direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsplein, Vleuten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doelstelling

In de kern van Vleuten worden in het gebied rondom het wijkservicecentrum een gezondheidscentrum en woningen ontwikkeld. Een deel van het wijkservicecentrum wordt daarvoor gesloopt. Tegelijkertijd wordt het dorpsplein opnieuw ingericht.

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de ontwikkeling van maximaal negen woningen, een gezondheidscentrum en de herinrichting van het plein planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de westkant van Utrecht in de kern van Vleuten. Het plangebied is begrensd door de Nieuwe Vaart in het noorden, de Schoolstraat in het oosten, de Dorpsstraat in het zuiden en woningen in het westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.3 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Vleuten   11 juni 2009   1 april 2010  

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde Structuurvisie (SVIR) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld op 30 december 2011) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Voor één onderwerp geregeld in dit besluit, voorziet het besluit niet in de (definitieve) begrenzing. Dit betreft de EHS. Ten aanzien van deze begrenzing is bepaald dat de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Een deel van het Barro is gebaseerd op eerdere PKB's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen kunnen na vaststelling van de structuurvisie de procedure volgen en vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

  • 1. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 2. kustfundament;
  • 3. grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. defensie, en
  • 6. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Plangebied
Het plangebied is in het Barro aangewezen als gebied voor erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde in verband met Romeinse Limes. In het bestemmingsplan wordt hier rekening mee gehouden door onder andere de archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te geven. Het Barro vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.

Plangebied
In Vleuten bestaat al jarenlang een samenwerking tussen verschillende eerstelijns zorgverleners. Zij werken samen vanuit Stichting Gezond Vleuten. In deze stichting zijn negen zorgverleners van vier verschillende praktijken werkzaam.

Als gevolg van de substitutie van de tweede naar de eerst lijn zijn de zorgtaken voor eerstelijns zorgverleners toegenomen en verbreed, hierdoor worden de praktijken groter. Bovendien komen er in de omgeving van Vleuten nieuwe woonwijken, Haarrijn en Haarzicht. Op dit moment zijn er circa 9.000 ingeschreven patiënten en het is de verwachting dat dit groeit naar circa 10.000 patiënten. Dat maakt de behoefte aan praktijkruimte groter.

Twee huisartsen werken op dit moment vanuit een praktijk aan huis en de andere zitten in een afzonderlijke locatie die te klein aan het worden is. Met de huidige huisvesting kunnen de zorgverleners bepaalde zorg niet leveren vanwege ruimtegebrek. De samenwerking tussen de verschillende eerstelijns zorgverleners zal beter worden op het moment dat deze zorgverleners onder één dak hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. Ook voor het huisvesten van een praktijkondersteuner geestelijke gezondheidszorg, het goed kunnen ontvangen van patiënten die slecht ter been zijn en uitbreiding in het kader van ouderenzorg is een nieuw gezondheidscentrum nodig. Met de ontwikkeling van het nieuwe gezondheidscentrum zal er een grote kwaliteitsimpuls aan de eerstelijns gezondheidszorg van Vleuten worden gegeven en is deze ook geschikt voor de toekomst.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.


Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.


Plangebied
Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht moeten ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, worden gebouwd. Dit bestemmingsplan richt zich alleen op een nieuwbouwontwikkeling voor woningen in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied (binnen rode contour van de provinciale structuurvisie) en is in overeenstemming met het provinciaal beleid. De ontwikkeling van een gezondheidscentrum past goed bij een duurzame leefomgeving.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

Plangebied
De bouw van woningen en het gezondheidscentrum draagt bij aan het creëren van een aantrekkelijk centrumgebied en een passend woningaanbod met een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Daarmee past de ontwikkeling binnen de hoofdambities van het beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht: ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.

Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een gezondheidscentrum. Het toevoegen van woningen betekent namelijk ook dat behoefte is aan voorzieningen zoals een gezondheidscentrum. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in 9 woningen. Het project wordt 'all electric' uitgevoerd. Er wordt gebruik gemaakt van warmtepompen, zonnepanelen en volledige LED-verlichting. Bovendien wordt een groen dak gerealiseerd. Voor het gebouw moet nog een bouwplan worden uitgewerkt. In de gesprekken over het bouwplan worden nadere afspraken gemaakt over materiaalgebruik. Dit bestemmingsplan is dus in overeenstemming met de koers (het beleid voor de lange termijn) van de omgevingsvisie. Het thematisch en gebiedsbeleid wordt hieronder verder uitgewerkt. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de omgevingsvisie.

2.3.3 Ruimtelijke Strategie 2016: Utrecht kiest voor gezonde groei! (2016)

De Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU) is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht.

Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat tevens een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

Plangebied
De ontwikkeling van het plangebied draagt bij aan een gezonde verstedelijking zoals volgt uit paragraaf 5.13. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de RSU.

2.3.4 Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting

Het beleid voor het omzetten, vormen en kadastraal splitsen van woningen is in het najaar van 2015 gewijzigd met de vaststelling van de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten. Daarbij is ook de Huisvestingsverordening aangepast, waarbij een vergunningstelsel is ingevoerd voor het zodanig veranderen van een woning dat meer woningen ontstaan, verder woningvorming genoemd. Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, is besloten om in de lijn van de facetbestemmingsplannen Woningsplitsing I en II in alle bestemmingsplannen een regeling te treffen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden daarom regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn, en op de Huisvestingsverordening 2015 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad. In tegenstelling tot deze verordening gelden de regels van het bestemmingsplan voor alle woningen, ongeacht de WOZ-waarde van de woning of de huurprijs.

De beleidsregels uit de Beleidsnotitie en beleidsregels woningsplitsen en omzetten zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woonvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen ten behoeve van woningvorming, splitsen en omzetting. Het huisvestingsbeleid vormt geen belemmering voor onderliggend bestemmingsplan.

2.3.5 Woonvisie Wonen in een sterke stad

In de actualisatie van 2015 van de Woonvisie Wonen in een sterke stad 2009-2019 zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt: 'Bouwen aan een gezonde toekomst', 'Werken aan werk' en 'Samen maken we de stad'. De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken, daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, aanpassing van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. De gemeente streeft naar een stad waar iedereen passend, betaalbaar, gezond en toekomstbestendig kan wonen. De speerpunten zijn:

  • betaalbaarheid;
  • aanbod sociale huurwoningen dat past bij de vraag;
  • voldoende aanbod middeldure huur-, middeninkomens, middeldure vrije sectorhuur;
  • duurzame woningvoorraad;
  • energiezuinige, kwalitatief goede woningen met lage woonlasten.


Plangebied
Het is niet nodig dat elke ontwikkeling geheel op elk van de genoemde prioriteiten aansluit. Hoewel niet expliciet als prioriteit in de actualisatie van de woonvisie benoemd, blijft het speerpunt uit de woonvisie van 2010 om binnenstedelijk te bouwen.

Met de herontwikkeling van het dorpsplein wordt ingezet op het leveren van een bijdrage aan een duurzame woningvoorraad met aandacht voor energiezuinigheid en kwaliteit van de te realiseren woningen.

2.3.6 Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken (2013)

In de notitie 'Vitale Stadswijken, functiemenging in woonwijken' is uitgewerkt hoe binnen de woonwijken met functiemenging om zal worden gaan. Het doel van de notitie is de beleidsrichting aan te geven en randvoorwaarden te scheppen voor het faciliteren van meer functiemenging in woonwijken en het bieden van een toetsingskader voor initiatieven in afwijking op het bestemmingsplan.

Plangebied
In het plangebied is sprake van functiemenging. In het plangebied worden woningen en maatschappelijke voorzieningen ontwikkeld. De notitie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

2.3.7 Bomenbeleid Utrecht (2009)

De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
In paragraaf 5.9 wordt toegelicht hoe met de bomen in het plangebied wordt omgegaan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Bomenbeleid.

2.3.8 Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)

In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'respect'. Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:

  • samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld staat voorop;
  • respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm;
  • nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties zijn mogelijk.
2.3.9 Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hierdoor is het mogelijk maken van nieuwe functies verenigbaar met duurzaam behoud van de archeologische resten in de bodem. De herontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk archeologiebeleid, zie hiervoor paragraaf 5.11.

2.3.10 Nota Stallen en Parkeren (2013)

De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Plangebied
In paragraaf 4.2.3 wordt parkeren toegelicht. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Stallen en Parkeren.

2.3.11 Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (2016)

De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 dit mobiliteitsplan vastgesteld. Dit plan bestaat uit 3 delen:

  • 1. Slimme Routes gaan over het handiger inrichten van de verbindingen voor voetganger, fiets, bus, tram, trein en auto. Bijvoorbeeld met doorfietsroutes, het kwaliteitsnet goederenvervoer en knooppunten;
  • 2. Slim Regelen gaat over het slimmer organiseren van de stromen voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's. Bijvoorbeeld door verkeerslichten met elkaar te laten 'praten', persoonlijke reisinformatie en informatie over vrije parkeerplaatsen voor auto's en fiets;
  • 3. Slim Bestemmen zorgt dat nieuwe woningen, kantoren en bezoekersfuncties op de juiste plekken komen en dat deze goed worden ontworpen. Dit draagt bij aan slimmer vervoer en bijvoorbeeld goede bevoorradingsmogelijkheden.


De belangrijkste uitgangspunten van het beleid zijn:

Meer ruimte voor de voetganger en de fietser
Lopen en fietsen zijn de meest gezonde, milieuvriendelijke en ruimte-efficiënte vormen van vervoer. Om fietsers aan te moedigen, krijgt de stad nieuwe en snelle doorfietsroutes: extra brede en prettige fietspaden, los van de autodrukte.

