteund en structuurverstorende ontwikkelingen worden voorkomen. Het doel is een evenwichtige krachtige detailhandelsstructuur waarbinnen een zorgvuldige afweging is ten aanzien van het behoud van de leefbaarheid, door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en grootschalige detailhandel kan ontstaan.
Om dit doel te bereiken zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgesteld:
Conclusie
Met de ontwikkeling verdwijnt een op zichzelf staande kleinschalige PDV-locatie. De transformatie van deze locatie bevordert de leefbaarheid in het centrum van Veenendaal. Het plan draagt daarmee bij aan het regionaal beleid.
Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:
De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de omgevingsvisie van het Waterschap.
Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:
Conclusie
Het plan is in lijn met het omgevingsprogramma van het Waterschap. In het plan is voldoende aandacht voor klimaatadaptieve inrichting van het terrein.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
Conclusie
In de beoogde situatie verdwijnt een kleinschalige oud perifere detailhandellocatie aan de rand van het centrum. Hiervoor in de plaats worden maximaal 128 appartementen gerealiseerd, die minimaal levensloopgeschikt worden gemaakt en deels ook zorggeschikt. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en klimaatadaptatie. Verder is de directe omgeving bij de plannen betrokken via meerdere participatiebijeenkomsten. Dit alles overeenkomstig de strategische visie.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Conclusie
Het plan aan de Schoolstraat voorziet in een optimale benutting van de ruimte, rekening houdend met de omgeving. De appartementen voldoen aan de eisen van levensloopgeschikte woningen en deels zorggeschikte woningen die middels een anterieure overeenkomst worden geborgd.
In het Bouwplan zullen maximaal 128 woningen worden ontwikkeld, waarvan tenminste 30% woningen (afgerond tenminste 39 woningen) in de categorie Sociale woningen dienen te worden ontwikkeld, waarvan 2/3 Sociale huurwoningen (afgerond tenminste 26 Sociale huurwoningen) en 1/3 Sociale koopwoningen (afgerond tenminste 13 Sociale koopwoningen).
Ook op het gebied van duurzaamheid (klimaatadaptatie en energiezuinigheid) zijn eisen gesteld. Door te voldoen aan het puntensysteem is gezorgd voor een gezond, duurzaam en veilige omgeving.
Het plan is zodoende in lijn met de Omgevingsvisie.
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Conclusie
Er is geen sprake van een groenbestemming en daardoor is er geen verlies of toename van openbaar groen. In de bestaande situatie is het gehele perceel bebouwd en verhard. In de nieuwe situatie wordt middels de anterieure overeenkomst geregeld dat het binnenterrein tevens groen wordt ingevuld door onder andere het planten van enkele bomen. Het plangebied grenst aan de groene hoofdstructuur langs de Bevrijdingslaan. Uitgangspunt is dat de bomen gehandhaafd blijven. Het plan voldoet aan de kaders van het groenstructuurplan.
Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In dit puntensysteem worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:
Voor elk thema uit de omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema’s. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.
Dit puntensysteem is opgesteld als leidraad voor woningbouwontwikkelingen in Veenendaal. Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Daarnaast hoeft het niet toegepast worden op transformatie van bestaande bebouwing. Het puntensysteem wordt vastgesteld als beleidsstuk, en wordt vervolgens toegepast bij woningbouwontwikkelingen door een verplichting in het nieuwe bestemmingsplan, omgevingsplan of in de omgevingsvergunning op te nemen. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan.
Toetsing bouwplan
Het plan zal voldoen aan het puntensysteem, dit wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst en in de regels van het bestemmingsplan. Voor grote ontwikkelingen geldt dat er moet worden voldaan aan een minimum score van 65 punten. Deze is voor nu ingevuld met de inzichten van dit moment. Dit kan nog per onderdeel gaan veranderen n.a.v. de verdere uitwerking van de ontwerpen. Het streven voor nu is om 15 punten te halen op Gezonde en groene leefomgeving, 14 op BOSS, 10 op Energietransitie en duurzaam bouwen, 14 op natuurinclusief bouwen en 12 op klimaatadaptatie.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Conclusie
In de ondertekende anterieure overeenkomst is afgesproken dat de ontwikkelaar zorgt voor waterberging van 25 mm op eigen terrein. Verder is overeengekomen dat de bestaande bomen langs de Bevrijdingslaan extra groeiruimte krijgen in de bodem. Dit is in lijn met de doelstellingen uit het geldende duurzaamheidsbeleid.
In december 2012 is de nota 'Detailhandelsstructuur Veenendaal nu en in de toekomst' vastgesteld. Sindsdien zijn ontwikkelingen in de landelijke en lokale winkelmarkt in een stroomversnelling gekomen. Vooral het groeiende belang van het online aankoopkanaal heeft het koopgedrag van de Nederlandse consument structureel gewijzigd. In Veenendaal zelf is een nieuw buurtcentrum gebouwd (Buurtstede) en is het centrum uitgebreid door de Brouwerspoort-ontwikkeling. In Veenendaal Centrum is sprake van aanzienlijke leegstand. Naast deze ontwikkelingen is nieuwe jurisprudentie rond de Europese Dienstenrichtlijn een belangrijke aanleiding voor de herijking van het beleid uit 2012.
