Plan: | Boveneind - Pampagras |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.BoveneindPampagras-vg01 |
Zorgverlener Charim, ontwikkelingsbedrijf Zegers en de gemeente Veenendaal zijn voornemens om de zorglocatie 't Boveneind en de voormalige schoollocatie het Pampagras te herontwikkelen tot een toegankelijk woon- en zorggebied in een groene omgeving.
Aanleiding voor deze ontwikkeling is de scheiding van wonen en zorg als gevolg van de Wet Langdurige Zorg (WLZ) en de verouderde staat van een deel van de bebouwing. Om een goede zorgverlening op deze locatie de komende decennia te kunnen garanderen, moet er nieuwbouw worden gerealiseerd die voldoet aan de eisen van zorgtoegankelijkheid en flexibiliteit.
Met de herontwikkeling wordt voorzien in een mix van intramurale zorgwoningen, zelfstandige seniorenwoningen en reguliere woningen. De herontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Woondoeleinden 2018", omdat de nieuwe bebouwing niet binnen de bestemming en/of gestelde bouwregels past. Wel volgt het plan de gestelde ruimtelijke en programmatische kaders die de gemeente heeft opgesteld voor de locaties 't Boveneind en Pampagras.
Voorliggende bestemmingsplan "Boveneind - Pampagras" voorziet in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van het groene zorg- en woongebied.
Het plangebied is gelegen in de woonwijk Dragonder in het noordelijk deel van de gemeente Veenendaal. De locaties zijn groen omzoomd middels watergangen en groenstroken en worden begrensd door de Prins Bernhardlaan en de Kleine Beer. Het plangebied wordt aan de noord- oost en zuidzijde begrensd door aaneengebouwde woningen uit de wijk Dragonder. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het centrum van Veenendaal. Het plangebied onderscheidt zich van de omgeving door de groene setting en de grootschalige gestapelde bebouwing met een maatschappelijke- en woonfunctie.
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied (bron: structuurvisie provincie Utrecht)
Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan "Woongebieden 2018", die is vastgesteld op 20 september 2018 door de gemeenteraad van Veenendaal. De gronden ter plaatse van het zorgcomplex 't Boveneind hebben de bestemming "Gemengd" en zijn bestemd voor onder andere maatschappelijke voorzieningen, (on)zelfstandige woningen, zorginstellingen, zorgwoningen, additionele voorzieningen en aan de voorziening gerelateerde ondergeschikte horeca. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen varieert van 6 tot 16 meter. Bijbehorende bouwwerken kennen een goot- en bouwhoogte van 3,3 en respectievelijk 5 meter.
De gronden van de locatie Pampagras kennen de bestemming "Maatschappelijk" en zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, (openbare) speelvoorzieningen, additionele voorzieningen en aan de voorziening gerelateerde ondergeschikte horeca. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. De toegestane bouwhoogte van een hoofdgebouw betreft 8 meter. Bijbehorende bouwwerken kennen een goot- en bouwhoogte van 3,3 en respectievelijk 5 meter.
In de zuidwesthoek van het plangebied, langs de Prins Bernhardlaan, hebben de gronden de bestemming "Bedrijf" en "Wonen" met bouwaanduiding "vrijstaand". Binnen de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan evenals dienstverlening, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met een gevarieerde bouwhoogte van 3,5 tot 6,5 meter.
Binnen de bestemming "Wonen" met de bouwaanduiding "vrijstaand" is het wonen in een vrijstaande wooneenheid toegestaan. Tevens zijn een beroep aan huis of bedrijf aan huis en additionele voorzieningen toegestaan. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van maximaal 6 en 10 meter en respectievelijk 3,3 en 5 meter.
Verder komen ter plaatse van de inritten, parkeerplaatsen, groenstroken de bestemmingen "Groen" en "Verkeer" voor en kent een uitermate klein deel van het plangebied de dubbelbestemming "Archeologie - Waarde 1".
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Woongebieden 2018 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De herontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan "Woondoeleinden 2018", omdat woningen niet zijn toegestaan binnen de maatschappelijke bestemming, de nieuwe bebouwing niet binnen de huidige bouwvlakken wordt gesitueerd en de maximaal toegestane bouwhoogte op een aantal plaatsen wordt overschreden.
Voorliggend bestemmingsplan "Boveneind - Pampagras" voorziet in de herziening van het vigerende bestemmingsplan en in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van het project.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het plangebied betreft een locatie gelegen in de woonwijk Dragonder, grenzend aan het centrum van Veenendaal. Het terrein wordt begrensd door de wegen de Prins Bernhardlaan en de Kleine Beer. De Prins Bernhardlaan is van oudsher een belangrijke toegangsweg van en naar het centrum van Veenendaal en vormt een historisch lint. Karakteristiek voor het lint is de kleinschaligheid en diversiteit. Het lint kent een tamelijk bebouwd karakter wat het straatbeeld een stenig uiterlijk geeft. De bebouwing is divers in vorm, massa, bouwstijl, materiaal en kleur. Typerend is dat er pand voor pand, erf voor erf is gebouwd, waardoor de bebouwing onderling verschillend is.
De Kleine Beer fungeert als deel van de centrumring die het centrum begrenst. Aan de buitenzijde van de centrumring liggen voornamelijk woongebieden, die onderling (sterk) verschillen. Het ene moment bevinden zich woningen met voortuintjes aan de ring en het andere moment wordt het beeld bepaald door grote bedrijvenunits, flats of een brede groenstrook. De gebieden aan de buitenzijde van de ring zijn op te vatten als losse scherven. Deze buitenzijde heeft een meer open en groen karakter. De centrumring en het lint worden als het ware gekenmerkt door grote schaal versus kleinschaligheid.
Het plangebied is te typeren als een dergelijke losse eenheid aan de centrumring, waarbij het beeld wordt bepaald door grootschalige bebouwing. In de volgende paragraaf wordt de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven.
Het plangebied is afgesloten van de rest van de omgeving door een groene omzoming middels groenstroken en watergangen. Het plangebied onderscheidt zich van de omgeving door deze groene setting en de grootschalige, gestapelde bebouwing die zich binnen het plangebied bevinden. De grootschalige bebouwing vormt een onsamenhangend geheel, waardoor het plangebied een gefragmenteerde uitstraling heeft. Dit wordt met name veroorzaakt door de verschillende ruimtelijke structuren die aanwezig zijn binnen het plangebied. De bebouwing is op verschillende wijze gesitueerd en kent verschillende hoogtes, vormen, massa's en bouwstijlen.
Centraal binnen het plangebied bevindt zich zorgcomplex 't Boveneind. Het zorgcomplex is in eigendom van zorgverlener Charim. Het zorgcomplex kent aaneengesloten bebouwing bestaande uit verschillende bouwdelen en diverse bouwhoogtes. Het zorgcentrum heeft momenteel plek voor 151 wooneenheden voor bewoners met voornamelijk een lichte tot gemiddelde zorgvraag. De wooneenheden worden aangevuld met ondersteunde functies in de plint van de gebouwen, waaronder een restaurant, recreatiezaal, keuken, winkel, linnenkamers en kantoorruimte. Door de jaren heen is de bebouwing van het zorgcentrum verouderd. Momenteel voldoet de bebouwing niet meer aan de eisen van deze tijd, met name als het gaat om zorgtoegankelijkheid en flexibiliteit.
Direct grenzend aan het zorgcomplex bevindt zich haaks aan de Kleine Beer de Pampagrasflat van 5 bouwlagen hoog. De Bernardflat, het tweede grootschalige appartementencomplex, bevindt zich aan de Prins Bernardlaan en kent een bouwhoogte van 3 bouwlagen. De appartementencomplexen zijn beide in eigendom van woningbouwcorporatie Patrimonium en bieden ruimte voor 154 zelfstandige seniorenwoningen. Beide appartementencomplexen zijn fysiek verbonden aan het zorgcentrum door middel van gangen. De bewoners kunnen daardoor gebruik maken van de aanvullende functies van het zorgcentrum. De appartementencomplexen zijn in goede bouwkundige staat. De Bernardflat is recent gerenoveerd. Naast de appartementencomplexen bevinden zich vier geschakelde eenlaagse seniorenwoningen op het terrein, parralel aan de Kleine Beer.
Figuur 2.1 Appartementencomplex aan de Prins Bernardlaan en zorgcomplex 't Boveneind
Achter de appartementencomplexen bevindt zich de voormalige schoollocatie 't Pampagras. Het terrein is in eigendom van de gemeente Veenendaal en staat momenteel leeg. Aan de andere zijde van het terrein bevindt zich een parkeerterrein, in eigendom van Charim.
In de zuidwesthoek van het plangebied bevinden zich een vrijstaande woning, de fietsenwinkel Bike Totaal en een voormalig garagebedrijf dat in eigendom is van bouw- en ontwikkelbedrijf Zegers. Het garagebedrijf is momenteel tijdelijk in gebruik is als meubelwinkel.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende figuur geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn. Uit de figuur blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat onder andere wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving.
Figuur 3.1 Ambities Nederland 2040 (bron: SVIR, 2012).
De herontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houdt rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. De herontwikkeling leidt namelijk tot een woon- en zorglocatie, waarbij zowel intramurale als zelfstandige woningen voor ouderen worden gesitueerd in een groene omgeving met voldoende additionele voorzieningen.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van de locaties 't Boveneind en Pampagras mogelijk. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt dan er op grond van het vigerende bestemmingsplan "Woondoeleinden, 2018" gerealiseerd kon worden. De nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Hieronder wordt de behoefte van de ontwikkeling beschreven.
