direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IKC Franse Gat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op 15 oktober 2020 heeft de gemeenteraad, in overleg met schoolbesturen, de herijking van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2021-2024 (IHP) vastgesteld. In het IHP is de keuze gemaakt om niet verder te investeren in oude scholen, maar om, samen met de verschillende schoolbesturen, te werken aan een fasegewijze vernieuwing. Eveneens wordt het beleid voor Integrale Kindcentra (IKC's) herijkt. Dit is door het college vastgesteld op 15 september 2020. Het IHP vormt samen met het Uitvoeringsagenda en het IKC beleid het kader voor de ontwikkeling van IKC's in Veenendaal.

Op basis van het IKC wordt een sluitend pakket aan kinderen van 0 tot einde basisschool leeftijd op het gebied van opvang, ontwikkeling en onderwijs geboden. Dit komt tot uitdrukking in diverse dagprogramma's zodat kinderen kunnen leren, spelen en ontwikkelen. Inmiddels is de eerste IKC gereed (De partners in het IKC West zijn basisschool De Achtbaan, Stichting Kind en Co en basisschool De Vuurvlinder).

Op 8 december 2020 besloot het college van B&W het initiatiedocument IKC Franse Gat vast te stellen voor de ontwikkeling van het tweede IKC in Veenendaal met de volgende afspraken, te weten:

De opgestelde IKC visie van de betrokken schoolbesturen: CPOV en Gave en kinderopvang Luna, te accorderen;

  • Het voorlopige programma voor de functies en de m² bruto vloeroppervlakte te definiëren (globaal 3.044 m² bvo) en vast te leggen voor het IKC Franse Gat;
  • Het ruimtelijk kader voor de ontwikkeling van het IKC Franse Gat aan de Fabritiusstraat 3 vast te stellen, waarbij is aangegeven met welke uitgangspunten in de verdere ontwikkeling van het plan (nieuwe gebouw en terrein) rekening moet worden gehouden;
  • Het gebouw wordt circulair gebouwd.
  • Het IKC wordt energieneutraal;
  • Een projectorganisatie op te richten voor het vervolg van dit project;
  • Het bouwheerschap bij de gemeente Veenendaal neer te leggen;

Tevens besloot het college van B&W de Samenwerkingsovereenkomst tussen de beide schoolbesturen, de Kinderopvangorganisatie en de gemeente aan te gaan. Hierin zijnde hierboven genoemde punten opgenomen.

Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk om IKC Franse Gat te bouwen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Franse Gat. Het IKC wordt in het oostelijk deel van de wijk gerealiseerd, nabij de Rondweg West. Het zuidelijk deel wordt begrensd door de Doctor Slotemaker de Bruïnestraat. Aan de oostzijde ligt de Sionskerk (Adriaen van Ostadelaan 78), aan de noordkant grenst het perceel aan de Karel Fabritiusstraat. Aan de westzijde ligt Aart de Gelderstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0001.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0002.png"

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Woongebieden 2018” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Maatschappelijk”, “Groen” en “ Verkeer”. Daarnaast valt een deel van het plan buiten het bouwvlak. Tevens valt het plangebied binnen de beschermingzone voor grondwaterwinning.

Verkeer” & “Groen”: Binnen deze bestemmingen mogen gebouwen worden gebouwd. Het beoogde plan is in strijd met regels van het bestemmingsplan.

Grondwaterbeschermingszone': Het plangebied is gelegen binnen de beschermingzone. Er zitten beperkingen in het gebruik van de bodem (niet dieper dan 30 meter).

Het bouwen van het IKC Franse Gat is strijdig met de vigerende bestemmingen. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0003.png"

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 wordt de ontwikkeling beschreven.
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke opbouw Franse Gat

In het Franse Gat vallen de stedenbouwkundige en verkeerskundige hoofdstructuur samen. Kenmerkend zijn lange noord-zuid straten die worden begeleid door woningen (twee bouwlagen met een kap). Veel straten in het Franse Gat zijn voorzien van drempels, plateaus en asverspringingen. De oorspronkelijke lange lijnen zijn door deze verkeerskundige maatregelen verworden tot langgerekte woonerven zonder heldere zichtlijnen. Er zijn enkele oost-west gerichte straten dwars door de wijk: Rembrandtlaan, Jan Steenlaan, Patrimoniumlaan, Dr. Slotemaker de Bruïnestraat, De Visserstraat/Bilderdijkstraat en Bergweg.

Waar de oostwest- en noordzuid-lijnen elkaar kruisen liggen vaak bijzondere functies en/of afwijkende gebouwen, zoals (voormalige) scholen, buurthuizen en kerken. Twee belangrijke openbare plekken in de hoofdstructuur zijn het Bruïneplein en de groene ruimte langs de Ostadelaan-Colijnstraat: een zogeheten 'brink'. Zowel om het plein als om de 'brink' staan bijzondere functies en gebouwen. Bij het Bruïneplein gaat het vooral om winkels, bij de 'brink' zijn het vooral openbare gebouwen, zoals kerken, scholen en een (voormalig) buurthuis. Een belangrijke oost-weststraat is de Patrimoniumlaan. Langs deze straat staan diverse winkels. De straat komt uit op de Salvatorkerk en heeft een mooie zichtlijn op de hoofdentree van deze kerk met een rozet in de gevel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0004.png"

Kenmerken van het Franse Gat

  • Geen gesloten bouwblokken, maar open strokenverkaveling;
  • Woningen aaneengesloten in rijen (overwegend) 2 bouwlagen met kap;
  • Aan de randen van de wijk (met name west en noord) staan gestapelde woningen en/of bijzondere wningtypen (bijvoorbeeld de drive-in woningen aan de Rembrandtlaan);
  • De bouwblokken zijn ingetogen, ondergeschikt aan de stedenbouwkundige opzet, en ontlenen hun kwaliteit aan de samenhang in de wijk, tussen gebouwen, groen en openbare ruimte;
  • Bomenlaantje van de voormalige boerderij De Geer;
  • Langere straten zijn gebogen, dat geeft ze een vriendelijke uitstraling;
  • Woningen (oorspronkelijk) overwegend traditionele architectuur, grotendeels opgetrokken in uniforme materialen: bakstenen gevels, met pannen gedekte zadeldaken en houten kozijnen;
  • De architectuur van voorzieningen, zoals scholen en kerken, speelt in op de bijzondere locatie en is soms traditioneel, soms modern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0005.png"
Opvallende elementen

  • De wijk loop in hoogte van zuid naar noord af van 8,2 naar 7,7 meter + NAP;
  • Een rij bedrijfskavels tussen woningen in de Hovystraat. Oorspronkelijk zou de wijk zelfstandig moeten kunnen functioneren met naast wonen ook bedrijven, winkels, scholen en recreatie;
  • Tussen de woningen aan de Klaas Katerstraat en Savornin Lohmanstraat liggen volkstuinen;
  • Parkeren in achtertuinen. Op sommige plekken is parkeren in de achtertuin geregeld, op andere plekken is dit in de loop der jaren ontstaan. Er zijn achterpaden ontstaan die net breed genoeg zijn voor een auto op plekken die daar niet voor ontworpen zijn;
  • Sommige woningen hebben erg diepe achtertuinen, tot wel 20 of 30 meter;
  • Bij sommige straten is de openbare ruimte beperkt, dan kunnen parkeerplekken of trottoirs ontbreken;
  • In de loop der jaren zijn de 'open koppen' (zijkanten en zijtuinen die aan een dwarsstraat grenzen) verrommeld. In plaats van een haag staan er nu schuttingen en (zelfgebouwde) schuren;
  • Ten zuiden van Dr. Visser- en Bilderdijkstraat staan vrijstaande en twee-onder-1-kap woningen;
  • Nieuwe appartementen nabij Bruïneplein en aan Ostadelaan zijn 3 bouwlagen met plat dak;
  • In afwijking van woningen die met de voorgevels de straat begeleiden zijn rij rug-aan-rug woningen gerealiseerd op een markante plek: hoek Ostadelaan - Jan Steenlaan. Deze woningen negeren de ruimtelijke opzet van het Franse Gat en de context, namelijk hoek gelegen aan plantsoen Jan Steenlaan.

2.2 Locatie onderzoek IKC Franse Gat

De 3 locaties van de huidige scholen zijn niet geschikt voor de bouw van een school met deze omvang en met de benodigde buitenruimte. In dit kader is er een locatieonderzoek uitgevoerd in de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0006.png"

 

Er zijn in totaal 4 locaties beoordeeld als mogelijke plek voor de vestiging van IKC Franse Gat. De locatiekeuze voor de bouw van het IKC Franse Gat is behandeld in de vergadering van het college van B&W op 11 juni 2019. Het college heeft gekozen voor de locatie aan de Fabritiusstraat, de huidige locatie van IVN en Groei en Bloei.

