Plan: | Soesterengweg na bij nr 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.WPSOE0010-0301 |
Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel grond naast Soesterengweg 20 te Soest. De eigenaar van het perceel wil gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid die op het perceel ligt. Met deze bevoegdheid kan ter plaatse onder voorwaarden een vrijstaande woning worden gebouwd. Over het bouwplan is overleg geweest met de gemeente Soest, hetgeen geresulteerd heeft in een ontwerp dat door de welstandscommissie akkoord is bevonden.
Om gebruik te kunnen maken van deze bevoegdheid moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De wijze waarop aan deze voorwaarden wordt voldaan is beschreven in de volgende hoofdstukken.
Het wijzigingsgebied ligt in het woongebied Noordelijke Eng, dat op zijn beurt weer onderdeel uitmaakt van de woongebieden Dalweg, Parkweg, Zuidelijke Eng en Oostelijke Eng. Het wijzigingsgebied ligt in de kern van Soest en is ongeveer 2.380 m² groot. Het perceel ligt aan de Soesterengweg naast nummer 20 (figuur 1). Ten zuiden van het wijzigingsgebied ligt een houtwal die behouden dient te blijven.
Figuur 1: Ligging wijzigingsgebied in Soest (bron: Google maps)
Het betreffende perceel ligt binnen het bestemmingsplan 'De Eng' vastgesteld op 15 mei 2012 en deels onherroepelijk geworden op 19 december 2012. Een fragment van het geldende bestemmingsplan met het bewuste perceel (rood omlijnd) is weergegeven in figuur 2.
Figuur 2: Fragment bestemmingsplan 'De Eng' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het rood omlijnde gebied heeft de bestemming 'Tuin'. In artikel 27 van het bestemmingsplan zijn wijzigingsregels opgenomen. Het betreffende wijzigingsgebied valt onder 'wijzigingsgebied - 3'. Bepaald is dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 3' (naast Soesterengweg 20) te wijzigen in de bestemming 'Tuin' als bedoeld in artikel 14, de bestemming 'Wonen' als bedoeld in artikel 16 en de bestemming 'Groen - Structuurgroen' als bedoeld in artikel 8. Aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn regels verbonden die bij de planbeschrijving (Hoofdstuk 4) zijn beschreven.
Initiatiefnemer heeft er voor gekozen het wijzigingsgebied om te zetten naar een woonbestemming. In het navolgende is beschreven dat aan de hiervoor beschreven regels wordt voldaan.
Het wijzigingsplan ‘Soesterengweg na bij nr 20’ bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen, teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en een beschrijving van de planopzet zijn vermeld.
De toelichting is opgesteld aan de hand van het Handboek Digitale Ruimtelijke Plannen van de gemeente Soest. Allereerst wordt, voor zover van belang bij die wijzigingsplan, ingegaan op de beleidskaders (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie van het wijzigingsgebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de planbeschrijving. Hoofdstuk 5 staat in het teken van de uitgevoerde onderzoeken naar milieu- en overige aspecten.
Hoofdstuk 6 geeft een juridische toelichting op de planregels. Tot slot beschrijven de hoofdstukken 7 en 8 respectievelijk de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Het proces en eventuele zienswijzen worden beschreven in hoofdstuk 8.
In het geldende bestemmingsplan is op een aantal deellocaties sprake van mogelijke ontwikkelingen, die in dat plan opgenomen zijn. Het gaat hierbij om plannen, waarvoor kaders van de plannen duidelijk zijn, maar de exacte invulling nog niet. Voor deze plannen is een Wro-zone - wijzigingsgebied (hierna: wijzigingsbevoegdheid) opgenomen. Het wijzigingsgebied naast het perceel Soesterengweg 20 te Soest vormt zo'n deellocatie.
De toelichting behorende bij het moederplan ‘De Eng’ bevat een actuele weergave van de beleidskaders m.b.t. het gehele plangebied. Voor onderhavig wijzigingsplan zijn de daar in genoemde beleidskaders van toepassing.
Hoewel de voorgenomen wijziging naadloos binnen de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegheid past, is na inwerkingreding van dat plan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Deze wijziging betreft de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking.