Behoefte zorgwoningen en zelfstandige seniorenwoningen
In de huidige situatie kent het plangebied 151 wooneenheden voor bewoners met lichte tot gemiddelde intramurale zorgvraag en 154 zelfstandige wooneenheden voor senioren. De mogelijkheden van intramurale opvang worden landelijk afgebouwd als gevolg van de scheiding van zorg en wonen door de WLZ. Mensen komen minder snel in aanmerking voor een indicatie en uit landelijk beleid blijkt dat de focus ligt op het invullen van de zorgvraag in de eigen woning en niet meer in een zorginstelling.
Uit het rapport "Ouderenhuisvesting en Wonen met zorg 2030 gemeente Veenendaal" van FM Consultants blijkt dat de behoefte aan intramurale plaatsen tot 2020 ongeveer gelijk blijft. Na 2020 stijgt de behoefte door de toename van de bevolking en het aandeel ouderen hierin. Ruim de helft van deze stijging komt voor rekening van personen met een psychogeriatrische aandoening/beperking.
Uit het rapport van FM Consultants blijkt tevens dat door de verdergaande vergrijzing tot 2030 een toename van ca. 600 seniorenwoningen noodzakelijk is. Volgens de afdeling Programma's en Projecten zijn er momenteel binnen de gemeente 268 wooneenheden gepland. Wanneer dit huidige bouwprogramma wordt vergeleken met de 600 gewenste wooneenheden blijkt er momenteel een tekort te zijn van 332 wooneenheden. Op vrijkomende schoollocaties kunnen ca. 70 wooneenheden worden gerealiseerd. Voor overige vrijkomende locaties blijft een restvraag over van 262 wooneenheden. Hiervoor is een gewenste verdeling per wijk gemaakt zodat in 2030 voldoende passende woonruimte voor senioren in Veenendaal aanwezig is. Voor de wijk Noord zijn 30 wooneenheden gewenst.
Rekening houdend met de WLZ, het landelijk beleid en inspelend op de demografische ontwikkeling kent het plangebied in de nieuwe situatie 135 zorgwoningen, waarvan 32 geschikt voor bewoners met een psychogeriatrische aandoening. Ten opzichte van de huidige situatie zijn 16 zorgwoningen geëxtramuraliseerd tot seniorenwoningen. In de nieuwe situatie wordt ruimte geboden aan 175 zelfstandige seniorenwoningen. Ten opzichte van de huidige situatie zijn dit 21 meer wooneenheden, waarmee wordt ingespeeld op de toekomstige behoefte in de wijk Noord. Wat betreft de kwalitatieve behoefte is er volgens het FM rapport met name een grote restvraag in sociale huurappartementen. De 21 nieuwe, zelfstandige seniorenwoningen behoren tot het segment sociale huur, waarmee ook wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte.
Behoefte reguliere wooneenheden
Naast zorgwoningen en seniorenwoningen worden er binnen het plangebied 53 reguliere woningen gerealiseerd. Volgens het woningbouwprogramma 2013 - 2028 van de provincie Utrecht in binnen de Regio Zuid Oost, waar de gemeente Veenendaal toebehoort, een woningbehoefte aan totaal 6.500 nieuw te bouwen woningen. De provincie Utrecht heeft in "Actie Agenda Woningmarkt 2018" de hoofdambitie uitgesproken om voor de komende drie jaar 7000 woningen per jaar met een bij de woningmarktbehoefte passende differentiatie te realiseren, met name binnenstedelijk en van een goede en duurzame kwaliteit.
Volgens de Woningmarktanalyse 2018 is binnen de gemeente Veenendaal de vraag naar woningen groter dan het aanbod. Op basis van de autonome bevolkingsgroei, migratiecijfers en de woningbouwontwikkeling gestuurd door de provincie Utrecht zal op de korte en middellange termijn een blijvend grote vraag naar woningen zijn binnen de gemeente Veenendaal. Voor de komende jaren is een groei van ca. 300 woningen per jaar een realistisch scenario.
Binnen het woningbouwprogramma tot 2022 van de gemeente Veenendaal zijn verschillende woningbouwprojecten opgenomen die in deze vraag gaan voorzien. De woningbouwontwikkeling aan het Boveneind/Pampagras is opgenomen in het woningbouwprogramma met een aandeel van 57 woningen. Uit de woningbouwanalyse blijkt dat het (harde) aanbod aan woningbouwprogramma vanuit lopende en nog te starten projecten aansluit bij de te verwachten behoefte. De huidige ontwikkeling van 53 woningen is onderdeel van dit aanbod en sluit dus ook aan bij de behoefte.
In kwalitatieve zin in er behoefte aan een verdeling tussen eengezins-meergezins en sociaal-vrije sector. Er is een verschuiving te zien in behoefte naar de duurdere categorieën ten opzichte van 2010 - 2017, dit komt omdat de crisis in die tijd heeft geleid tot een goedkoper programma. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit 43 meergezins koopappartementen en 10 grondgebonden woningen die tot stand komen via een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Hiermee wordt aangesloten bij kwalitatieve behoefte.
Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen, principes en de richting van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.
In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.
Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan echter niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een waterparagraaf worden opgenomen. In paragraaf 5.2.2 is dit opgenomen.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die gelijktijdig is vastgesteld. Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de PRS en de PRV besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 12 december 2016 is de herijking van de PRS en PRV vastgesteld. In de eerste herijking gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven.
In de PRS is het ruimtelijk beleid beschreven voor de periode tot 2028. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarisch landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, indien er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De provincie wil daarbij stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z'n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande figuur).
Figuur 3.2 Plangebied binnen rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht)
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Regio | Binnenstedelijk | Uitbreiding | Totale woningbouwprogramma |
Regio Utrecht | 32.545 | 7.750 | 40.295 |
Regio Amersfoort | 11.970 | 4.510 | 16.480 |
Regio West | 4.610 | 290 | 4.900 |
Regio Zuid Oost | 6.125 | 375 | 6.500 |
Totaal Provincie | (81%) 55.250 | (19%) 12.925 | 68.175 |
Tabel 2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028 (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht)
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd. In paragraaf 3.1.3 is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking en blijkt de ontwikkeling te voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
De PRV is gelijktijdig met de PRS (herijkt) vastgesteld en bevat regels waar zich aan dienen te houden bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels in PRV hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Een ruimtelijk plan kan bijvoorbeeld bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. In de toelichting op het ruimtelijk plan voor verstedelijking dient de wijze te worden beschreven waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan een grootschalige verstedelijking betreft dient in de toelichting de wijze worden beschreven waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Het plangebied is in de PRV aangewezen als stedelijk gebied en als toekomstige woonlocatie. Het plangebied wordt herontwikkeld tot zorg- en woonlocatie. De ontwikkeling past binnen het woningbouwprogramma binnen de gemeente Veenendaal (3.2.2) en de behoefte aan de ontwikkeling is aangetoond middels de ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.3). In paragraaf 3.4.11 wordt beschreven waarmee rekening is gehouden qua energiebesparing en wordt ingegaan op het toepassen van duurzame energiebronnen.
Op 10 juli 2018 hebben Provinciale Staten van Utrecht het ontwerp van de 2e partiële herziening van de PRS en PRV (Herijking 2016) vastgesteld. De partiële herziening heeft vervolgens van 21 augustus tot 1 oktober 2018 ter inzage gelegd zodat er eventuele zienswijzen/opmerkingen konden worden ingediend. Naar verwachting stellen Provinciale Staten op 10 december 2018 de wijzigingen vast.
Het beleid en regels worden bij vier onderwerpen gewijzigd. Het gaat om:
De uitbreidingen liggen in de gemeenten Bunschoten, Lopik, Montfoort, Renswoude, Rhenen, IJsselstein en Woerden. Met deze uitbreidingen biedt de provincie ruimte voor de uitbreiding van lokale bedrijven die nu klem zitten.
Door het opnieuw begrenzen van het NNN in het Binnenveld in de gemeente Rhenen ontstaat er een meer aaneengesloten natuur- en meer aaneengesloten landbouwgebied.
Aanblijvende onduidelijkheid over de oorzaak van mogelijke gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor hun directe omgeving, hebben Provinciale Staten mede op advies van GGD regio Utrecht, doen besluiten de vestiging en/of uitbreiding van geitenhouderijen van meer dan tien geiten per direct te verbieden. Ook het omzetten van bestaande agrarische bedrijven naar geitenhouderijen met meer dan tien geiten is vanaf nu niet meer mogelijk. Dit geldt in ieder geval totdat er meer duidelijkheid bestaat over de oorzaak van de verhoogde gezondheidsrisico’s en daarmee ook de mogelijkheden deze risico’s te voorkomen.
Met de aanpassingen worden kleine fouten verbeterd en enkele regels verduidelijkt en verbeterd. Zo kan de beoogde doorwerking naar gemeenten ook echt worden bereikt.
Bovengenoemde wijzigingen hebben geen invloed op de herontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.
Met de regionale Actie Agenda woningmarkt 2018 - 2021 wordt ingezet op het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie, het bouwen in de juiste segmenten en het bevorderen van de doorstroming.