Verder is de keuze gemaakt om winkelaanbod in het centrum te concentreren. Hiermee wordt een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau behouden en wordt verdere leegstand voorkomen. Om de vitaliteit van het centrum en de buurtcentra te bevorderen en de leegstand te verminderen, blijft detailhandel op perifere locaties beperkt tot branches in volumineuze artikelen (woninginrichting, doe-het-zelf, tuincentra). Er wordt op perifere locaties dus niet meegewerkt aan de verruiming van de branchering.
Visie detailhandelsstructuur Veenendaal 2020
Conclusie
Met de voorliggende ontwikkeling verdwijnt een voormalige kleinschalige PDV locatie die reeds leeg stond en niet meer voor de toegekende bestemming gebruikt wordt. De invulling met maximaal 128 appartementen biedt een nieuwe permanente invulling voor deze locatie waarmee de leegstand wordt opgelost en verdere leegstand in het centrum wordt voorkomen. Het plan draagt bij aan de uitgangspunten van het beleid.
Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.
Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.
In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.
Conclusie
Het plan wordt bij de vergunningaanvraag aan de welstandcommissie voorgelegd. De welstandcommissie zal dan toetsen op het plan.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse wonen.
Voor de functiewijziging en bouwplannen is een bodemonderzoek benodigd, dit is uitgevoerd door Antea (Bijlage 2). Onder de bebouwing is op dit moment slechts zeer beperkt onderzoek mogelijk (Dit is pas mogelijk na sloop) en daarmee is een groot deel van het plangebied nog niet voldoende onderzocht. Het getoetste bodemonderzoek geeft, tezamen met de beschikbare bodeminformatie, echter al een voldoende een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit op het plangebied. De onderzoeksresultaten geven voor nu geen aanleiding tot nader onderzoek of sanering.
Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit bodemhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn met betrekking tot de toekomstige herontwikkeling van de locatie. Bij de toekomstige herontwikkeling dient er wel rekening mee te worden gehouden dat de aanwezige funderingslaag onder de asfaltverharding niet zondermeer herbruikbaar is en dient afgevoerd te worden naar een verwerker (totaal ca. 0,06 x 1.470 = ca. 100 m³). Overigens kan overwogen worden om tijdens het bouwrijp maken van het terrein het funderingsmateriaal tijdelijk in depot te zetten en nogmaals te onderzoeken.
Indien bij de werkzaamheden een grondoverschot ontstaat, wordt geadviseerd deze grond binnen het werk te hergebruiken. Indien dit niet mogelijk is, is dit (indicatieve) onderzoek niet geschikt om een definitieve uitspraak te doen over de hergebruikmogelijkheden van de grond buiten de regio Zuidoost Utrecht. De grond kan wel elders binnen het gebied van de bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht worden toegepast.
Voor een toekomstige aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen zal het huidige onderzoek niet voldoende zijn en is het nodig om het gehele nieuw te bebouwen gebied volledig en representatief te onderzoeken, met een voldoende spreiding van de boorpunten. Geadviseerd wordt om dit onderzoek uit te voeren na sloop van de huidige opstallen
In verband met de aanwezigheid van een grondwaterpluim met sterk verhoogde concentraties vluchtige gechloreerde waterstoffen (VOCl) en benzeen in het grondwater ten zuiden van het plangebied (Wbb geval UT034500007), moet rekening gehouden worden met eventuele noodzakelijke saneringsmaatregelen bij bronbemalingen (in het kader van ontgraven van bouwputten en/of kelderruimten). Bij langdurige en verticale onttrekkingen (deepwells) kunnen deze verontreinigingen aangetrokken worden
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem. Onder de bebouwing is op dit moment slechts zeer beperkt onderzoek mogelijk en daarmee is een groot deel van het plangebied nog niet voldoende onderzocht. Het getoetste bodemonderzoek geeft, tezamen met de beschikbare bodeminformatie, echter al een voldoende een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit op het plangebied. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot nader onderzoek of sanering. Voor een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het huidige onderzoek niet voldoende zijn en is het nodig om het gehele nieuw te bebouwen gebied volledig en representatief te onderzoeken, met een voldoende spreiding van de boorpunten. Er dient na sloop van de huidige opstallen een nieuw onderzoek uitgevoerd te worden. Bij eventueel noodzakelijke bronbemaling moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging, restverontreiniging in het grondwater, ten zuiden van het plangebied . Om verspreiding en/of verplaatsing te voorkomen zijn waarschijnlijk maatregelen nodig, die kunnen leiden tot extra kosten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
De gemiddelde grondwaterstand ligt volgens de meest nabijgelegen peilbuisdata op circa +5,5 m NAP. Bij een maaiveldhoogte van circa +6,9 á +7,0 m NAP ligt de grondwaterstand circa 1,5 meter beneden maaiveld. De grondwaterfluctuatie bedraagt circa 1 meter. Daarmee biedt de grondwaterstand voldoende ontwateringsdiepte. De ontwateringsdiepte biedt zelfs mogelijkheden voor ondergrondse waterberging in de vorm van kratten. De bodemopbouw bestaat tot circa 8 meter beneden maaiveld uit zand. De bodemopbouw wordt daarom ook geschikt geacht voor infiltratie.
Eisen waterbeheerders
Waterschap
De voorgenomen ontwikkeling is per email voorgelegd en toelicht aan het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven dat naar verwachting in de huidige situatie een gemengd rioolstelsel aanwezig is en dat afgekoppeld moet worden. Verder heeft het waterschap geen belangen en verwijst het waterschap naar de eisen die de gemeente stelt ten aanzien van klimaat adaptief bouwen.