Ladder van duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Uit jurisprudentie is inmiddels gebleken dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. De enkele vrijstaande woning wordt gerealiseerd op een locatie waar in beginsel al een woning is beoogd. Bovendien behoeft voor de realisatie van deze woning de bestaande infrastructuur ter plaatse niet aangepast te worden De bouw van van deze enkele woning kan daarom niet aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Uit een de uitspraak (ECLI:RVS:2013:2471) blijkt overigens dat de ontwikkeling van drie woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Hieruit volgt dat de bouw van één woning, zoals in dit plan beschreven, evenmin als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt waarop de ladder van duurzame ontwikkeling van toepassing is.
Ladder van duurzame verstedelijking
In het kader van dit wijzigingsplan en gelet op het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening bestaat er behoefte aan een onderbouwing van de in dit plan beschreven toename van één woning. De onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking heeft betrekking op zowel de kwantitatieve woningbehoefte als de kwalitatieve woningbehoefte. In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is namelijk bepaald dat in de toelichting bij een bestemmings- of wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking. Deze ladder kent drie stappen en deze stappen zijn als volgt omschreven:
De voorgenomen woningbouw aan de Soesterengweg in Soest sluit als volgt aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
1. op basis van de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028' is voor de gemeente Soest voor de periode 2013-2028 uitgegaan van een programma van 1.165 woningen. Deze woningen dienen binnenstedelijk te worden gerealiseerd omdat er geen uitleggebieden voor Soest in de visie zijn opgenomen. De te bouwen woning maakt onderdeel uit van het programma van 1.165 woningen, waarmee in het moederplan rekening is gehouden. De woningen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt kunnen worden. Geconcludeerd wordt dat het plan voorziet in een lokale behoefte.
2. De bouwlocatie aan de Soesterengweg naast nummer 20 ligt binnen stedelijk gebied van de gemeente Soest. Er wordt geen beslag gelegd op de groene ruimte, waardoor ook op dit punt wordt voldaan aan de 'ladder'.
3. Nu onder stap twee is geconcludeerd dat de locatie binnen het stedelijk gebied van Soest ligt, is stap 3 niet meer nodig. Er is immers geen sprake van een ontwikkeling buiten het stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
In het moederplan (bestemmingsplan 'De Eng') is uitgebreid stilgestaan bij de ontstaansgeschiedenis van het betreffende plangebied binnen Soest. Ook is uitvoerig aandacht gegeven aan de ruimtelijke structuur van het gebied. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende deelgebieden (Zuidelijke en de Noordelijke Eng, Dalweg, begraafplaats, Parklaan en middengebied - weerszijden Dalweg -). Verder is aandacht besteed aan de verkeersstructuur, de groenstructuur en de waterstructuur.
Rekening houdend met de uitgangspunten en mogelijkheden van het gebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waar regels aan verbonden zijn. Deze regels zorgen ervoor dat bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het te ontwikkelen plan naadloos in het gebied ingepast kan worden.
Met betrekking tot de bestaande situatie van het perceel Soesterengweg naast nummer 20 te Soest wordt het volgende opgemerkt. Het perceel ligt braak en bestaat momenteel uit verruigd grasland, omzoomd door bomen en een houtwal (zie figuur 3.1). De houtwal is planologisch beschermd bestaat uit hakhout van Winter- en Zomereik en bomen van Witte paardenkastanje.
Figuur 3.1: Zicht op het betreffende perceel (bron: Google maps)
De Soesterengweg loopt voor autoverkeer dood ter plaatse van het bewuste perceel. Fietsers en voetgangers kunnen via een tunnel de overkant van de Dalweg bereiken.
De nieuw te bouwen vrijstaande woning sluit aan bij twee bestaande vrijstaande woningen (Soesterengweg 18 en 20). De achterzijde van het perceel sluit aan op gronden behorende bij het gemeentehuis van Soest.
Het plan is zoals beschreven gericht op de bouw van een vrijstaande woning. Er is gekozen voor een voor die locatie passende architectuur. Het hoofdgebouw heeft een hoge opgaande gevel, waardoor het een statige uitstraling krijgt. De woning is van een rieten kap voorzien. De bouwhoogte bedraagt 9,30 m. De woning kent verschillende goothoogten. De hoogste goothoogte ligt op 6,20 m. Hieronder is aangegeven dat de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 6 m mag bedragen. De extra hoogte van 20 cm is noodzakelijk om de zoldervloer bouwtechnisch goed te kunnen plaatsen. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal een beroep gedaan worden op de binnenplanse afwijking van 10%. Daar waar de kap doorgetrokken is, ligt de goot op ongeveer 3 m. De bouw- en goothoogte van de aan-/uitbouw bedragen respectievelijk 5 m en 3 m.