De hoofdambitie voor de komende drie jaar betreft het realiseren van een woningbouwproductie van 7.000 woningen per jaar met een bij de woningmarktbehoefte passende differentiatie, met name binnenstedelijk en van een goede en duurzame kwaliteit. De provincie heeft daarnaast de ambities uitgesproken om:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een inbreidingslocatie waar o.a. 21 zelfstandige sociale huurwoningen voor senioren worden gerealiseerd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de ambitie om meer sociale huurwoningen te realiseren en doorstroming van senioren te stimuleren. Naar de 21 seniorenwoningen worden er ook 43 koopappartementen en 10 CPO woningen gerealiseerd, passend bij de woningmarktbehoefte.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Het plan is op 7 december 2015 vastgesteld en dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie. Sinds 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid namelijk in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken dan ook onderdeel uit van dit plan.
In het BMW-plan van de provincie Utrecht staat wat de provincie in de periode 2016 - 2021 samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit BWM-beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021. Provincie Utrecht richt zich in dit beleid op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. In het kader van een gezonde leefomgeving, stimuleert de provincie dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en het milieu niet aantasten.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur. In figuur 3.3 is het NNN weergeven. Het plangebied is geen onderdeel van het NNN.
Figuur 3.3 Natuurnetwerk Nederland ten opzichte van het plangebied dat zwart is omcirkeld (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht)
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Voorliggend bestemmingsplan houdt rekening met bovengenoemde visie. In paragraaf 5.2 komt dit nader tot uiting.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
In paragraaf 5.2 van deze toelichting worden nader ingegaan op de waterhuishouding van voorgenomen ontwikkeling.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik op de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En – in lijn met de wensen van inwoners – moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling, functieverandering en voldoende aandacht te blijven houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een herontwikkeling van een verouderde zorg- en woonlocatie. De ontwikkeling draagt bij aan een verbetering van de woon- en leefkwaliteit ter plaatse doordat een verouderd, gesloten en gefragmenteerd binnenterrein wordt getransformeerd tot toegankelijk woon- en zorggebied waar men kan verblijven en ontmoeten. Er wordt een gevarieerd woningaanbod gerealiseerd in de vorm van zorgwoningen, seniorenwoningen en reguliere woningen. De wooneenheden worden gesitueerd in een groene omgeving en aangevuld met wijkverzorgende voorzieningen.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Op de structuurkaart is het plangebied aangewezen als gebied voor de functie wonen.
Figuu r 3.4 Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025)
De ontwikkeling van Veenendaal vond plaats door een combinatie van groei en inbreiding. Veenendaal bestaat daardoor uit een aantal grotere eenheden met daarbinnen diverse kleinere fragmenten. De kracht van Veenendaal is niet zozeer gelegen in de samenhang tussen, maar in de diversiteit van de gebieden.
Het plangebied behoort tot het gebied 'Woongebied Noord' en ligt op de grens met het centrumgebied. De ambitie is om de kenmerken van de verschillende gebieden te versterken en werken aan onderscheid tussen de gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Binnen elk gebied zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
Het plangebied kenmerkt zich door de groene setting en de grootschalige, gestapelde bebouwing die zich binnen het plangebied bevinden. Het plangebied wordt natuurlijk afgesloten van de rest van de omgeving door een groene omzoming middels watergangen en groenstroken. De groene structuur, die kenmerkend is voor het plangebied, wordt in de nieuwe situatie versterkt door de randen van het plangebied te verbinden met de groene plekken op het binnenterrein. Op deze manier wordt de identiteit benadrukt en wordt er een buurtpark gerealiseerd die middels wandelroutes ook toegankelijk is voor de bewoners van andere zones. De entree is zichtbaar en herkenbaar geplaatst langs de doorgaande weg de Prins Bernardlaan.
Afstemming met het centrumgebied vindt plaats door onderscheid tussen de bebouwing langs het lint (Prins Bernardlaan) en de centrumring (Kleine Beer) en rekening te houden met het beeldbepalende karakter van de centrumring.
Voor de herontwikkeling van de locaties 't Boveneind en het Pampagras heeft de gemeente Veenendaal integrale programmatische en ruimtelijke kaders vastgesteld. De kaders zijn passend binnen diverse thematische beleidskaders van de gemeente en zijn onder te verdelen in:
Met voorliggend bestemmingsplan is rekening gehouden met de bovengenoemde kaders. De ruimtelijke kaders zijn geïmplementeerd in het stedenbouwkundig plan (paragraaf 4.2) en de programmatische kaders zijn opgenomen in de functionele planvisie (paragraaf 4.1). Daarnaast zijn de verkeerskundige kaders en overige kaders nader uitgewerkt in hoofdstuk 5 van deze toelichting.
Op 28 mei 2015 heeft de raad de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. De centrale visie op wonen luidt als volgt: Veenendaal als een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod. De gemeente richt zich in de uitvoering vooral op de drie speerpunten:
Voor voorliggend bestemmingsplan is met name het tweede speerpunt van belang. Vanwege de vergrijzing is er binnen de gemeente een behoefte aan passende ouderenhuisvesting. De gemeente wil zorgen voor voldoende zorgverlenende voorzieningen en wil een passende woonomgeving voor inwoners met een lichte zorgvraag genereren. Per wijk moeten daarom (zorg)voorzieningen in de nabije omgeving beschikbaar zijn en moet (24 uurs) beschikbare zorgverlening op afroep mogelijk zijn.
Voorliggend bestemmingsplan zorgt voor een passende ouderenhuisvesting in de wijk Dragonder Noord door zelfstandige seniorenwoningen te realiseren in een groene omgeving en nabijheid van voorzieningen en verschillende ontmoetingsplaatsen. Daarnaast wordt binnen het plangebied een zorgcentrum gerealiseerd waar (24 uurs) beschikbare zorg op afroep mogelijk is.
De Woonvisie Veenendaal 2014 - 2019 wordt jaarlijks geëvalueerd. Uit een voorgaande evaluatie is het rapport "Nota Ouderenhuisvesting en Wonen met zorg" tot stand gekomen. In paragraaf 3.4.6 wordt dit rapport nader beschreven.
In de (nieuwe) Nota Grondbeleid is opgenomen dat één keer per twee jaar een woningmarktanalyse wordt uitgevoerd. Na de analyse in 2016 wordt nu, in 2018, de analyse opnieuw uitgevoerd.
Volgens de Woningmarktanalyse 2018 is binnen de gemeente Veenendaal de vraag naar woningen groter dan het aanbod. Op basis van de autonome bevolkingsgroei, migratiecijfers en de woningbouwontwikkeling gestuurd door de provincie Utrecht zal op de korte en middellange termijn een blijvend grote vraag naar woningen zijn binnen de gemeente Veenendaal. Voor de komende jaren is een groei van ca. 300 woningen per jaar een realistisch scenario.
In kwalitatieve zin in er behoefte aan een verdeling tussen eengezins-meergezins en sociaal-vrije sector. Er is een verschuiving te zien in behoefte naar de duurdere categorieën ten opzichte van 2010 - 2017, dit komt omdat de crisis in die tijd heeft geleidt tot een goedkoper programma.
Binnen het woningbouwprogramma tot 2022 van de gemeente Veenendaal zijn verschillende woningbouwprojecten opgenomen die in deze kwantitatieve en kwalitatieve vraag gaan voorzien. De woningbouwontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt is tevens opgenomen in het woningbouwprogramma.
Op 12 april 2016 is het rapport Ouderenhuisvesting en Wonen met zorg 2030 vastgesteld door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. Uit het rapport blijkt dat ten opzichte van de bestaande woningvoorraad in 2016, een behoefte in het jaar 2030 aan 600 voor senioren geschikte woningen door de verdergaande vergrijzing. De seniorenwoningen kunnen in alle prijsklassen zijn, huur of koop. Daarin blijft de wens bestaan om reguliere woningen geschikt te maken voor ouderen wanneer bewoners daar behoefte aan hebben.
Uit het rapport blijkt ook dat tot 2020 de behoefte aan intramurale plaatsen ongeveer gelijk blijft. Daarna stijgt de behoefte aan intramurale plaatsen door de toename van de bevolking en het aandeel ouderen hierin. De gewenste toename van het aantal intramurale plaatsen tot 2030 is ca. 230 plaatsen. Ruim de helft van deze stijging komt voor rekening van personen met een psychogeriatrische aandoening/beperking.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een woon- en zorglocatie mogelijk van 128 zorgwoningen, waarvan 32 geschikt voor bewoners met een psychogeriatrische aandoening. Daarnaast wordt ruimte geboden aan 185 voor senioren geschikte wooneenheden in het sociale segment.
Het college heeft op 12 april 2016 besloten om de bevindingen in het rapport Ouderenhuisvesting en Wonen met zorg 2030 projectmatig uit te laten werken in een nota van uitgangspunten. De nota van uitgangspunten wordt in paragraaf 3.4.7 beschreven.
De nota van uitgangspunten heeft als doel dat Veenendaal in 2030 de juiste woningvoorraad voor haar inwoners heeft. De nota beschrijft een breed gedragen antwoord op de vraag waar en wanneer de 600 senioren geschikte wooneenheden en de 230 intramurale zorgplaatsen moeten worden gerealiseerd.