Gemeente
Een watertoets is uitgevoerd en terug te vinden en deze heeft niet geleid tot belemmeringen voor de ontwikkeling . Bij nieuwe projecten stelt de gemeente de eis dat er een bergingscapaciteit van 25mm op eigen terrein wordt gerealiseerd. Dit kan door afkoppelen op eigen terrein en infiltratie, maar ook met een technische oplossing door een bergingskoffer.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak af. Naast de afname in verharding worden groene sedum daken toegepast waar een deel van de waterberging in kan worden geborgen. Op het maaiveld biedt het plangebied voldoende ruimte om de naast de waterberging op de sedumdaken waterberging te realiseren onder de parkeerplaatsen of bovengrondse waterberging in het groen.
Juridische borging
De bergingseis van de gemeente wordt als verplichting in de regels opgenomen. Deze is opgenomen in de eis om te voldoen aan het puntensysteem. Het hemelwater mag niet op de vuilwaterriolering worden aangesloten. Waterberging wordt niet apart op de plankaart aangeduid maar overal mogelijk gemaakt.
Vanuit het aspect water zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Met het initiatief worden daarmee maximaal 128 nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd en neemt het aantal aanwezige personen toe. Op navolgende kaart zijn de risicovolle inrichtingen en transportassen zichtbaar.
Figuur 5.1 - Kadastrale kaart plangebied (bron: signaleringskaart)
Direct ten zuiden is het bedrijf Carbogen Amcis gelegen. Bij dit bedrijf wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. In de direct nabijheid zijn verder geen risicobronnen gelegen. Op grotere afstand is noordelijk een lpg-tankstation, een rijksweg aanwezig en ten oosten ligt een hogedruk aardgastransportleiding. De locatie ligt buiten het invloedsgebied van deze bronnen, alleen ten aanzien van de rijksweg ligt de locatie wel binnen het invloedsgebied van het vervoer van zeer giftige stoffen. Daarom moet de locatie beschouwd worden in relatie tot de vereisten van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
De externe veiligheid van Carbogen Amcis BV
Carbogen Amcis BV, ontwikkelt en produceert (bio)farmaceutische producten. Tot 2018 was dit een Brzo-bedrijf (een zware categorie risicobedrijf), waarbij de toenmalige 10-6-risicocontour binnen de perceelsgrens lag. In 2018 heeft het bedrijf een beperking aangebracht in de opgeslagen hoeveelheid gevaarlijke stoffen. Met de aanwezige hoeveelheden valt het bedrijf niet meer onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op de huidige opslag zijn de vereisten van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling van toepassing. De aan deze van gevaarlijke stoffen opslag verbonden veiligheidsafstanden blijven binnen de perceelsgrens van Carbogen Amics. Doordat er geen sprake meer is van het Brzo-bedrijf en het Bevi-niet van toepassing is, behoeft geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Maar, in de lijn van de verantwoordingsplicht is relevant dat de brandweer over een aanvalsplan beschikt en zelfredzaamheid van de bewoners op de nieuwbouwlocatie geoptimaliseerd wordt doordat de mechanische ventilatie handmatig afschakelbaar wordt uitgevoerd (dit is verplicht vanaf 1 juli 2022).
Vervoer van zeer giftige stoffen over de rijksweg A12.
Over de A12 worden verschillende gevaarlijke stoffen vervoerd. De invloedsgebieden van de meeste gevaarlijke stoffen reiken niet tot aan het nieuwbouwplan. Alleen het invloedsgebied van zeer giftige stoffen (stoffen die tevens zeer beperkt vervoerd worden), reikt over het plangebied. Ingevolge artikel 7 Besluit externe veiligheid transportroutes moet hierbij de bestrijdbaarheid van een incident bij de bron alsmede de zelfredzaamheid van de bewoners worden beschouwd. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid wordt opgemerkt dat de veiligheidsregio over protocollen beschikt om een incident met deze stoffen te bestrijden. Ten aanzien van de zelfredzaamheid is relevant dat de mechanische ventilatie handmatig afschakelbaar wordt uitgevoerd, zodat een eventuele gifwolk niet geforceerd de woningen wordt ingezogen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op
1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Centrum (onherroepelijk 26-6-2014) en het Parapluplan 2022 (vastgesteld op 20-04-2023). Het overgrote deel van het plangebied kent een lage archeologische verwachting. Aan de randen van het plangebied zijn twee verschillende dubbelbestemmingen van toepassing: Waarde – Archeologie – Middelhoog in het oostelijke deel van het plangebied en Waarde – Archeologie – Hoog in het westelijke deel van het plangebied. Respectievelijk geldt hier dat bij graafwerkzaamheden met een omvang groter dan 5.000m2 en 1.000 m2 en dieper dan 0,5 m-mv archeologisch onderzoek verplicht is. Hierbij geldt dat de strengste oppervlaktegrens wordt aangehouden in het bepalen van de onderzoeksplicht.
Figuur 5.2: contouren dubbelbestemming Archeologie.