In de figuren 4.1 tot en met 4.4 zijn de gevelaanzichten weergegeven.
Figuur 1: Aanzicht voorgevel (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2: Aanzicht achtergevel (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 3: Aanzicht rechter zijgevel (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 4: Aanzicht linker zijgevel (bron: Building Design Architectuur)
Bij het ontwerp van de woning is rekening gehouden met de door de gemeente Soest gehanteerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn beschreven in de wijzigingsbevoegdheid en zijn hierna genoemd. Cursief is aangegeven of aan de betreffende regels wordt voldaan.
De nokhoogte van de woning bedraagt 10 m. De goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt iets meer dan 6 m. Bij de vergunningaanvraag zal gevraagd worden of deze kleine afwijking toegelaten kan worden. Dit is mogelijk door toepassing van de algemene afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 9 van dit plan.
De voorgevel is in de voorgevellijn van de naastgelegen woningen geplaatst.
De afstand tussen de bebouwing en de de bouwperceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 m. Tussen het perceel Soesterengweg 20 en de beoogde bebouwing ligt een ruimte van 5 m. Aan de zijde van de houtwal is die afstand ruimer, ca 12 m.
Het hoofdgebouw is binnen een bouwvlak van 96 m², aarbij de breedte van het bouwvlak niet meer is dan 8 m en de diepte van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 12 m.
Het nieuwe bestemmingsvlak voor het wonen wordt in lijn met het naastgelegen bestemmingsvlak voor het wonen geprojecteerd. Dit betekent dat het perceel een voortuin heeft met de bestemming 'Tuin', analoog aan de naastgelegen percelen. Aan de achterzijde, buiten de woonbestemming krijgen de gronden de bestemming 'Groen - Wijkgroen'.
De boom aan de voorzijde van de woning blijft gehandhaafd.
De houtwal krijgt ook in het wijzigingsplan, zover gelegen binnen de grenzen van het wijzigingsgebied, de aanduiding 'houtwal'. Op deze wijze is de houtwal planologisch beschermd.
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin het verhaal van kosten is zekergesteld.
Ook is bezien of voldaan kan worden aan de norm uit de beleidsnota 'Nota parkeernormen auto en fiets (2e herziening)', vastgesteld op 12 febuari 2014. Voor het onderhavige perceel geldt de voglende norm:
'Woning van 150 m² bvo of groter 2,0 parkeerplaatsen of 1,8 parkeerplaats en 6,0 fietsparkeerplaatsen per woning'.
Het eigen terrein biedt voldoende mogelijkheden voor het parkeren van in ieder geval twee auto's (in de planvorming is daar rekening mee gehouden). Ook kan een deel van het bezoekersparkeren op het terrein plaatsvinden. Dit is afhankelijk van het aantal bezoekers.
De in-/uitrit van het perceel ligt voor de afsplitsing van het fietspad naar en onder de Dalweg door. De auto-ontsluiting vindt plaats via de Soesterengweg. Nieuwe infrastructurele maatregelen zijn niet nodig.
Onder j is aangegeven dat zich geen knelpunten voordoen. Nieuwe maatregelen zijn niet nodig en weggebruikers worden niet gehinderd als gevolg van de bouw van een nieuwe woning.
Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek, een quickscan flora en fauna gedaan en het gemeentelijk archeologisch beleid is onderzocht. Uit de diverse onderzoeken is gebleken dat er geen knelpunten zijn die de bouw van een nieuwe vrijstaande woning in de weg staan.
Zie onder l. Alle van belang zijnde aspecten zijn belicht.
Bij e-mailbericht van 23 mei 2014 is aangegeven dat het schetsplan op enkele punten na akkoord is. De punten die bijstelling behoefden zijn in de definitieve aanvraag om een omgevingsvergunning verwerkt. Daarnaast zijn een akoestisch onderzoek, een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Uit de onderzoeken is gebleken dat er geen belemmeringen bestaan voor de bouw van de vrijstaande woning.