600 senioren geschikte wooneenheden
Een voor senioren geschikte wooneenheid is een zorggeschikte wooneenheid met minimaal één slaapkamer en badkamer gelijkvloers. Voor de 600 wooneenheden is onderzocht welk deel in de sociale sector dient te worden toegevoegd, en welk deel door de commerciële woningmarkt zal worden ingevuld: 46,1% voor sociale huur, 15,6% in de vrije huur en 38,5% in de vrije koopsector. Tevens is er onderscheid tussen appartementen en woningen gemaakt.
Volgens de afdeling Programma's en Projecten zijn er momenteel binnen de gemeente 268 wooneenheden gepland. Wanneer dit huidige bouwprogramma wordt vergeleken met de 600 gewenste wooneenheden blijkt er momenteel een tekort te zijn van 332 wooneenheden. Op vrijkomende schoollocaties kunnen ca. 70 wooneenheden worden gerealiseerd. Voor overige vrijkomende locaties blijft een restvraag over van 262 wooneenheden. Hiervoor is een gewenste verdeling per wijk gemaakt zodat in 2030 voldoende passende woonruimte voor senioren in Veenendaal aanwezig is. Voor de wijk Noord zijn 30 wooneenheden gewenst. Ook aanpassingen in de bestaande woningvoorraad worden waar mogelijk gefaciliteerd. Indien er een aantal bestaande woningen aangepast worden vermindert de behoefte aan nieuwbouw.
230 intramurale zorgplaatsen
Intramurale zorg is het verlenen van zorg binnen de ruimte(n) van een zorg verlenende instelling. De mogelijkheden van intramurale opvang worden landelijk afgebouwd, mensen komen minder snel in aanmerking voor een indicatie. De plicht om met een lichte zorgvraag langer zelfstandig te wonen heeft gevolgen voor de ruimtelijke inrichting van de samenleving. Er worden andere eisen gesteld aan de woonomgeving, voorzieningen, mobiliteit en bereikbaarheid. Gemeenten hebben te taak om te zorgen voor geschikte zorgverlening en woningen.
Uit landelijk beleid blijkt dat de focus ligt op het invullen van de zorgvraag in de eigen woning en niet meer in een zorginstelling. Daarom wil de gemeente Veenendaal inzetten op beleid voor een goede zorgverlening per wijk in plaats van groei van het aantal intramurale plaatsen. De afstemming van zorg, welzijn en wonen vormt voor de komende jaren de grootste uitdaging in de leefomgeving en zal gefaciliteerd moeten worden. De vergrijzing vraagt op korte termijn om een gedegen voorbereiding, op de middel lange termijn om passende zorg, voorzieningen en woningen en op lange termijn om blijvende inzetbaarheid van de woningvoorraad.
Gelet op het reeds aanwezige zorgcentrum en positionering in de stad leent het plangebied zich goed om een deel van de vraag naar ouderenhuisvesting te accommoderen. Rekening houdend met de WLZ, het landelijk beleid en inspelend op de demografische ontwikkeling kent het plangebied in de nieuwe situatie 135 zorgwoningen, waarvan 32 geschikt voor bewoners met een psychogeriatrische aandoening. Ten opzichte van de huidige situatie zijn 16 zorgwoningen geëxtramuraliseerd tot seniorenwoningen. In de nieuwe situatie wordt ruimte geboden aan 175 zelfstandige seniorenwoningen. Ten opzichte van de huidige situatie zijn die 21 meer wooneenheden, waarmee wordt ingespeeld op de toekomstige behoefte in de wijk Noord. Het planvoornemen bestaat dus uit een mix van een zorgcentrum, intramurale zorgwoningen en van zelfstandige seniorenwoningen waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de toekomstige behoefte, zoals blijkt uit de nota van uitgangspunten.
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de waterhuishouding.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente. Er is onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt.
Binnen of nabij het plangebied zijn belangrijke groenelementen aanwezig. Het groen langs de Kleine Beer en de Prins Bernhardlaan zijn onderdeel van de hoofdgroenstructuur en bestaan uit begroeiing van bomen, hagen en heesters. Andere groenelementen zijn daarnaast de boomstructuur/houtwal langs het Pampagras, het bosplantsoen rond de vijver op de kruising van de Prins Bernhardlaan en Korte Dreef en de houtwal langs de weerzijde Korte Dreef en Kamgras.
Voorliggend bestemmingsplan handhaaft de bestaande groenstructuren en probeert deze te versterken door de structuren aan de randen van het plangebied te verbinden met de groene plekken op het binnenterrein en zo een toegankelijk buurtpark te realiseren.
Het Milieukwaliteitsplan is vastgesteld op 30 maart 2017 en beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een milieu- en duurzaamheidsbeleid. In het plan zijn de volgende doelstellingen geformuleerd die integraal worden opgepakt:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijke en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
Alle relevante milieuthema's die relevant zijn voor de voorliggende ontwikkelingen worden in hoofdstuk 5 achtereenvolgens besproken. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan in hoeverre wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsambities van de gemeente Veenendaal.
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gestreefd naar een hoger bouwtechnische kwaliteitsniveau dan in eerste instantie wordt geëist in het Bouwbesluit. De woningen worden gerealiseerd met een EPC-norm van 0,2 en allen gasloos gebouwd. Materialen zoals koper, lood en zink worden op plaatsen waar uitloging kan plaatsvinden vermeden. Daarnaast wordt de mogelijkheden onderzocht voor het toepassen van FSC-hour, PEFC-hout en (giet)betond waar minimaal 20% van het grind is vervangen door betongranulaat. Er wordt daarnaast gezorgd voor gezonde ventilatie en er worden geen open haarden geplaatst. Daarnaast wordt gestreefd naar een goed cijfer voor alle thema's (energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit, toekomstwaarde) van het prestatie-instrument GPR-gebouw.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
In paragraaf 5.9 wordt nader ingegaan op de parkeernormering behorende bij de ontwikkeling en de parkeerruimte die hiervoor binnen het plangebied wordt geboden.
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. De welstandsnota is sinds die tijd meerdere keren geëvalueerd en aangepast. De recente welstandsnota betreft de Welstandsnota 2017 en is op 21 december 2017 vastgesteld. De belangrijkste aanpassingen ten opzichte van de vorige nota's zijn als volgt:
Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de 'gebiedsgerichte benaderingswijze'. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Het plangebied behoort tot het gebied 'planmatig ontworpen woongebied' en grenst aan een 'bebouwingslint', de Prins Bernhardlaan. De ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maak wordt ten tijde van de omgevingsvergunningsaanvraag getoetst aan de algemene en gebiedspecifieke criteria.
Het plangebied wordt herontwikkeld tot een toegankelijk woon- en zorggebied met passende ouderenhuisvesting in en groene omgeving en voldoende (zorgverlenende) voorzieningen. Het planvoornemen bestaat uit een mix van een zorgcentrum, intramurale zorgwoningen, zelfstandige seniorenwoningen en reguliere appartementen. Er is gezocht naar een evenwicht tussen het benodigde woningbouwprogramma en de gewenste open verblijfsruimte en groenstructuren.
De recent gerenoveerde Pampagrasflat en Bernardflat voor senioren blijven gehandhaafd, evenals de 31 zorgwoningen in het gebouw Dragonder, grenzend aan de Bernardflat. Op het binnenterrein, tussen de appartementencomplexen, wordt een buurtpark gerealiseerd door de bestaande groene randen te verbinden met de groene plekken op het binnenterrein. Hierdoor ontstaat er een toegankelijke parkomgeving met doorgaande wandelroutes, pleinen en speelvoorzieningen.
Het binnenterrein bestaat uit verschillende woonvelden met een gevarieerd woningaanbod, bestaande uit maximaal 43 reguliere koopappartementen. Het verourderde zorgcomplex 't Boveneind wordt gesloopt en maakt plaats voor een nieuw zorgcomplex in twee lostaande gebouwen met daarin maximaal 104 zorgwoningen, waarvan 32 geschikt voor bewoners met een psychogeriatrische aandoening. Binnen het zorgcomplex worden daarnaast zorggerelateerde voorzieningen gerealiseerd met een wijkverzorgend karakter en verschillende ontmoetingsruimten. De voorzieningen zijn toegankelijk voor iedereen wat bijdraagt aan de gewenste integratie van senioren in de samenleving.
Het uitgangspunt van de nieuwe zorghuisvesting is 'zo gewoon mogelijk', de bewoners moeten zich als thuis voelen. De bebouwing heeft dan ook een uitstraling van een woongebouw en niet die van een zorggebouw. De indeling van het gebouw in eigen appartementen speelt hierbij ook een grote rol, evenals de beschikbare voorzieningen. Door het buurtpark en de wijkverzorgende voorzieningen wordt het plangebied omgetoverd tot een toegankelijke plek waar men kan verblijven, bewegen en elkaar kan ontmoeten.
De locatie Pampagras wordt ingevuld door een los appartementengebouw van maximaal 21 seniorenwoningen een gevarieerd ensemble van maximaal 10 grondgebonden woningen die tot stand komen via een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). De woningen worden gerealiseerd in een ontspannen setting door het huidige groene karakter te behouden. De slingerende wandelpaden betrekken het woonveld bij het buurtpark.
Het woningaanbod bestaat in de nieuwe situatie in totaal uit maximaal 135 zorgwoningen, 175 zelfstandige seniorenwoningen in het sociale huursegment, 43 reguliere appartementen in het koopsegment en 10 grondgebonden woningen. Dit betekent dat 16 zorgwoningen worden geëxtramuraliseerd en worden vervangen door 21 zelfstandige seniorenwoningen.
