direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Soesterberg - Kampweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kampweg 2 was tot een aantal jaar terug het politiekantoor van Soesterberg gevestigd. Inmiddels is het pand door het Rijksvastgoedbedrijf verkocht. De initiatiefnemer is voornemens het pand te verbouwen om het zo geschikt te maken voor maximaal zes appartementen. Hiertoe wordt ook een opbouw en uitbouw aan de achterzijde gerealiseerd.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de bestemming 'Maatschappelijk - Militaire zaken' bewoning niet toestaat. Om de appartementen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Op 9 mei 2017 heeft het college ingestemd met het verzoek om de bestemming te wijzigen naar onder andere 'Wonen' (zie bijlage 1). Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Kampweg 2 in Soesterberg. De locatie ligt in het bebouwde kom, aan de rand van het centrum van de kern met zo'n 7.000 inwoners. De omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw met afwisselende bouwstijlen en grootschalige bedrijfscomplexen, zoals het voormalige Officierscasino en een militair complex. Op het tegenover gelegen braakliggende terrein is een nieuwbouwproject gepland, waarvan een deel reeds is opgeleverd. In de nabijheid is tevens de winkelstraat van het dorp. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Soest, sectie E, perceel 2658. Het voormalige politiebureau is gesitueerd op een deel van het genoemde perceel, en de ontwikkeling heeft betrekking op het gehele perceel. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 847 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0001.png"

Figuur: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: PDOK viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0002.png"

Figuur: Uitsnede kadastrale kaart (bron: perceelloep.nl)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Soesterberg'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Soest op 4 juli 2013. Daarnaast ligt de planlocatie binnen het bestemmingsplan 'Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets' welke is vastgesteld op 28 september 2017.

1.3.1 Bestemmingsplan Soesterberg

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk - Militaire zaken' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie lage verwachting'. Tevens kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' en deels de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk'. Daarnaast gelden ten aanzien van de maatvoering specifieke regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0003.png" Figuur: Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.1.1 Maatschappelijk - Militaire zaken

De voor 'Maatschappelijk - Militaire zaken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. defensiedoeleinden met de daarbij behorende bebouwing;
  • b. opslagterreinen;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen met bijbehorende ontsluitingsverhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen;

met dien verstande dat:

  • f. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
1.3.1.2 Waarde - archeologie lage verwachting

De voor 'Waarde - archeologie lage verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - archeologie lage verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

Op de voor 'Waarde - Archeologie lage verwachting' mede bestemde gronden is het verboden om zonder een afwijking van het bevoegd gezag te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen.

1.3.1.3 Geluidzone - weg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimten worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen, waardoor die aangemerkt kunnen worden als geluidsgevoelig object, tenzij:
    • 1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden;
    • 2. voor deze woningen een hogere grenswaarde is verleend op grond van artikel 110 van de Wet geluidhinder;
    • 3. de geluidsgevoelige ruimten in de woningen of andere geluidsgevoelige objecten zodanig worden vernieuwd, veranderd of vergroot dat:
      • daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind of;
      • de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de gevels van de woning of geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
      • de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de woning of de geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan een vastgestelde hogere grenswaarde.
  • b. het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 33.6 onder a ten behoeve van de bouw of uitbreiding van een woning of ander geluidsgevoelig object, met dien verstande dat de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten vanwege het wegverkeerslawaai niet hoger zal zijn dan de verkregen of daarbij te verkrijgen hogere grenswaarde.
1.3.1.4 Veiligheidszone - vuurwerk

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vuurwerk' is het bouwen van nieuwe gebouwen, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van het vigerende bestemmingsplan, uitsluitend toegestaan indien is gebleken dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkelingen.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Soesterberg', omdat de enkelbestemming 'Maatschappelijk - Militaire zaken' bewoning van de planlocatie niet toestaat. Ook zal op basis van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' een akoestisch rapport moeten worden opgesteld.