Uit het vorenstaande volgt dat de woning passend is op de onderhavige locatie en binnen het daarvoor geldende wijzigingsgebied. Met de gewenste invulling wordt het betreffende gebied kwalitatief goed afgerond. Met het behoud van de houtwal blijft de groene kwaliteit ook in stand. Door de nieuwbouw zal ook meer aandacht gegeven kunnen worden aan het groen op het perceel, waardoor de groene kwaliteit zal toenemen.
Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering ten opzichte van milieuhinderlijke elementen.
In de directe omgeving zijn geen (agrarische) bedrijven aanwezig. Het perceel ligt in een overwegend woongebied. De achterzijde van het perceel sluit aan op de tuin behorende bij het gemeentehuis van Soest. Het gemeentehuis heeft een maatschappelijke bestemming waardoor op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' rekening gehouden dient te worden met een afstand van 10 m (Openbaar bestuur, kantoren). De afstand tot het wijzigingsgebied bedraagt ongeveer 70 m en de afstand tot het nieuwe bouwvlak voor het hoofdgebouw bedraagt circa 110 m. Het parkeren ten behoeve van bezoekers van het gemeentehuis ligt op ongeveer 35 m afstand van het bouwvlak voor het hoofdgebouw. Tussen het parkeren en het wonen is nog een houtwal gesitueerd. Gelet hierop bestaat er geen milieubelemmering vanwege de aanwezigheid van het gemeentehuis.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.
Grondwater
Bij alle ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging zonder dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Oppervlaktewater
Binnen het wijzigingsgebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd (de grondwaterstand is relatief diep, 2,80 m tot 2,90 m - maaiveld). Infiltratievijvers worden niet gezien als oppervlaktewater.
Afval- en hemelwater
Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet rekening gehouden worden met het veranderende klimaat. Het waterbeleid wordt hier ook op aangepast. Bij de ontwikkeling moet men rekening houden met de toenemende mogelijkheid van 'water op straat'. Het ontwerp van nieuwbouw en uitbreidingen moet hierop afgestemd zijn.
Het vloerpeil van de nieuw te bouwen woningen is 30 cm hoger dan het straatpeil.
Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet voor de afvoer van afvalwater een vuilwaterriool aangelegd worden. Het vuilwaterriool dient reinigbaar en inspecteerbaar te zijn. Het afvalwater wordt via het bestaande gemengde rioolstelsel afgevoerd.
Afvalwater en hemelwater worden strikt gescheiden (gescheiden rioolstelsel). Bij nieuwbouw en uitbreidingen moet hemelwater van verharde oppervlakten (daken en verhardingen) niet worden aangesloten op het vuilwaterriool. Er mogen ook geen overstorten van hemelwater op het vuilwaterriool worden aangelegd.
Het perceel biedt, voor het regenwater dat niet op verhard oppervlak komt, voldoende ruimte voor infiltratie in de bodem. De regenwaterriolen of infiltratievoorzieningen dienen reinigbaar en inspecbaar te zien. Op het perceel wordt een infiltratievoorziening aangelegd in de vorm van infiltratiekoffers.
Conclusie
Dit wijzigingslan brengt ten aanzien van de verschillende wateraspecten geen (ingrijpende) veranderingen te weeg. In de nieuwbouw blijft het regenwater van verharde oppervlaktes (daken en verhardingen) gescheiden van afvalwater. Hierbij wordt al rekening gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel.
Krachtens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het college van burgemeester en wethouders verplicht om bij de voorbereiding van een besluit tot ontheffing of wijziging van een bestemmingsplan, dat voorziet in de realisering van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing in een zone vanaf de weg, een onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting welke die woningen (of andere geluidgevoelige bebouwing) zou ondervinden van het verkeer op die weg. Uitgangspunt in deze is dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) niet te boven gaat.
Op grond van het bepaalde in artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijden een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied is gelegen aan een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg. Fietsers kunnen wel doorrijden. Dit betekent dat het verkeer beperkt zal blijven tot bestemmingsverkeer. Van de Soesterengweg is daarom geen geluidoverlast te verwachten.
De Dalweg vormt wel een bron van geluidhinder. Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de gevel als gevolg van het wegververkeer op de Dalweg. De bevindingen zijn beschreven in de rapportage van 10 juli 2014 (werknummer: 14.096) en is als Bijlage 1 aan de toelichting van dit plan gekoppeld.