Figuur 4.1 Inrichting plangebied
Figuur 4.2 Sfeerimpressie
In het stedenbouwkundig schetsplan is gekozen voor een open bebouwingsvorm met losse bouwvolumes in een parkachtige omgeving. De losse bouwvolumes hebben ondanks de verscheidenheid een samenhangende ruimtelijke structuur.
Binnen de nieuwe opzet bestaat het zorgcomplex uit twee L-vormige gebouwen met 3 en 4 bouwlagen en respectievelijk 3 en 5 bouwlagen. Het voormalige garagebedrijf maakt plaats voor 18 wooneenheden in een kleinschalige appartementenblok met 4 en 5 bouwlagen. Een tweede appartementenblok met 25 wooneenheden wordt gesitueerd parallel aan de Kleine Beer en kent een hoogte van 5,5 bouwlagen. Onder dit appartementengebouw wordt een half-verdiepte parkeerplaats gerealiseerd. Op de Pampagras locatie is een combinatie gemaakt van 10 grondgebonden woningen in het CPO-project en een kleinschalig appartementenblok van 3 bouwlagen, geschikt voor 21 appartementen.
Bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan is zo veel als mogelijk rekening gehouden met de geschetste ruimtelijke kaders uit het document 'Ruimtelijke en programmatische kaders locatie 't Boveneind en Pampagras', zoals vastgesteld door de gemeenteraad (paragraaf 3.4.3). Zo fungeert het binnenterrein als openbaar verblijf- en ontmoetingslocatie, is er een onderscheid tussen de bebouwing langs het lint (Prins Bernardlaan) en de centrumring (Kleine Beer), zijn de watergangen en waardevolle bomen zo veel als mogelijk gehandhaafd, is de entree zichtbaar en herkenbaar geplaatst langs de Prins Bernardlaan en is er sprake van een afwisseling van groen en bebouwing. Om tot een haalbaar plan te komen, voldoende parkeerplaatsen te realiseren en voldoende ruimte te reserveren voor het groen, is gebleken dat niet geheel wordt voldaan aan de vooraf gestelde kaders. Ten gunste van de open bebouwingsstructuur en het groene karakter is aan de Prins Bernhardlaan niet gekozen voor langgerekte bebouwing in de rooilijn, maar een los bouwvolume in aansluiting op de situering van de Bernhardflat. Aan de zijde van de Kleine Beer is het bouwvolume zo geplaatst dat aan de binnenzijde een aantrekkelijk gebied gemaakt kan worden en aan de buitenzijde het karakter van de Kleine Beer in stand blijft. Dit allen ten behoeve vand e algehele kwaliteit van het plangebied en de omgeving.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.
Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio.
Situaties van bodemverontreiniging in bodemkwaliteitskaart
Voor de gemeente Veenendaal geldt de Nota bodembeheer en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart, vastgesteld in 2012. Meerdere bodemonderzoeken, die representatief worden geacht voor de zone met oude bebouwing, zijn meegenomen in het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. De te verwachten bodemkwaliteit in de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) valt volgens de bodemkwaliteitskaart in het gehele plangebied onder de klasse Wonen. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze ook voldoen aan de klasse Wonen of achtergrondwaarde (AW2000).
In het kader van het bestemmingsplan heeft BOOT een verkennend bodemonderzoek en asbest uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport "Verkennend bodemonderzoek Veenendaal - Plan Boveneind" van 26 februari 2019 is toegevoegd als bijlage Verkennend bodemonderzoek en asbest onderzoek. De onderzoeken hebben als doel de bodemkwaliteit van het plangebied in beeld te brengen en na te gaan of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.
Uit het bodemonderzoek naar asbest blijkt dat op het maaiveld en in de vrijkomende grond uit de asbestinspectiegaten is visueel geen asbest aangetroffen. Analytisch is wel asbest aangetroffen. De aangetoonde concentraties zijn echter niet hoger dan de helft van de interventiewaarde/restconcentratienorm asbest, waardoor statistisch gezien geen ernstige bodemverontreiniging met asbest kan worden verwacht. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk.
Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van de gedempte watergang de ondergrond sterk is verontreinigd met zink (verhoogte concentratie in mengmonster MM01) Daarnaast is een verhoogde gehalten aan koper en lood gevonden in het mengmonster MM14 van de verdachte bodemlaag. De aangetoonde concentraties in de bodem kunnen in milieuhygiënische zin een belemmering vormen voor het toekomstig gebruik (herontwikkeling van het gebied). Beide geven in het kader van de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Gelijktijdig met het verkennend bodemonderzoek heeft een nader onderzoek plaatsgevonden ter plaatse van de watergang, omdat uit het bodemonderzoek van 2007 reeds sterk verhoogde gehalte zware metalen, PAK-totaal en minerale olie aangetroffen alsmede zwakke tot sterke bijmenging met kolengruis en/of puin waren aangetroffen. Het rapport "Nader bodemonderzoek Conform NTA 5755", van 26 februari, 2019 is op genomen in bijlage Nader bodemonderzoek.
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de sterke verontreinging met zink (cadium, PAK en minerale olie) niet volledig is afgeperkt. Op basis van de huidige onderzoeksgegevens en de onderzoeksgegevens uit 2007 kan worden opgemaakt dat de verontreiniging zich bevindt in de voormalige slootbodem waarbij naar verwachting het gehele tracé verontreinigd is. Uitloging van grondwater heeft niet plaatsgevonden. De hoeveelheid grond met een concetratie boven de interventiewaarden bedraagt minimaal 75 m³. De aangetoonde concentraties in de bodem kunnen in milieuhygiënische zin een belemmering vormen voor het toekomstig gebruik (herontwikkeling plangebied). Aanvullend nader bodemonderzoek moet worden uitgevoerd, waarmee de omvang van het sterk verhoogde gehalten zowel in horizontale als verticale richting (dempingsmateriaal en ondergrond) beter in beeld wordt gebracht. Vervolgens kan worden bepaald of sanerende maatregelen moeten worden uitgevoerd.
De bodemkwaliteit is aangetoond. De verhoogde concentraties in de bodem kunnen in milieuhygiënische zin een belemmering vormen voor het toekomstig gebruik van het plangebied. Daarom dient nader onderzoek te worden uitgevoerd, waarmee de omvang van het sterk verhoogde gehalte van zink, cadium, PAK en minerale olie, wordt vastgesteld en waarmee de matig verhoogde concentraties (koper en lood) uit mengmonster MM14 nader worden geanalyseerd. Het bodemonderzoek zal plaats vinden, voordat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Wanneer uit onderzoek blijkt dat sanerende maatregelen moeten worden getroffen, wordt dit gedaan alvorens wordt gestart met de sloop- en bouwwerkzaamheden.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan, omdat:
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Er heeft een vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. De hieruit voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging zijn vastgelegd in deze waterparagraaf.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Het streefpeil bedraagt NAP +5,20 m. De toekomstige vloerpeil- en maaiveldhoogte wordt gerelateerd aan de bestaande te handhaven bebouwing. Gezien de (verwachte) relatief hoge grondwaterstand dient de ontwatering middels een mitigerende voorziening (bijvoorbeeld middels een drainagesysteem) worden gereguleerd. De vormgeving, dimensionering en diepteligging wordt te zijner tijd in overleg met de rioolbeheerder bepaald.
Oppervlaktewater
Aan de noordzijde van het plangebied is een vijver gelegen tussen de Prins Bernhardlaan, Korte Dreef en Pampagras. Vervolgens loopt een watergang direct grenzend aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Tevens is een vijver aanwezig bij het zorgcentrum dat niet op de legger staat en niet in verbinding staat met het oppervlaktewater.
Het plangebied ligt verder niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
De ontwikkelaar streeft ernaar om het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te voorkomen. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Verharding
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3,0 ha. In de huidige situatie is het verhard oppervlak circa 1,21 ha. Aan de Pampagras zijn in het verleden (ca. 2014) scholen gesloopt, het oppervlak hiervan bedraagt ca. 0,26 ha. Het voormalige verhard oppervlak van de scholen mag worden aangemerkt als bestaand verhard oppervlak. Dit betekent dat in de huidige situatie het verhard oppervlak circa 1,47 ha bedraagt. In de nieuwe situatie is het verhard oppervlak circa 1,96 ha. Er is dus sprake van een toename van 0,49 ha verhard oppervlak. Over deze toename dient 60 mm water vastgehouden te worden en met maximaal 1,5 l/s.ha afgevoerd te worden. Dit komt overeen met een berging van 294 m³.
Mogelijke vormen waarin deze berging gerealiseerd kan worden zijn:
Hemelwaterafvoer en riolering
In de Prins Bernhardlaan ten westen van het plangebied is een gescheiden rioleringssysteem aanwezig. Het hemelwaterriool loost via de Kleine Beer op het oppervlaktewater ten oosten van het plangebied. In de Pampagras is een gemengd systeem aanwezig dat via de noordzijde het plangebied verlaat richting de Korte Dreef. Het vuilwater zal worden aangesloten op het bestaande omliggende rioolstelsel van de gemeente.
Bij de nadere uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de toekomstige klimaatontwikkelingen. Gestreefd wordt om de openbare ruimte ‘robuust’ uit te voeren. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheid voor waterberging binnen het straatprofiel tijdens zeer extreme situaties. Daarnaast kunnen groenzones enigszins verlaagd (ca. 0,1 m) worden aangelegd om bij te dragen aan een klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte.