Op basis van de contouren van de dubbelbestemmingen zijn de dubbelbestemmingszones beperkt tot het westelijke en het oostelijke deel van het plangebied (zie figuur 5.2). Deze dubbelbestemmingen zijn gebaseerd op de archeologische beleidskaart en de vrijstellingsgrenzen op deze kaart komen overeen met die in het bestemmingsplan. Onderhavig plangebied overschrijdt deze grenzen waardoor archeologisch onderzoek verplicht is. Daarom is een bureauonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4).
De verwachting voor het westelijke deel van het plangebied, op de (overgang naar de) stuwwal, is hoog; voor het oostelijke deel, op de vlakte met deels verspoelde dekzanden, is de verwachting middelhoog. Archeologische resten uit de prehistorie worden verwacht in de top van de dekzandafzettingen. Tevens kunnen in de top van het veen archeologische resten worden aangetroffen uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd. Dergelijke resten bevinden zich dan vermoedelijk direct onder maaiveld.
Omdat in het plangebied een middelmatige tot hoge kans is op het aantreffen van archeologische resten, dient binnen deze delen van het plangebied een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uit te voeren. Dit vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek. Het onderzoek behoort plaats te vinden conform de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en op basis van een Plan van Aanpak (PvA), dat voorafgaand aan het onderzoek ter goedkeuring aan de gemeente is voorgelegd. Deze dient te worden voorgelegd voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning.
Dit vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd bij de uitvoering van de plannen. De archeologische dubbelbestemming blijft daarmee gehandhaaft.
Er zijn geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging van het perceel. De archeologische dubbelbestemming blijft gehandhaaft en het vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd en getoetst bij de bouwaanvraag.
Als bij uitvoering van de werkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan wordt vermoed dat het archeologische vondsten betreft, geldt op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet de plicht om deze te melden bij de gemeente.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
Het plangebied bevindt zich niet in een door de gemeente aangewezen integraal of stedenbouwkundig ensemble. Het plan verstoort zodoende geen cultuurhistorische waarden.
Het plangebied ligt wel binnen de vrijwaringszone van een molenbiotoop. Deze gronden zijn mede bedoeld voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element. Omdat de plannen binnen deze molenbiotoop liggen is een windhinderonderzoek uitgevoerd (Bijlage 5).
Het nieuwbouwplan bevindt zich in zuidoostelijke richting van de molen. Deze richting is niet de dominante windrichting. Dit beperkt negatieve gevolgen op de molenbiotoop. Op basis van een theoretische analyse is de invloed van de obstructie door het nieuwbouwplan op de wind en op basis daarvan de invloed van het aantal draaiuren van de molen.
Uit het onderzoek blijkt dat door de ontwikkeling een afname al vinden in het potentieel aantal draaiuren van de molen van 136 draaiuren per jaar ten opzicht van de huidige bebouwing. Dit betekent een geringe afname van ongeveer 2% in het potentieel aantal draaiuren, ten opzichte van de huidige situatie. Als vervolgens gekeken wordt naar de afname van het potentieel aantal maaluren leidt dit tot een afname van 3 maaluren per jaar. Dit is een aanvaardbare afname. In de raad van 16 december van 2021 is besloten maximaal 7 bouwlagen toe te staan binnen de molenbiotoop onder voorbehoud van een positieve toetsing windonderzoek. Dit onderzoek heeft inmiddels plaats gevonden en de beperkte afname aan maaluren weegt niet op tegen de woningbouwopgave die er op het moment ligt.
Daarnaast vindt er reeds belemmering van de wind plaats door de aanwezige bomenrij langs de weg, deze heeft al invloed op het aantal draaiuren van de molen. Onderzocht is of door een aanpassing van de bomen wat de doen valt aan deze al aanwezige belemmering. Dit is echter geen mogelijkheid omdat dit de vitaliteit van de bomen niet ten goede komt.
Vanuit cultuurhistorie zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. In het getoetste Vooronderzoek Conventionele Explosieven van gemeente Veenendaal (Bombs Away, rapportnummer RAP1715401_1003C1, 9 oktober 2020) is aangetoond dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte (deel)gebieden voor wat betreft het mogelijk aantreffen van niet gesprongen conventionele explosieven. Werkzaamheden binnen het onverdachte plangebied zijn vrij van een verhoogd risicoprofiel en kunnen regulier uitgevoerd worden Hierbij geldt altijd het advies het protocol toevalvondsten in acht te nemen.
Het aspect van ontplofbare oorlogsresten is geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Groene contour of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en Groene contour, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en Groene contour geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van een recentelijk uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden (zieBijlage 6, 7 & 8 ). Alle uitgangswaarden die zijn gehanteerd voor de berekening vallen binnen het te verwachten patroon. Hierbij is in de gebruiksfase getoetst op verkeersbewegingen en eventuele uitstoot van de geplande activiteit. In de realisatiefase is vooral beoordeeld of het aantal ingevoerde werktuigen en werkuren reëel lijkt voor de uitvoering van dit plan. Deze berekening is voldoende voor de onderbouwing van dit plan.
Soortenbescherming
Uit het terreinbezoek is gebleken dat het plangebied een potentieel geschikt biotoop biedt voor algemene vogelsoorten (Bijlage 9). Om deze reden is er enkel op deze soortgroep een potentieel effect aan de orde. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten en ondervinden geen effect van het voornemen.
Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli). Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde.
Zo kunnen in het plangebied nesten gebouwd worden door (algemeen voorkomende) soorten met name in opgaande vegetatie). Indien nesten aanwezig zijn mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden.
Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatiespecifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen. Uit het bovenstaande blijkt dat de onderbouwing voldoende ecologische informatie bevat om de bestemmingsplan procedure voort te kunnen zetten en een omgevingsvergunning te verlenen
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Voor het bouwplan is een wegverkeerslawaai en een industrielawaaionderzoek uitgevoerd. Deze is terug te vinden in Bijlage 11.
Gezoneerde wegen
Uit de rekenresultaten blijkt dat op de gevels van de nieuw te bouwen woningen, de geluidbelasting ten gevolge van de Bevrijdingslaan ten hoogste 56 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee overschreden, echter blijft de geluidbelasting onder de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB. Op de gehele noordgevel en de meest noordelijk gelegen punten op de west- en oostzijde is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.
Gezien de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, dient te worden onderzocht of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn.
Niet gezoneerde wegen
De overige wegen in het plangebied (Nieuweweg en Prins Bernhardlaan) zijn 30 km/uur wegen en dus niet gezoneerd. Uit de resultaten blijkt dat de vastgestelde geluidbelasting valt binnen de marges die uit de Wet geluidhinder volgen. De geluidbelasting van ten hoogste 39 dB inclusief aftrek ten gevolge van de Nieuweweg en 42 dB als gevolg van Prins Bernhardlaan, is lager dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB inclusief aftrek).
Hogere waarden
Uit de maatregelenoverweging blijkt dat bron- en overdrachtsmaatregelen hoofdzakelijk stuiten op bezwaren van financiële, technische, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Onder voorwaarden (ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid) is het mogelijk om hogere waarden vast te stellen:
Een gedeelte van het nieuwbouwplan kan niet aan de gestelde voorwaarden ingevolge het gemeentelijk geluidbeleid voldoen. Hierdoor zijn de volgende maatregelen nodig:
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle woningen zonder maatregelen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Hierom worden de volgende bepalingen opgenomen in de regels:"
• De woningen dienen te beschikken over ten minste één gevel waar het geluid vanwege afzonderlijke wegen (incl. 30 km/uur-wegen) niet hoger is dan 48 dB en waar het geluid vanwege industrielawaai niet hoger is dan 50 dB(A).
• Indien de woningen beschikken over een buitenruimte, is in deze buitenruimte het geluid vanwege afzonderlijke wegen (incl. 30 km/uur-wegen) bij voorkeur niet hoger dan 48 dB, maar zeker niet hoger dan 53 dB. Het geluid vanwege industrielawaai in deze buitenruimte is bij voorkeur niet hoger is dan 50 dB(A), maar zeker niet hoger dan 55 dB(A)
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege de Bevrijdingslaan de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Hiervan kan ontheffing worden verleend door het vaststellen van hogere waarden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. In het onderzoek is voldoende gemotiveerd dat er geen (bron- en overdrachts)maatregelen mogelijk zijn. Wij zijn gemandateerd om de hogere waarden vast te stellen. De procedure hiervoor loopt gelijktijdig met de planprocedure
De toekomstige situatie is op een correcte wijze in het rekenmodel opgenomen en hiermee zijn de rekenresultaten akkoord. Er is correct getoetst aan de Wet geluidhinder.
In het plan worden de adviezen uit het akoestisch onderzoek overgenomen, er worden bepalingen opgenomen in de regels van het bestemmingsplan en er zal een hogere waardenbesluit genomen worden. Er zijn dan geen verdere belemmeringen voor het planvoornemen.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Het aspect milieuzonering is gemotiveerd door Antea (Bijlage 10).
Er is rond het plangebied sprake van een menging van verschillende functies. Ten westen van het plangebied liggen gronden met een maatschappelijke bestemming. Hier is Harmonie in Hulp en Zorg gevestigd. Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Bevrijdingslaan zijn woningen aanwezig. Direct ten oosten van het plangebied hebben de gronden een bestemming die perifere detailhandel mogelijk maakt en waar Tapijtcentrum Nederland – Veenendaal en Laminaat Pro zijn gevestigd. Naast deze detailhandel geldt een woonbestemming. Ten zuiden hebben de gronden een Bedrijfsbestemming, waar bedrijven zijn toegestaan in milieucategorie 4.2 en 3.1. Hier bevinden zich Carbogen Amcis B.V en V.O.F.J. van de Weerd. Verder hebben de gronden een gemengde bestemming, een centrumbestemming en ook wonen. Het plangebied en zijn omgeving is op grond van de verscheidenheid aan functies te typeren als een gemengd gebied.