Uit het onderzoek volgt dat de gevel aan de zijde van de Dalweg een maximale geluidbelasting heeft van 51 dB, hetgeen betekent dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 3 dB wordt overschreden.
Door het treffen van maatregelen kan aan de voor een woning geldende regelgeving met betrekking tot het geluid worden voldaan. In de rapportage wordt ingegaan op een zogenaamde 'dove gevel' en een hogere grenswaarde.
Een 'dove gevel' is geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder waardoor deze gevel niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. In deze gevel mogen dan geen opening mogelijk gemaakt worden.
Wanneer niet gekozen wordt voor een 'dove gevel' zal een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld. Aangezien de maximale hogere grenswaarde 58 dB bedraagt, blijft de voor dit plan van toepassing zijnde grenswaarde van 51 dB ruim onder het maximum. Voor ventilatie kan gekozen worden om in de naar de Dalweg gerichte gevel suskasten aan te brengen.
Conclusie
Op basis van het verrichtte onderzoek kan geconludeerd worden dat voldaan kan worden aan de regelgeving op het gebied van geluid. Het gaat hierbij om het realiseren van een 'dove gevel' of het vaststellen van een hogere grenswaarde. Een hogere grenswaarde dient gelijktijdig of voorafgaand op de vaststeling van het wijzigingsplan vastgesteld te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Dit is een herziening van de Monumentenwet 1988. Met deze herziening zijn de belangrijkste bevoegdheden aangaande de archeologie bij de gemeente neergelegd. De gemeente dient er voor te zorgen dat de archeologische waarden en verwachtingen bekend zijn en in de ruimtelijke inrichting worden meegewogen.
Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is. De inmiddels verouderde Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) en Archeologische Monumenten Kaart (AMK) worden in navolging op deze ontwikkeling op dit moment vervangen door een op de gemeente Soest toegespitste Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart. De Archeologische Beleidsadvieskaart geeft op perceelsniveau aan welke archeologisch bekende waarde of welke verwachting hier van toepassing is. Op basis daarvan kan in een vroeg stadium van ruimtelijke planvorming gekeken worden of en hoe archeologische waarden beschermd kunnen / moeten worden: middels planaanpassing of het behoud van informatie door opgraven. Hieronder zal ingegaan worden op de eventueel aanwezige archeologische waarden in, en de archeologische verwachting voor het plangebied.
Archeologische waarden
Uit een inventarisatie van de Archeologische Beleidsadvieskaart (figuur 5.1, wijzigingsgebied is rood omlijnd) komt naar voren dat het plangebied is gelegen in een Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 1 (AWV1-zone). Binnen deze zone dienen ontwikkeling voorafgegaan te worden door een archeologische onderzoek wanneer sprake is van een bodemingreep groter van 100 m² én dieper dan 30 cm onder het maaiveld. Omdat de ontwikkeling een grotere oppervlakte behelst dan de hier genoemde 100 m² is een archeologisch onderzoek verricht.
Figuur 5.1: Fragment Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente Soest (bron: gemeente Soest)
Door Buro de Brug is in 2009/2010 een archeologisch onderzoek verricht. De bevindingen van dit onderzoek zijn beschreven in de rapportage met het kenmerk B09-31. De rapportage is als Bijlage 2 aan de toelichting van dit wijzigingsplan gekoppeld. Hierna wordt alleen de conclusie beschreven.
Het plangebied Soesterengweg na bij nr 20 te Soest omvat ongeveer 1400 m². Bij de aanleg van een nieuw woonhuis zal de bodem verstoord worden over c. 100m².
Het onderzoek aan de Soesterengweg na bij nummer 20 is tweeledig van opzet geweest. Eerst is een bureauonderzoek verricht om de specifieke archeologische verwachting voor het plangebied te bepalen. Aansluitend heeft een verkennend/karterend booronderzoek plaatsgevonden om de archeologische verwachting te toetsen. Het bureauonderzoek is uitgevoerd door Buro de Brug. Het booronderzoek is verricht door ADC Archeoprojecten, i.s.m. Buro de Brug.