1.3.2 Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - parkeernormen auto en fiets' geldt de 'Nota parkeernormen auto en fiets (3e herziening)' d.d. 28 september 2017 waarbij conform hoofdstuk 3 uit deze nota voldaan moet worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 van deze nota (opgenomen als bijlage 1 van de planregels). Dit wordt in paragraaf 5.6 nader behandeld en toegelicht.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Soesterberg - Kampweg 2' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding (IDN nummer: NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving van de situatie in de gemeente Soest en de kern Soesterberg;
  • Hoofdstuk 3 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van de planlocatie;
  • in hoofdstuk 4 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 5 beschreven;
  • in hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande situatie van het plangebied en geeft een beeld van alle voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Daarna komt de ruimtelijke structuur aan de orde. Deze ruimtelijke structuur wordt opgesplitst in de deelstructuren, waaronder de bebouwingsstructuur, de verkeersstructuur en de groenstructuur.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Soesterberg dankt zijn ontstaan aan de aanleg van de Amersfoortseweg (ontworpen door Jacob van Campen) in de jaren 1652 en 1653. De Staten van Utrecht verwachtten dat de rijke inwoners van Amersfoort en Utrecht graag een buitenverblijf aan deze ruime nieuwe weg zouden willen hebben. De orthogonale structuur is het gevolg van de uitgifte van gronden bij de aanleg van de weg. Om deze weg te bekostigen zijn aan weerszijden de woeste gronden ontgonnen in regelmatige kavels van 100 roe (376m) breed. Binnen enkele jaren ontstonden er langs deze weg enkele buitenplaatsen, bijvoorbeeld het op Soester grondgebied gelegen Sterrenberg. Gaandeweg vestigden zich langs de Amersfoortseweg ook minder welgestelde lieden, die een stukje heide ontgonnen en er een schamel onderkomen bouwden. In 1786 was het inwonertal van Soesterberg -ook wel Agter den Berg genoemd- 116 inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0004.png"

Figuur: Soesterberg eind zeventiende eeuw

De bestrating van de Amersfoortseweg in de jaren 1808 en 1809 en de komst van militairen, die sinds circa 1815 iedere zomer hun bivak opsloegen in het Kamp van Zeist, konden het dorp geen beter aanblik geven. Bij Koninklijk Besluit van 18 juli 1837 werd vastgesteld dat het zuidelijk gedeelte van de gemeente Soest voortaan de naam Soesterberg zou dragen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0005.png"
Figuur:Soesterberg begin negentiende eeuw

Gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw vertoonde Soesterberg nauwelijks enige groeikracht, maar dit veranderde met de aanleg van de vliegheide in 1910. Met name de vestiging van de militaire Luchtvaartafdeling bij Soesterberg in 1913 betekende een geweldige stimulans voor de ontwikkeling van het dorp. Om het op de luchthaven werkzame personeel te kunnen huisvesten werden direct na de Eerste Wereldoorlog verscheidene complexen gebouwd aan de Amersfoortsestraat en aan de huidige Generaal Winkelmanstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0006.png"
Figuur: Soesterberg in 1913 met de oude Banningstraat als route naar Soestduinen

In het begin van de jaren '70 van de vorige eeuw werd besloten het doorgaande verkeer uit de Rademakerstraat/Banningstraat te weren en over een nieuw noordelijker gelegen tracé de Amersfoortsestraat te leiden. Voor de Amerikanen werd later, in de jaren '80, een aparte woonwijk gebouwd met straatnamen als Apollo, Gemini en Mercury. De opening van de rijksweg A28 eind jaren '80 en de latere aansluiting daarop via de Richelleweg maakten de ontsluiting van Soesterberg beter. Tegenwoordig telt Soesterberg zo'n 6.600 inwoners.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Bebouwingsstructuur

Het plangebied is gelegen aan de Kampweg 2 te Soesterberg. Het bebouwingslint aan de Kampweg kenmerkt zich door een verscheidenheid aan woningtypen, vormgeving / architectuur en kleurgebruik. Alle voorgevels zijn op de Kampweg gericht. Ten westen van het plangebied bevindt zich een woonwijk met voornamelijk rijwoningen en gestapelde woningen. De belangrijkste ruimtelijke structuurdrager is de Kampweg en de snelweg A28.

