direct naar inhoud van Regels
Plan: Schoolstraat 100
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Schoolstraat100-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Schoolstraat 100 met identificatienummer NL.IMRO.0345.Schoolstraat100-ow01van de gemeente Veenendaal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 achtergevel

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.6 additionele voorzieningen

voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologisch vooronderzoek

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend.

1.9 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.11 balkon

een buiten de gevel stekende constructieve open buitenruimte van een gebouw die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken.

1.13 bedrijf aan huis

het door bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.14 beroep aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 bouwwerk geen gebouw zijnde

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, reclame-, advocaten-, makelaars-, notaris-, werkbemiddelings-, reis-, advies- en ingenieursbureaus, kappers, medische praktijken en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie.

1.28 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.29 erkende partij

een dienst, bedrijf of instelling, erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.30 evenement

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidbeperkende voorziening

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal.

1.33 gestapelde woning(en)

een woning die zich bevindt in een woongebouw dat bestaat uit twee of meer boven -of nagenoeg boven- elkaar gesitueerde woningen

1.34 hoofdgebouw

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en op het perceel naar aard en omvang het belangrijkst is.

1.35 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.36 infrastructuur

voorzieningen ten behoeve van verkeer en waterhuishouding zoals stuwen, bruggen, tunnels, duikers, aanlegsteigers, vlonders, kadewanden, keermuren, lichtmasten, beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, stallingsruimten, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties en afvalcontainers, alsmede parkeervoorzieningen, en een geluidbeperkende voorziening.

1.37 kamerbewoning

bewoning in de vorm van niet zelfstandige wooneenheden in een woning in de vorm van één of meerdere kamers.

1.38 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, inclusief congres- en vergaderaccommodaties.

1.39 kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden gehouden.

1.40 laden en lossen

onmiddelijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.

1.41 nutsbedrijf

bedrijf gericht op de productie en/of distributie van een of meer dan één nutsvoorziening.

1.42 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen.

1.43 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.44 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen beneden peil.

1.45 oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

1.46 openbare ruimte

de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water.

1.47 opgraving

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.48 overkapping

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en waarvan de steunconstructie uit ten hoogste één wand bestaat.

1.49 parkeren

een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.50 perceel

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.51 perceelsgrens

de grens van een perceel.

1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.53 risicovolle inrichting

inrichting zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.54 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een bedrijf voor prostitutie zoals een bordeel.

1.55 transportroute gevaarlijke stoffen

route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

1.56 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.57 voorgevel

de naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel, erkers en luifels niet meegerekend.

1.58 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarop de voorgevel(s) van een woning is/zijn geplaatst.

1.59 waarde - archeologie - hoog

gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart.

1.60 waarde - archeologie - middelhoog

gronden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart.

1.61 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor huisvesting in een zelfstandige woning van maximaal 1 huishouden.

1.62 zelfstandige woning

een woning met eigen toegang, eigen keuken en toilet.

1.63 zijgevel

een gevel van een (hoofd)gebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.14 het buitenwerks meten van maten

voor het buitenwerks meten van maten geldt dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven, zoals bij dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen.

2.15 het peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. hondenuitlaatvoorzieningen;
  • f. voetpaden;
  • g. additionele voorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan

3.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 6 meter bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor fietspaden, parkeerplaatsen, wegen en wegverbredingen, tenzij het bestaande voorzieningen betreffen.
  • b. Incidenteel, waaronder regelmatig terugkerend gebruik ten behoeve van evenementen, welke voldoen aan het geldende plaatselijke evenementenbeleid, worden niet als strijdig gebruik gerekend.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in het kader van een niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.3 ten behoeve van:

  • a. het gebruik voor fietspaden;
  • b. het gebruik voor parkeerplaatsen;
  • c. het gebruik voor wegen indien sprake is van een reconstructie van aangrenzende wegen;

Voor het verlenen van deze omgevingsvergunning gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de herinrichting mag geen onevenredig inbreuk maken op de aanwezige hoofdgroenstructuur;
  • b. de herinrichting dient te voldoen aan de beleidsregels voor groencompensatie zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan ten behoeve van de omschrijving in artikel 4.1 en tevens voldoen aan de voorwaarden in artikelen 14.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren en 14.2 Voorwaardelijke verplichting laad-en losruimte ten behoeve van parkeren en laad- en losruimte.

4.2.2 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan

4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van fietsenstallingen mag maximaal 4 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 12 meter bedragen;
  • d. de maatvoering van reclame-uitingen dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 6 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Incidenteel, waaronder regelmatig terugkerend gebruik ten behoeve van evenementen, welke voldoen aan het geldende plaatselijke evenementenbeleid, worden niet als strijdig gebruik gerekend.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in gestapelde wooneenheden, met dien verstande dat:
    • 1. ten minste 30% van de woningen sociale woningen zijn die voldoen aan de ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende doelgroepenverordening; en
    • 2. ten minste twee derde van de sociale woningen sociale huurwoningen zijn die voldoen aan de ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende doelgroepenverordening.
  • b. een beroep aan huis of bedrijf aan huis met inachtneming van artikel 5.3.1;
  • c. parkeer- en stallingsvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde die ten dienste staan ten behoeve van de omschrijving in artikel 5.1 en tevens voldoen aan de voorwaarden in artikelen 14.1 , 14.2 en 14.3 ten behoeve van parkeren, laad- en losruimte en geluidsreductie Carbogen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd; met uitzondering van balkons en/of trappenhuizen behorende bij het hoofdgebouw;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. het maximum aantal woningen bedraagt het aantal dat op de verbeelding is aangeduid onder 'maximum aantal wooneenheden';
  • d. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. elke woning beschikt over ten minste één gevel waar de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
  • f. indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is ten minste één buitenruimte gelegen aan de geluidsluwe zijde waar de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB, zijnde de in de Wet geluidhinder genoemde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vanwege de weg;
  • g. voor de woningen waar een hogere waarde besluit over is genomen moet aangetoond worden dat er sprake zal zijn van een goed binnenklimaat.
5.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorgevel maximaal 1 meter bedragen, voor de achter- en zijgevel(s) mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