Op basis van het bureauonderzoek kan gesteld worden dat bewoningsresten met name vanaf het Mesolithicum kunnen worden verwacht onder een intact plaggendek. In het plaggendek kunnen sporen uit de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd worden verwacht, hoewel het plangebied op de kaart uit 1900 onbebouwd lijkt te zijn geweest.
Uit het booronderzoek kan geconcludeerd worden dat de verwachte enkeerdgrond wel is aangetroffen, maar in grote mate is verstoord. Alleen in boring 1 is het plaggendek intact, in boring 6 is het intacte plaggendek tot 50 cm verstoord. In boringen 2, 3, 4 en 5 is de A-horizont zwaar verstoord. Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.
Het daadwerkelijk te verstoren oppervlak bedraagt c. 100 m², wat de informatiewaarde van eventuele archeologische resten - binnen de aangetoonde verstoring - sterk reduceert.
De hoge mate van verstoring van het plaggendek en het ontbreken van archeologische indicatoren, in samenhang met de geringe omvang van de geplande bodemverstoring geven geen aanleiding tot een vervolgonderzoek. Derhalve adviseert Buro de Brug het plangebied vrij te geven voor de bouw van het in de bouwaanvraag benoemde object.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling brengt geen nadelige gevolgen met zich mee ten aanzien van eventuele archeologische resten, aangezien deze niet verwacht worden, dan wel al ernstig verstoord zijn.
De natuurwetgeving in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming. Hiertoe zijn twee wetten actief, respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. In beide wetten zijn naast het nationaal natuurbeschermingsbeleid ook tal van internationale verdragen en richtlijnen verankerd, zoals: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands-Conventie, Conventie van Bonn en CITES etc. Alle instrumenten tezamen vormen een stevig fundament voor de bescherming van de waardevolle Nederlandse natuur voor nu en in de toekomst.
Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) die strikt beschermd zijn. Daarnaast zijn er ook nog tal van Beschermde Natuurmonumenten, de Nationale Landschappen, de Nationale Parken, is er de Ecologische Hoofdstructuur (Structuurschema Groene Ruimte en Nota Ruimte) en worden er in het kader van de Wetlands Conventie wetlands aangewezen.
De soortenbescherming kent naast de passieve wettelijke bescherming (het tegenhouden van verslechtering) met de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de soortenbeschermingsplannen (het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid 2000-2004) en de rode lijsten.
Ten behoeve van het te realiseren plan is door Natuurbank Overijssel een rapportage opgesteld waarin geconcludeerd wordt dat de realisatie van de vrijstaande woning niet zal leiden tot significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het groen in de directe omgeving (zie hierna). Ook uit de bomeneffectanalyse zijn geen nadelige gevolgen voor de te behouden bomen en houtwal naar voren gekomen (zie hierna). Zowel de rapportage van de quickscan flora en fauna als de rapportage van de bomeneffectanalyse zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 aan de onderhavige toelichting gekoppeld.
De bevindingen van de quickscan flora en fauna zijn beschreven in de rapportage van 7 juli 2014 (projectnummer 475, versie 1.0). Uit de conclusie van de quickscan kan afgeleid worden dat de inrichting en het gevoerde beheer het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte leefomgeving voor de meeste beschermde flora- en faunasoorten maken. Het is niet uitgesloten dat sommige algemene- en weinig kritische amfibieën- en zoogdiersoorten incidenteel in het gebied voorkomen en dat er vogels nestelen in de beplanting.
De in het gebied voorkomende amfibieën- en zoogdiersoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor het verstoren, verwonden en doden van deze soorten geldt een algemene vrijstelling. Specifieke maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht zijn niet nodig omdat deze soorten incidenteel en in lage aantallen in het gebied voorkomen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt niet noodzakelijk geacht.
Het is aannemelijk dat er vogels nestelen in het gebied. Vogels kunnen nestelen in de boom-, struik- en kruidlaag. Er nestelen alleen vogelsoorten in het gebied waarvan uitsluitend de bezette nesten beschermd zijn, niet de oude nesten of de nestplaats. Het terrein dient daarom bouwrijp gemaakt te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels. De meest geschikte periode om dat te doen is augustus-februari. Er kan geen ontheffing verkregen worden voor het verstoren van bezette nesten en het verwonden/doden van vogels omdat de voorgenomen activiteit niet wordt erkend als een in de wet genoemd ‘wettelijk belang’.