2.2.1 Afgevallen locaties

Hoek Patrimoniumlaan - Ostadelaan (voormalige Vuurvlinder)

De locatie hoek Patrimoniumlaan - Ostadelaan is 2.170 m 2 groot. Een IKC is mogelijk, uitgevoerd in 2 of 3 bouwlagen. Er is niet voldoende ruimte voor een goede buitenruimte. Deze moet gemaakt worden aan de overzijde van de Ostadelaan of op de 'brink'. In beide gevallen moeten kinderen de straat oversteken. Dit is geen ideale situatie, terwijl bij nieuwbouw naar een zo optimaal functioneren moet worden gestreefd. Naar achteren plaatsen van het IKC om een voorplein te creëren levert onvoldoende ruimte op voor buitenruimte. De nieuwbouw komt dan dichter bij bestaande woningen, wat negatief is in verband met privacy en schaduwwerking. De parkeerplaatsen bestemd voor de Salvatorkerk in de 'brink' kunnen voor het IKC gebruikt worden. Er is geen ruimte om extra parkeerplekken aan te leggen. De locatie is inmiddels verkocht aan een ontwikkelaar. Deze locatie vervalt voor de realisatie van IKC Franse Gat.

Ostadelaan 60 t/m 76

Aan de Ostadelaan staan 9 aaneengesloten woningen met achtertuinen. De woningen zijn, op één na, eigendom van woningbouwverenging Patrimonium. Vervangende woningbouw is mogelijk op de locatie Terborchstraat 21, als de school daar weg is. Het nieuwe IKC komt aan de 'brink' te staan. Het speelterrein achter de woningen kan worden gebruikt door het IKC. Parkeren kan aan de Ostadelaan, Fabritiusstraat en op de brink (plaatsen van Salvatorkerk). Grootste nadeel bij dit model is de sloop van bestaande woningen en financiering van sloop en vervangende nieuwbouw.

Mocht er overeenstemming over sloop mogelijk zijn, dan is er een flinke investering nodig. Deze mag, in verband met de haalbaarheid, niet drukken op het budget van het IKC. Een voordeel is dat pas de school in één keer verhuist naar het IKC. Voor de huidige huurders moet (tijdelijk) onderdak gevonden worden. Door het kostbare en procesmatig lastige uitkopen van de koopwoning en slopen van huurwoningen vervalt deze locatie.

Terbochstraat 21 (huidige locatie JUUL)

De locatie van de huidige JUUL school is 2.184 m 2 groot. Op deze locatie is een IKC mogelijk, maar er is geen ruimte voor buitenruimte. Het IKC mag maximaal 2 bouwlagen zijn om te zorgen dat de Salvatorkerk dominant aanwezig blijft. De nieuwe IKC ligt aan de 'brink' en werpt zijn schaduw naar de noordelijk gelegen Salvatorkerk. Er is geen ruimte voor (extra) parkeerplaatsen. De huidige plekken aan Ostadelaan, op de brink en in de Terborchstraat kunnen worden gebruikt. Voor het spelen kan het bestaande speelveld worden gebruikt. Deze is echter lastig te bereiken. Kinderen moeten de Rubensstraat oversteken. Deze zou afgesloten kunnen worden. Tussen het nieuwe IKC en speelveld staat een traforuimte, die zicht en een makkelijke toegang naar het speelveld blokkeert.

Nadeel van de loactie is dat de school tijdelijk naar een andere loactie moet, om sloop en nieuw-bouw mogelijk te maken: een kostbaar proces. Pas na realisatie van het IKC kan definitief verhuist worden. Vanwege de niet optimale bereikbaarheid van de speelplek en de tijdelijke verhuizing van de school vervalt deze locatie.

2.2.2 Geschikte locatie vestiging IKC Fabritiusstraat 3

De locatie Fabritiusstraat 3 is circa 1.454 m 2 , inclusief parkeerplaatsen die binnen het perceel liggen. Er is ruimte voor een IKC in 3 bouwlagen tot circa 11 à 12 meter hoog. Ter vergelijking: de Sionskerk is 15,40 meter hoog. Het nieuwe IKC komt in het verlengde van de Sionskerk te staan. Het IKC komt tegenover woningen aan de Slotemaker de Bruïnestraat en Aart de Gelderstraat. Schaduw van het IKC valt naar de noordelijk gelegen speelruimte. Deze is makkelijk te bereiken vanaf de IKC: de Fabritiusstraat is voor auto's een doodlopende straat. Parkeren kan in de Fabritiusstraat, Bruïnestraat, Ostadelaan en op parkeerterrein tegenover de Salvatorkerk. Voordeel van deze locatie is dat het IKC eerst gebouwd kan worden en dan de scholen kunnen verhuizen. Op de vrijkomende locaties kunnen woningen gebouwd worden: een financieel positief argument. De huidige huurders (Groei en Bloei) moeten verhuizen naar een nader te bepalen plek. Vooral door het medegebruik van speelruimte en parkeren, het niet slopen van bestaande woningen en het positieve financiële resultaat door woningbouw op de oude schoollocatie van JUUL gaat de voorkeur naar deze locatie.

Momenteel staat er een voormalige kleuterschool op de beoogde IKC locatie. Dit gebouw is één bouwlaag hoog. De locatie grenst aan de west-, noord en zuidzijde aan straten, respectievelijk de Aart de Gelderstraat, Karel Fabritiusstraat en een parallelweg van Dr. Slotemaker de Bruïnestraat. De Fabritiusstraat is een doodlopende straat, van beide zijden toegankelijk met halverwege een knip c.q. paaltjes in rijbaan. De Fabritiusstraat is destijds afgeloten voor auto's om sociale veiligheid te vergroten. Het was en is een anonieme straat met veel opgaand groen en achterzijden van tuinen en zij- en achtegevels van bebouwing. Hierdoor is er weinig sociale controle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0008.png"

Het IKC-gebouw komt in bestaand stedelijk gebied. Rondom de locatie is diverse bebouwing aanwezig. Aan de oostzijde staat de Sionskerk. Dit is een gemeentelijk monument. De zaal van de kerk is aan de buitenzijde 15.40 meter hoog. Een deel van de kerk aan de zuidzijde is één bouwlaag hoog. Aan de Ostadelaan staat de hoge klokketoren. Tussen kerk en huidige bebouwing staan aan de zuidzijde bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0009.png"

Aan de westzijde staan aan de overzijde van de A. de Gelderstraat woningen en op de hoek een kringloopwinkel. Globale afstand tot de winkel op de hoek is 15 meter, de afstand tot de woningen varieert tussen 20 en 25 meter. De bebouwing is hier twee bouwlagen hoog en heeft een kap. Aan de zuidzijde staan woningen op circa 30 à 35 meter afstand: twee bouwlagen en een zadeldak. Ten noorden van de locatie ligt een speelveld. De woningen aan de Rubensstraat staan op circa 70 à 75 meter. Aan de oostzijde van het speelveld staan woningen Ostadelaan 60 t/m 76. Deze hebben de achtertuinen aan de zijde van het speelveld. De kortste afstand van achtertuin tot IKC locatie is ongeveer 40 meter.

Aan de zuid- en noordzijde van de locatie staan bomen. Aan de zuidzijde staan de bomen in het plantsoen langs de Bruïnestraat, aan de noordzijde staan de bomen langs het speelveld en langs de Fabriciusstraat. Ook langs de Aart de Gelderstraat staat een rij enkele bomen. Op het terrein van Groei en Bloei staan ook enkele bomen.

Het Franse Gat is gebouwd toen er nog weinig auto's waren en er niet gewerkt werd met parkeer-

normen. Parkeerplaatsen en verkeerskundige maatregelen zijn gerealiseerd na aanleg van de wijk, hoogstwaarschijnlijk in de 80'er jaren. Waar mogelijk parkeren mensen de auto in voor- of achtertuin. Bewoners van Ostadelaan 60 t/m 76 kunnen met de auto naar de achtertuin via een pad tussen speelveld en de achtertuinen.

Voor basisscholen in het Franse Gat zijn geen specifieke maatregelen genomen als het gaat om auto's en fietsen: er zijn geen specifieke parkeerplaatsen voor personeel, halen en brengen gebeurt aan de straat, fietsen staan op het schoolplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0010.png"

In de omgeving staan twee kerken: de Sions- en Salvatorkerk. De Sionskerk is bereikbaar via een parallelweg langs de Bruïnestraat. Daar liggen 2 parkeerplaatsen bij de kerk en 8 parkeerplaatsen bij Groei & Bloei. Via deze parallelweg is ook een fietsenstalling bereikbaar. Aan de Ostadelaan liggen 17 parkeerplaatsen. In de Fabritiusstraat zijn eveneens parkeerplaatsen die kerkgangers kunnen gebruiken. Voor de Salvatorkerk liggen 10 parkeerplaatsen aan de Ostadelaan. In aanvulling hierop zijn 28 parkeerplaatsen aangelegd in het groene plantsoen tussen Ostadelaan en Colijnstraat.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

3.2.3 Provinciaal Kantorenbeleid

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 is aangekondigd dat vanwege de grote leegstand op de kantorenmarkt de provincie met gemeen- ten en andere partijen in overleg gaat om te komen tot afspraken over het terugdringen van de nog niet benutte plancapaciteit. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is bepaald dat een ruimtelijk plan vanaf dat moment (2013) geen bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Daarbij wil de provincie stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen voor herontwikkeling, transformatie en functie- wijziging worden benut.  Dit heeft vervolgens geleid tot het vaststellen van een Provinciale Aanpak Kantorenleegstand. Eén van de activiteiten daarin is de vaststelling van een thematische structuurvisie. Deze is vastgesteld op 1 februari 2016. In deze thematische structuurvisie beschrijft de provincie het ruimtelijke beleid met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit voor de nieuwvestiging van kantoren in vigerende bestemmingsplannen en met betrekking tot de herbestemming en transformatie van kantoren in de provincie Utrecht. Deze thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de PRV. Met ingang van 1 september 2016 heeft de provincie een voorontwerp inpassingsplan ter inzage gelegd, waarin de kantorencapaciteit op diverse Utrechtse bedrijvenlocaties, waaronder de locaties De Vendel en De Batterijen te Veenendaal, wordt ingeperkt.