Op het terrein ten zuiden van de woningbouwlocatie bevindt zich Carbogen AMCIS B.V. (hierna: Carbogen). Het betreft een farmaceutisch bedrijf dat hier vitamine D, cholesterol en afgeleide stoffen hiervan produceert. Dit bedrijf kan worden beschouwd als een ‘farmaceutische grondstoffenfabriek met een productiecapaciteit van minder dan 1.000 ton/jaar’. Het beoogde appartementencomplex valt binnen de richtafstanden voor geur, geluid en externe veiligheid van dit bedrijf. Ten behoeve van het vaststellen van de daadwerkelijke geurbelasting van Carbogen is een notitie over het geuraspect opgesteld ). Volgens deze notitie zijn ter plaatse van de inrichting van Carbogen twee potentiële geurbronnen aanwezig: de opslagtanks en het verzepingsproces. Om geurhinder te voorkomen worden geurbestrijdingsmaatregelen toegepast. Volgens de notitie is geen sprake van emissie van geur uit het bedrijf Carbogen, ongewone voorvallen daargelaten. Dit wordt onderbouwd door middel van de vigerende revisievergunning. Het verzepingsproces vindt volledig afgesloten plaats, waardoor geuremissie hiervan niet te verwachten is. Over de opslagtanks wordt vermeld dat deze zijn voorzien van actief koolfilters
Binnen de richtafstand van het bedrijf zijn reeds meerdere geurgevoelige bestemmingen (o.a. woningen en kantoren) in de omgeving gelegen, die zich op nog kortere afstand van het bedrijf bevinden. Het bedrijf wordt daarom niet in zijn mogelijkheden beperkt.In de milieuprocedure van de revisievergunning van Carbogen is het aspect geur reeds afgewogen in relatie tot de omliggende woningen. In de vergunning is opgenomen dat géén geuronderzoek behoeft te worden uitgevoerd. Ook voldoen de genomen maatregelen volgens de vergunning aan de “Beste Beschikbare Technieken” uit de BREF Op- en overslag bulkchemie.Met toepassing van deze technieken kan een aanvaardbaar hinderniveau in acht worden genomen. Het geuraspect vormt hiermee geen belemmering voor de omliggende woningen. Omdat destijds is afgewogen dat het geuraspect geen belemmering vormt voor omliggende woningen, zal dit ook gelden voor de ontwikkeling aan de Schoolstraat 100. Het geuraspect vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.
Voor het totaalbeeld van de milieuzonering is m.b.t. geluid een nader onderzoek uitgevoerd. Dit gedeelte is terug te vinden in Bijlage 11.
Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de nieuwbouw in zowel de avond- als nachtperiode voldoet aan de grenswaarden van respectievelijk 48 dB(A) en 46 dB(A) conform de vigerende vergunningvoorschriften van Carbogen. Uit de resultaten blijkt tevens dat de grenswaarde van 52 dB(A) in de dagperiode ter plaatse van appartementen K4, L3 en L4 wordt overschreden.
De grenswaarde uit de vigerende vergunning voor wat betreft maximale geluidniveaus voor de dag-, avond- en nachtperiode is respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A). Uit de resultaten blijkt dat deze grenswaarde alleen ter plaatse van de zuidgevel van appartement R wordt overschreden. Aangezien deze gevel ‘doof’ wordt uitgevoerd hoeft het maximaal geluidniveau op deze gevel niet beoordeeld te worden. Derhalve worden de grenswaarden voor maximale geluidniveaus op het nieuwbouwplan gerespecteerd.
Uit het model blijkt dat de overschrijding op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode wordt veroorzaakt door twee bronnen van het gebouw ‘VSA’: De afvoer zuurkasten – VSA; en de koelunit (bepalende bron is Compressoren). De benodigde reductie kan worden behaald door het reduceren van bron 1a met 5 dB en het reduceren van bron 3 met 2 dB. Voor bron 3 is het ook mogelijk om in plaats van de bron 2 dB te reduceren, het bestaande scherm rondom de bron met 50 centimeter op te hogen. In samenspraak met Carbogen zorgen Wilma Wonen en Carbogen er voor dat bovenstaande maatregelen zullen worden doorgevoerd. Eveneens wordt als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen dat voor het verlenen van de vergunning er voor wordt gezorgd wordt dat de geluidsbelasting op de gevel veroorzaakt door Carbogen niet de geluidsseisen overschreidt zoals gesteld in de vergunning van Carbogen. Hiermee worden de afspraken die gemaakt worden tussen Wilma Wonen en Carbogen Amcis B.V. vastgelegd. Zodat ook de realisatie van de uitbreiding van Carbogen Amcis B.V geborgd is.
Het aspect milieuzonering is voldoende geborgd voor de uitvoering van het planvoornemen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat. Voor het aspect geluid is een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2,5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (2021). Met de Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de verkeersgegevens voor de rijkswegen en de wegen in beheer van provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties in de directe omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande afbeelding in beeld gebracht voor de meest kritische stoffen in Nederland: NO2, PM10 en PM2,5.
[Tabel: jaargemiddelde concentraties NO2, PM10, PM2,5 in µg/m3]
Locaties (meetpunt) | Kritische stoffen | Hoogste punt 2020 | Maatgevende jaargemiddelde waarde |
Nieuweweg | Stikstofdioxide NO2 | 14,8 | 40 |
Fijn stof PM10 | 17,1 | 40 | |
Fijn stof PM2,5 | 9,6 | 25 | |
Bevrijdingslaan | Stikstofdioxide NO2 | 15,7 | 40 |
Fijn stof PM10 | 15,7 | 40 | |
Fijn stof PM2,5 | 9,6 | 25 | |
Prins Bernhardlaan | Stikstofdioxide NO2 | 16,6 | 40 |
Fijn stof PM10 | 17,4 | 40 | |
Fijn stof PM2,5 | 9,7 | 25 |
Op basis van de resultaten uit de NSL Monitoringstool kan worden geconcludeerd dat de concentraties in de directe omgeving van de locatie onder de maatgevende grenswaarden voor deze stoffen liggen.