Aantrekkelijk openbaar vervoer voor de langere afstanden
Naast de voetganger en de fietser is het openbaar vervoer belangrijk. De bus en tram leggen snelle verbindingen met de binnenstad, Utrecht Sciencepark, Leidsche Rijn Centrum, wijken, de regio en de rest van Nederland. Hierdoor wordt het openbaar vervoer een betere keuze.

Auto's langs de juiste routes
In de binnenstad, Leidsche Rijn Centrum, Utrecht Science Park is de auto te gast, met 30 km per uur als standaard maximumsnelheid. Stedelijke verbindingswegen verbinden de wijken met de RING. Waar het kan, krijgen wegen een stadsboulevard: veilig en goed oversteken en meer groen. Een aantrekkelijke plek voor bewoners, 50 km per uur geldt als snelheidslimiet. De gemeente wil automobilisten, die niet uit de stad komen of naar de stad gaan, zoveel mogelijk laten rijden via de RING. Hierdoor ontstaat er ruimte voor automobilisten die in stad moeten zijn. De beleidslijn uit de nota Stallen en Parkeren sluit aan bij de beleidslijn van dit Mobiliteitsplan. In dit Mobiliteitsplan is daarom geen nieuw beleid ten aanzien van het stallen van fietsen opgenomen.

Plangebied
In paragraaf 4.2.1 wordt de verkeerssituatie toegelicht. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het mobiliteitsplan Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen

2.3.12 Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)

De Geluidnota Utrecht 2014-2018 is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.

De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.

De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:

  • nieuw te bestemmen woningen beschikken over een geluidsluwe gevel, een rustige buitenruimte en een akoestisch goede woningindeling;
  • behoud van goed akoestisch woon- en leefklimaat in rustige woonwijken bij bestemmen van nieuwe woningen en bedrijven in elkaars nabijheid.


Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.

Plangebied
In paragraaf 5.3 wordt het aspect geluid toelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het plangebied niet in relevante geluidszones van de Wet geluidhinder is gelegen. De Geluidnota vorm geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.3.13 Nota externe veiligheid (2007)

De Nota externe veiligheid, welke in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting en/of het transport bevinden.

De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.

Plangebied
In paragraaf 5.5 wordt het aspect externe veiligheid toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat er vanwege de externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Het plan is in overeenstemming met de Nota externe veiligheid.

2.3.14 Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017)

In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven is de vraag naar bouwgrond in Utrecht groot. Deze bouwgrond wordt momenteel van elders (vaak over lange afstand) aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie.

Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.

De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.

Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:

  • een uitbreiding van het beheergebied en acceptatie van bodemkwaliteitskaarten uit omringende gemeenten;
  • lokale maximale waarden op gebiedsniveau om zo gebruik te maken van de toegestane kwaliteit die past bij de bodemfunctie. Het betreft enkele wijken van Leidsche Rijn en de gemeentelijke hoofdwegen aan de oostzijde van de stad. Met deze lokale maximale waarden sluiten we aan bij de (toekomstige) woonfunctie van de wijken of industriefunctie van de hoofdwegen;
  • lokale maximale waarden voor de stofgroepen polychloorbifenylen (PCB's) en organochloor bestrijdingsmiddelen (OCB's) binnen bepaalde gebieden. Bij beide stofgroepen is met de lokale maximale waarden aangesloten bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • lokale maximale waarden voor het Noorderpark. Aangesloten is bij de gebiedseigen kwaliteit;
  • een strengere eis met betrekking tot het gewichtspercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond.

Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:

  • strengere onderzoekseisen bij bodemonderzoek en hergebruik van arseenhoudende veenlagen afkomstig van bodemlagen dieper dan 2 meter;
  • een strengere eis met betrekking tot het volumepercentage bodemvreemd materiaal bij het toepassen van grond;
  • regels voor het toepassen van grond met zichtbare asbestdeeltjes (dit is geen verplichting, maar een advies. De gemeente heeft hierin een voorbeeldfunctie en verplicht zichzelf wel) ;
  • regels voor het toepassen van grond vanuit diepere bodemlagen;
  • tijdelijke uitname van grond bij kabels- en leidingen cunetten (uitgravingen).
  • Verminderde onderzoeksinspanning voor gebieden met een verhoogde kans op bestrijdingsmiddelen.

Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.

Plangebied
De grond in het plangebied heeft op de gebiedsdekkende bodemkwaliteitskaart de bodemfunctieklasse 'Wonen'. De bodemkwaliteit op zoneniveau is op de ontgravingskaart en toepassingskaart aangeduid als 'Wonen'. In paragraaf 5.7 wordt het aspect bodem nader toegelicht.

2.3.15 Actieplan luchtkwaliteit Utrecht 'Lucht voor ambitie'

Op 3 december 2009 heeft de gemeenteraad het Actieplan Luchtkwaliteit 2009 vastgesteld. Schone lucht, een bereikbare stad en duurzame groei. Dat zijn de doelstellingen van het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU). Het ALU bevat een samenhangend pakket maatregelen om de luchtkwaliteitsknelpunten op te lossen, bewoners, werkenden en bezoekers te stimuleren meer met het openbaar vervoer en de fiets te reizen en knelpunten in het autoverkeer op te lossen.

Plangebied
In paragraaf 5.6 wordt de luchtkwaliteit in het plangebied toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Actieplan.

2.3.16 Uitvoeringsprogramma 2013-2015, Gezonde lucht voor Utrecht

In het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht (ALU 2009) zijn maatregelen opgenomen voor de aanpak van de bereikbaarheid en de luchtkwaliteit in Utrecht. Het Actieplan Luchtkwaliteit Utrecht 2009 is als pakket in het NSL ingebracht. In het NSL zijn maatregelen opgenomen die uitgevoerd werden voor 2015 en die er op waren gericht om de luchtkwaliteit te verbeteren en te gaan voldoen aan de Europese grenswaarden. Voor de uitvoering van deze maatregelen zijn door de rijksoverheid financiële middelen beschikbaar gesteld.

Omdat uit eerdere Monitoringsrondes bleek dat op basis van de maatregelen uit het ALU2009 de grenswaarden voor stikstofdioxide in 2015 niet zouden worden gehaald, zijn aanvullende maatregelen opgesteld. Op 3 en 31 oktober 2013 heeft de gemeenteraad het aanvullende maatregelpakket in "Gezonde lucht voor Utrecht, Uitvoeringsprogramma 2013 - 2015" vastgesteld. In dit Uitvoeringsprogramma zijn aanvullende maatregelen opgenomen en is tevens de stand van zaken van de maatregelen uit het ALU 2009 beoordeeld, waarbij verschillende maatregelen zijn gewijzigd of vervangen door andere maatregelen. Op 30 april 2015 heeft de Utrechtse gemeenteraad opnieuw besloten tot een (beperkte) aanpassing van het maatregelenpakket luchtkwaliteit. Daarbij zijn vrijgevallen gelden opnieuw geprogrammeerd voor o.a. extra verschoning van bussen, aanvullende fietsmaatregelen, maatregelen die doorgaand verkeer beperken en overige maatregelen.

Plangebied
In paragraaf 5.6 wordt de luchtkwaliteit in het plangebied toegelicht. Uit deze paragraaf volgt dat het project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Uitvoeringsprogramma.

2.3.17 Plan Gemeentelijke Watertaken 2016 - 2019

Het Plan Gemeentelijke Watertaken beschrijft de invulling van de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Ook de wijze van beheer van oppervlaktewater wordt beschreven. Op basis van de zorgplichten heeft de gemeente op het gebied van water de volgende taken:

  • 1. een veilige inzameling en transport van afvalwater, zonder risico's voor de volksgezondheid en het milieu;
  • 2. het inzamelen en verwerken van hemelwater zonder dat er wateroverlast optreedt;
  • 3. het voorkomen en verminderen van structurele grondwateroverlast;
  • 4. het samen met de waterschappen realiseren van veilig, gezond en aantrekkelijk oppervlaktewater waarlangs het goed wonen, werken en recreëren is.


Plangebied
In paragraaf 5.10 wordt het aspect water toegelicht. De ontwikkeling biedt kansen voor duurzame omgang met hemelwater en klimaatadaptatie. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Plan Gemeentelijke Watertakken

2.3.18 Volksgezondheid 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' (2015)

De nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018' is in 2015 vastgesteld. In deze nota wordt de verbinding gelegd tussen fysieke, sociale en economische vraagstukken, die kansen bieden om bij te dragen aan gezonder wonen, werken en leven in Utrecht. De stad wordt uitgenodigd om initiatief te nemen en samenwerking te zoeken en samen bij te dragen aan een gezonde stad. Er wordt gewerkt aan het bevorderen van gezondheid via gezond duurzaam lokaal voedsel, gezonde leefstijl en gezond gedrag.

Plangebied
In paragraaf 5.13 wordt het aspect gezondheid toegelicht. Uit deze paragraaf blijkt dat het plan bijdraagt aan de doelstellingen van nota 'Bouwen aan een gezonde toekomst 2015-2018'.

2.4 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, archeologie, geluid, bodem, lucht, groen en water.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling, monumenten en cultuurhistorie

Door bevolkingsgroei in de Karolingische periode (ca 750-900 na Chr.) hebben zich op de stroomruggronden van Vleuten-De Meern enkele nederzettingen ontwikkeld. Alleen Vleuten en Haarzuilens zijn top op heden blijven bestaan. Alendorp en Knijfkensdorp zijn in de loop der eeuwen verdwenen, terwijl het dorp De Meern waarschijnlijk pas in de 13e of 14e eeuw als bewoningskern is ontstaan. Wel is door archeologische opgravingen en de vondsten van meerdere schepen de loop van de Limes bekend en de Romeinse legerplaats met een castellum bij het huidige Hoge Woerd, waar omheen ook gewoon werd.