In de op 12 december 2016 vastgestelde herijking van de PRS en PRV is het provinciale beleid ten aanzien van kantoren aangescherpt. Op grond van dit herijkte beleid mogen in een ruimtelijk besluit geen bestemmingen worden opgenomen ten behoeve van nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het zelfstandige kantoren betreffen met een lokaal vestigingsgebied en deze niet gevestigd kunnen worden in bestaande gebouwen of binnen bestaande plancapaciteit. Een ruimtelijk besluit kan wel voorzien in nieuwvestiging van een ondergeschikt kantoor, indien het bvo van het ondergeschikte kantoor minder bedraagt dan 2.000 m2. Voor zover het bvo van het ondergeschikte kantoor meer bedraagt dan 2.000 m2, moet deze oppervlakte voor de hoofdfunctie economisch noodzakelijk zijn en regionaal zijn afgestemd.

3.2.4 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.5 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0011.png"

Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

3.3.2 PDV-beleid regio Foodvalley 2020-2025

Een actueel en onderbouwd PDV-/GDV-beleid draagt bij aan het behoud van de leefbaarheid door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en GDV kan ontstaan. Door samen één lijn te trekken voeren de acht gemeenten hetzelfde beleid uit en maken hierover regionale afspraken. In het geval gemeenten hier verschillend mee om zouden gaan dan is de kans aanwezig dat een beleidskeuze in één van de gemeenten negatieve invloed heeft op de winkelgebieden in andere gemeenten van FoodValley. Met gezamenlijk PDV-/GDV-beleid kunnen in regionaal verband kansrijke ontwikkelingen worden ondersteund en structuurverstorende ontwikkelingen worden voorkomen. Het doel is een evenwichtige krachtige detailhandelsstructuur waarbinnen een zorgvuldige afweging is ten aanzien van het behoud van de leefbaarheid, door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en grootschalige detailhandel kan ontstaan.

Om dit doel te bereiken zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgesteld:

  • Inzetten op een concentratie van het aantal perifere meters in de acht PDV-concentratiegebieden: uitbreiding van het aanbod kan alleen als dat naar de regio goed verantwoord wordt. Als er geen planologische wijziging nodig is vindt melding plaats bij de regio in het geval van een majeure ontwikkeling.
  • In de acht PDV-concentratiegebieden alleen de PDV-branches Wonen, Doe-het-zelf en Tuincentra toestaan, inclusief Tuinartikelen en Tuinmeubelen. Voor ABC (Automotive) en overige PDV-branches is de regio FoodValley terughoudend bij de uitbreiding van het aantal PDV-locaties om versnippering te voorkomen. Overige branches zijn voorbehouden aan de binnenstedelijke winkelgebieden.
  • Er wordt in de acht PDV-concentratiegebieden voor vestigingen in de PDV-branches een minimale maatvoering van 500 m2 wvo per detailhandelsvestiging gehanteerd. Bij initiatieven groter dan deze minimale maatvoeringen is alleen advies nodig van het Ambtelijk Overleg (AO) en het Portefeuillehouders Overleg (PHO), als sprake is van een netto toevoeging van plancapaciteit.
  • Er wordt bij winkels op PDV-concentratiegebieden vastgehouden aan een maximum aandeel branchevreemd van maximaal 15% van het winkeloppervlak, met een maximum van 150 m2.
  • De ontwikkeling van webshops en afhaalcentra wordt binnen de binnenstedelijke winkelgebieden ingepast. Afhaalcentra zijn ook in de PDV-concentratiegebieden mogelijk, maar dan alleen bij de bestaande perifere detailhandelsvestigingen. Voor uitzonderlijke nieuwe gevallen krijgen colleges een afwijkingsbevoegdheid voor een afhaalfunctie bij een webshop op een bedrijventerrein. Bij gebruik van de afwijkingsbevoegdheid vindt achteraf melding plaats in het Ambtelijk Overleg (AO).
  • Een Factory Outlet Center in de Regio FoodValley heeft geen meerwaarde en is derhalve niet gewenst.
  • De Regio FoodValley-gemeenten dienen elkaar transparant te informeren over nieuwe plannen die een regionale impact hebben en dienen deze plannen op en met elkaar af te stemmen. Bij plannen met een lokale impact waarbij niet wordt voldaan aan de regionale concentratieplicht is ook zonder een planologische wijziging advies nodig van het Ambtelijk Overleg (AO) en het Portefeuillehouders Overleg (PHO).

3.3.3 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.4 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

3.3.5 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.3.6 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.5 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2021-2024 (IHP)

In de raadsvergadering van 15 oktober 2020 is het Integraal Huisvestingsplan onderwijs 2021-2024 (IHP) vastgesteld, zie Bijlage 4. In het IHP is vastgelegd dat Veenendaal onderwijshuisvesting ziet als een belangrijke factor voor de kwaliteit van het onderwijs en een belangrijke randvoorwaarde voor de onderwijskwalificatie van jonge inwoners van Veenendaal. Vanwege deze opgave en ambitie is er, in overleg met de schoolbesturen, een meerjarenperspectief ontwikkelt voor de onderwijshuisvesting. Dit heeft geleid tot een uitvoeringsagenda, hierdoor biedt het IHP duidelijkheid voor de gemeente en schoolbesturen en voorkomt een situatie dat de gemeente geconfronteerd wordt met onverwachte (niet in het financieel meerjarenbeleid meegenomen) vervangingsaanvragen. Vanwege onderwijskundige, organisatorische én financiële overwegingen voorziet het IHP in een fasegewijze vernieuwing.

Het IHP schetst de contouren te schetsen van de onderwijshuisvesting, met aandacht voor de leegstandsreductie, het beperken van de financiële risico's voor de gemeente en het voeren van een actief vastgoedbeleid onderwijs op basis waarvan een langetermijnbeleid gevoerd kan worden. Met dit IHP worden deze contouren voor de komende 40 jaar geschetst.

Het IHP zet verder in op:

  • maatregelen om leegstand zoveel mogelijk te beperken;
  • zet in op verjonging van het bestand onderwijshuisvestin;
  • ggaat uit van minder maar grotere locaties;
  • gaat uit van integrale voorzieningen voor onderwijs en ontwikkeling voor kinderen voor 0 – 12 jaar, door het realiseren van Integraal Kind Centra's (IKC's);
  • waarborgt de diversiteit van onderwijs;
  • Het onderwijs blijft in de buurt;
  • zet in op spreiding van de investeringen.

3.4.6 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Programma, ruimte & functies

Bij de IKC ontwikkeling is het bepalen van het programma een belangrijk aspect. Basis voor het bepalen van het programma is het Integraal Huisvestingsprogramma voor de onderwijshuisvesting en de prognoses op basis van de 1 oktober telling van 2019. De hier genoemde m 2 zijn uitgangspunt bij verdere ontwikkeling.

Vanzelfsprekend wordt bij deze ontwikkeling gekeken naar mogelijke combinaties van functies en oppervlakten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0012.png"

 afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0013.png"

Schoolplein:

  • Gebruiken van het in te richten bestaande speelterrein gewenst: 1.500 m 2
  • Buitenruimte kinderdagopvang n.t.b
  • Parkeren (conform parkeernorm)
  • Personeel
  • Halen & brengen

Uitgangspunt is om zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen door dubbelgebruik.

  • Fietsen
  • Stalling t.b.v. kinderen,
  • Werknemers
  • Halen & brengen

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0014.png"

Op de bovenstaande afbeelding de locatie voor IKC:

Blauw: de bouwlocatie.

Geel: het terrein direct om het gebouw.

Groen: beplanting, plantsoen en speelterrein.

Oranje: de straten waar aanpassingen nodig zijn.