2.3.2 Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Binnen Soesterberg vormen de N237 (Amersfoortsestraat) en N413 (Richelleweg) de belangrijkste ontsluitingswegen. Deze liggen buiten de bebouwde kom (de N237 doorsnijdt Soesterberg in een noordelijk en zuidelijk deel) en er geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. De bebouwde kom van Soesterberg is aangewezen als verblijfsgebied. Op de meeste wegen in Soesterberg geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Uitzondering hierop vormen de Kampweg en Banningstraat waar – mede bepaald door de huidige inrichting van de weg – een maximumsnelheid geldt van 50 km/u. De Moerbessenberg welke ten zuiden van de planlocatie loopt heeft een maximum snelheid van 30 km/u. Daarnaast geldt dat de hoofdwegen van Soesterberg opnieuw gaan worden ingericht. Er is besloten om de maximum snelheid voor heel Soesterberg in de toekomst te verlagen tot 30 km/u.

Parkeren

Parkeren is een belangrijk aandachtspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het toenemende autobezit vraagt om steeds meer parkeerruimte. In het plangebied is rekening gehouden met voldoende parkeerplaatsen op grond van de 'Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets' (d.d. 28 september 2017). Buiten het plangebied biedt het Odijkplein plaats aan 15 auto's. Daarnaast is er de mogelijkheid voor langsparkeren aan de Kampweg en de Moerbessenstraat.

Langzaam verkeer

Aan de Banningstraat ligt een separaat in twee richtingen te berijden fietspad. Het fietspad en de rijweg zijn gescheiden door een groenstrook. Op de Kampweg zijn stroken voor fietsers ingetekend die mogen worden overschreden door gemotoriseerd verkeer.

Openbaar vervoer

Binnen Soesterberg bevinden zich een aantal busroutes. De lijnvoering voert over de provinciale weg N237 (Amersfoortsestraat), Veldmaarschalk Montgomeryweg (tussen N237 en Rademakerstraat), Kampweg (tussen Rademakerstraat en Kamerlingh Onneslaan), Kamerlingh Onneslaan (tussen Kampweg en Oude Tempellaan), Oude Tempellaan (tussen Banningstraat en Kamerlingh Onneslaan) en Banningstraat.

De aspecten verkeer en parkeren wordt nader toegelicht in paragraaf 5.6.

2.3.3 Groensstructuur

Soesterberg ligt te midden van veel groen en de kern heeft een zeer groen karakter. De planlocatie maakt echter geen deel uit van Natura 2000-gebied en is evenmin onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Wel is er veel aandacht voor het in stand houden van groen binnen de kern Soesterberg. Langs de Kampweg is veel gelegen, onder andere de hagen en bomen rondom het Monument voor de Vrijheid (voor het pand gelegen). Deze hebben een belangrijke functie, niet alleen vanwege de groene beleving van de omgeving, maar ook zeker gezien de monumentale status van de bodem in relatie tot het monument.

Daarnaast maakt de Kampweg onderdeel uit van de oorspronkelijke en derhalve cultuurhistorische verkaveling van de Amersfoortsestraat. Het is één van de sorties. De bomen langs de Kampweg, voor zover deze onderdeel zijn van de bomenstructuur, maken dan ook onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur, zoals vastgelegd op de gemeentelijke bomenkaart, welke onderdeel is van het beleid 'bescherming en kap van bomen'. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.

Voorts staan langs de Moerbessenberg twee bomen. Deze zullen worden gekapt ten behoeve van de aanleg van parkeerplaatsen. De twee bomen maken geen onderdeel uit van de bomenstructuur. Tegenover de kap van de twee bomen staat een vergroening van het terrein.

2.3.4 Waterstructuur

Grondwater

Soesterberg ligt hooggelegen en heeft een erg lage grondwaterstand.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig (de grondwaterstand is relatief laag).

Afval- en regenwater

Regenwater dat op onverharde gebieden is gevallen wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier, te weten via grondwaterstromen en verdamping via de grond en via de beplanting. Regenwater dat op verharde gebieden is gevallen wordt afgevoerd via het rioolstelsel of geïnfiltreerd in de bodem. Infiltratie in de bodem is gezien de lage grondwaterstand een goede oplossing voor het voorkomen van wateroverlast. De oude bebouwde gedeeltes van Soesterberg zijn voorzien van een gemengd stelsel. De recent bebouwde gedeeltes in de kern van Soesterberg zijn voorzien van een gescheiden stelsel. Bij een gemengd stelsel wordt regenwater van daken en van de verharding en afvalwater gemengd en wordt al het water afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij een gescheiden stelsel wordt regenwater van verhardingen en afvalwater in twee aparte stelsels ingezameld en getransporteerd. Het afvalwater wordt naar een pompstation aan de zuidkant van de Rijksweg A28 geleid (buiten het plangebied) en van daaruit via een persleiding naar Soest.