Het dorp Vleuten
Vleuten wordt voor het eerst vermeld in de 12e eeuw in het 'Liber sancti Adalberti en Fontes Egmundenses' (1130-1161 waarin wordt gesproken over een halve hoeve land in de villa Floethen (Flothen). Een tweede vermelding dateert uit 1164 als er sprake is van zeven morgen land gelegen bij Flutene. Pas als in 1224 de kerk van Vleuten wordt genoemd zijn we zeker over het bestaan van een dorp en een parochie. In de loop van de dertiende eeuw wordt de kerk meerdere malen genoemd in stukken met betrekking tot het kapittel van Oud-munster.

Hoe het dorp er in de middeleeuwen heeft uitgezien is niet bekend. Er bestaan geen afbeeldingen of kaarten van voor 1599 en archeologisch onderzoek heeft in de dorpskom nooit plaatsgevonden. De kerk (een rijksmonument met rijksmonumentaal orgel) was het belangrijkste gebouw in het dorp. Het was het enige gebouw dat al vroeg in steen was opgetrokken. De rest van het dorp bestond uit een aantal boerderijen en woonhuizen van handwerkslieden. Vermoedelijk waren al deze huizen opgebouwd uit hout, tot in de zestiende eeuw. Pas daarna verrezen de eerste bakstenen woonhuizen en in de loop van de 17e en 18e eeuw werd net als in de rest van Nederland baksteen het belangrijkste bouwmateriaal. De grond waarop de huizen stonden was vaak in bezit van de adel of een kerkelijke instelling. Zo staan aan Dorpsstraat 1-3 de 17e eeuwse de zogenaamde broederschapshuizen (rijksmonument), woonhuisjes voor de armen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0002.jpg"
Afbeelding 2: Gezicht op het dorp Vleuten, 1756, D. van der Burg (HUA).

Op de kadastrale minuutkaart uit 1832 is te zien dat er langs de kruising Dorpsstraat/Schoolstraat gebouwen, o.a. woonhuizen en boerderijen, stonden. Deze bebouwing is in de loop van de negentiende eeuw en twintigste eeuw, in de jaren zestig, gesloopt. Op deze plek ligt nu het Dorpsplein met grote uitbreidingen van het voormalig gemeentehuis met parkeerplaatsen en een plein met bomen. Op historische foto's is goed te zien dat hier vroeger o.a. een boerderij met bijgebouw en boerenerf en meerdere woonhuizen lagen.

Het huidige dorpsplein ligt in de dorpskom van Vleuten. Het is dan ook te verwachten dat bij graafwerkzaamheden hier kan worden gestuit op archeologische resten van oude woonhuizen, van boerderijen en woningen, of mogelijke oudere bebouwing uit de middeleeuwen. Onder andere boerderij Ken U zelf die is gesloopt stond bij de kruising van Dorpsstraat en Schoolstraat. Maar ook andere woonhuizen uit de 18e en 19e eeuw stonden hier. In 1898 en 1910 is de dorpskern getroffen door branden, toch heeft dit niet geleid tot herinrichtingen van het centrum. Wel werden de afgebrande panden herbouwd.

Het dorpsplein is in de jaren '70 opnieuw ingericht vanwege bevolkingsgroei en de wens tot modernisering van het oude dorpscentrum, waardoor op deze plek vrijwel alle bebouwing is gesloopt om ruimte te maken voor uitbreidingen van het gemeentehuis en een groot, ruim opgezet dorpsplein. Er was een plein met bronzen beeld en een rechthoekige vijver, en grote uitbreidingen van het voormalige gemeentehuis (gerealiseerd begin jaren 90) aan Dorpsstraat 9. Grote delen van dit plein zijn in de loop der tijd opgeofferd voor parkeervoorzieningen. Dorpsstraat 9 is geen monument, maar is wel van cultuurhistorische betekenis voor Vleuten, als overblijfsel van lokaal bestuur van het dorp, en met architectuurhistorische waarde als een pand van sobere maar statige 19e eeuwse architectuur. Het pand huisvest tegenwoordig een restaurant. Ook de huidige bomen op het plein zullen uit de jaren 1970-1990 stammen. Deze bomen geven de ruimte een groen karakter.

De moderne bebouwing van de uitbreidingen van het wijkservicecentrum heeft geen cultuurhistorische waarde.

3.2.2 Structuurbepalende elementen

Het plangebied ligt centraal in de wijk Vleuten. Het dorpsplein maakt deel uit van het centrum van Vleuten. Ten oosten en zuidoosten van het plangebied zijn diverse winkels gevestigd. Bij het dorpsplein komen de Schoolstraat, Dorpsstraat en de Hindersteinlaan bij elkaar. Deze wegen leiden naar belangrijke stedelijke wegen die het plangebied verbinden met andere wijken in Utrecht en de uitvalswegen. Ten zuiden van het plangebied loopt de Vleutense Wetering, deze is gevormd door een deel van de oude loop van de rivier de Rijn. In de directe omgeving van het plangebied, ten noorden, westen en zuiden, staan woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Structuurbepalende elementen

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Het plangebied bestaat uit het dorpsplein van Vleuten en de directe omgeving. Het wijkservicecentrum ligt midden op het plein, dat grotendeels is verhard met parkeervoorzieningen en omgeven is door bomen. Op het plein ligt ook een jeu-de-boulesbaan. Achter het Wijkservicecentrum ligt een gazon.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Aan de Dorpsstraat wordt een gezondheidscentrum ontwikkeld van in totaal 1500 m2 bvo. Dit gezondheidscentrum is voor de eerstelijns gezondheidszorg, huisartsen, apotheek, fysiotherapie en ondersteunende activiteiten.

Aan de Dorpsstraat wordt ook een kavel gerealiseerd voor een vrijstaande woning.

Daarnaast is aan de Nieuwe Vaart een bouwvlak opgenomen voor maximaal 8 woningen (appartementen of grondgebonden woningen). De locatie zal in de vorm van een collectief particulier opdrachtgeverschap in de markt worden gezet. Tenslotte wordt de huidige functie van het kantoor ( 210 m² bvo) opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit is een reeds bestaande functie.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

Visie
De omgeving van het Dorpsplein en Wijkservicecentrum is onderdeel van het Centrumplan Vleuten (2005). In dit plan is een nieuwe inrichting van de openbare ruimte voorgesteld en enkele nieuwbouwontwikkelingen. Rondom het Wijkservicecentrum waren nieuwe woningen voorzien. In de afgelopen jaren zijn grote delen van het Centrumplan uitgevoerd. Als laatste wordt nu invulling gegeven aan de omgeving van het Wijkservicecentrum.

Aan de Dorpsstraat en Nieuwe Vaart worden een gezondheidscentrum en woningen gerealiseerd. Er wordt ingezet op een compact voorzieningencluster aan het Dorpsplein en versterking van de bestaande stedenbouwkundige structuren van Dorpsstraat en Nieuwe Vaart.

Het plein wordt heringericht en beter bruikbaar gemaakt voor verblijf. Daarnaast worden parkeerplaatsen overzichtelijker en efficiënter ingepast waardoor de parkeerdruk langs de Nieuwe Vaart zal verminderen.

Stedenbouwkundige uitgangspunten
Ruimtelijk

Wijkservicecentrum en Gezondheidscentrum
Van het Wijkservicecentrum wordt de zuidelijke vleugel gesloopt. Het gebouw krijgt aan deze kant een nieuwe gevel in samenhang met de te behouden delen. Het gezondheidscentrum komt ten zuiden hiervan, waardoor een compact voorzieningencluster ontstaat. Het gezondheidscentrum heeft een bouwhoogte van twee bouwlagen met een plat dak en presenteert zich uitnodigend naar de Dorpsstraat en het vernieuwde plein. Zowel aan de Dorpsstraat als aan het plein komt een ingang. Bomen en groen aan de Dorpsstraat blijven zoveel mogelijk behouden en het voormalig Raadhuis blijft prominent zichtbaar.

Dorpsstraat
Aan de Dorpsstraat wordt de historische lintstructuur versterkt. Tussen de woning nummer 11 en het voormalig Raadhuis is ruimte voor één vrijstaande woning met een maximale hoogte van 2 bouwlagen met kap. Uitgangspunt is dat de bestaande beeldbepalende witte paardenkastanje behouden blijft.

Nieuwe Vaart
Aan de Nieuwe Vaart wordt aangesloten op de bebouwingsstructuur van de aangrenzende wijk. Hier is ruimte voor een kleinschalig appartementengebouw (circa 6 tot 8 woningen) of enkele grondgebonden woningen (circa 4). De nieuwe bebouwing krijgt twee bouwlagen met kap. In geval van een appartementengebouw is er aan de achterzijde ruimte voor een ondergeschikt volume van maximaal 1 bouwlaag met kap. De nieuwe woningen oriënteren zich zowel op de Nieuwe Vaart als op het Dorpsplein en vormen zo de overgang van woonwijk naar dorpscentrum. Naast de nieuwe woningen komt een speelplek voor de buurt.

Het achterliggende terrein is gedeeld eigendom. Hier is ruimte voor parkeren voor de woningen aan de Nieuwe Vaart en voor logistieke zaken en fietsparkeren ten behoeve van het wijkservicecentrum en gezondheidscentrum. Ook wordt het perceel bij het accountantskantoor (Nieuwe Vaart 2) aan deze kant vergroot voor het parkeren op eigen terrein. Zo wordt de parkeerdruk aan de Nieuwe Vaart verminderd. De toegang van het gezamenlijke terrein ligt aan de Nieuwe Vaart.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied.