5.2.4 Voorwaardelijke verplichting Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke verplichting - Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal' geldt dat burgemeester en wethouders slechts een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen onder voorwaarde dat er wordt voldaan aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal binnen 12 maanden na ingebruikname van het hoofdgebouw.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Beroep of bedrijf aan huis

Beroep aan huis of bedrijf aan huis is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a. Niet meer dan 30% met een maximum van 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel ten behoeve van deze activiteit wordt gebruikt;
    • b. De activiteiten mogen niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
    • c. Bij de uitoefening van de activiteiten moet worden voldaan aan het geldende parkeernormenbeleid, in die zin dat voldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van bewoning als het beroep aan huis of bedrijf aan huis of dat de parkeercapaciteit in de directe omgeving voldoende is om de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de uitoefening van het beroep aan huis of bedrijf aan huis op te vangen.
5.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

    • a. bewoning van of het aanbieden van logies van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
    • b. het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden waaronder kamerbewoning;
    • c. detailhandel, niet zijnde internetverkoop zonder afhaal- of uitstalfunctie.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Toestaan van kamerbewoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.3.3 onder b voor het bewonen van een woning door meerdere huishoudens ten behoeve van kamerbewoning, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan het beleid voor kamerverhuur zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie - Hoog

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Hoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

6.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 6.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Hoog'.

6.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.1  gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Met uitzondering van het gestelde onder b. mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de voor deze gronden geldende andere bestemmingen.
  • b. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en waarbij dieper dan 0,5 meter onder peil wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 6.1 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • c. Een archeologisch rapport als bedoeld onder b. is niet vereist indien het om vervangende gebouwen of bouwwerken gaat waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • d. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder b. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 6.3.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 6.1 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 1.000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

6.3.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

6.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

6.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - Middelhoog

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Middelhoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

7.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 7.1 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Middelhoog'.

7.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Met uitzondering van het gestelde onder b. mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de voor deze gronden geldende andere bestemmingen.
  • b. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en waarbij dieper dan 0,5 meter onder peil wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 7.1 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • c. Een archeologisch rapport als bedoeld onder b. is niet vereist indien het om vervangende gebouwen of bouwwerken gaat waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • d. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder b. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 7.3.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

7.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 5.000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

7.3.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

7.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

7.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen
  • 1. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan onder het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken.
  • 2. In uitzondering op het gestelde onder lid 1 is het realiseren van voorzieningen ten behoeve van waterberging- en infiltratie toegestaan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Vormen van verboden gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:

  • a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

10.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede bedoeld voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element.

11.1.2 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' als bedoeld in 11.1.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 14 prevaleert de de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'.

11.1.3 Bouwregels

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden, dat:

  • a. binnen 100 meter tot de betreffende molen, bouwhoogten niet meer bedragen dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande wiek van de betreffende molen, tenzij de bestaande hoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt;
  • b. tussen 100 meter en 400 meter tot de betreffende molen, bouwhoogten niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen het betreffende bouwwerk en de betreffende molen, vermeerderd met de onder a bedoelde hoogte, tenzij de bestaande hoogte hoger is, in welk geval de bestaande hoogte als maximum geldt.

11.1.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 11.1.3 voor het bouwen van gebouwen met inachtneming van de bij de betreffende bestemming behorende planregels, mits:

  • a. de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is;
  • b. vooraf een terzake deskundige schriftelijk om advies is gevraagd.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Maatvoering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan ten behoeve van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van een bouwgrens ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. het bouwen van openbare nutsgebouwen, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • c. plaatselijke verhogingen op gebouwen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties, mits de totale hoogte daardoor niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw
  • d. het overschrijden van de buitenzijde van het bouwvlak door het balkons, ingangspartijen, luifels, galerijen en noodtrappenhuizen, mits de bouwgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden en voor balkons geldt dat de maximale breedte niet meer bedraagt dan de helft van de gevelbreedte van de betreffende woning.

12.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
    5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, met inachtneming van het de voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende parkeernormenbeleid, indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende parkeergelegenheid voor zowel bewoners als bezoekers wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt;
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Met dien verstande dat de omgevingsvergunning alsdan uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.

14.2 Voorwaardelijke verplichting laad-en losruimte

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt.
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien. Met dien verstande dat de omgevingsvergunning alsdan uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.
14.3 Voorwaardelijke verplichting geluidsbeperkende maatregelen Carbogen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden indien:

  • a.
    a. vóór het verlenen van de vergunning er voor wordt gezorgd wordt dat de geluidsbelasting op de gevel veroorzaakt door Carbogen niet de geluidsseisen overschrijdt zoals gesteld in op het moment van vastellen vigerende vergunning van Carbogen. (Opgenomen in Bijlage 1)

14.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen danwel geluidsniveau die de norm overschrijdt zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien conform artikel 14.1, artikel 14.2 en artikel 14.3.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.1.2 Vergroten inhoud

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 15.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schoolstraat 100

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Schoolstraat 100

Mij bekend,

de griffier.