4.2 Ruimtelijke randvoorwaarden

4.2.1 Stedenbouwkundige aspecten en hoofdopzet (voorontwerp bestemmingsplan)

Het IKC moet in relatie tot de omgeving een compact gebouw worden: twee bouwlagen met een deel als terug liggende 3 de bouwlaag. Het globale bouwvlak is 33 x 35 = 1155 m 2 . Nodig is 3.044 m 2 inclusief 606 m 2 KDV. De exacte hoogte moet nog bepaald worden, maar de hoogte van de tweede laag is circa 8,50 meter en de derde laag ongeveer 12,5 meter zijn. Dat is lager dan de naastgelegen Sionskerk: 15,40 meter. Bij verdere uitwerking kan onderzocht worden of een compactere opzet mogelijk is. Het exacte grondvlak moet nog bepaald worden. Wel is duidelijk dat het IKC gebouw boven het riool in de huidige Fabritiusstraat kan worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0016.png"

4.2.2 Stedenbouwkundige aspecten en hoofdopzet (ontwerp bestemmingsplan)

De kernpartners die gebruik gaan maken van het IKC hebben de ambtities concreter gemaakt.

Dit heeft geleid tot de oplevering van een structuurontwerp waarin de benodigde m² van de kernpartners vertaald zijn naar een vlekkenplan. Tevens zijn er concretere afspraken gemaakt voor de buitenruimte en de verkeersstructuur.

Dit heeft geleid tot een aanpassing van het ruimtelijk kader. Het is daarom nodig het ontwerpbestemmingplan ten opzichte van eeen aantal punten te wijzigen:

  • Het structuurontwerp is qua plattegrond en bouwvlak aangepast ten opzichte van het ruimtelijk kader en het daarop gebaseerde voorontwerp bestemmingsplan. Om de benodigde functies zo efficiënt mogelijk te positioneren, is het bouwvlak wat langer en minder breed geworden. Daarnaast zou het dakterras verplaatst naar de zuidzijde van het gebouw. Na het bespreken van de plannen in de buurt op 25 januari 2022 is de conclusie getrokken dat het dakterras aan de noordzijde moet komen
  • Buitenruimte: de opgave is om een inrichting te ontwerpen met gescheiden verkeersstromen waarbij de auto, de fiets en de voetganger uit elkaar worden gehaald met name voor de verkeersveiligheid. Hiervoor kan breed naar het gebied gekeken worden. Bij het verdere ontwerp is het van belang veel aandacht te geven voor de routing van en naar de IKC van de fiets, de auto, het auto parkeren en de voetganger.

4.2.3 Architectuur IKC

Een van de eisen is dat het IKC een uitstraling moet hebben: het IKC moet voor de omgeving als een sterk label worden herkend. Dit moet zichtbaar zijn binnen en buiten het gebouw.

De belangrijkste kernbegrippen voor de architectuur zijn:

  • Alzijdig gebouw.
  • Geen onderscheid in kwaliteit van voor- zij en achterkanten.
  • Aan alle zijden hoogwaardige gevels.
  • Vrijstaande gestapelde bebouwing.
  • Aandacht voor hoogwaardige materialen en details.
  • Er worden materialen gebruikt die mooi verouderen.
  • Er is aandacht voor de overgang van begane grond naar terrein en van terrein naar de openbare ruimte. De begane grond moet attractief zijn voor bezoekers en passanten, maar ook sociaal veilig.
  • Lange gesloten gevels moeten worden voorkomen.

De architectuur hoeft niet traditioneel te zijn: zij speelt in op de bijzondere ligging en functie van het IKC. Zij zoekt aansluiting met de moderne architectuur uit de jaren 50. Daarmee sluit het gebouw aan op de architectuur van de Sionskerk: modern, eigenheid/iconisch, zonder dat zij de Sionskerk verdrukt. Bij het ontwerp kan gezocht worden naar een architectuur die ondergeschikt/dienstbaar en/of nevengeschikt is aan de Sionskerk.

4.2.4 Energieneutraal en circulair
  • Het gebouw wordt circulair gebouwd.
  • Het IKC wordt zonder gasaansluiting gebouwd. De vraag is wat voor energievoorziening er getroffen gaat worden. Zonnepanelen zijn een mogelijkheid of welllicht een warmtewisselaar of -pomp.
  • Een systeem met WarmteKoudeOpslag (WKO) uit de diepere grondlagen is hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk, omdat de hele locatie in een bodembeschermingszone ligt. Dit geldt voor een groot deel van het Franse Gat. Nader onderzoek kan uitsluitsel geven over mogelijkheden voor energie.
4.2.5 Entrees

Het gebouw kan aan meerdere zijden entrees krijgen, behalve aan de Aard de Gelderstraat in verband met woningen aan de overzijde. In het ontwerp zal bepaald moeten worden waar de benodigde entrees liggen: van de twee scholen en van de kinderdagopvang.

4.2.6 Bergruimte, fietsenstalling en afvalinzameling
  • Als bergruimte voor speeltoestellen, overdekte fietsenstalling voor het personeel en afvalinzameling gewenst is, dan dient die inpandig (in het hoofdgebouw) gerealiseerd te worden. Er mogen geen vrijstaande bijgebouwen of aangebouwde lage uitbouwen komen. Deze zijn niet gewenst in verband met benodigde overzichtelijkheid en sociale veiligheid.
  • Aan de Aard de Gelderstaat en Fabritiusstraat kunnen fietsenstallingen voor leerlingen gerealiseerd worden.
4.2.7 Schoolplein, groen en openbare ruimte

Het schoolplein is onderdeel van de openbare ruimte en is ook openbaar toegankelijk. De bestaande openbare ruimte wordt heringericht. Uitgangspunt hierbij is een circulaire inrichting met klimaatadaptieve maatregelen en inpassing van bestaand (waar mogelijk) en nieuw groen. Voor de bereik- en zichtbaarheid van het speelterrein vanuit het IKC zal bestaande beplanting moeten verdwijnen.

4.2.8 Spelen
  • De scholen zullen het bestaande speelveld tussen Fabricius- en Rubenstraat gebruiken als buitenruimte. Herinrichting van deze ruimte en van de randen kan nodig zijn. Wellicht dat in overleg met het IKC onderdelen op het speelveld aangepast moeten/kunnen worden.
  • Het speelveld blijft sowieso beschikbaar als openbare speelplek.
  • Voor de kinderdagopvang moet de ligging van een speelplek nog worden bepaald.
4.2.9 Klimaatadaptatie

In het kader van klimaatadaptatie is het gewenst om te kijken naar maatregelen om (regen)wateroverlast tegen te gaan en hittestress te voorkomen.

  • Het eerste kan bijvoorbeeld door een groen (sedum) dak aan te brengen met een vertraagde afvoer van water en op het terrein zo min mogelijk (gesloten) verharding toe te passen. Verder dient de inrichting van het verharde terrein zodanig te zijn dat bij extreme regen het regenwater geborgen wordt in een voorziening (al dan niet in combinatie met infiltratie) of zich tijdelijk verzamelt op een plek van het terrein waar het niet leidt tot schade.
  • Hittestress is tegen te gaan door groen op en aan het gebouw, maar ook schaduw van (bestaande) bomen draagt bij aan het tegen gaan van hitte.
4.2.10 Groen
  • Enkele bestaande bomen op het perceel zullen moeten wijken. Uitgangspunt voor overige groen is het handhaven van waardevolle bomen. De bomen aan de zijde van de Bruïnestraat blijven.
  • Aan de zijde van het speelveld zal gekeken moeten worden naar een goede aansluiting tussen IKC en de speelruimte. Dat betekent dat er wellicht groen, met name onder begroeiing, gesnoeid of verwijderd moet worden. Het moet een sociale veilige speelplek zijn, tijdens en na schooltijd. Bestaande bomen zo veel als mogelijk inpassen.
  • Compensatie van groen dat plaats maakt voor bebouwing, verharding etc. is noodzakelijk. De groencompensatie gaat plaatsvinden binnen het plangebied.
4.2.11 Riolering

Het IKC komt tussen bestaande straten. In die straten liggen kabels, leidingen en riolering. Nader onderzoek zal moeten aantonen wat er in de ondergrond ligt en wat de beperkingen zijn. De nieuwbouw mag boven het bestaande riool in de Fabritiusstraat worden gerealiseerd, maar er zullen voorzieningen getroffen moeten worden om het riool te beschermen.

4.2.12 Hekken

Rondom het huidige gebouw staat nu een hoog hek. Uitgangspunt voor nieuwe scholen in Veenendaal, en dus ook voor het IKC, is dat er geen hoge hekken om de scholen staan. Als er behoefte is om het terrein af te bakenen kan dat met een (lage) haag. Deze kan voorzien zijn van een transparante draagconstructie of staaldraad.

4.3 Uitgangspunten verkeer en mobiliteit IKC

Omdat verkeer en mobiliteit een belangrijk aspect is voor deze ontwikkeling is hiervoor een aparte paragraaf opgenomen. Door Royal Haskoning is een notitie mobiliteitstoets uitgevoerd. Deze notitie is als Bijlage 7 bij toelichting gevoegd. Onderstaande toelichting is mede gebaseerd op deze notitie.