2.3.5 Functionele structuur

De functionele structuur ten zuiden van de planlocatie wordt voornamelijk bepaald door de functie 'wonen'. Aan de Rademakerstraat, ten noorden van de planlocatie, zijn veel winkels gelegen, alsmede horeca. Dit past goed bij de functie van deze straat als centrum van de kern Soesterberg. De gewenste ontwikkeling zal geen belemmering vormen voor de bestaande bedrijvigheid. Voor dit aspect zal in paragraaf 5.9 nader aandacht zijn.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Aan de Kampweg 2 te Soesterberg is een gebouw gelegen dat in gebruik was voor militaire zaken. Zo was er onder meer het Bureau Luchtvaart Geneeskundige Aangelegenheden en een politiebureau. In 2017 is het gebouw door het Rijksvastgoedbedrijf te koop aangeboden. Op het perceel zijn parkeerplaatsen aangelegd en er staat ook een dubbele garage. Het terrein is omheind en bereikbaar via een poort met hekwerk. Het gebouw is gebouwd omstreeks 1955 en bestaat uit een kelder, twee bouwlagen en een zolder. De bouw aard is traditioneel en heeft dakbedekking met dakpannen. De gevels zijn opgebouwd met traditioneel metselwerk en natuurstenen dorpels. Tegenover de planlocatie wordt een nieuwbouw project ontwikkeld en de wijk ten zuiden en westen is zeer planmatig van aard. Daarnaast ligt de planlocatie vlakbij de kern van Soesterberg, in de nabijheid van winkels en horeca. De gewenste ontwikkeling sluit goed aan bij de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0009.png"

Figuren: Beelden bestaande situatie

3.2 Gewenste situatie

De initiatiefnemer is voornemens om het pand te verbouwen en geschikt te maken voor maximaal zes appartementen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven positief tegenover de ontwikkeling te staan. Om de zes appartementen te kunnen realiseren wordt het puntdak welke nu nog op het gebouw zit verwijderd. In plaats van de zolder onder het puntdak, wordt een opbouw geplaatst, waarmee een extra etage wordt gerealiseerd waar kan worden gewoond. Om dit mogelijk te maken worden de bestaande baksteengevels iets verhoogd en wordt de bestaande dakrand iets hoger geplaatst. De entree van het huidige gebouw blijft behouden en fungeert als entree voor de zes appartementen.

De Commissie Ruimtelijke Kraliteit heeft over het ontwerp een positief oordeel gegeven. Voorwaarde die is gesteld is dat de bestaande garage wordt geïntegreerd in het project. Van de garage wordt ook het puntdak verwijderd en er wordt deels een terras op geplaatst. De garage wordt als woonruimte bij één van de twee appartementen op de begane grond toegevoegd. Ook zullen de appartementen op de begane grond een eigen tuin krijgen. Voor de overige appartementen geldt dat deze buitenruimte zullen hebben door de aanwezigheid van ruime balkons. De grootte van de zes appartementen varieert van circa 110 m² tot 185 m². De appartementen zullen op de markt worden aangeboden als woningen in het hogere segment.

De kelder, met een bvo van circa 200 m² wordt verdeeld in zes bergingen. Hier kunnen de bewoners van de bovengelegen appartementen hun spullen opslaan. De kelder is te bereiken via de centrale entree. Vanuit de kelder loopt een lift die voert tot en met de tweede verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0011.png"

 Figuren: Impressie nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0012.png"

Figuur: Plattegrond begane grond

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0013.png" Figuur: Aan te leggen parkeerplaatsen langs de Moerbessenberg

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk gaat voor verstedelijking en economische activiteiten uit van de bundelingsstrategie. Voordelen hiervan zijn dat steden ondersteund worden in hun economische en culturele functie. Zowel in dorpen als steden wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het bundelingsbeleid is een taak van decentrale overheden. Het Rijk heeft een stimulerende rol. Doel is dat in iedere gemeente voldoende mogelijkheid is om in de natuurlijke bevolkingsaanwas te voorzien. Naast de eigen bevolkingsaanwas moet ook voldoende ruimte zijn voor de lokaal gerichte bedrijvigheid. Bundeling houdt in dat nieuwe bebouwing geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk nadrukkelijk een rol vervullen.