Ook het oppervlakkig afvoeren van hemelwater, om bewustwording bij bewoners te vergro-ten, wordt indien redelijkerwijs mogelijk toegepast binnen het plangebied. Voor geleiding van extreme neerslag wordt een licht oppervlakkige maaiveldhelling toegepast richting op-pervlaktewater, indien mogelijk.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het watertoetsproces is doorlopen, de toename van het verharde oppervlak worden gecompenseerd in een van de mogelijke vormen van waterbering. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Waterschap Valei en Veluwe.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
De risicobronnen in en om het plangebied zijn geïnventariseerd en weergeven in figuur 5.1. Op ruim 225 meter van het plangebied bevindt zich aan de Nieuweweg 2 de Bevi-inrichting Carbogen Amcis B.V. Het bedrijf behoort tot het type PBZO (preventiebeleid zware ongevallen). Gezien de afstand tot aan het bedrijf ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de inrichting.
Op ruim 670 meter van het plangebied bevindt zich de een hogedruk aardgastransportleiding (W-523-03) van Gasunie. De leiding is bedoeld voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas en/of benzine. Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van de gasleiding.
Binnen of nabij het plangebied vindt verder geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg of spoor plaats.
Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: www.Risicokaart.nl)
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen.
In het vigerende bestemmingsplan "Woondoeleinden 2018" kent een uitermate klein deel van het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1 (zie ook figuur 5.2). Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en onderzoek naar in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden. Gebouwen en overige bouwwerken in of op deze gronden zijn toegestaan, mits de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 100 m² en de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,30 m onder het maaiveld.
Figuur 5.2 Uitsnede bestemmingsplan Woondoeleinden 2018 met dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden ter plaatse van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 1" zullen niet worden bebouwd. De dubbelbestemming en de daarbij behorende regelgeving wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente heeft recent verschillende cultuurhistorische kaarten gepubliceerd op "Veenendaal op de kaart", die als toetsingskader kunnen dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op die kaarten komen o.a. naar voren: de groei van Veenendaal, historische wegen- en waterstructuren, landschappelijke waarden, de aanwezige monumenten en andere bijzondere bebouwing. In de toelichting van het bestemmingsplan moet worden beschreven in hoeverre rekening wordt gehouden met deze cultuurhistorische kenmerken.
Binnen het plangebied zijn de Prins Bernardlaan en de Kleine Beer aangewezen als historische wegen. Binnen het planvoornemen wordt hier rekening mee gehouden. Daarnaast wordt de karakteristiek van beide wegen verstrekt door passende bebouwing te plaatsen met een open structuur.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
In het kader van het bestemmingsplan heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het rapport "quickscan flora en fauna prins bernardlaan 108, 110, 112 en 116 te Veenendaal" van 11 juli 2018 is toegevoegd als bijlage Quickscan Flora en Fauna.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op binnen het plangebied planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Soortenbescherming
De aanwezigheid van een geschikt habitat binnen het plangebied is voor de verschillende soorten en soortgroepen weergegeven in figuur 5.3. In de figuur is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Figuur 5.3 Overzicht geschiktheid onderzoekslocatie voor soortgroepen en te nemen vervolgstappen
Uit figuur 3 blijkt dat het plangebied vanwege de bestaande groenstructuren een geschikt habitat is voor algemene broedvogels. Met de voorgenomen werkzaamheden blijft echter al het groen behouden, waardoor geen hinder wordt verwacht voor deze soortengroep en er geen overtredingen plaats zullen vinden.
Voor de woning aan de Prins Bernardlaan 108 geldt dat deze geschikt is voor de jaarrond beschermde broedvogels, de huismus en de gierzwaluw. Voor de fietsenwinkel aan de Prins Bernardlaan 110 geldt dat deze geschikt is als nestlocatie voor de huismus. Vooralsnog zijn er geen plannen om het gebied ter plaatse van de woning en de fietsenwinkel te herontwikkelen, waardoor de beschermde soorten niet belemmerd zullen worden. Tijdens de uitvoering van de overige werkzaamheden in de nabije omgeving wordt rekening gehouden met verlichting ten behoeve van de broedvogels.
Binnen voorliggend bestemmingsplan wordt wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het de fietsenwinkel in de toekomst te kunnen ontwikkelen. Als voorwaarde bij deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen dat nader onderzoek naar de huismus dient te worden uitgevoerd.
Binnen het plangebied is een deel van de te slopen bebouwing (het zorgcomplex en het meubelbedrijf) in principe geschikt als verblijfplaats voor beschermde vleermuizensoorten. Om deze reden wordt een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd om aan te tonen of beschermde vleermuizen voorkomen binnen het plangebied. Het vleermuizenonderzoek is momenteel in uitvoering. In een latere fase van het bestemmingsplan zullen de resultaten van het onderzoek worden opgenomen. Als blijkt dat vleermuizen voorkomen binnen het plangebied zullen mitigerende maatregelen worden genomen.
Overtredingen van de Wet natuurbescherming ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de soortgroepen; reptielen, vissen, vaatplanten, libellen, dagvlinders en overige ongewervelden zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde.
Gebiedsbescherming
Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' en overige Natura 2000-gebieden is getoetst of eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden, en dan specifiek het Natura 2000-gebied 'Binnenveld', op voorhand zijn uit te sluiten.
Daarom is door BK Bouw- & Milieuadvies op 11 oktober 2019 een AERIUS berekening gemaakt met de nieuwste AERIUS versie 2019 (zie bijlage 9) om de stikstofemissies van de te realiseren woning in beeld te brengen. Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
De quickscan flora en fauna heeft aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde planten- en diersoorten of natuurgebieden. Het bestemmingsplan is in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Bedrijvenlawaai
Voor een goede ruimtelijke ordening moet ook het geluid van bedrijven beoordeeld worden. Wanneer nieuwe bedrijven/bedrijventerreinen worden gerealiseerd of wanneer nieuwe geluidgevoelige gebouwen/terreinen in de nabijheid van bedrijven worden gerealiseerd kan dit geluidhinder veroorzaken of het bedrijf beperkingen opleggen in haar geluidemissie. Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen geldt een apart regiem, naast de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit is hier ook de Wet geluidhinder van toepassing.
Ten behoeve van de geplande woonbebouwing heeft Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV twee akoestische onderzoeken uitgevoerd om de geluidbelasting ten gevolge van het omliggende wegenwet (Prins Bernhardlaan, Kleine Beer en Bevrijdingslaan) te berekenen op de gevels van de nieuw te bouwen woningen. De woningen worden gerealiseerd in vijf verschillende gebouwen B t/m G.
Onderzoeksresultaten gebouw B & C
Het onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting 't Boveneind Veenendaal" van 28 december 2018 geeft de resultaten weer van de gevelbelasting op de twee woongebouwen B en C in de zuidwestzijde van het plangebied. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in onderstaande figuur. Het rapport is opgenomen in bijlage Akoestisch onderzoek gebouw B & C.
Figuur 5.4: Gevelbelasting woongebouwen Zegers ten gevolgen van het wegennet
Uit figuur 5.4 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Bevrijdingslaan op geen enkele gevel wordt overschreden. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Prins Bernardlaan en de Kleine Beer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met respectievelijk maximaal 11 en 8 dB.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en civieltechnische aard. Wel kunnen loggia’s worden dichtgezet met schuifpuien (vliesgevelvariant) ten behoeve van het creëren van een geluidluwe gevel/buitenruimte (eis uit gemeentelijk geluidbeleid). De maximale reductie van 11 dB is haalbaar met dergelijke constructies. Indien dit onder andere geschiedt aan de westgevel van gebouw C, wordt de maximaal te verlenen hogere waarde uit het gemeentelijk geluidbeleid voor het plan tevens niet meer overschreden. Voor de overige gevels kan onderbouwd worden verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. De woningen worden gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing aan wegen die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie vervult; beide zaken zijn conform het gemeentelijk geluidbeleid van belang als motivatie voor de aan te vragen hogere waarde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek tevens de gecumuleerde waarde (totale geluidbelasting) bepaald van alle gemodelleerde geluidsbronnen. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 64 dB. Volgens de methode Miedema betreft dit een kwalificatie ' 'tamelijk slecht', waardoor dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. De noordgevel van gebouw B en de oostgevel van gebouw C van het bouwplan zijn relatief weinig geluidbelast, echter voldoen niet aan de door de gemeente gestelde kwalificatie ‘geluidluw’. Door buitenruimten (deels) dicht te zetten met glazen puien en de plafonds ervan geluidabsorberend uit te voeren (resulterende reductie minimaal 11 dB), kan alsnog een geluidluwe gevel en buitenruimte worden gecreëerd. Aan deze geluidluwe gevel dient dan conform het gemeentelijk geluidbeleid een geluidgevoelige ruimte te worden gesitueerd. Door voorts te zorgen voor voldoende geluidwering is er alsnog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het nadere onderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag uitgevoerd.
Onderzoeksresultaten woongebouwen D t/m G
Het onderzoeksrapport "Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting 't Boveneind (Gebouwen Charim) Veenendaal" van 8 januari 2019 geeft de resultaten weer van de gevelbelasting van de woongebouwen D t/m G binnen van het plangebied. De resultaten van het onderzoek zijn samengevat in onderstaande figuur. Het rapport is opgenomen in bijlage Akoestisch onderzoek gebouw D t/m G.