In het Integraal Huisvestingsplan (IHP) is de doelstelling opgenomen om basisscholen en kinderopvangen samen te voegen tot één Integraal Kind Centrum (IKC). Voor het Franse Gat wordt gezocht naar een locatie voor de realisatie van een IKC. Na een locatiestudie is ervoor gekozen om het nieuwe IKC te realiseren op de plek waar nu het Vereniging voor natuur- en milieueducatie (IVN) is gehuisvest. Het betreft de Karel Fabritiusstraat 3 te Veenendaal en ligt op ongeveer 250 meter van het wijkwinkelcentrum Franse Gat. In de Omgevingsvisie 2030 staat dat we woon schoolverplaatsingen met de auto ontmoedigen en streven naar auto luwe scholen. Verkeersveiligheid begint al in de kinderjaren: naarmate kinderen vaker met de fiets of te voet naar school gaan, leren zij beter omgaan met de gevaren van het verkeer. Dit beleid is de basis voor de uitgangspunten voor de ontwikkeling van IKC’s in relatie tot mobiliteit.

4.3.1 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten door de Karel Fabritiusstraat, Aart de Gelderstraat, Dr. Slotemaker de Bruïnestraat. Voor voetgangers is het mogelijk om vanuit alle windrichtingen het plangebied te berei-ken. Aan de Dr. Slotemaker de Bruïnestraat ligt van nature een lus om een groenstrook waar verkeer een rondje kan rijden. Deze aanwezige structuur maakt het mogelijk om dit in te richten als Kiss & Ride (K+R).

Aan de Karel Fabritiusstraat en Adriaen van Ostadelaan liggen openbare parkeerplaatsen (p.p.). Omdat de kerk voornamelijk op zondagen bezocht wordt, kunnen deze p.p. de rest van de week door andere functies in de omgeving (lees: onderwijs) (dubbel) gebruikt worden. Voor het personeel liggen er p.p. aan de Adriaen van Ostadelaan ter hoogte van de Patrimoniumlaan.

Om de verschillende verkeersstromen van elkaar te scheiden leent het zich om de fietsparkeervoorzieningen aan de Karel Fabritiusstraat en Aart de Gelderstraat te realiseren. Deze locatie is uitermate geschikt voor het IKC om de aanwezige infrastructuur (dubbel) te gebruiken. Hierdoor wordt er invulling gegeven aan de motie van de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0017.png"

4.3.2 Onderzoek naar doorstroming, parkeren en verkeersveiligheid

De gemeente Veenendaal heeft aan Royal Haskoning DHV gevraagd om onderzoek te doen naar de verkeer aantrekkende werking van het IKC en de impact die dit heeft op parkeren en de doorstroming. Op het gebied van doorstroming wordt er geconcludeerd dat er geen problemen te verwachten zijn door de verkeer aantrekkende werking van het IKC. Eenzelfde conclusie wordt getrokken voor het parkeren, waarbij er voldoende parkeergelegenheid in de nabije omgeving is (tijdens de schouw was 30% tot 50% bezet). Uitgagnspunt is dat we een verkeersluwe school willen. Dit betekent dat we de auto niet gaan faciliteren. Aan de zijde van de Bruïnestraat vindt de ontsluiting voor de fietsers plaats. Daarnaast is onderzocht of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor voetgangers en fietsers rond het IKC. Voetgangers en fietsers zijn gebaat bij lager autogebruik en gescheiden verkeersstromen, waardoor de kans op conflicten afneemt. Dit kan gerealiseerd worden door de fietsers via de Bruïnestraat te ontsluiten (met fietsparkeren) en het autoverkeer voor met name de kinderopvang via de Karel Fabritiusstraat te ontsluiten.

Het bieden van de juiste faciliteiten voor wachtende ouders, fietsparkeerders en voetgangers kan ervoor zorgen dat het autogebruik verminderd. Het aanwijzen en inrichten van een schoolzone met passend straatmeubilair zorgt voor herkenbaarheid en een hogere attentiewaarde. Hierdoor zijn weggebruikers voorzichtiger en dit komt ten goede aan de verkeersveiligheid in de schoolomgeving.

4.3.3 Mobiliteitsbeleid scholen

Het verplaatsingsgedrag van het personeel dat werkzaam is bij de scholen wordt door een groot aantal factoren bepaald: woonplaats, route tussen huis en werkplek, mogelijkheden om op de werklocatie te komen en P&O-beleid van de scholen. Om zoveel mogelijk werknemers met de fiets of het openbaar vervoer te laten reizen is het van belang dat het P&O beleid van de scholen voorziet in goede arbeidsvoorwaarden die verplaatsingen met de fiets en het openbaar vervoer stimuleert. Denk bijvoorbeeld aan een kostenvergoeding voor reizen met het openbaar vervoer, de aanschaf van een fiets, leasefiets regeling, en parkeren op afstand met de auto. Het is de verwachting dat de meeste werknemers in ook in Veenendaal en omgeving woonachtig is. Om een autoluwe en veilige schoolomgeving te realiseren is het van belang dat de meeste medewerkers met de fiets naar het werk komen. Hiervoor zullen voldoende fiets parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden, waarbij de fiets veilig en beschut geparkeerd kan worden. De gemeente zal hierover in gesprek gaan met de scholen en afspraken maken om het fietsen van en naar het IKC te stimuleren.

4.3.4 Fietsers

Fietsers kunnen via de A. de Gelderstraat en Fabritiusstraat naar het IKC komen. Aan die zijden kan een niet overdekte fietsenstalling worden gemaakt. Het idee is de bestaande parkeerplaatsen in de Fabritiusstraat te gebruiken voor fietsers door de week en in het weekend voor de kerk. Als een overdekte fietsenstalling gewenst is, dan dient die inpandig (in het hoofdgebouw) gerealiseerd te worden. Bij verdere uitwerking zal een plek moeten worden aangegeven voor opstellen van wachtende ouders met hun fietsen.

4.3.5 Voetgangers

Aan de zijde van de A. de Gelderstraat ontbreekt nu een voetpad aan de oostzijde. Voor goede en veilige looproutes zullen trottoirs aangelegd moeten worden. Bijvoorbeeld aan de westzijde van het speelveld. Daar is nu geen voetpad. Een nieuw pad kan achter de parkeerplaatsen liggen, daarbij zal naar een inpassing met groen gekeken worden. Bij verdere uitwerking zal gekeken moeten worden of maatregelen om het IKC veilig te bereiken nodig zijn, voor voetgangers, fietsers en auto’s.

4.3.6 Benodigde aanpassingen

Om de plannen te verwezenlijken zullen er een aantal aanpassingen aan de openbare ruimte gemaakt moeten worden. De grootste aanpassingen zullen aan de Karel Fabritiusstraat plaatsvinden. Op dit moment is deze straat een doorgaande route voor fietsers en wandelaars. Voor auto’s is de straat alleen te bereiken via de Adriaen van Ostadelaan en is doodlopend. Het doodlopende deel vormt straks de verbinding tussen het IKC en het groene park wat ernaast ligt. Dit deel leent zich uitstekend om als fietsparkeervoorziening te fungeren voor schoolgaande kinderen en personeel. Dit betekent dat de inrichting zal moeten veranderen van openbaar toegankelijk pad naar fietsparkeervoorziening en pleinfunctie tussen ingang IKC, het park en de fietsparkeervoorzieningen.

Op de Aart de Gelderstraat staan woningen aan de westkant van de straat. Om ervoor te zorgen dat deze woningen geen last ondervinden van toenemend autoverkeer, kan het een optie zijn om een deel van deze straat af te sluiten voor inkomend gemotoriseerd verkeer gedurende de begin- en eindtijden van de schooldag. Dit zal in samenspraak met de IKC en bewoners moeten gebeuren. Een groot deel van de parkeerplaatsen aan de lus aan het Dr. Slotemaker de Bruïnestraat zal komen te vervallen. De parkeerplaatsen aan de Aart de Gelderstraat blijven behouden.

Door het realiseren van het IKC aan de Karel Fabritiusstraat zal het naar verwachting in dit deel van het Franse Gat drukker worden. Hierbij zal er gedacht moeten worden aan meer auto- en/of fietsverkeer over de Dr. Slotemaker de Bruïnestraat, Adriaen van Ostadelaan, Patrimoniumlaan, Klaas Katerstraat en Bergstraat. Naar verwachting zal deze toename niet tot problemen leiden.

De benodigde aanpassingen zoals hierboven beschreven komen overeen met de conclusie en zijn in lijn met de aanbevelingen uit het onderzoek van Royal Haskoning DHV naar de doorstroming, parkeren en verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.1.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.1.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

5.1.4 Bodemonderzoek

Aanleiding voor het uitvoeren van het verkennend bodemonderzoek is de voorgenomen herinrichting van de locatie en uitgifte voor gebruik als een Integraal Kind Centrum (IKC) met de bestemming Maatschappelijk. In verband hiermee is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) noodzakelijk. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn. Het verkennend bodemonderzoek geeft inzicht in de algemene bodemkwaliteit. Het onderzoek is niet bedoeld om de exacte aard en omvang van een eventuele verontreiniging aan te geven.