Voor de gemeente Soest betekent dit het volgende:

  • Verstedelijking: bundeling van verstedelijking en economische activiteiten ondersteunt de functie van steden als economische motor. Nieuwe bebouwing moet geconcentreerd tot stand komen: in het bestaande bebouwde gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in clusters daarbuiten. Uitgangspunt is dat iedere gemeente voldoende ruimte krijgt om te voorzien in de natuurlijke aanwas;
  • Vitaal platteland: een economisch vitale grondgebonden landbouw is belangrijk voor het beheer van het buitengebied. Het economisch draagvlak en de vitaliteit van landelijke gebieden staat onder druk. Om daarin verlichting te brengen moeten de mogelijkheden voor hergebruik, nieuwbouw en de mogelijkheden voor een brede(re) bedrijfsvoering ruimer worden;
  • Borging van bijzondere landschappelijke waarden: Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied. Uitgangspunt voor de Nationale landschappen is 'behoud door ontwikkeling'. De polders aan de oostkant van Soest vallen gedeeltelijk in het Nationale landschap Arkemheen-Eemland.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De SVIR is niet relevant voor de gewenste ontwikkeling van zes appartementen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 4.1.3 aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van twaalf woningen. Onderhavig initiatief betreft de transformatie van een gebouw met een maatschappelijke bestemming om zes appartementen te realiseren. Hierdoor is het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht is op 4 februari 2013 vastgesteld door de Provinciale Staten en in 2016 herijkt, en voor de tweemaal partieel herzien in 2018. De visie is toegespitst op de periode 2013-2018. In het provinciale beleid richt de provincie Utrecht zich op het aantrekkelijk houden van de provincie via de binnenstedelijke opgave en het versterken en behouden van de kwaliteit van het landelijke gebied. Er wordt onderkend dat dit een complexe opgave is. Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, blijven vitale dorpen behouden. De transformatie van leegstaand vastgoed wordt gestimuleerd.

In de structuurvisie is speciale aandacht voor de woningbouwopgave van de gemeente Soest. In de gemeente Soest liggen de bebouwingskernen Soest en Soesterberg. Voor de totale gemeente wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1165 woningen binnen de rode contouren, waarvan 165 woningen op de voormalige Vliegbasis Soesterberg. De overige 1000 woningen kunnen hoofdzakelijk op diverse locaties in Soest en Soesterberg worden gerealiseerd. Voor Soesterberg zijn dit onder andere Apollo Noord en Masterplan/ Campuszone. In Soest wordt de ontwikkeling van woningen voorzien op onder andere de locatie Molenschot. In het kader van het programma Hart van de Heuvelrug is de rode contour achter De Open Ankh in Soesterberg aangepast.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De provinciale ruimtelijke verordening is geconsolideerd in december 2018 en gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Hierbij kan worden gedacht aan de EHS en de rode contouren. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen, in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. Dit betekent dat vigerende bestemmingsplannen niet onder de werking van de verordening vallen. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit. Er wordt gesteld dat binnenstedelijke ontwikkeling, zoals de transformatie en aanpak van leegstand, bovengemeentelijke aspecten heeft. Dit komt omdat er een regionale markt bestaat betreffende woonlocaties. Regionale afstemming en het creëren van een gelijk speelveld in alle gemeenten is dus nodig.

Ook geldt dat bij het bouwen en renoveren van panden het belang is dat initiatiefnemers en gemeenten nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken.

De planlocatie is gelegen binnen de Cultuurhistorsiche Hoofdstructuur (CHS), zoals te zien in onderstaande figuur. Hierbinnen valt het binnen de begrenzing Militair erfgoed, Historische buitenplaatszone en Archeologie.