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. Deze zijn herzien in een herziene versie in de raadsvergadering van 25 mei 2023. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
Door Antea is een parkeerbalans opgesteld op basis van het planvoornemen en de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 (Bijlage 13). De totale parkeerbehoefte van de ontwikkeling bedraagt in beginsel 69 parkeerplaatsen. Het is mogelijk om hier onder voorwaarden een reductie toe te passen. De mogelijk te behalen reductie bedraagt hier 16,7% en dit houdt in dat 11,4 parkeerplaatsen van de parkeereis gereduceerd zou mogen worden. Hiermee komt de parkeerbehoefte uit op 56,9 parkeerplaatsen. In het bouwplan zijn 63 parkeerplaatsen opgenomen, waarvan 19 omwille van commerciële afwegingen worden toegewezen aan specifieke woningen. Deze 19 parkeerplaatsen tellen daardoor slechts mee voor 0,9 parkeerplaats. Dit houdt in dat de 63 aanwezige parkeerplaatsen in de praktijk tellen als 61,1 parkeerplaatsen bij een maximale parkeerbehoefte van 56,9 parkeerplaatsen. De ontwikkeling voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid, Hiermee voldoet het aspect parkeren aan de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023 en er worden geen problemen verwacht omtrent parkeren. Er zijn geen knelpunten te verwachten op het gebied van parkeren.
In Bijlage 12 is de verkeersituatie gemotiveerd. De huidige verkeersgeneratie bedraagt maximaal 282 motorvoertuigbewegingen per werkdag. De toekomstige verkeersgeneratie bedraagt maximaal 698 motorvoertuigbewegingen per werkdag. Dit is een toename van 416 motorvoertuigbewegingen per werkdag. De reductie van de parkeernormen leidt ertoe dat naar verwachting ook de verkeersgeneratie zal afnemen. Het is echter niet met zekerheid te zeggen wat de reductie van de verkeersgeneratie is, waardoor we in dit onderzoek uitgaan van de maximale verkeersgeneratie. De aansluiting van de ontwikkellocatie op de Prins Bernardlaan voldoet in huidige inrichting aan de CROW-richtlijnen. Deze hoeft in de toekomstige situatie niet worden aangepast.
Langzaam verkeer kan via de Nieuweweg en de Prins Bernhardlaan worden afgewikkeld. Met name op de Prins Bernhardlaan draagt de toenemende intensiteit bij aan een grotere kans op conflicten tussen fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer. Het is daarnaast ook mogelijk om vanaf het plangebied direct te ontsluiten op het voet- / fietspad aan de Bevrijdingslaan. Hierdoor zijn voor het langzame verkeer voldoende ontsluitingsmogelijkheden vanaf het plangebied. Vanuit het oogpunt van veiligheid is het belangrijk dat een gebied goed bereikbaar is in geval van calamiteiten. Dit houdt in dat bewoners een vluchtroute wordt geboden en dat hulpdiensten de locatie kunnen bereiken. De ontwikkeling beschikt over twee verbindingen waar hulpdiensten gebruik van kunnen maken
Conform de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023 dient een fietsparkeervoorziening voor bewoners te worden gerealiseerd, waarbij er een keuze is tussen een berging (van 5 m2) per appartement of een gezamenlijke fietsenstalling die in 2,5 fietsparkeerplaatsen per appartement voorziet. Dit is verwerkt in het bouwplan. De voorgestelde fietsparkeeroplossing voor bewoners voldoet aan de Notitie Parkeernormen. Voor bezoekers zullen 4 a 5 fietsopstelplaatsen per hoofdentree worden gerealiseerd. Dit aspect, en de waarborging van het deelmobiliteitssysteem, zal tijdens de omgevingsvergunningsaanvraag worden getoetst aan de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023
Op basis van de huidige informatie voldoet het plan aan de parkeernorm.
Vanuit het aspect parkeren en verkeer zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
Het plan met maximaal 128 woningen komt voor op de D-lijst, maar blijft onder de drempelwaarden, derhalve is een vormvrije m.e.r.- beoordeling benodigd voor het plan. Deze is uitgevoerd door Antea (Bijlage 14).
In de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de verwachte milieueffecten als gevolg van de realisatie van de ontwikkelingen beschreven, op basis waarvan het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan nemen . Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzonder omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot gevolgen voor het milieu ter plaatse. Er is dan ook geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te voeren. Daarbij dienen de mitigerende maatregelen waarvan in de m.e.r.-beoordelingsconclusie is uitgegaan ter voorkoming van negatieve milieueffecten in acht genomen te worden
• Er is sprake van geluidsbelasting die de geldende waarden overschrijdt. Carbogen en initiatiefnemer maken privaatrechtelijk afspraken over de te treffen maatregelen om deze geluidsbelasting te reduceren tot de maximaal geldende geluidswaarden. Op basis van deze afspraken wordt Carbogen niet belemmerd in haar bedrijfsvoering en kan een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd.
• Er dient rekening gehouden te worden met mogelijk aanwezig broedvogels.
• Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek met betrekking tot archeologische verwachtingswaarden in het plangebied
Op basis van de aanmeldingsnotitie kan en zal een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen worden waarbij de beschreven mitigerende maatregelen worden geborgd.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen Verkeer Wonen |
G V W |
Dubbelbestemmingen | |
Waarde - Archeologie - Hoog Waarde - Archeologie - Middelhoog |
WR-A2 WR-A3 |
Gebiedsaanduidingen | |
vrijwaringszone - molenbiotoop
|
In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen - G
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter gebouwd worden.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan.Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:
Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssystematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde systematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.
Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:
Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)
Gebruiksmogelijkheden
Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bedoeld voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.
Bouwmogelijkheden
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden, dat:
Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Overgangsrecht
In hoofdstuk 4 is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan moeten exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden. Het kostenverhaal wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee overbodig.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.
Het participatieproces is doorlopen op participatieniveau 3 (adviseren). Participeren op dit niveau betekent dat omwonenden en belanghebbenden adviezen geven als reactie op het plan. De ontwikkelaar verplicht zich om het advies zorgvuldig mee te wegen. Wanneer er van een advies wordt afgeweken, dient de ontwikkelaar dit te onderbouwen. Voor elke bijeenkomst nodigde Wilma Wonen 275 omwonenden en omliggende bedrijven van plan De Meesters uit via een brief in de brievenbus uit het gebied in onderstaand figuur. Om het participatietraject helder en transparant te organiseren maakte Wilma Wonen gebruik van online participatieplatform Parolo. Iedereen die geïnformeerd wilde worden over het participatieproces kon een account aanmaken. Totaal 52 mensen hebben een account aangemaakt. In Parolo zijn verslagen, presentaties en andere documenten die relevant zijn gedeeld. Het platform biedt planvolgers de mogelijkheid om reacties achter te laten en/of vragen te stellen. De fysieke bijeenkomsten vonden plaats in de Cultuurfabriek aan het Kees Stipplein in Veenendaal. Het participatieverslag is terug te vinden in Bijlage 15.
Figuur 8.1 Gebied omgevingscommunicatie
Onderstaand ziet u een overzicht van de bijeenkomsten.
• 8 maart 2022 – Online bijeenkomst (vanwege beperkingen corona)
Tijdens deze bijeenkomst konden de aanwezigen kennismaken met de mensen van Wilma Wonen, de gemeente Veenendaal, architect Ponec de Winter en landschapsarchitect Stijlgroep. Deze partijen lichtten het conceptplan toe en gaven een presentatie over de te doorlopen bestemmingsplanprocedure. Voor de aanwezigen was er ruimte om vragen te stellen en aandachtspunten te benoemen. Het plan had in deze fase nog een hoogte van 20 meter met accenten van 23 meter.
• 24 maart 2022 - Fysieke inloopavond
Dit was een inloopbijeenkomst ter verduidelijking van de bijeenkomst op 8 maart. Tijdens deze avond is het gesprek aangegaan met de buurt. Er zijn daarnaast een aantal nadere uitwerkingen getoond naar aanleiding van de digitale bijeenkomst.
• 5 juli 2022 – Fysieke bijeenkomst
5 juli 2022 heeft een nieuwe plenaire bijeenkomst plaats gevonden. Tijdens deze bijeenkomst gingen de aanwezige partijen in op wat er de afgelopen periode was gedaan en op de stand van zaken. Hierna zijn alle adviezen, meningen en reacties op het aangepaste plan teruggekoppeld. Deze input is meegewogen in de verdere uitwerking van het plan.
Na deze participatierondes is het ontwerp van het plan aangepast Op basis van de adviezen is onder andere het bouwvolume van het ontwerp van 6 lagen (20 meter) met accenten van 7 lagen (23 meter) verlaagd naar 5 lagen (17 meter) met accenten van 6 lagen (20 meter). Ook zijn de hogere accenten minder komen te liggen aan de kant van de bevrijdingslaan.
• 21 november 2022 – Fysieke bijeenkomst
Wilma Wonen gaf bij deze bijeenkomst een terugkoppeling op de opgehaalde adviezen, meningen en reacties en presenteerde een gewijzigd ontwerp. De veronderstelling van Wilma Wonen en de gemeente was dat dit de laatste bijeenkomst zou zijn in het participatieproces. Bewoners hebben echter teruggegeven dat Wilma Wonen onvoldoende heeft onderbouwd waarom er niet nog lager kan worden gebouwd.
• 19 januari 2023 – Fysieke bijeenkomst
Als reactie op de bijeenkomst van 21 november 2022 ontving Wilma Wonen een brief van bewoners van de Mulderslaan, waarin zij aangaven behoefte te hebben aan een nadere toelichting op de adviezen. Een nadere onderbouwing van de weging van de adviezen is op 23 december 2022 in Parolo geplaatst. Om omwonenden en andere belanghebbenden de gelegenheid te geven verhelderende vragen te stellen, is er op 19 januari 2023 een inloopavond georganiseerd. Een weging van de verdere adviezen van de bewoners is terug te vinden in de bijlage.
Naast de adviezen die zijn opgehaald hebben de bewoners van de Mulderslaan twee alternatieve plannen ingestuurd. Deze plannen zijn op 29 augustus 2022 in Parolo geüpload. Ondanks dat dit participatieniveau 3 overstijgt, zijn deze voorstellen beoordeeld en is op 1 juni 2023 een extra bijeenkomst georganiseerd waarin is uitgelegd waarom deze qua kaders, wet- en regelgeving, kwaliteit en financiële haalbaarheid niet voldeed. Meer details hierover zijn terug te vinden in Bijlage 15.
In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe.
Korte samenvatting ter inzage legging en eventuele verwijzing naar zienswijzennota.