Langzaam verkeer
Het Dorpsplein in Vleuten wordt ontsloten door de Dorpsstraat, Schoolstraat en Hindersteinlaan. Op een deel van deze wegen zijn fietsstrookmarkeringen aangelegd. Deze wegen zijn onderdeel van een veel gebruikte fietsroute. Deze route wordt vaak gebruikt door scholieren en door bewoners die de volgende bestemmingen hebben: Winkelcentrum Vleuten en Wijkservicecentrum Vleuten-De Meern, Torenplein School en Wilibrordschool. Het is dus essentieel om de kwaliteit en veiligheid van deze fietsroute te waarborgen. Er worden op het Dorpsplein circa 36 extra fietsparkeerplaatsen aangelegd.


Het Dorpsplein is momenteel zeer goed toegankelijk voor voetgangers. Er zijn brede voetpaden die leiden naar de voorzieningen in het gebied. Daarom zullen er geen extra maatregelen voor voetgangers gerealiseerd worden. De openbare ruimte voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid van gemeente Utrecht.


Openbaar vervoer
De openbare vervoersvoorzieningen liggen binnen het plangebied. Aan de Dorpsstraat ligt de dichtstbijzijnde bushalte. Hier halteert buslijn 127 (Leidsche Rijn en Kockengen). Aan de Hindersteinlaan liggen ook bushaltes, hier halteert buslijn 126 (Vleuten NS).


Auto
Het Dorpsplein wordt ontsloten door de Dorpsstraat, Schoolstraat en Hindersteinlaan. Deze wegen zijn de belangrijkste ontsluitingswegen in Vleuten; de Dorpstraat gaat richting Harmelen, de Schoolstraat richting Maarssen en de Hindersteinlaan is een belangrijke route voor De Meern en Leidsche Rijn. Ten noorden van het Dorpsplein ligt de Nieuwe Vaart. Dit is een veel gebruikte autoroute voor bewoners in de woonwijk, ten noorden van het plangebied. De toegang naar het parkeren van het toekomstige gezondheidscentrum vindt onder andere plaats aan de zijde van de Nieuwe Vaart. Overige autoparkeerplaatsen bevinden zich op de Dorpsstraat en de Schoolstraat, deze zijn langs de weg gesitueerd.


Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 8 appartementen, 1 vrijstaande woning en maximaal 1500 m² voorzieningen (gezondheidscentrum) mogelijk gemaakt. Op basis van het autobezit worden hiervoor kencijfers gehanteerd uit publicatie 317 van het CROW ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De CROW kencijfers vormen de basis voor de Utrechtse normen voor fiets- en autoparkeerbeleid. Daar waar nodig is aanvullend onderzoek verricht om de CROW kencijfers toe te kunnen passen op de Utrechtse situatie. Het gebied is te categoriseren als stedelijk, gelegen in de schil van een centrum. Dit is conform de nota Stallen en Parkeren, 2013. Voor de woningen worden de categorieën 'koop etage, duur segment' en 'koop, vrijstaand' aangehouden. De verkeersgeneratie voor de woningen en gezondheidscentrum komt daarmee op ca. 391 motorvoertuigbewegingen per etmaal/werkdag. Volgens de tellingen die op de Schoolstraat zijn gedaan is de verkeersgeneratie in dit gebied gemiddeld tot laag. Zo laag dat de toekomstige verkeerstoename goed afgewikkeld kan worden op het bestaande wegennet.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

Dorpsplein
De Nieuwe Vaart wordt ingericht als woonstraat met langsparkeren. Parallel hieraan wordt een groot aantal parkeerplaatsen aangelegd in een parkeerstraat. Het straatprofiel schuift iets op. Het trottoir aan de zuidzijde is verplaatst naar de de straat. Voor de overige auto’s is ruimte op het plein. Het plein wordt niet speciaal ingericht als parkeerplaats; het Dorpsplein wordt een plein waarop ook auto’s kunnen parkeren. De markering van de plaatsen gebeurt subtiel met verschillende bestratingspatronen en steenkleuren, zodat het plein zonder auto’s ook voor andere activiteiten kan worden gebruikt.

Een aantal bomen zal gekapt moeten worden voor de nieuwbouw en om nieuwe inritten naar de parkeerplaatsen te kunnen maken. Wel kunnen er door de efficiëntere indeling enkele nieuwe bomen worden bijgeplant (zie paragraaf 5.9).

De speelplaats blijft en wordt een veilig plekje voor de kleinste kinderen. Op het tijdelijke voetbalveldje zal worden gebouwd. En voor die bebouwing wordt mogelijk op het achterterrein een parkeerplaats aangelegd. In het binnengebied is het mogelijk parkeren aan te leggen, daarmee wordt in de parkeerbehoefte van de nieuwbouw aan de Nieuwe Vaart en van het accountantskantoor voorzien.

Het is de ambitie om het Dorpsplein her- in te richten, gelijk aan het plein aan de overzijde van de Schoolstraat. Het is tezamen het middelpunt van Vleuten. Het Torenplein is een parkje, terwijl het Dorpsplein een gebruiksplein is.

In materialisatie wordt aangesloten op de recent heringerichte omgeving. Het doorgaande profiel van de straten is belangrijk voor de identiteit van Vleuten. Ook de Nieuwe Vaart wordt ingericht met enkel langsparkeren.

4.2.3 Parkeren

Gezondheidscentrum
Na de herinrichting van het openbaar gebied is er een parkeercapaciteit van 72 parkeerplaatsen (er worden 10 extra parkeerplaatsen gerealiseerd ten opzichte van de bestaande situatie).

Voor het centrum van Vleuten is een parkeerdrukmeting uitgevoerd. De huidige bezetting is gemeten op een viertal momenten door de week. Het drukste moment van de week is woensdagmiddag. Uitgaande van een maximale bezetting van 80% zoals door de CROW wordt gehanteerd, zijn er op het drukste moment in het onderzoeksgebied (Dorpsstraat gedeeltelijk, Dorpsplein, Schoolstraat gedeeltelijk en Nieuwe Vaart gedeeltelijk) 20 parkeerplaatsen beschikbaar (zie tabel 1 rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0004.png"

Tabel 1. Parkeercapaciteit omgeving Wijkcentrum Vleuten

Voor een gezondheidscentrum geldt volgens de Nota Stallen en Parkeren voor de functie "arts/maatschap/therapeut/consultatiebureau" in het gebied C1 een minimale norm van 0,9. Uitgaande van 25 behandelkamers is er een behoefte van 22,5 parkeerplaatsen. Voor een apotheek geldt volgens de Nota Stallen en Parkeren de norm van minimaal 2,3 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Uitgaande van maximaal 250 m² is er een behoefte van 6 parkeerplaatsen. In totaal dus 28 parkeerplaatsen (zie tabel 2 rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0005.png"
Tabel 2. Parkeerbehoefte Gezondheidscentrum

Verrekend met de beschikbare plaatsen op het meest kritische moment zijn er 9 tot 26 parkeerplaatsen nodig (zie tabel 3 rood omcirkeld). Uitgaande van de minimum norm is dus sprake van 9 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0006.png"
Tabel 3. Parkeerbalans

Er worden 10 extra parkeerplaatsen gerealiseerd in vergelijking met de huidige situatie. Daarmee is de parkeerbelasting op het meest kritische moment (woensdagmiddag) iets onder de gemiddelde norm gelegen zoals die door Utrecht wordt gehanteerd.

Overige functies

De toekomstige bewoners van de 8 appartementen en de vrijstaande woning kunnen parkeren op eigen terrein. Ook zal het huidige accountantskantoor aan de Nieuwe Vaart circa 8 parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers op eigen terrein realiseren.

Functie   Normgrondslag   min   max   Gemiddeld  
Woning 80 tot 130m2 bvo   Per woning   1,35   1,60   1,475  
Kantoor   100 m2 bvo   0,80   1,40   1,10  

(Nota Parkeernormen fiets en auto, gemeente Utrecht, 2013)


- Woningen: 8 appartementen + 1 vrij staande woning = 9 x 1,35 = 12 parkeerplaatsen afgerond

- Kantoor: circa 100 m2 x 0,80 = 1 parkeerplek afgerond (er is een afspraak gemaakt met het huidige accountantskantoor aan de Nieuwe Vaart om ca. 8 parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers ook op eigen terrein te gaan realiseren. Dat is ruim voldoende.

De conclusie is dat er voldoende extra parkeerplaatsen in het gebied worden gerealiseerd conform de Nota Stallen en Parkeren. Daarnaast is van belang dat de huidige parkeerbelasting zich concentreert op de Nieuwe Vaart. Op het Dorpsplein en Dorpsstraat zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. Met de realisatie van het gezondheidscentrum aan de Dorpsstraat zullen vooral het Dorpsplein en Dorpsstraat een hogere belasting krijgen. De verkeersbelasting wordt daarmee gelijkmatiger verdeeld en gecompenseerd.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit(en) staat(n) vermeld in lijst D van de bijlage Besluit m.e.r., waarvoor een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden.

Conclusie
De in het plan opgenomen activiteiten overschrijdt niet voor deze categorie geldende drempelwaarde uit het Besluit-m.e.r. (in casu D 11.2, “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”). Het bestemmingsplan Dorpsplein Vleuten is te beschouwen als het ruimtelijke plan dat in de aanleg van het stedelijke ontwikkelingsproject voorziet. Aangezien de geplande ontwikkeling onder de drempelwaarde blijft (minder dan 2.000 woningen en minder dan 200.000 m² aan bedrijfsoppervlakte) is sprake een vormvrije m.e.r.-beoordeling

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie Bijlage 1 ) blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht bij de uitvoering van het plan. Daarom heeft het college besloten dat voor het bestemmingsplan Dorpsplein Vleuten geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De conclusie is dat deze ontwikkeling volop kansen biedt voor een verbetering van de milieusituatie. Na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is het bestemmingsplan op onderdelen aangepast. Zo is het bouwvlak van de vrijstaande woning verplaatst en is het bouwvlak van de bestemming Maatschappelijk iets vergroot. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de vormvrije mer-beoordeling. De conclusies uit de Vormvrije mer-beoordeling blijven onveranderd.