  • 1. Militair erfgoed: behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van het militair erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatie gebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur. Voor de voormalige vliegbasis en omgeving ligt de cultuurhistorische waarde in de historische structuren en objecten van land- en luchtmacht.
  • 2. Historische buitenplaatszone: behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking, gericht op het creëren van economische kostendragers indien deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone. Hierbij kan gedacht worden aan kleinschalige stedelijke functies c.q. bebouwing. Deze kan op de buitenplaats of, indien zo een betere inpassing mogelijk is, in de nabijheid van de buitenplaats worden gerealiseerd.
  • 3. Archeologie: Bij het behouden van archeologische waarden gaat het om regels die aantasting van archeologisch erfgoed voorkomen of tot het uiterste beperken. Daartoe moeten zowel bekende als te verwachten waarden worden beschermd. Behoud in situ (in de bodem) heeft altijd de voorkeur. Het geven van een dubbelbestemming verdient aanbeveling als de archeologische waarden zich over meerdere andere bestemmingen uitstrekken. Daarbij dient de rangorde tussen de bestemmingen te worden aangegeven. Ter bescherming van de waarden dienen zo nodig aanleg voorschriften te worden opgenomen.

Deze aandachtspunten zullen verder worden besproken in paragraaf 5.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0014.png" Figuur: Ligging planlocatie in Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) (kaart 4 PRV)

Conclusie

Vanuit provinciaal beleid zijn er geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Soest (2009-2030)

In de structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente Soest er in 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als aantal en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is om het dorp Soest levendig en groen te houden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente Soest. Daarom wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom. Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. Het combineren van deze punten leidt tot een integrale visie voor de kern Soest met enkele nieuwe ontwikkelmogelijkheden. Deze nieuwe mogelijkheden worden, waar mogelijk vertaald naar het bestemmingsplan.

Conclusie

De kern Soesterberg en de vliegbasis Soesterberg zijn in de structuurvisie niet meegenomen, omdat hiervoor al plannen zijn opgesteld met een eigen besluitvorming. Toetsing aan de 'Structuurvisie Soest' is derhalve niet mogelijk.

4.3.2 Masterplan Wonen Soest

Op 20 mei 2020 heeft de gemeenteraad van Soest het Masterplan Wonen Soest vastgesteld. Het Masterplan is gebouw op drie pijlers, te weten de behoefte, de locaties en de instrumenten. Hoewel het voornamelijk gaat om de woningbehoefte in de kern Soest, kan het Masterplan niet los worden gezien van ontwikkelingen in Soesterberg.

In 2019 is de kwalitatieve woningbehoefte in de gemeente Soest onderzocht. Sinds 2015 is de bevolking van Soest gegroeid, met een vestigingsoverschot als belangrijkste oorzaak van de groei. De transactieprijzen zijn de laatste jaren toegenomen. Daarnaast wordt genoemd dat jongeren vaker een woning willen open en ouderen vaker willen huren, waarbij ouderen sterk geörienteerd zijn op zowel huur- als koopappartementen. Er ligt in de gemeente dan ook een sterke opgave in de toevoeging van appartementen, zowel koop als huur.

De vraag naar appartementen is dus groter dan het beschikbare aanbod. Hoewel het Masterplan focust op de kern Soest, kan Soesterberg een deel van de in Soest aanwezige vraag naar appartementen opvangen.

Conclusie

Hoewel het Masterplan een sterke focus heeft op de kern Soest, levert de ontwikkeling een bijdrage aan het laten afnemen van het tekort aan appartementen in de gehele gemeente, waarbij de ontwikkeling zich toespitst op appartementen in het duurdere segment.

4.3.3 Welstandsnota

De planlocatie is gelegen in het ontwikkelingsgebied C 'Woon-werkgebied Soesterberg'. Volgens de Welstandsnota 2014 geldt hier het gewone welstandsregime en wordt alleen op hoofdaspecten getoetst, zoals onder andere een evenwichtige compositie van de massavorm van het object, een evenwichtige compositie van de gevelopbouw en de afstemming van de gevelopbouw van het object op die van de belendingen. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft haar waardering uitgesproken voor de functionele en architectonische transformatie van het bestaande pand. De commissie vindt de beoogde transformatie, inclusief verwijdering van de kap op het hoofdgebouw en het behoud van de kap op de garage voorstelbaar. De commissie adviseert het volgende (7 februari 2020):