Voor het verkennend bodemonderzoek is gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksnormen:

  • NEN 5725:2017 nl – bodem – Landbodem – strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek;
  • NEN 5740:2009+A1:2016 nl – Bodem -Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond;
  • NEN 5707+C2:2017 nl – Bodem – Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond.

Voor de inhoud van de het onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 9 Bodemonderzoek.

5.1.4.1 Vooronderzoek

Uit de verzamelde informatie zijn de onderstaande conclusies getrokken over de te verwachten bodemkwaliteit. De locatie is gelegen binnen de wijk Franse Gat in Veenendaal waarvan bekend is dat delen in het verleden zijn opgehoogd met afval.

De bebouwing is afkomstig uit 1962 en op basis hiervan is de locatie verdacht op asbest. Op de locatie was een ondergrondse tank aanwezig welke is gereinigd en afgevuld, maar hier is geen verdere documentatie van beschikbaar. Ook ligt binnen de locatie een vermoedelijk gedempte sloot, al is deze niet teruggevonden op de doorgenomen historische kaarten.

Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt verwacht dat de bodemkwaliteit voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse Wonen. Van Veenendaal is echter bekend dat de bodemkwaliteit zeer heterogeen is. Bij bodemonderzoek op een nabijgelegen locatie zijn diverse lichte verontreinigingen aangetoond. Op de locatie zelf is voor zover bekend nooit bodemonderzoek uitgevoerd.

Bij het historisch onderzoek zijn ten aanzien van PFAS geen potentiele risico-activiteiten geconstateerd.

5.1.4.2 Onderzoeksresultaten

Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn in één boring (B02) bijmengingen waargenomen. Deze bestonden uit baksteen en glas. Er is geen directe bron bekend van deze bijmengingen op basis van het vooronderzoek, maar mogelijk zijn deze afkomstig van werkzaamheden aan de bebouwing. In de overige boringen zijn geen bijzonderheden waargenomen, ook niet bij de locatie van de voormalige ondergrondse tank. Er is ook geen asbestverdacht materiaal waargenomen.

De mogelijke bijmengingen met afval en de mogelijke slootdemping uit het vooronderzoek zijn niet aangetroffen. De door de omgevingsdienst aangeleverde ligging van een vermoedelijke gedempte sloot is hiermee niet bevestigd. Dit komt overeen met de waarnemingen op de doorgenomen historische kaarten.

De resultaten van de analyses komen overeen met de zintuiglijke waarnemingen. Alleen in het grondmonster van boring B02 zijn gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden, maar dit betreffen slechts zeer licht verhoogde gehalten. Waarschijnlijk zijn de licht verhoogde gehalten aan PCB, zink en lood gerelateerd aan de bijmengingen, gezien deze niet zijn aangetoond in de zintuiglijk schone mengmonsters.

In het grondwater zijn alleen licht verhoogde gehalten aan barium aangetoond. Barium komt op veel plekken in Nederland in natuurlijk verhoogde gehalten voor in het grondwater en waarschijnlijk betreft het ook hier een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde.

In de geanalyseerde monsters is geen asbest aangetoond.

5.1.5 Conclusie

De hypothese van een verdachte locatie voor het gehele terrein is gezien de aangetoonde licht verhoogde gehalten strikt genomen bevestigd. Gezien het maximaal licht verhoogde gehalten betreft wordt aanvullend bodemonderzoek niet zinvol geacht. De resultaten van het verrichte bodemonderzoek vormen geen belemmering voor het geplande gebruik.

De hypothese van een verdachte locatie voor de voormalige ondergrondse tank is niet bevestigd. Er zijn geen olie-waterreacties waargenomen en er is in zowel grond als grondwater geen minerale olie aangetoond.

De vermoedelijke gedempte sloot, waarvan de mogelijke locatie is aangeleverd door de omgevingsdienst maar niet uit de beoordeling van historisch kaartmateriaal naar voren is gekomen, is niet aangetroffen.

De hypothese van een verdachte locatie is niet bevestigd. Er zijn geen asbestverdachte materialen of bijmengingen waargenomen en er is geen asbest aangetoond in de geanalyseerde mengmonsters.

Op basis van de hiervoor genoemd conclusies wordt de locatie vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het geplande gebruik.

5.1.6 Boringsvrije zone

Het plangebied ligt in de boringsvrije zone van het Vitens waterwingebied Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in het grondwaterbeschermingsgebied de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Daarnaast zijn er vanuit het waterschap een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

5.2.2 Toetsing bouwplan

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. Het waterschap heeft daarom een positief wateradvies gegeven, zie Bijlage 14 Watertoets.

5.2.3 Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van waterhuishouding.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Er bevinden zich geen relevante risicobronnen in de (directe) nabijheid van het perceel. Tevens bevinden er zich geen hoogspanningsmasten in of nabij het plangebied. Er zijn dus geen belemmeringen te verwachten ten aanzien van externe veiligheid.

5.3.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling vanuit het aspect externe veiligheid.

5.4 Archeologie

5.4.1 Europees beleid
5.4.1.1 Verdrag van Malta

Het verdrag van Malta is in 1992 door de Europese cultuurministers ondertekend. Het verdrag is opgesteld met als doel het Europees archeologische erfgoed te beschermen. Landen die het verdrag hebben ondertekend, zijn verplicht een aantal wettelijke en feitelijke voorzieningen te treffen om het archeologisch erfgoed te beschermen. Nederland heeft dit langs vier sporen gedaan:

  • Behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed op de plek waar het in de bodem ligt (in situ). Als behoud niet mogelijk is, moet de mogelijkheid er zijn om de archeologische waarden op te graven;
  • Het tijdig betrekken van het archeologisch erfgoed in het ruimtelijke ontwikkelingsproces. Hiertoe behoren het tijdig uitvoeren van onderzoek, het ontzien van archeologische vindplaatsen en het ontwerpen van archeologievriendelijke bouw- en funderingstechnieken;
  • De verstoorder betaalt. De noodzakelijke archeologische (voor)onderzoeken worden betaald door de initiatiefnemer van (bouw)werkzaamheden;
  • Gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in het proces van besluitvorming rond archeologisch erfgoed in hun ruimtelijke plannen en vergunningen.
5.4.2 Nationaal beleid
5.4.2.1 Erfgoedwet 2016

Het verdrag van Malta is op 1 september 2007 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving, door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg. Als gevolg hiervan is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Ingevolge de gewijzigde Monumentenwet 1988 moet de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel de te verwachten archeologische waarden. Bij een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologische monumentenzorg voor een aanlegactiviteit of een bouwactiviteit een omgevingsvergunning verplicht worden gesteld. In de wet is opgenomen dat de bepalingen voor activiteiten ten dienste van de omgevingsvergunning, afwijken van het bestemmingsplan of slopen van een bouwwerk niet van toepassing zijn op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m²

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden en vervangt daarmee de Monumentenwet 1988. In de Erfgoedwet worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet op het gebied van cultureel erfgoed. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen, ondergebracht in de Omgevingswet (nog in ontwikkeling). Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet, de monumentenverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure. Deze wet heeft geen specifieke invloed in het bepalen van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden binnen de gemeente.

5.4.3 Gemeentelijk beleid
5.4.3.1 Archeologisch beleid

Op 30 september 2010 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk beleid voor archeologie vastgesteld. Destijds is voor de onderbouwing van het beleid onderzoek gedaan naar cultuurhistorische kenmerken en archeologische waarden in Veenendaal. Dit onderzoek resulteerde in een aantal kaarten met daarop de archeologische waarden, verwachtingen en benodigde maatregelen weergegeven. Inmiddels is het archeologisch beleid toe aan actualisatie. Zo hebben de eerder genoemde kaarten inmiddels een update gehad.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit is gebaseerd op:

  • Nieuwe vindplaatsgegevens;
  • Gerapporteerde resultaten van uitgevoerd archeologisch onderzoek;
  • Een actualisatie van de historische nederzettingslocaties en de historische kern van Veenendaal;
  • Een nieuwe kartering van de landschappelijke opbouw;
  • Verwerking van aanvullende gegevens over bodemverstoring;
  • Niet eerder meegenomen verwachting t.a.v. WOII en waterbodems.

De herziene kaart verschilt op een aantal punten flink van de kaart uit 2010. In feite is het landschap opnieuw gekarteerd, gebruikmakend van gedetailleerde gegevens en recent beschikbaar gekomen bronnen (als het Actueel Hoogtebestand Nederland: AHN). Het resultaat is een wetenschappelijk beter herleidbaar en toetsbaar product.

Het gebied met een hoge verwachting rondom de “oude kern” is op basis van de gegevens over historische nederzettingslocaties ruimer dan op de bestaande verwachtingenkaart uit 2010. Ook zijn verspreid liggende oude woonplaatsen met attentiezone in beeld gebracht die verband houden met de stichting van Veenendaal en de daarop volgende veenontginning. Daarnaast zijn gegevens beschikbaar over de Tweede Wereldoorlog waarbij het gaat om kazematten, tankversperringen, loopgraven, wapenopstellingen etc. Voor wat betreft de overige verwachtingscategorieën zijn er kleine verschuivingen ten opzichte van de huidige kaart. Dit is het gevolg van de verfijning en de meer gedetailleerde gegevens.