5.3 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening worden beschouwd zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" (o.a. woningen en scholen). De regels van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De normen uit die wet zijn onder andere van toepassing bij het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

De Wet geluidhinder is niet van toepassing bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt. Wel dienen deze aspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd en afgewogen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB.

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke Geluidnota Utrecht 2014-2018, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden zijn:

  • iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • de woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel;
  • de buitenruimte is bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijnde.

Plansituatie
Het plangebied ligt midden in een 30 km/u gebied. De meest nabijgelegen wegen met een wettelijke maximum snelheid van 50 km/u of meer liggen op meer dan 350 meter waardoor het plangebied niet binnen een wettelijke zone voor wegverkeer ligt. De geplande geluidsgevoelige bestemmingen zijn verder niet gelegen binnen de invloedssfeer van spoor of industrieterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het geluid afkomstig van de relevante 30 km/u wegen in de omgeving onderzocht. Het akoestisch onderzoek staat in bijlage 2.

Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidsbelasting op de gevels maximaal 54 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder wordt daarmee overschreden. De berekende waarden zijn echter nog binnen de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Elke woning beschikt over een luwe gevel waar de voorkeursgrenswaarde wel wordt gerespecteerd. Hiermee kan vanuit het aspect geluid worden geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Geluidhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

Terras
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een woning naast een restaurant mogelijk. Uit het akoestisch onderzoek naar stemgeluid, zie bijlage 3, blijkt dat een volledige benutting van het terras leidt tot een waarde van 55 dB(A). Als eerste wordt gekeken naar de richtwaarde; afhankelijk van rustige woonwijk of gemengd gebied/woonwijk in stad is dat respectievelijk 45 dB(A) of 50 dB(A) etmaalwaarde1. Het onderzoeksgebeid is gelegen in het centrum van Vleuten en daarvoor is een waarde van 50 dB(A) voor bedrijfsmatig geluid passend. Deze waarde is gelijk aan de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit. Daarvan wordt nu juist gesteld dat rigide toepassing ervan het onmogelijk maakt om een terras in gebruik te hebben. Er zal dus op voorhand een hoger niveau als aanvaardbaar moeten worden gesteld als de aanleg van een terras mogelijk wordt gemaakt. Omdat het gemeentelijk geluidbeleid hier geen regels voor geeft, zal per geval een afweging moeten worden gemaakt. Wel kan de aard van de omgeving (druk of rustig), of zoals in dit geval in een centrumgebied, daarbij op vergelijkbare wijze een rol spelen.


Bij de bepaling welk niveau nog als acceptabel kan worden beschouwd, moet als aanvullende voorwaarde ook naar het binnenniveau in de woningen worden gekeken. De grenswaarde van het Activiteitenbesluit is 35 dB(A). De basisgeluidsisolatie cf. het Bouwbesluit bedraagt 20 dB. Daaruit volgt dat een geluidsbelasting van 55 dB(A) aan stemgeluid in ieder geval te motiveren is. Deze waarde is dus aanvaardbaar voor een centrumgebied.

Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn andere relevante geluidsbronnen zoals 30 km/u wegen en stemgeluid van een terras wel onderzocht. Uit de berekeningen volgt dat er sprake is van een acceptabele geluidsbelasting.

5.4 Geur

Kader
Bepaalde bedrijven kunnen geurhinder veroorzaken. Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkeling van gevoelige bebouwing (met name wonen). Dit soort bedrijven bevindt zich niet binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan. Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld. Daarnaast kan de mestopslag bij agrarische bedrijven geurhinder veroorzaken. Door een geschikte locatie van de mestopslag te bepalen, is een deel van de hinder te voorkomen. Echter bij grotere bedrijven is voldoende afstand ten opzichte van woningen van derden noodzakelijk. Dit wordt geregeld in de bestemmingsplanregels.

Plansituatie
Binnen het plangebied zijn geen geurbelastende bedrijven aanwezig.

Conclusie
Industriële geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in ruimtelijke plannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd.

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten wordt voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot risicobedrijven en transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en tevens kunnen er op grond van die besluiten beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Het lokale wegverkeer van gevaarlijke stoffen mag volgens de gemeentelijk vastgestelde routeringsverordening uitsluitend plaatsvinden over enkele aangewezen wegen. Andere wegen mogen voor de bevoorrading van een aantal bedrijven slechts gebruikt worden indien daar een ontheffing voor verleend is.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevalslocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden als gevolg van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten. Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en waterwegen
De spoorlijn Utrecht – Woerden bevindt zich op ca. 400 meter van het plangebied. De spoorlijn maakt geen deel uit van het basisnet. Dit betekent dat er voor deze spoorlijn geen risicoruimte wordt opgenomen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, en dat in verband met het berekenen van het groepsrisico uitgegaan kan worden van nul transporten. De consequentie hiervan is dat er geen enkele PR contour bestaat, geen plasbrandaandachtsgebied is en dat het groepsrisico gelijk is aan nul. Nadere beschouwing is niet nodig.

Andere basisnet transportassen liggen alle op zeer grote afstand (meer dan een kilometer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.

Ter plaatse van de planlocatie bevindt zich geen aangewezen route voor het lokale transport. Ook vinden geen transporten plaats waarvoor ontheffingen zijn verleend. Vanwege het lokale transport is er dus geen plaatsgebonden risico (PR contour) en bestaat er geen groepsrisico (GR contour). Nadere beschouwing is niet nodig.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die van invloed zijn op het plangebied.

Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.

Overige bedrijven met een veiligheidsafstand buiten de inrichtingsgrens
In of nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijven met dergelijke veiligheidsafstanden.

Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanwege de externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plansituatie
De luchtberekeningen zijn uitgevoerd voor de Dorpsstraat en Schoolstraat. Voor de onderzochte straten geldt dat er geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). De maximaal berekende concentratie NO2 bedraagt 18,9 µg/m3 in 2018 en 12,7 µg/m3 in 2028. Ook voor fijn stof (PM10 en PM2,5) wordt voldaan aan de normen. In bijlage 4 staat het rapport over luchtkwaliteit.

Conclusie
De uitgevoerde berekeningen laten zien dat het project niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden na uitvoering van het project en in de toekomst. Hiermee voldoet het project aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid, onder a van de Wet milieubeheer. Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om het bestemmingsplan Dorpsplein, Vleuten vast te stellen. 

5.7 Bodem

Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Bodembescherming
    Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  • Bodemsanering
    Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Bodembeheer
    Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.


Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
In het Centrumgebied Vleuten staan momenteel gebouwen voor maatschappelijke doeleinden. Het onbebouwde deel van het gebied is in gebruik als parkeerterrein en openbaar groen. Er zijn in en bij het plangebied enkele voormalige bedrijfsactiviteiten (benzinestation, garagebedrijf), ondergrondse tanks bekend en gedempte sloten aanwezig.

In 2018 is bodemonderzoek verricht (NIPA Milieutechniek BV, Diverse onderzoeken Dorpsplein te Vleuten, rapportnummer 16548, zie bijlage 5). Uit het bodemonderzoek blijkt dat de locatie licht verontreinigd is met zware metalen, PAK, olie en PCB. In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehaltes aan barium aanwezig. Er is geen asbest aangetroffen. De resultaten komen overeen met een bodemonderzoek uit 2000. Op basis van het onderzoek zijn geen belemmeringen aanwezig voor toekomstig gebruik. Het bodemonderzoek kan gebruikt worden voor een omgevingsvergunning.

In de Nota Bodembeheer 2017-2027 is het gebied ingedeeld in de bodemkwaliteitsklasse wonen, voor zowel de ontgravingskwaliteit op onverdachte terreindelen als de toepassingseis.

Bij grondverzet moet rekening gehouden worden met het feit dat de vrijkomende grond niet geschikt is voor onbeperkt hergebruik en dat er dus meerkosten zijn voor afvoer van grond. Omdat er sloop plaats vindt is het verstandig om na sloop van het gebouw bodemonderzoek te verrichten en hierbij tevens aandacht te geven aan gedempte sloten. Er is in directe omgeving geen (omvangrijke) grondwaterverontreiniging, maar wel een restverontreiniging met minerale olie in grond en grondwater.

De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft. Het plangebied bevindt zich juist ten westen van gebieden met archeologische waarde, ruim ten westen van het drinkwaterwingebied Leidsche Rijn en in een gebied dat minder gevoelig is voor zettingen. Er zijn in de directe omgeving verder geen bodemenergiesystemen bekend, die eventueel ondergronds gebruik kunnen beperken.

Conclusie
Met in achtneming van bovenstaande voorwaarden voor onderzoek na sloop van het gebouw bij grondwerkzaamheden (ontwikkelingen) vormt de bodem geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.8 Natuurbescherming

Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:

  • 1. of er beschermde soorten voorkomen in het plangebied;
  • 2. of er verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming worden overtreden;
  • 3. of er vrijstellingen gelden of dat er een ontheffing nodig is.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).

Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm). Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).

Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).

Plansituatie
Beschermde dier- en plantensoorten
In 2017 is onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied, zie 6. Daarbij is vastgesteld dat met de sloop en herontwikkeling van het zuidelijk deel van het Wijkservicecentrum geen verbodsbepalingen worden overtreden. Bij het noordelijk deel van het Wijkservicecentrum kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen niet worden uitgesloten. Dit deel van het Wijkservicecentrum blijft behouden. Het plangebied heeft geen betekenis voor andere beschermde soorten dier- en plantensoorten. Deze zijn niet aangetroffen in het plangebied.