"De commissie waardeert de zoektocht van de architect om het advies van de commissie te verwerken. De commissie constateert dat de keuze voor een ontwerp waarbij zowel bij het hoofdgebouw als bij de garage de kap wordt verwijderd, architectonisch bevredigend is, omdat hiermee de bestaande gebouwen voldoende autonoom blijven ten opzichte van de uitbreiding. Om de architectonische ambitie van de uitbreiding te realiseren wijst de commissie er op dat materialisering en detaillering van de nieuwbouw bijzonder nauw luisteren en derhalve bijzonder zorgvuldig moeten worden uitgewerkt en uitgevoerd."

Conclusie

De transformatie van het voormalige militaire gebouw draagt bij aan de levendigheid van Soest en doet geen afbreuk aan de bestaande situatie in Soest en draagt bij aan de vraag naar duurdere appartementen.

4.3.4 De groene kernkwaliteit van Soest 2014

Het groenbeleid is vastgelegd in de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' (2014). De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.

Het doel van de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' en de groenstructuurkaart is:

  • Het behouden en versterken van de groene kernkwaliteit van Soest;
  • Het herstel van landschappelijke cultuurhistorische elementen;
  • Het bieden van kaders voor het herstel van lanenstructuren en landschappelijke cultuurhistorische elementen.

In het bestemmingsplan zijn de belangrijke groenstructuren vastgelegd. De belangrijkste structuurbepalende elementen zijn opgenomen in de bestemming 'Groen - Structuurgroen', waarin beschermende bepalingen zijn opgenomen. De overige groenstructuren dan wel groengebieden zijn opgenomen in de bestemming 'Groen - Wijkgroen'.

Conclusie

Hoewel er voor de hoofdingang van het voormalige kantoorpand een groenstrook is aangelegd met daarin het Monument voor de Vrijheid is het niet als zodanig bestemd. desondanks zal met de ontwikkeling de groene kernkwaliteit niet worden geschaad.

4.3.5 Bescherming en kap van bomen 2012

In de nota 'Bescherming en kap van bomen' is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De juridische regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (APV Soest).

Het beschermen van bomen is gericht op het behoud van het groene karakter van de gemeente Soest, dat hoofdzakelijk wordt bepaald door bomenstructuren. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek.

De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in 5 categorieën:

  • Bomenstructuren zoals vastgelegd op de groenstructuurkaart, en de parkwijken;
  • Monumentale bomen (particulier en gemeentelijk);
  • Waardevolle bomen (gemeentelijk);
  • Toekomstig monumentale particuliere bomen op percelen = 175m²;
  • Overige openbare bomen.

De beschermwaardige bomen van categorieën 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt géén vergunning verleend voor kap, tenzij sprake is van een zwaarwegend planologisch argument van algemeen belang. Daarbij geldt de juridische voorwaarde dat eerst aantoonbaar gekeken moet worden naar alternatieve ruimtelijke en boomkundige oplossingen om de monumentale boom te behouden. Er wordt altijd een herplantplicht opgelegd.

Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mist geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij dient aangetoond te worden dat de boom in de planvorming uitdrukkelijk is meegewogen, er géén haalbare alternatieven zijn en het belang van het doorgaan van de plannen/ontwikkeling(en) groter is dan de waarde van de boom. Bij vergunningverlening kan een herplantplicht worden opgelegd.

Bomen en ruimtelijke ontwikkelingen

In de oriëntatiefase van een planontwikkeling moet door de initiatiefnemer het aanwezige groen en de bomen/houtopstanden worden ingemeten, geïnventariseerd en gewaardeerd. Bij het inventariseren is het van belang dat ook de kroonprojectie wordt ingemeten en de mogelijkheid tot verplanten van de bomen wordt onderzocht. Op basis van deze inventarisatie beoordeeld de gemeente welke bomen behouden moeten blijven en worden randvoorwaarden gesteld.

Ook bomen binnen de directe invloedssfeer van de ontwikkeling (5 meter uit bouwwerk (rondom) of binnen 5 meter uit perceelsgrens) moeten geïnventariseerd worden, om mogelijke schade / noodzaak tot vellen vooraf in beeld te hebben en bepalend te laten zijn voor de vergunningverlening van het bouwwerk.