Figuur 5.5: Geluidbelasting op de gevels ten gevolgen van het wegennet
Uit figuur 5.5 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Prins Bernhardlaan en de Bevrijdingslaan op geen enkele gevel wordt overschreden. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de Kleine Beer overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 7 dB.
Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrens- waarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en civieltechnische aard. Wel kunnen loggia’s worden dichtgezet met schuifpuien (vliesgevelvariant) ten behoeve van het creëren van een geluidluwe gevel/buitenruimte (eis uit gemeentelijk geluidbeleid). De maximale reductie van 7 dB is haalbaar met dergelijke constructies. Voor de overige gevels kan onderbouwd worden verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. De woningen worden gesitueerd als vervanging van bestaande bebouwing in de nabijheid van wegen die een noodzakelijke verkeers- en vervoersfunctie vervullen; beide zaken zijn conform het gemeentelijk geluidbeleid van belang als motivatie voor de aan te vragen hogere waarde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek tevens de gecumuleerde waarde (totale geluidbelasting) bepaald van alle gemodelleerde geluidsbronnen. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 60 dB. Volgens de methode Miedema betreft dit een kwalificatie ' 'matig', waardoor dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. De noord- en oostgevel van gebouw D en alle gevels van gebouwen E, F en G behorende tot het bouwplan zijn geluid-onbelast en voldoen aan de door de gemeente gestelde kwalificatie ‘geluidluw’. Door buitenruimten aan de zuid- en westgevel van gebouw D (deels) dicht te zetten met glazen puien en de plafonds ervan geluidabsorberend uit te voeren (resulterende reductie meer dan 7 dB), kan alsnog een geluidluwe gevel en buitenruimte worden gecreëerd. Aan deze geluidluwe gevel dient dan conform het gemeentelijk geluidbeleid een geluidgevoelige ruimte te worden gesitueerd. Door voorts te zorgen voor voldoende geluidwering is er alsnog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Het nadere onderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag uitgevoerd.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan, omdat:
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat in Veenendaal de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De voorgenomen ontwikkeling wordt daarnaast niet gerealiseerd binnen 300 meter van rijkswegen of 50 meter vanaf een provinciale weg en draagt daarnaast niet in betekende mate bij aan de concentratie luchtvervuiling, omdat deze minder is dan 3% van de grenswaarde.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied wordt op twee plaatsen ontsloten, vanaf de Prins Bernhardlaan aan de zuidkant en vanaf de Korte Dreef aan de noordkant via het Pampagras. In de huidige situatie is de gemiddelde werkdag verkeersintensiteit op de Prins Bernhardlaan circa 8.400 motorvoertuigen en op de korte Dreef ca. 1240 (Verkeersmodel 2016). Met name tijdens de spitsuren is er op de Prins Bernhardlaan sprake van verhoogde verkeersintensiteit. Hiervan ondervindt het in-/ en uitgaande verkeer van de Korte Dreef regelmatig hinder.
Om de vraag te beantwoorden of de bestaande ontsluitingen geschikt zijn is door Royal HaskoningDHV een verkeerskundige quickscan ter plaatse uitgevoerd (BF9012-100-100, 28 februari 2018, bijlage Verkeerskundige quickscan).
Uit de observatie en de resultaten van de kruispuntberekening komt naar voren dat er in praktijk géén problemen zijn voor de afwikkeling van het verkeer. De ontsluitingen blijven goed functioneren, zowel bij het ‘Boveneind als bij de Korte Dreef. De wachttijden zijn acceptabel en de doorstroming is goed, mede dankzij de recente aanleg van de rotonde op het kruispunt van de Prins Bernardlaan en de Kleine Beer. Voor het plan is geen extra ontsluiting nodig vanaf de Kleine Beer. Verkeersafwikkeling en veiligheid op de wegen blijven voldoende.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:384, 7 februari 2018) stelt de Afdeling voorop dat een plan uitsluitend hoeft te voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Het plan hoeft geen bijdrage te leveren aan het oplossen van een bestaand parkeertekort. Naar het oordeel van de Afdeling kan ervan worden uitgegaan dat het bestaande parkeertekort niet zal verergeren wanneer aan de gemeentelijke parkeernormen wordt voldaan voor de nieuwe ontwikkelingen.
In het geldende parkeerbeleid van de gemeente Veenendaal (paragraaf 3.4.12) wordt een algemene normstelling gehanteerd. Voor de functies in het plangebied zijn deze als volgt:
Grondgebonden woningen/ Appartementen > 60 m² |
1,8 pp/woning |
Appartementen < 60 m² | 1 pp/woning |
Zorgwoning | 1 pp/woning |
Verpleeg- of verzorgingshuis | 0,6 pp/bewoner |
Reductiefactor privé parkeerplaats | 0,7 |
Tabel 5.1 Parkeernormen Notitie Parkeernormen 2008, gemeente Veenendaal
In de huidige situatie bestaat het zorgcomplex 't Boveneind van Charim uit 120 zorgwoningen. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied 31 zorgwoningen van Charim en Patrimonium en 154 aanleunwoningen van Patrimonium. Voor het totaal aantal woningen zijn binnen het plangebied 113 parkeerplaatsen beschikbaar. Wanneer de normering uit het parkeerbeleid wordt gelegd op de bestaande situatie, blijkt een aanzienlijk normatief tekort van 132 parkeerplaatsen te bestaan. Dit parkeertekort is vooral veroorzaakt doordat bij de realisatie van de Pampagrasflat (120 aanleunwoningen van Patrimonium) niet is voorzien in uitbreiding van het parkeerareaal in het gebied.
In de praktijk leidt het parkeertekort echter niet tot structurele problemen. De parkeerdruk is alleen hoog op enkele piekmomenten. Uit het parkeerdrukonderzoek, uitgevoerd door de gemeente Veenendaal (bijlage Parkeeronderzoek Veenendaal), blijkt dat de hoogste bezettingsgraden zich voordoen op dinsdagochtend (92,5%) en op vrijdagochtend, vrijdagmiddag en zaterdagochtend (elk 83%). Op andere dagdelen bedraagt de bezettingsgraad ten hoogste 71%. De piekmomenten zijn gemeten in de late ochtend en zijn gedeeltelijk te verklaren doordat het plangebied aan de rand van het betaald parkeergebied ligt. Er is sprake van uitwijkgedrag. Men parkeert de auto in het plangebied bij een centrumbezoek.
Het plangebied zelf kent namelijk in de huidige en toekomstige situatie een specifiek karakter en gebruik, namelijk voor seniorenhuishoudens en zorgcliënten waar maar beperkt sprake is van autobezit en autogebruik. De praktijk wijst uit dat de zorgcliënten van het zorgcomplex Charim niet beschikken over een auto en dus ook geen gebruik maken van de parkeerplaatsen. Ook de bewoners van de Pampagrasflat en Bernardflat maken in mindere mate gebruik van de parkeerplaatsen, dan op basis van de parkeernormen zou worden voorspeld. Het normatieve parkeertekort leidt in de praktijk niet tot structurele problemen; de aanwezige parkeerdruk wordt mede veroorzaakt door uitwijkgedrag van centrumbezoekers.
In de toekomstige situatie blijven de 154 aanleunwoningen van Patrimonium en de 31 zorgwoningen van Charim en Patrimonium bestaan. Het zorgcentrum 't Boveneind van Charim wordt vernieuwd en maakt plaats voor 104 zorgwoningen. Dit betekent dat ten opzichte van de huidige situatie 16 zorgwoningen worden geëxtramuraliseerd. Binnen het plangebied worden 21 nieuwe appartementen voor senioren, 43 reguliere koopappartementen en 10 grondgebonden woningen gerealiseerd.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling hoeft de bestaande behoefte niet te worden meegerekend. Dit betekent dat de behoefte ten aanzien van de 154 aanleunwoningen en 31 zorgwoningen niet hoeft te worden meegenomen in de parkeerbalans. De behoefte ten aanzien van het vernieuwde zorgcomplex moet worden vergeleken met de bestaande behoefte van het zorgcomplex om te kunnen beoordelen of de ruimtelijke ontwikkeling een hogere parkeerbehoefte met zich meebrengt. Wanneer de behoefte wordt vergeleken is dit niet het geval:
Uit de vergelijking blijkt dat de parkeerbehoefte van het zorgcomplex in de nieuwe situatie lager is (9,7 parkeerplaatsen). Het huidige parkeerbeleid houdt daarnaast geen rekening met het onderscheid tussen lichte en zware zorgcategorieën, terwijl deze wel van invloed zijn op het autobezit. In de toekomstige situatie voorziet het zorgcentrum alleen nog in ruimte voor bewoners in de zware zorgcategorieën. De praktijk wijst uit dat de huidige bewoners niet beschikken over een auto en ook in de toekomst is dit onwaarschijnlijk gezien de intensiteit van de aandoening en/of beperking van de bewoners.
De parkeerbehoefte ten aanzien van de overige ontwikkelingen betreft:
Er geldt een totale parkeerbehoefte ten behoeve van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling van 129,3 parkeerplaatsen. Als hiervan nog de extra vrijkomende behoefte vanuit het zorgcomplex wordt afgetrokken is er sprake van een parkeerbehoefte van 120 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden 125 parkeerplaatsen extra gerealiseerd om in deze behoefte te voorzien.