De sloop van het deel van het Wijkservicecentrum Vleuten wordt uitgevoerd onder de ontheffing 'Diervriendelijk bouwen'. Deze ontheffing is in april 2017 verleend door het Ministerie van EZ en is van toepassing op alle gemeentelijke gebouwen (zie 7). In de ontheffing zijn voorschriften opgenomen voor de sloop, die als doel hebben het doden en verwonden van beschermde dieren te voorkomen. Voor nieuwbouwprojecten geldt het principe natuurinclusief bouwen: in gebouwen worden verblijfplaatsen van beschermde soorten geïntegreerd. De soorten waar het om gaat zijn gewone dwergvleermuis, gierzwaluw en huismus. De maatregelen en nadere onderbouwing zijn vastgelegd in het Soortenmanagementplan 'De Utrechtse aanpak diervriendelijk bouwen - Gierzwaluw, huismus en gewone dwergvleermuis in de gemeente Utrecht'.

Opgave Natuurinclusief bouwen
Voor nieuwbouwprojecten geldt de opgave dat verblijfplaatsen in het ontwerp opgenomen moeten worden. Het type en aantal verblijfplaatsen is afhankelijk van de aard van het project, waarbij in eerste instantie sprake is van overcompensatie (zie Soortenmanagementplan). In het project Wijkservicecentrum wordt het zuidelijk deel gesloopt en wordt er een nieuwe gevel gerealiseerd. Gelet op de ligging en de aard van de bebouwing moeten minimaal 10 paarverblijven gewone dwergvleermuis worden gerealiseerd.

Dit kan gerealiseerd worden met 10 kleinere inbouwkasten, een ruimte in de spouwmuur, of 10 losse kasten aan de buitenkant van het gebouw. Ook kunnen door het toepassen van 10 open stootvoegen de paarverblijven gerealiseerd worden. Dit betreft een minimum opgave. Realisatie van meer verblijfplaatsen heeft sterk de voorkeur. Een voorwaardelijke verplichting is niet nodig omdat de gemeente beschikking heeft over de gronden waar deze maatregel wordt toegepast.

Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante effecten’ op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning (Wnbvergunning).

In 2009 werd afgesproken het stikstofprobleem ‘programmatisch’ te gaan aanpakken. Dit heeft geleid tot ‘Programma Aanpak Stikstof’ (PAS), dat sinds 1 juli 2015 van kracht is. Het PAS maakt gebruik van het rekeninstrument AERIUS. Met het PAS wordt ontwikkelingsruimte beschikbaar gesteld voor nieuwe economische ontwikkelingen (projecten). Tegelijkertijd worden met het PAS maatregelen vastgesteld, waarmee geborgd wordt dat de natuurlijke kenmerken van de natuurgebieden niet worden aangetast.

Het PAS omvat hiertoe een passende beoordeling. Met de komst van het PAS is AERIUS Calculator het rekeninstrument waarmee de stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd moet worden. Voor projecten geldt dat afhankelijk van het effect dat wordt veroorzaakt een vergunning of melding noodzakelijk kan zijn. Wanneer het effect groter is dan 1 mol/ha/jaar (grenswaarde) dient een vergunningaanvraag gedaan te worden. Bij een effect kleiner of gelijk aan 1 mol/ha/jaar (grenswaarde) volstaat een ‘melding’ in het kader van het PAS. Bij een effect kleiner of gelijk aan 0,05 mol/ha/jaar is geen vergunning of melding nodig.

Voor het plangebied is een onderzoek (zie bijlage 8) uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meeste nabije Natura 2000-gebieden zijn:

  • Oostelijke Vechtplassen (circa 5 km noordoostelijk)
  • Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (circa 11 km noordwestelijk)
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (circa 17 km zuidwestelijk)
  • Uiterwaarden Lek (circa 14 km zuidelijk)


Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkelingen in het plangebied op omliggende Natura-2000 gebieden een depositiebijdrage heeft van < 0,05 mol/ha/jr. Dit betekent dat het plan conform de PAS systematiek meldings- en vergunningsvrij is.

Nationaal Natuur Netwerk (voormalige EHS) en Groene Contour
Het plangebied ligt buiten Natuurnetwerk Nederland (NNN). Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.

Conclusie
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De ontwikkeling biedt kansen voor natuurinclusief bouwen.

5.9 Bomen

In het plangebied is in juli 2016 door bomeninventarisatiebureau Pius Floris een bomeninventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 9. Er staan 62 bomen binnen het plangebied. De bomen hebben een goede kwaliteit, enkele kastanjes hebben een matige tot slechte kwaliteit vanwege kastanjebloedingsziekte. De boomsoorten die voorkomen zijn vooral plataan, haagbeuk en paardenkastanje. De stamdiameter van de bomen is van 10 cm tot 60 cm. De conditie van de bomen is matig tot goed.

De bestaande bomen zijn zoveel als mogelijk ingepast. Er zullen als gevolg van de nieuwe gebouwen en een aantal noodzakelijk inritten 15 bomen moeten worden geveld. Deze bomen zijn allen velvergunningsplichtig gesteld. Twee bomen zijn verplantbaar op grond van bovengrondse waarneming. Het betreft een haagbeuk (boomnr. 4) en een glansmispel (boomnr. 1217809). Nader onderzoek zal uitwijzen of de bomen inderdaad verplantbaar zijn. Er zullen 8 nieuwe bomen van de 1e grootte worden teruggeplant in het plangebied van het bestemmingsplan. De overige 7 bomen zullen buiten het plangebied worden gecompenseerd. De boomsoorten zullen moeten passen binnen het bomenbeleidsplan en de bestaande boomstructuur en zijn nader te bepalen in de volgende planfase. Bij de bestaande bomenrij langs de Nieuwe Vaart en de parkeerstraat zal de bandenlijn van de nieuwe parkeerplaatsen op dezelfde lijn liggen als de huidige bandenlijn. De parkeerplaatsen liggen iets verdiept, er mogen geen boomwortels beschadigd worden bij de aanleg. Onder de aangrenzende parkeerplaatsen zal bomengranulaat worden aangebracht om de groeiruimte voor deze bomen te verbeteren. De nieuwe bomen zullen op voldoende afstand van kabels en leidingen worden geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0007.png"

Afbeelding 4: De 15 bomen die geveld worden zijn aangegeven met rode cirkels

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 5: Wellicht verplantbare bomen

In de APV is de verplichting opgenomen dat elke te kappen boom moet worden gecompenseerd en als dat niet mogelijk is over te gaan tot financiële compensatie. Zeven bomen worden in het plangebied gecompenseerd. De insteek is om de overige 7 bomen in het centrumgebied Vleuten te compenseren, bijvoorbeeld aan de Hindersteinlaan en de twee groene ruimtes aan Torenpleinkerk. Daarnaast zijn er ook nog financiële middelen beschikbaar om in het uiterste geval over te gaan tot financiële compensatie. De inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht, mocht een goede inpassing in het centrumgebied Vleuten niet mogelijk zijn. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee aangetoond.

5.10 Water

Kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro moet in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf moet uiteengezet worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Plansituatie
De gemeente Utrecht en het waterschap HDSR willen de herontwikkeling van de planlocatie optimaal gebruiken om de kansen voor een duurzame omgang met het hemelwater én de mogelijkheden voor klimaatadaptatie te benutten. In de verdere uitwerking van het plan worden de volgende kansrijke maatregelen verder onderzocht en uitgewerkt:

- hemelwater vasthouden op een groen dak en infiltreren via wadi's en halfverharding.

- hemelwater niet vasthouden in het plangebied en afvoeren naar het riool en oppervlaktewater.

Voor deze extra afvoer moet dan extra oppervlaktewater aan worden gelegd als waterberging om zo de versnelde afvoer te compenseren.

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Vanuit de bodemsamenstelling en grondwaterstand is ondergrondse infiltratie niet haalbaar. Het nieuwe gezondheidscentrum wordt voorzien van een groen dak, waardoor hemelwater eerst wordt opgevangen, waarna het wordt afgevoerd naar een infiltratievoorziening (wadi) of hemelwaterstelsel. Groene daken worden voor 60% verhard gezien en 40% onverhard. Tenzij aangetoond kan worden dat de daken 45 mm water kunnen bergen. Dan zijn de daken volledig onverhard. Bij het berekenen van de bergingscapaciteit voor een groen dak en/of een infiltratievoorziening (wadi) is de minimale ontwerpvoorwaarde 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak. Dit komt neer op het realiseren van een bergingscapaciteit van (0,045 x 612) = minimaal 28 m3. Deze waterberging is te realiseren door een groen dak en infiltratievoorziening (wadi) aan te leggen.

De ruimtelijke ontwikkeling is klimaat adaptief indien minimaal 570 m3 (0,045 x 12700) water wordt geborgen.

De volledige waterparagraaf is opgenomen in bijlage 10. In dit bestemmingsplan zijn alle bestemmingen (zoals de bestemmingen Verkeer en Verblijfsgebied, Gemengd en Wonen) mede bestemd voor water of waterberging. Het bestemmingsplan biedt meer dan voldoende mogelijkheden om watercompensatie te realiseren. Daarnaast wordt in de uitvoering rekening gehouden met de maatregelen in verband met klimaatontwikkelingen (klimaatadaptie). Er wordt een groen dak gerealiseerd op het gezondheidscentrum. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De ontwikkeling biedt kansen voor duurzame omgang met hemelwater en klimaatadaptatie.

5.11 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied en conclusie 
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart grotendeels in een gebied met een archeologische verwachting (groen op de waardenkaart), zie afbeelding 6. Voor deze zone geldt een archeologie vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld.

Een kleine strook in het zuidelijkste gedeelte van het plangebied heeft een hoge archeologische waarde. Voor deze zone geldt een archeologie vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0010.png"

Afbeelding 6: Het plangebied (met zwarte lijn aangegeven) op de gemeentelijke archeologische waardenkaart

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.