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied aanwezig. Mogelijk foerageren vleermuizen langs de randen en kronen van de beplanting in het onderzoeksgebied. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op deze functie.
Het onderzoeksgebied ligt niet in- of direct naast een beschermd natuurgebied of de EHS. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van beschermd natuurgebied of de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
De bevindingen met betrekking tot de bomeneffectanalyse zijn de bevindingen beschreven in de rapportage van 9 september 2014 (projectnummer 475, versie 1.1). Uit de conclusie van deze analyse kan afgeleid worden dat de bomen in het onderzoeksgebied een geringe landschappelijke en visuele betekenis hebben. De bomen zijn vrijwel onzichtbaar vanaf de doorgaande openbare wegen. Dat komt vooral omdat het plangebied wordt omzoomd door hoge opgaande bomen. De zomereik aan de voorzijde van het perceel is het meest zichtbaar (beleefbaar). De bomen hebben verder geen bijzondere waarde of betekenis.
Deze boom heeft ingevolge de op 25 november 2014 vastgestelde bomenkaart een monumentale betekenis gekregen. In figuur 5.2 is een fragment van de bomenkaart met de betreffende boom weergegeven (rood omcirkeld).
Figuur 5.2: Fragment bomenkaart (bron: gemeente Soest)
De betreffende boom is geplant in het jaar 1930 en heeft een stamomtrek van 250 cm. De conditie is goed en heeft een gebiedsbepalende functie.
Een tamme kastanje komt zeer dicht op de nieuw te bouwen woning te staan. Geadviseerd wordt om deze te kappen. Vanwege de beperkte omvang, is voor de kap geen vergunning vereist.
Tijdens de bouw wordt geen bronbemaling toegepast. De bouwfase heeft daarom geen negatief effect op het bomenbestand.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd wordt dat zowel de flora en faunaregelgeving als de feitelijk aanwezige bomen geen belemmeringen vormen voor het voorliggende wijzigingsplan. In dde anterieure overeenkomst, dan wel in de omgevingsvergunning zullen de noodzakelijke maatregelen die genomen moeten worden om de monumentale boom duurzaam te behouden, opgenomen worden.
Conclusie
Door de voorgenomen activiteit, wordt de bestaande houtopstand niet aangetast. Specifieke maatregelen tijdens de bouwfase zijn essentieel om schade aan de meest beeldbepalende boom op het perceel te voorkomen. De oprit naar de woning loopt voor een klein deel over het wortelstelsel van de zomereik (nr 1, in figuur 5.2 nr. 835, op de lijst heeft de boom nummer 18835, maar de eerste twee cijfers vallen weg in de zwarte stip). De noodzakelijke grondwerkzaamheden kunnen enig effect hebben op het wortelstelsel, maar niet dusdanig dat de duurzame instandhouding van de boom in gevaar komt. De oprit bestaat uit een halfverharding waardoor bodembeluchting en infiltratie van hemelwater niet negatief beïnvloed wordt.
Op 15 november 2008 is de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) bedoeld. De ‘Wet luchtkwaliteit’ vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van artikel 5.16 van de Wm kan, samengevat, een projectbesluit worden vastgesteld of een afwijking worden toegelaten verleend, indien;
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekende mate' als bedoeld onder c is sprake in zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Het onderhavige wijzigingsplan bevat niet een van deze ontwikkelingen. Geconcludeerd kan worden dat door de ontwikkeling, die in het onderhavige projectbesluit mogelijk wordt gemaakt, de luchtkwaliteit niet 'in betekende mate' zal verslechteren. Aan het bepaalde omtrent de luchtkwaliteit wordt voldaan.
Conclusie
Een bodemonderzoek is verplicht, indien de beoogde bouw of verbouw vergunningspichtig is. In bepaalde gevallen is echter vrijstelling van deze verplichting mogelijk. Deze vrijstellingen betreffen:
Met betrekking tot de bouw van de vrijstaande woning is geen van deze vrijstellingsmogelijkheden van toepassing. Door Hoogveld Milieutecniek is daarom een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 13 november 2009. Deze rapportage is als Bijlage 5 aan deze toelichting gekoppeld. Hierna wordt ingegaan op het onderzoek en wordt de conclusie beschreven.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:
Er zijn geen stoffen in gehalten en/of concentraties boven de tussenwaarde aangetoond. Dit houdt dat er op basis van de Wet bodembescherming geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of sanerende maatregelen.