Op basis van de bestaande normering van de gemeente Veenendaal is berekend dat er in de huidige situatie een normatief parkeertekort zou zijn van 132 parkeerplaatsen. Echter blijkt dat dit normatieve tekort in de praktijk niet leidt tot structurele parkeerproblemen. Ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling geldt een nieuwe parkeerbehoefte van 120 parkeerplaatsen. Om in deze behoefte te voorzien worden er binnen het plangebied 125 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt ook het normatieve tekort gereduceerd. De conclusie is dat de algehele situatie verbeterd en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
Momenteel is de gemeente Veenendaal beleid aan het formuleren omtrent Niet-gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE). Na afronding van dit Vooronderzoek zullen de uitkomsten betrokken worden bij het bestemmingsplan 'Boveneind - Pampagras' en zo het aspect Explosieven als thema op te nemen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Voor een goede ruimtelijke ordening moet ook het geluid van bedrijven beoordeeld worden. Wanneer nieuwe bedrijven/bedrijventerreinen worden gerealiseerd of wanneer nieuwe geluidgevoelige gebouwen/terreinen in de nabijheid van bedrijven worden gerealiseerd kan dit geluidhinder veroorzaken of het bedrijf beperkingen opleggen in haar geluidemissie. Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen geldt een apart regiem, naast de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit is hier ook de Wet geluidhinder van toepassing.
VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)' is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Binnen het plangebied worden geluidgevoelige gebouwen gerealiseerd, daarom is een overzicht gemaakt van bestaande bedrijven in en rondom het plangebied. Het plangebied zelf kan worden getypeerd als gemengd gebied.
Binnen het plangebied bevindt zich een kinderdagverblijf. Volgens de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' behoort een kinderdagverblijf tot milieucategorie 2. Hierbij hoort een richtafstand in een gemengd gebied voor geur, stof geluid, gevaar van respectievelijk 0 m, 0 m, 10 m en 0 m. De nieuwe woon- en zorggebouwen worden op ruimvoldoende afstand (> 10 m) van het kinderdagverblijf gerealiseerd.
Op basis van de bestemming 'Bedrijf' in voorliggend bestemmingsplan zijn ter plaatse van de fietsenwinkel bedrijven mogelijk met een maximale milieucategorie 2. Hierbij geldt een richtafstand van maximaal 10 m in een gemengd gebied. De nieuw te bouwen woningen bevinden zich op minimaal 7 m afstand van het bedrijfspand. Uit jurisprudentie (onder meer uitspraak afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, nummer 200802767/1 d.d. 14 januari 2009) blijkt dat, als de kenmerken van het bedrijf dit billijken, een kortere afstand kan worden toegestaan. Bepalend hierbij is dat een goed woon- en leefklimaat verzekerd is en de bedrijfsvoering in de toekomst niet wordt beperkt. Op het moment bevindt zich in het bedrijfspand een fietsenwinkel welke behoort tot milieucategorie 1 met een daarbij behorende richtafstand van 0 meter voor zowel geur, stof, geluid en gevaar. Momenteel is er dus sprake van een goed woon- en leefklimaat, omdat aan de richtafstanden wordt voldaan. Zodra een nieuw bedrijf zich wil vestigen in het bedrijfspand dient een nieuwe vergunning te worden aangevraagd en wordt de situatie opnieuw bezien. Het bedrijfspand wordt daarnaast in de huidige situatie al beperkt in zijn bedrijfsvoering, omdat het pand direct grenst aan de vrijstaande woning aan de Prins Bernardlaan. De nieuw te bouwen woningen die mogelijk zijn in het nieuwe planologische regime zorgen daardoor niet voor (extra) beperkingen.
In de nabije omgeving van het plangebied is op grond van het bestemmingsplan "Centrum, onherroepelijk vastgesteld op 26 juni 2014, op ruim 200 meter een bedrijf toegestaan tot een milieucategorie 4.2. Volgens de bijbehorende lijst met bedrijfsactiviteiten geldt hiervoor een richtafstand van minimaal 200 in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen andere bedrijven die mogelijk hinder veroorzaken of ervaren door voorliggende ontwikkeling.
De milieugevoelige gebouwen worden op voldoende afstand gerealiseerd ten opzichte van de milieubelastende bedrijven. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat voorliggend bestemmingsplan niet in de weg.
In het Besluit milieueffectrapportage (hierna Besluit m.e.r.) is vastgelegd voor welke activiteiten een m.e.r. plicht kan ontstaan. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten opgesomd en is aangegeven voor welke plannen een plan-m.e.r. plicht ontstaat en voor welke besluiten een m.e.r. (beoordelings)-plicht. In voorliggende situatie is de categorie D11.2 uit het Besluit milieueffectrapportage relevant: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Voorliggend bestemmingsplan maakt een stedelijk ontwikkelingsproject van minder dan 2000 woningen mogelijk. De voorgenomen ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van genoemde categorie. Conform het Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die in de D-lijst zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarden blijven, een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Met betrekking tot de inhoud moet aandacht worden besteed aan een toetsing aan ‘Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten’.
Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. opgesteld waarin aandacht is besteed aan de kenmerken van het projecten en de locatie en de potentiële milieueffecten als gevolg van het project. De aanmeldingsnotitie is als bijlage Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. toegevoegd.
Op basis van de aanmeldingsnotitie kan het College van B&W van Veenendaal besluiten dat er geen noodzaak is voor het doorlopen van een m.e.r.-beoordelingsprocedure. Dit besluit is als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor: Bedrijf, Gemengd - 1, Gemengd - 2, Groen, Verkeer, Wonen en dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen.
In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.
In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Bedrijf
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bovendien zijn dienstverlenende bedrijven binnen de bestemming Bedrijf in dit plan toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - fietsenwinkel' is een fietsenwinkel toegestaan.
Er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van:
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking. .
De toegestane ondergeschikte horeca is bedoeld om een kantine bij een bedrijf mogelijk te maken. Deze mag gebruikt worden voor het bedrijf zelf en is niet extern gericht. Met betrekking tot additionele voorzieningen kan worden gedacht aan: in- en uitritten, lichtmasten, opslag, en reclameobjecten.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Wijzigingsbevoegdheid
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hieraan zijn enkel voorwaarden verbonden, zoals dat de bedrijfsactiviteit moet worden beëindigd, de nieuwe woningen moeten aansluiten bij de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving, er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en daarnaast moet worden voldaan aan de Wet geluidhinder en Wet natuurbescherming en andere milieu- of omgevingsaspecten niet mogen worden geschaad.
Gemengd
Gebruiksmogelijkheden
DDe voor 'Gemengd - GD' aangewezen gronden zijn bestemd voor zowel maatschappelijke functies als woonfuncties, inclusief mengvormen zoals zorgwoningen, zorginstellingen met zowel zelfstandige als onzelfstandige woonunits. Een uitzondering hierop betreft de gebouwen met de aanduiding 'zorgwoning'. In deze gebouwen zijn uitsluitend zorgwoningen toegestaan. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' een kinderdagverblijf toegestaan.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Uitzondering hierop zijn balkons en noodtrappenhuizen, welke ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen woningaantallen, goot- en bouwhoogte zijn daarnaast van toepassing.
Wijzigingsbevoegdheid
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Gemengd' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hieraan zijn enkele voorwaarden verbonden, zoals dat de nieuwe woningen moeten aansluiten bij de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving, er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en daarnaast moet worden voldaan aan de Wet geluidhinder en Wet natuurbescherming en andere milieu- of omgevingsaspecten niet mogen worden geschaad.
Groen
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. De paden zijn geschikt als voetpaden en kunnen voor noodhulp worden gebruikt door hulpdiensten.
Binnen de bestemming horen bomen, perken, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Met betrekking tot additionele voorzieningen kan worden gedacht aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken worden gebouwd.
Verkeer
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Met betrekking tot additionele voorzieningen kan worden gedacht aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Met betrekking tot additionele voorzieningen kan worden gedacht aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:
Bouwmogelijkheden
Er zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, zoals een bebouwingspercentage, goot- en bouwhoogte en het aantal woningen dat mag worden gebouwd.
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Dit is het geval bij de erker- en luifelregeling. Tevens mogen balkons en noodtrappenhuizen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd.
Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte) en mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Met de partijen Charim en Zegers is een anterieure overeenkomst opgesteld waarmee het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
Voordat vooroverleg heeft plaatsgevonden of het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, hebben er twee inloopavonden plaatsgevonden. Op 29 oktober 2018 is tijdens de eerste inloopavond het schetsontwerp van het stedenbouwkundig plan gepresenteerd. Vervolgens heeft de tweede inloopavond op 11 februari 2019 plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst is een uitwerking van een eerder gepresenteerd ontwerp toegelicht. De bijeenkomst was druk bezocht en het plan werd gedragen door de aanwezigen.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.
Bij onderhavig bestemmingsplan zijn belangen in het geding. In het kader van de watertoets is wel overleg geweest met het Waterschap Vallei en Veluwe ten behoeve van de watercompensatie. De opmerkingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan "'t Boveneind - Pampagras" heeft van donderdag 21 maart 2019 tot en met woensdag 1 mei 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Veenendaalse Krant, op de gemeentelijke website, in de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).
Tijdens de hierboven genoemde periode is 1 zienswijze ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in de Commentaarnota Zienswijzen Boveneind - Pampagras, zie hiervoor bijlage 10.