5.12 Kabels en leidingen

Uit afbeelding 7 blijkt dat er geen planologisch relevante leidingen aanwezig zijn in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0011.jpg"

Afbeelding 7: Kabels en leidingen

5.13 Gezondheid

Vanuit een gezondheidsperspectief is een levendig dorpsplein belangrijk, dit draagt bij aan ontmoeting en sociale cohesie in de wijk. Een aantrekkelijk dorpsplein kan ervoor zorgen dat mensen gemakkelijker een rondje door de wijk lopen. Goede en duidelijke looproutes zijn daarvoor belangrijk. Op dit moment wordt het dorpsplein in Vleuten vooral gebruikt als parkeerplek en als route door de wijk, hier liggen dus kansen voor verbetering.

Deze ontwikkeling zorgt voor meer levendigheid op het plein en bij de daarbij aangrenzende omgeving. Daarnaast zorgt de komst van het nieuwe gezondheidscentrum ervoor dat het wijkservice centrum niet meer een losstaande voorziening is in de wijk. Een gezondheidsvoorziening zoals een breed gezondheidscentrum, met huisarts, apotheek en fysiotherapeut, dichtbij bewoners in de wijk is een goede ontwikkeling. Doordat mensen steeds langer thuis wonen is toegankelijke en bereikbare zorg nu en in de toekomst erg belangrijk.

De planontwikkeling zorgt ervoor dat groen in de wijk in de vorm van bomen gaat verdwijnen. Groen heeft een positief effect op de gezondheid van mensen. Groen zorgt voor ruimte om te spelen, te recreëren en om water op te vangen. Het toevoegen van groen in het plangebied zou een positieve bijdrage leveren aan deze ontwikkeling.

Kijkend naar de gewenste gezondheidsbescherming van de nieuwe bewoners van de zelfbouwkavels en de bezoekers/werknemers van het gezondheidscentrum is de luchtkwaliteit op deze locatie goed. De geluidsbelasting van de omliggende 30-km wegen vormen geen belemmering. daarmee is sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Voor de gezondheidsbevordering van omwonenden en bezoekers van dit gebied is het belangrijk dat er goede fiets en wandelpaden over het plein komen. Daarnaast zijn goede fietsparkeerplaatsen op het plein gewenst.

Conclusie
Het aspect gezondheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.14 Duurzaamheid

Op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente Utrecht bij projectontwikkeling duurzaamheidsambities onderverdeeld op de volgende onderdelen: energie, GPR gebouw, circulair bouwen en klimaatadaptatie.

Energie
Via motie 61 uit 2017 heeft gemeente Utrecht aangegeven dat in Utrecht BENG wordt gebouwd. Dit houdt in dat projecten reeds aan de drie BENG eisen moet voldoen. De gemeente Utrecht wil zo spoedig mogelijk klimaatneutraal zijn. Alle partijen moeten een relevante bijdrage leveren. Voor bouwprojecten betekent dit energieneutraal of beter te bouwen. Gebruik van aardgas wordt niet toegestaan. De BENG eisen voor een woning en utiliteit zijn daarom als volgt:

BENG 1: 25kWh/m².jr (woningen)
BENG 1: 65kWh/m².jr (gezondheidszorg)
BENG 2: 0kWh/m².jr (deze is 0 kWh/m².jr omdat het gebouw energieneutraal dient te zijn)
BENG 3: 100% (deze is 100% omdat alle benodigde energie uit hernieuwbare bronnen komt).

GPR gebouw
Het middel 'GPR gebouw' wordt gebruikt om de duurzaamheid van een ontwerp integraal te toetsen. Dit wordt uitgedrukt via een rapportcijfer op de onderdelen Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit, en Toekomstwaarde. Door van deze vijf onderdelen het gemiddelde te nemen wordt het eindcijfer bepaald. De gemeente Utrecht houdt hier als ambitieniveau een 8,0 aan als gemiddeld eindcijfer, zowel voor woonfunctie als gezondheidszorgfunctie.

Circulair bouwen
In Utrecht is circulair bouwen de norm, zoals gesteld in motie 252 uit 2016. Graag zien we hoe circulair bouwen in het plan wordt toegepast. Er wordt een visie op het toepassen van circulair bouwen binnen het plan gevraagd, waarbij zo concreet mogelijk wordt omschreven hoe circulair bouwen wordt toegepast. Indien circulair bouwen (deels) niet mogelijk is, moet daarvoor een verklaring gegeven worden.

Klimaatadaptatie
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met de hedendaagse situatie. Binnen stedelijk gebied leidt dit met name tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en beperken hittestress in gebouwen en openbare ruimte.

In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd op welke wijze het plan bijdraagt aan voldoende waterberging op eigen terrein en hoe hittestress wordt beperkt (het toepassen van een groen dak). Ook het borgen van leefbaarheid voor flora en fauna binnen de gebouwen en in de openbare ruimte is in dit bestemmingsplan toegelicht (het toepassen van inbouwnestelkasten).

Het plan wordt 'all electric' uitgevoerd. Er worden warmtepompen, zonnepanelen en volledige LED-verlichting toegepast. Voor het gebouw moet nog een bouwplan worden uitgewerkt. In de gesprekken over het bouwplan kunnen nader afspraken worden gemaakt over materiaalgebruik.

5.15 Bezonning

Plansituatie
Voor het plangebied is een bezonningsstudie uitgevoerd. De bezonningsstudie geeft inzicht in de mogelijke schaduwwerking van de beoogde bouwwerken op de omgeving. Met behulp van schaduwmodellen is in beeld gebracht in hoeverre de bouwwerken invloed hebben op de bezonning van de naastgelegen panden.

In de bezonningsstudie is uitgegaan van diverse tijdstippen van de representatieve dagen in het jaar. De effecten zijn op grond van de maximale mogelijkheden van bestemmingsplan 'Dorpsplein, Vleuten' en het geldende bestemmingsplan 'Vleuten' in beeld gebracht. Door het ontbreken van erfafscheidingen, beplanting en bomen wordt in deze studie de worst-case situatie getoond. Het bezonningsonderzoek is opgenomen in 11 .

Uit de bezonningsstudie blijkt dat er in de wintermaanden op 21 maart en op 22 december om 10.00 uur en 12.00 uur schaduweffecten zijn op een perceel aan de Dorpsstraat als gevolg van de geplande woning. Op 20 juni om 10.00 uur en op 23 september om 10.00 en 12.00 uur zijn schaduweffecten. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn er in de wintermaanden en op 23 september in de ochtend echter ook al effecten op ditzelfde perceel mogelijk. In een stedelijke omgeving is dat niet ongebruikelijk. Ook blijkt uit de bezonningsstudie dat de effecten met toepassing van 10% afwijkingsregeling beperkt zijn.

Conclusie
Uit de bezonningsstudie blijkt dat er enige schaduweffecten optreden als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied. Dit wordt in een stedelijke omgeving aanvaardbaar geacht.

5.16 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat, indien voldaan wordt aan de randvoorwaarden zoals die in de vorige paragrafen zijn beschreven, er vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen zijn van de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

6.1.1 Inleiding

Wanneer voor gronden een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, moet conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Voor de herinrichting en herontwikkeling van het centrum van Vleuten is door de gemeente op basis van marktconforme uitgangspunten een grondexploitatie uitgewerkt. De grondexploitatie is door de gemeenteraad vastgesteld en opgenomen in het "Meerjaren Perspectief Stedelijke Ontwikkeling" (MPSO). In de grondexploitatie is onder meer rekening gehouden met de opbrengsten uit de bouw van woningen en voorzieningen. De opbrengsten binnen de grondexploitatie zullen worden gebruikt ter dekking van de aan het project verbonden kosten, met name de herinrichting van de openbare ruimte. De uitgifte van gronden binnen deze ontwikkeling zal, in lijn met het vastgestelde beleid, plaatsvinden onder markconforme condities.

6.1.2 Kostenverhaal

De aan de uitvoering van het project verbonden kosten zijn, binnen de gemeentelijke grondexploitatie, financieel gedekt. De kosten voor de begeleiding en toetsing van vergunningsaanvragen, zullen te zijner tijd worden gedekt met het heffen van leges. Het gemeentelijk kostenverhaal is binnen de grondexploitatie via opbrengsten uit gronduitgiften voldoende verzekerd. De vaststelling van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan is daarmee niet meer nodig.

6.1.3 Planschade

De ontwikkeling van het plangebied tot woningbouw, een gezondheidscentrum en openbare ruimte levert een ruimtelijke verbetering op voor het plangebied en zijn omgeving. Voor dit bestemmingsplan is een planschaderisicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 12). Het risico op planschade wordt laag ingeschat. Indien er al sprake is van planschade, zal het naar verwachting niet uitkomen boven het normaal maatschappelijk risico uitgaande van 5% forfait. Eventuele planschadeverzoeken van belanghebbenden zullen conform de geldende gemeentelijke procedure worden afgehandeld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 20 april 2017 zijn aan de omgeving de globale planideeën gepresenteerd. De reacties hierop zijn meegenomen in de verdere uitwerking. Op 8 februari 2018 is het functioneel ontwerp van de openbare ruimte en de verkaveling van woningen en gezondheidscentrum gepresenteerd. Ook hier zijn reacties opgehaald en beantwoord.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en provincie Utrecht hebben gereageerd.

HDSR
HDSR heeft op 23 juli 2018 gereageerd op het voorliggend bestemmingsplan. Het hoogheemraadschap vraagt om de ambitie over klimaatadaptatie en de uitkomsten van de klimaatstresstest te verwerken in par. 5.10 van de toelichting. Op basis van een verhard oppervlak van circa 12.730 m2 komt dit neer op het realiseren van een bergingscapaciteit van minimaal 570 m3. Deze waterberging is te realiseren door een groen dak en infiltratievoorziening (wadi) aan te leggen.