Op basis van de in 2010 opgestelde beleidskaart en de geactualiseerde verwachtingskaart is in samenspraak tussen RAAP, de gemeente en de archeologisch adviseur van de gemeente besloten de volgende categorieën te onderscheiden:

AWV categorie 1: Gebieden met een zeer hoge archeologische verwachting

Dit betreft de middeleeuwse kern van Veenendaal en historische (bewonings)locaties en locaties met militair erfgoed (uitgezonderd de anti-tankgracht). Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 100 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm onder het maaiveld;

AWV categorie 2: Gebieden met een hoge archeologische verwachting

Naast gebieden waaraan op basis van de archelandschappelijke kartering een hoge verwachting is toegekend is aan deze categorie ook de zone met anti-tankgracht uit WOII toegekend. Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 1.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld;

AWV categorie 3: Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting

Streven naar behoud in huidige staat; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 5.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld;

AWV categorie 4: Gebieden met een lage archeologische verwachting

Archeologisch onderzoek is alleen nodig bij MER-plichtige projecten;

AWV categorie 5: Water met een archeologische relevantie

Streven naar behoud in huidige staat indien archeologische resten aanwezig zijn; inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep in de waterbodem groter is dan 100 m²;

AWV categorie 6: Gebieden zonder archeologische verwachting

Er is geen archeologisch onderzoek nodig aangezien onderzoek reeds is uitgevoerd waarna het terrein is vrijgegeven, dan wel dat de ondergrond verstoord is tot onder het archeologisch relevante niveau;

Attentiegebied: Gebieden met een specifieke verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog

Aan deze gebieden is geen vrijstellingsbeleid gekoppeld. De gebieden worden dan ook omlijnd weergegeven op de beleidskaart, zodat het beleid van de onderliggende (landschappelijke) verwachting geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0018.png"

Figuur 2 Archeologische beleidskaart 2019

5.4.4 Toetsing bouwplan

Het plangebied is gelegeven in het gebied met de waarde middelhoog. Inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als de oppervlakte van de ingreep groter is dan 5.000 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 50 cm onder het maaiveld. Er is geen sprake van een ingreep groter dan 5.000m².

5.4.5 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling vanuit het aspect archeologie.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart zijn 37 geselecteerde (steden)bouwkundige ensembles aangewezen. Deze ensembles zijn karakteristieke gebieden, die representatief zijn voor de belangrijke momenten in de stedenbouwkundige en ruimtelijke ontwikkeling van Veenendaal. In de ensembles bevinden zich rijks- of gemeentelijke monumenten en/of in de waardenkaart opgenomen overige karakteristieke bebouwing.Het gebied rond Doctor Colijnstraat valt binnen 1 van deze ensembles (Doctor Colijnstraat(16)).

Doctor Colijnstraat (16)

Kleine buurt binnen de grotere wederopbouwwijk Het Franse Gat, bestaande uit een zone met enkele wijkvoorzieningen in het groen, te weten twee markante vroeg naoorlogse kerken, de RK Sint-Salvatorkerk uit 1954 en de Sionkerk uit 1964, en twee schoolgebouwen, Patrimoniumlaan 128 (1954) en Gerard Terborchstraat 21 (1964). Kerken en scholen liggen aan een groot plantsoen aan de Adriaen van Ostadelaan. De groenaanleg gecombineerd met wijkvoorzieningen is door de structuur en de invulling zeer kenmerkend voor de wederopbouwperiode.

De bebouwing op het perceel zelf is niet aangewezen als monument of als cultuurhistorisch waardevol.

5.5.4 Conclusie

Aangezien de bebouwing en inrichting van het perceel niet als monument of al cultuurhistorisch waardevol zijn aangewezen, vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanweizigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastigkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Uit de CE bodembelastingkaart komt naar voren dat het plangebied geen deel uitmaakt van een op CE verdacht gebied.

5.6.2 Conclusie

Het aspect conventionele explosieven zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van het realiseren van het plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Door Sweco is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 6. In het onderzoek is zowel aandacht besteed aan gebiedsbescherming als aan soortbescherming. Beide onderdelen zijn voldoende behandeld en de conclusies uit het rapport kloppen. Uit het verkennend onderzoek blijkt dat nadere onderzoeken noodzakelijk zijn.

Hierbij gaat het om onderstaande soorten:

  • kleine marterachtigen;
  • Vleermuizen;
  • Huismus;
  • Gierzwaluw.

Deze vervolgonderzoeken worden in de periode mei t/m september 2021 uitgevoerd. De conclusies worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

5.7.3 Vervolgonderzoek

Op basis van het verkennend natuuronderzoek heeft Sweco in de periode mei 2021 t/m oktober 2021 vervolg onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5.

Op basis van de uitgevoerde soortgerichte onderzoeken is gebleken dat het plangebied geen(essentiële) functie heeft voor (kleine) marterachtigen, gierzwaluwen en huismus. Ook vormen deplangebieden geen essentieel leefgebied voor huismussen uit de omgeving. Er zijn derhalve geenbelemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming voor wat betreft deze soorten en het aanvragenvan ontheffingen voor deze soorten is niet noodzakelijk. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt voor wat betreft deze soorten niet in het geding.

Echter is middels het vleermuisonderzoek de aanwezigheid van een zomer- en paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis vastgesteld. Met de sloop van het IVN-pand wordt deze verblijfplaatsaangetast. De gewone dwergvleermuis is een Habitatrichtlijnsoort en daarmee beschermd op grond van artikel 3.5. Met het aantasten van vaste rust- en/of voortplantingsplaatsen van de gewonedwergvleermuis worden verbodsbepalingen zoals genoemd in artikel 3.5, lid 2 en 4 overtreden. Hiervoor is ontheffing noodzakelijk. De aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied staatde uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan echter niet in de weg; de aan te vragen ontheffing opgrond van de Wet natuurbescherming wordt op voorhand verleenbaar geacht. Het verlies van een zomer- en paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis is relatief makkelijk te compenseren zonder dat de lokale staat van instandhouding in het geding komt.

In aanvulling op het bovenstaande geldt er krachtens artikel 1.11 (Wnb) de algemene Zorgplicht. Deze stelt dat eenieder medeverantwoordelijk gesteld wordt voor de zorg en bescherming van alle in het wild voorkomende flora en fauna. Men dient hierdoor geen handelingen uit te voeren die opzettelijk soorten kunnen verwonden of doden. Speciale aandacht met betrekking tot de Zorgplicht wordt gevraagd voor de egel en de in de vijver voorkomende amfibieën:

  • Binnen het plangebied is de aanwezigheid van egel vastgesteld. De tuin van het IVN maakt zeerwaarschijnlijk deel uit van zijn leefgebied en mogelijk heeft de egel hier zijn verblijfplaats. Ondanks dat dit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, adviseren wij de maatregelen zoals beschreven in paragraaf 3.5.1 uit te voeren omdat het landelijk zeer slecht gesteld is met de egel;
  • De vijver in de tuin van het IVN is van goede kwaliteit. Tijdens de zomerperiode is zeer veel voortplantingsactiviteit waargenomen van bruine kikker en groene kikker. Het is ook zeer aannemelijk dat de vijver wordt gebruikt als voortplantingswater voor kleine watersalamander. Ondanks dat dit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan adviseren wij, in het kader van de Zorgplicht, de vijver te ruimen buiten de kwetsbare periode van deze amfibieën.

Tijdens de uitvoering moet tevens rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels. In de opgaande beplanting en in de bebouwing kunnen vogels gaan broeden. Alle broedende vogels zijn beschermd op grond van de Wet natuurbescherming en in gebruik zijnde nesten mogen niet aangetast worden. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Afhankelijk van de aanwezige soorten en lokale meteorologische omstandigheden, kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Werkzaamheden die in gebruik zijnde nesten kunnen verstoren of aantastenmogen niet plaatsvinden. Indien werkzaamheden niet tot na het broedseizoen kunnen wachtenkunnen voor aanvang van het broedseizoen de mogelijke nestplaatsen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt worden.

5.7.4 Conclusie

Het aspect ecologie staat de realisatie van het IKC niet in de weg. De aan te vragen ontheffing opgrond van de Wet natuurbescherming wordt op voorhand verleenbaar geacht. Deze procedure dient afzonderlijk doorlopen te worden.

5.8 Aerius berekening

Voor de herziening van het bestemmingsplan zijn de effecten van het plan op de stikstofdepositie beoordeeld. Het gewijzigde plan geeft geen toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee zijn significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten ten gevolge van stikstofdepositie uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Er zal tijdens de realisatiefase wel moeten worden voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot de totale emissie (NO X en NH 3 ) van het in te zetten materieel zoals opgenomen in de hier beschreven uitgangspunten voor wat betreft de emissienormen en inzet in uren.