Op basis van van het uitgevoerde bodemonderzoek is er uit oogpunt van de aangetoonde bodemkwaliteit geen belemmering voor de geplande bouwactiviteiten.
Indien grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing waarbij een andere onderzoeksstrategie geldt.
Conclusie
Uit het vorenstaande volgt dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik: wonen en tuin.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit.
Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar.
Naast de bescherming van het individu geldt er een ook verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord. Hierbij is de oriëntatiewaarde een soort ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.
Volgens de Risicokaart van de provincie Utrecht (zie figuur 5.3, wijzigingsgebied ligt binnen de blauwe cirkel) bevinden zich in de omgeving (binnen straal van circa 800 m) van het wijzigingsgebied geen objecten of terreinen met een extern veiligheidsrisico die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. In de omgeving van de locatie zijn evenmin inrichtingen die vallen onder de werkingsfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Het plangebied valt niet binnen de plaatsgebonden risico contour van gevaarlijke installaties of inrichtingen. Ten zuidoosten, op een afstand van ruim 450 m van het wijzigingsgebied, bevindt zich het spoor Den Dolder - Baarn (Intercityliljn). Onderhavig wijzigingsplan vindt plaats binnen bestaande bebouwing. Op het gebied van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de de bouw van één vrijstaande woning.
Figuur 5.3: Fragment Risicokaart provincie Utrecht (bron: www.nederlandrisicokaart.nl)
Verder kan geconstateerd worden dat in de directe omgeving geen buisleidingen aanwezig zijn die gevaarlijke stoffen transporteren.
Conclusie
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het onderhavige wijzigingsplan.
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd.
Van groot belang is dat bestemmingsplannen goed afleesbaar zijn voor zowel de gemeente zelf als voor burgers. Dit is extra belangrijk omdat bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld.
De in het wijzigingsplan opgenomen regels sluiten aan bij de nieuwe eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012), welke per 1 juli 2013 verplicht zijn gesteld. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigings- en bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare ruimtelijke plannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen en aanduidingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel analoog als digitaal.
In het wijzigingsplan is ter plaatse van de woning de bestemming 'Wonen' geprojecteerd. De aanwezige houtwal krijgt binnen de betreffende bestemmingen de aamiododomg 'houtwal'. Verder kent het plan de bestemmingen 'Tuin" (voor de woning) en de bestemming 'Groen - Wijkgroen' (achter de woning). Voor de situering van de woning wordt een bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' geprojecteerd.
Voor wat betreft de regels is aangesloten bij de regels van het moederplan: bestemmingsplan 'De Eng'.
In de inleidende regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de gehanteerde begrippen en de wijze van meten. Zie hiervoor de artikelen 1 en 2, voorafgaand aan de bestemmingen.
In de algemene regels zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het plan als geheel. Dit betreft onder meer de anti-dubbeltelbepaling en de algemene ontheffingsregels. In de overgangs- en slotregels volgen het overgangsrecht en de slotregel.
Het economisch risico ligt bij de eigenaar van het perceel. Met de uitvoering van het plan zijn geen gemeentelijke middelen gemoeid. In dit wijzigingsplan is duidelijk gemaakt dat het initiatief van de opdrachtgever getuigt van een goede ruimtelijke ordening, dat het plan voortvloeit uit gemeentelijk beleid en niet strijdig is met het beleid van hogere overheden en dat er geen wettelijke beletselen zijn om medewerking te verlenen aan het plan.
Er is hier sprake van een wijzigingsplan. Met betrekking tot de procedure betekent dit onder meer dat direct een ontwerp ter inzage wordt gelegd. Inspraak en overleg vinden niet plaats.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 7 mei 2015 tot en met 17 juni 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.
In de Nota van zienswijzen Wijzigingsplan ‘Soesterengweg nabij nr. 20’ (Bijlage 6) is de zienswijze samengevat weergegeven. De reactie van de gemeente Soest is eveneens in deze nota opgenomen. Onder verwijzing naar Bijlage 6 wordt hierna alleen de conclusie aangehaald: 'De ingediende zienswijze geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan ‘Soesterengweg nabij nr. 20’ aan te passen. '