Reactie
Uit het overleg met HDSR volgt dat de minimale bergingscapaciteit 612 m2 (toename verhard oppervlak) bedraagt en dat dit moet worden gecompenseerd met 28 m3 waterberging. De genoemde 570 m3 is gebaseerd op een onbebouwde situatie. Echter, er is in de bestaande situatie sprake van verharding zoals blijkt uit de waterparagraaf. Daarnaast is de bodemgesteldheid van de kern van Vleuten zeer ongeschikt om te infiltreren. Dus de aanleg van wadi's is naar verwachting geen kansrijke oplossing.

In het bestemmingsplan wordt echter wel rekening gehouden met klimaatontwikkelingen (klimaatadaptie). Het uitgangspunt is om meer dan de gestelde 28 m³ waterberging te realiseren. Er wordt een groen dak gerealiseerd op het gezondheidscentrum. Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan alle bestemmingen (zoals de bestemming Verkeer en Verblijfsgebied) mede bestemd voor water of waterberging. Ten slotte zal HDSR bij de verdere uitvoering van de plannen worden betrokken.

Provincie Utrecht
De provincie heeft op 13 augustus gereageerd en aangeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).

6.2.2 Advies wijkraad

Op 18 juli 2018 is het plan aan de wijkraad Vleuten - De Meern toegezonden. De wijkraad heeft geen advies uitgebracht over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • waar nodig: een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.2.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • stedenbouwkundige aspecten;
  • landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • milieukundige aspecten;
  • cultuurhistorische aspecten;
  • verkeersaspecten;
  • sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.3 Regeling bijbehorende bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

De regeling voor erfbebouwing
Het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ wordt gehanteerd als verzamelterm voor uitbreidingen, zoals aan- en uitbouwen, maar ook voor bijgebouwen, overkappingen en andere soorten bouwwerken met een dak bij een hoofdgebouw. Hierbij gaat het nadrukkelijk niet over dakkapellen, dakramen, erf- of perceelafscheidingen, speeltoestellen, vlaggenmasten en (schotel) antennes.

Vergunningvrije bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan op het voorerf en het zijerf dat in een hoeksituatie langs openbaar toegankelijk gebied ligt. Er mag alleen gebouwd worden in het achtererfgebied.

Achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

De actuele omvang van het hoofdgebouw en de actuele omvang van het perceel bepalen de grootte van het achtererfgebied. Het hoofdgebouw is het gebouw, of gedeelte daarvan, dat gelet op de bestemming uit het bestemmingsplan het belangrijkst is. Bij een woonbestemming is dat de woning met alle daarbinnen opgenomen ruimten, zoals de woonkamer, slaapkamers, keuken, bergruimte en bijkeuken. Een aangebouwde garage of berging, ook al is deze toegankelijk vanuit de woning, maakt geen onderdeel uit van het hoofdgebouw als deze in bouwkundig opzicht is af te splitsen. Alleen als een garage of bergruimte geheel binnen de architectuur van de woning is geïntegreerd en niet bouwkundig kan worden afgezonderd, wordt deze gerekend tot het hoofdgebouw.

In bijzondere situaties kan een deel van een omvangrijk kadastraal perceel in het bestemmingsplan een andere bestemming hebben die niet hoort bij het hoofdgebouw en die het verbiedt deze gronden te gebruiken en in te richten ten dienste van het hoofdgebouw (bijvoorbeeld als er op het perceelsgedeelte een natuur-, bos,- of agrarische bestemming rust). Het kan zijn dat zo’n perceelsgedeelte daarom niet als erf kan worden aangemerkt waardoor er dus ook niet vergunningvrij kan worden gebouwd. Het achtererfgebied ligt achter de lijn die loopt op 1 m achter de voorkant van het hoofdgebouw. Als voorkant geldt de voorgevel. Dit is de gevel aan de voorzijde die bepalend is voor de hoofdmassa van het hoofdgebouw. Aan- of uitbouwen aan de voor- of zijgevel, zoals een erker of serre, blijven buiten beschouwing bij het bepalen van de voorgevel. De voorzijde van een gebouw is meestal de naar de weg gelegen zijde. Meestal is daar de voordeur of hoofdingang gesitueerd. Kelders blijven buiten beschouwing bij het bepalen van het achtererfgebied.

Achtererfgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0012.jpg"

Bebouwingsgebied
Onder meer uit planologisch oogpunt mag een achtererf niet helemaal volgebouwd worden. Om de toelaatbare oppervlakte van een vergunningvrij te bouwen bijbehorend bouwwerk te bepalen, wordt uitgegaan van een zogenoemde ‘nulsituatie’. Vanuit die nulsituatie mag een bepaalde hoeveelheid vierkante meters worden bebouwd. Voor die nulsituatie wordt uitgegaan van het hoofdgebouw zoals dat indertijd volgens de vergunning is opgeleverd. Bij dit oorspronkelijk hoofdgebouw mag in het achtererfgebied een bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Om de precieze oppervlakte te bepalen wordt gewerkt met het begrip ‘bebouwingsgebied’. In onderstaand kader is de omschrijving van het begrip ‘bebouwingsgebied’ opgenomen.

Bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

Het bebouwingsgebied bestaat uit het achtererfgebied en daarbij opgeteld de delen van het hoofdgebouw (aan- of uitbouwen of andere uitbreidingen die niet tot het oorspronkelijke hoofdgebouw behoren) die naderhand aan het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn toegevoegd. De grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw telt dus niet mee.

Met de oppervlakte van het bebouwingsgebied wordt met bebouwingspercentages over gedeelten van het bebouwingsgebied bepaald welke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal bij het oorspronkelijk hoofdgebouw gebouwd mag worden. In onderstaande tabel staat welk maximaal toelaatbaar bebouwingspercentage geldt voor het desbetreffende gedeelte van het bebouwingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0013.png"

Rekenvoorbeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0014.png"

50% van 100 m2 = 50 m2
20% van 200 m2 = 40 m2
10% van 360 m2 = 36 m2 
= 126 m2

minus aanbouw 50 m2 = 76 m2

Op bovenstaand perceel mag er nog 76 m2 aan bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwd.

Bouwhoogten
Er is een onderscheid in de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 4 meter vanaf het oorspronkelijk hoofdgebouw en daarbuiten. De hoogte binnen een afstand van 4 meter moet aansluiten bij de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw (maximaal 30 cm boven de hoogte van de vloer van de eerste verdieping). Binnen deze afstand mag het bouwwerk niet hoger zijn dan het hoofdgebouw en ook nooit hoger dan 5 meter. Voor bijbehorende bouwwerken buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw die hoger zijn dan 3 meter, moet de daknok worden gevormd door tenminste twee schuine dakvlakken. De dakvoet (het laagste punt van het schuine dak) mag niet hoger zijn dan 3 meter. De hellingshoek van de dakvlakken mag niet meer zijn dan 55°. De hoogte van de daknok mag niet meer zijn dan 5 meter, waarbij verder voldaan moet worden aan de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.

Binnen een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag het gebruik gelijkwaardig zijn aan dat van het hoofdgebouw. Bij een woning betekent dat er binnen 4 meter bijvoorbeeld een keuken, bijkeuken, serre of uitbouw van de woonkamer mag worden gebouwd. Buiten een afstand van 4 meter van het hoofdgebouw, mag de aanbouw alleen gebruikt worden voor bijvoorbeeld een berging, garage of plantenkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDORPSPLEINVLEUTE-VA01_0016.png" 

7.4 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het handhaven van parkeergelegenheid op eigen terrein. Door het toenemend autobezit en het toenemend aantal woninguitbreidingen "tot het maximaal mogelijke" zou de situatie kunnen ontstaan, dat parkeergelegenheid op eigen terrein vervalt of onvoldoende wordt. In deze gevallen is het wenselijk te kunnen "sturen" en door middel van het stellen van nadere eisen parkeergelegenheid op eigen terrein te kunnen behouden in de bestemming Wonen. Ook kan het uit een oogpunt van de bebouwingskarakteristiek in de omgeving of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken nodig of gewenst zijn nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.

7.5 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.


Artikel 3 Gemengd
Deze bestemming is opgenomen voor het bestaande kantoor met wonen.

Artikel 4 Maatschappelijk
Deze bestemming is opgenomen voor het wijkservicecentrum en een centrum voor gezondheidszorg. Binnen het gezondheidscentrum is de apotheek begrensd tot maximaal 250 m² brutovloeroppervlakte.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 6 Wonen
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de toekomstige woningen. Aan de Nieuwe Vaart is een maximum aantal wooneenheden opgenomen. Hier is ruimte voor een kleinschalig appartementengebouw of enkele grondgebonden woningen. Aan de Dorpsstraat is ruimte voor één vrijstaande woning. In de bouwregels is bepaald dat de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak moeten worden opgenomen. Ook zijn er bouwhoogten en goothoogten in het bestemmingsplan vastgelegd.

Artikel 7 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 9 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.". Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 9.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 9.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin het gemeentelijke beleid voor het splitsen en omzetten van woningen is verwoord. Woningvorming door (bouwkundig) splitsen of omzetten van woningen is niet langer zonder meer toegestaan.

Woningvorming en omzetting van woningen ten behoeve van kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Klachten van omwonenden tonen aan dat een regeling nodig is, waarin het belang van het uitbreiden van het aantal woningen en kamers voor starters en studenten afgewogen wordt tegen het belang van het behouden van een goede leefkwaliteit van de buurt waarin die uitbreiding plaatsvindt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt de mogelijkheid om de leefbaarheid in een bestemmingsplan te beschermen. Op grond daarvan kan woningvorming en omzetting gereguleerd worden. Lid 9.4 van dit bestemmingsplan regelt dat het vormen en het omzetten van woningen mag als dat op een aanvaardbare manier gebeurt. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woonvorming of woningsplitsing toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten uit 2015. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat er goede woningen of onzelfstandige woonruimten ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.


Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.6 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.