Het onderzoek en aerius berekeningen zijn terug te lezen in Bijlage 11, Bijlage 12 en Bijlage 13.

5.9 Geluid

5.9.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.9.2 Toetsing bouwplan

Sweco Nederland B.V. heft een akoestischonderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouw IKC. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Rondweg West. De geluidsbelasting op de gevels van de nieuwbouw veroorzaakt door wegverkeer is in dit rapport inzichtelijk gemaakt.

5.9.2.1 Nieuwbouw

De geluidsbelasting ten gevolge van verkeer over de Rondweg West overschrijdt op degevels van het IKC de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van L den 48 dB niet. De hoogstberekende waarde is L den 35 dB ten gevolge van de Rondweg West. Deze waarde isinclusief correctie art. 3.4 uit het RMG 2012. Aanvullend onderzoek naar bron- en/of overdrachtsmaatregelen is daarom niet nodig.

De geluidsbelasting ten gevolge van verkeer op de wegen waarvoor een wettelijke rijsnelheid geldt van 30 km/uur bedraagt op de gevels van de nieuwbouw ten hoogste54 dB. Deze waarde is exclusief correctie art. 3.4 uit het RMG 2012. Volgens de Wet geluidhinder blijven deze wegen buiten de beoordeling.

De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 55 dB. Deze waarde is exclusie correctie art. 3.4 uit het RMG 2012. Vanwege de eis in artikel 3.2 van het Bouwbesluit is de karakteristieke geluidwering vooreen uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied minimaal 20 dB. Daarom zijn geluidsniveaus op de gevel van (33+20=) 53 dB of lager te accepteren zonder extrabouwkundige voorzieningen.

Dit betekent dat voor de verblijfsgebieden gelegen aan de gevel aan de ventweg van de Doctor Slotermaker de Bruïnestraat dient te worden aangetoond, dat een binnenniveau van 33 dB niet wordt overschreden.

5.9.3 Conclusie

Er hoeft geen hogere grenswaarde procedure te worden doorlopen. Het apect geluid is geen belemmering bij de uitvoerbaarheid van het plan.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

5.10.2 Toetsing bouwplan

De concentraties van stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof voldoen aan de wettelijke normen. De huidige en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO 2 ), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) voldoen aan de Nederlandse normen. Hieronder is een tabel weergegeven met de huidige en toekomstige concentraties (afkomstig van de website van de ODRU).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0019.png"

De WHO heeft advieswaarden gepubliceerd voor de concentraties PM10 en PM2,5 waarboven schadelijke effecten op de gezondheid optreden. De GGD sluit zich aan bij deze waarden. De toekomstige concentraties van PM10 en PM2,5 voldoen nagenoeg aan deze advieswaarden. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.IKCFranseGat-vg01_0020.png"

Omdat een school en kinderopvang een gevoelige bestemming is volgens het Besluit gevoelige bestemmingen, moet gekeken worden of de locatie binnen de onderzoekszone van een rijksweg of provinciale weg ligt. Wanneer de locatie binnen een onderzoekszone ligt, is een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. De toekomstige locatie van het IKC ligt niet binnen de onderzoekszone van een weg (binnen 50 meter van een provinciale weg en/of 300 meter van een rijksweg). Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

5.10.3 Conclusie

Het huidige project is een dusdanig kleinschalig project dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

 

5.11 (vormvrije) M.e.r.-beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van integraal kindcentrum binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Kenmerken van de activiteit

Het plan omvat de bouw van een integraal kindcentrum mogelijk en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water" en "flora en fauna" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.

Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen woningen, wegen en een kerk. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden kan gesteld worden dat er in de nabijheid van plangebied geen beschermde natuurgebieden en/of overige gevoelige gebieden zijn gelegen.

De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ontwikkelingen van IKC's in Veenendaal.

De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen

De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen herontwikkeling hebben betrekking op de aspecten "bodem", "water" en "flora en fauna". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht (zieBijlagen) .

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.

5.12 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Groen
Maatschappelijk
Verkeer  
G
M
V  
Gebiedsaanduidingen    

milieuzone

milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
 
 


In paragraaf paragraafnummer wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels (facultatief)

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Maatschappelijk - M

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Maatschappelijk - M' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en horecavoorzieningen, welke direct en ondergeschikt een verband met de maatschappelijke voorzieningen hebben.

Bouwmogelijkheden

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen zijn aangegeven op de verbeelding.

Groen - G

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de instandhouding van waardevolle bomen;
  • speelterrein
  • objecten van beeldende kunst.

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) gebouwd worden.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

De Wet ruimtelijke ordening stelt verplicht dat de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor kostenverhaal in het geval het bestemmingsplan nieuwe, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplannen mogelijk maakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van één of meer woningen, de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen of de uitbreiding of verbouwing van gebouwen. In de wet is aangegeven welke kosten verhaald kunnen worden. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

De voorgenomen ontwikkeling vindt geheel plaats op gronden in eigendom van de gemeente Veenendaal. De gemeente is samen met de scholen en kinderopvang initiatiefnemer. Het gaat om een openbare voorziening, waarvoor een geld is opgenomen in de begroting.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.

8.1 Burgerparticipatie

Op 27 juni 2019 is een eerste bewonersavond geweest. Alle omwonenden waren uitgenodigd. Tevens zijn de bewoners opgeroepen om zich te melden voor een klankbordgroep. Inmiddels hebben we een klankbordgroep van zo'n 15 bewoners Ook een aantal andere belanghebben maken deeluit van de klankbordgroep (zoals de naatst gelgen kerk en patrimonium). Deze klankbordgroep is op 15 september 2020 over de stand van zaken geïnformeerd tijdens een informatieavond. Deze groep zal ook bij de ontwikkeling van het bouwplan betrokken worden.

Tevens is een online online vragenlijst uitgezet. De belangrijkse punten die zijn opgehaald:

  • Het voorkomen van verkeer- en parkeeroverlast;
  • Borging van de verkeersveiligheid;
  • Voldoende groen en voldoende ruimte om kinderen te laten spelen;
  • Uitstraling gebouw (niet te modern).

De resultaten van de online vragenlijst zijn terug te lezen in Bijlage 8.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.

8.3 Voorontwerp

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 3 juni tot en met 14 juli 2021 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor inspraak. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens toegestuurd aan de gebruikelijke overlegpartners. Gedurende de ter inzage termijn zijn 4 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en vervolgens beoordeeld op ontvankelijkheid en inhoud. Van deze beoordeling is verslag gedaan in de commentaarnota inspraak voorontwerpbestemmingsplan, zie Bijlage 3.

De inspraakreacties hebben met name betrekking op:

  • mobiliteit (parkeren en verkeersbewegingen);
  • Bereikbaarheid kringloopwinkel
  • Groen
  • Bouwmassa

8.4 Bewonersavond 25 januari 2022

Naast de regulier inspraakprocedure zijn er al een aantal overleggen met de buurt geweest. Voorafgaand aan het opstarten van de ontwerp procedure zijn de belangrijkste wijziging in het voorliggend bestemmingsplan besproken in de buurt op 25 januari 2022. De meeste bezwaren bestaan bij 2 bewoners die in de buurt van het nieuw te bouwen IKC wonen. Zij kunnen zich niet vinden in de wijziging van de derde bouwlaag, omdat deze aan de zijde van hun woning is gesitueerd. Naar aanleiding van de opmerkingen is gekeken of we alsnog tegemoet kunnen komen aan de bezwaren door de derde bouwlaag te spiegelen en de grootste massa aan de Bruïnestraat te leggen. Aan deze zijde is er een grotere afstand van het nieuw te bouwen IKC en de woningen die aan de andere zijde van de Bruïnestraat wonen.

De overige opmerkingen hadden betrekking op met name de verkeerssituatie in de omgeving van het nieuw te bouwen IKC. Deze opmerkingen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het bouwplan. De bewoners worden hierbij betrokken. Naar verwachting zullen we de bewoners rond maart kunnen informeren over deze verdere uitwerking.

8.5 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 17 februari 2022 tot en met 30 maart 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen voor de zienswijzeprocedure. Gedurende de ter inzage termijn zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze reacties zijn samengevat en vervolgens beoordeeld op ontvankelijkheid en inhoud. Van deze beoordeling is verslag gedaan in de commentaarnota zienswijze april 2022, zie XXX

De Zienswijzen hebben met name betrekking op:

  • mobiliteit (parkeren en verkeersbewegingen);
  • mogelijke ontwikkeling van de pand waar de kringloopwinkel in gevestigd is.

De zienswijzen geven geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

8.6 Bewonersavond 22 maart 2022

Op 22 maart 2022 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd. Er waren verschillende informatiepunten waar de omgeving in gesprek kon gaan over het gebouw, het schoolterrein en de verschillende wandel- en fietsroutes in de wijk naar het nieuwe IKC. Uiteindelijk hebben 13 betrokken de inloopbijeenkomst bezocht. De uitkomsten zijn verwerkt in het document uitwerking vlaggenprikken IKC 22/3/22