In de ontwerp-/ voorbereidende fase moet inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van het (bouw)plan / de werkzaamheden op de bomen. Een Bomeneffectanalyse (BEA) beoordeelt of de boom/houtopstand, in het perspectief van de voorgenomen bouw/aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en standplaats, duurzaam behouden kan blijven. Ook worden knelpunten in beeld gebracht. Op basis van een BEA worden passende oplossingen gezocht. Tevens worden maatregelen en randvoorwaarden (ontwerpeisen) aangegeven met als doel de bomen duurzaam te behouden, zowel tijdens de sloop, de bouw als daarna.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0015.png"
Figuur: Uitsnede bomenkaart Soest 2014

Uit de bomenkaart blijkt dat de planlocatie is gelegen langs een bomenstructuur categorie 1; lanen. Daarnaast is er een monumentale boom (nummer 190) gelegen op circa 14 meter van de perceelgrens. Voorts geldt dat de 33 bomen aan het Odijkplein staan voor de 33 gesneuvelde bewoners van Soesterberg tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Conclusie

De waardevolle boom ligt op ruime afstand van de perceelgrens. De monumentale boom (en de overige bomen) zal behouden blijven en dit bestemmingsplan zal de bomenstructuur (categorie 1) niet schaden. Om het plan mogelijk te maken zullen er twee bomen langs de Moerbessenberg, welke buiten de bomenstructuur vallen, worden gekapt. Hiervoor in de plaats zal het perceel worden vergroend.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

5.1 Flora en fauna

5.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken; gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt; landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer; ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en alle Natura 2000-gebieden.

Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland. Tot die tijd was de Rijksoverheid hiervoor verantwoordelijk. Het Natuurnetwerk Nederland moet uiteindelijk samen met de natuurgebieden in andere Europese landen het aaneengesloten pan-Europees Ecologisch Netwerk (PEEN) vormen.

De bescherming van de EHS betekent niet dat bijvoorbeeld woningbouw en bedrijvigheid altijd verboden zijn. Ontwikkelingen zijn onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Het Rijk en de provincies hebben hiervoor samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties, spelregels opgesteld. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Ruimtelijke ingrepen zijn niet toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn. Ook moeten de ontwikkelingen een groot openbaar belang hebben. De schadelijke effecten van de activiteit op de natuur moeten bovendien worden gecompenseerd. Ook hierover zijn afspraken gemaakt.

5.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Het plangebied is niet gelegen in een NNN gebied. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland gebied ligt op een afstand van zo'n 540 meter ten noorden van de planlocatie. Ook is de planlocatie niet gelegen in een Groene Contour. Wel is een quickscan flora en fauna uitgevoerd.

Op 17 februari 2020 is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd door Ecoresult B.V. (bijlage 2). Dit gespecialiseerde ecologische bureau heeft het complete plangebied onderzocht.

Jaarrond beschermde nesten

Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie geschikt is als voortplantings- en vast rust- en verblijfplaats van gebouwbewonende vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen, te weten de huismus en gierzwaluw. Door de werkzaamheden zullen de potentiële verblijfplaatsen verwijderd worden. Artikel 3.1, lid 2, 4 en 5 van de Wnb worden hiermee mogelijk overtreden. Aanvullend veldonderzoek is nodig om te bepalen:

  • of voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van huismus in het plangebied aanwezig zijn. De aanpak voor het aanvullend veldonderzoek is conform de eisen die het bevoegd gezag hieraan stelt. Indien voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van huismussen aanwezig zijn én door de werkzaamheden een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met de werkzaamheden kan worden gestart;
  • of voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw in het plangebied aanwezig zijn. De aanpak voor het aanvullend veldonderzoek is conform de eisen die het bevoegd gezag hieraan stelt. Indien voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen van gierzwaluw aanwezig zijn én door de werkzaamheden een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming wordt overtreden dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met de werkzaamheden kan worden gestart.

Daarnaast geldt dat de directe omgeving van het plangebied potentieel geschikt kan zijn als voortplantingsplaats voor algemene vogelsoorten waarvan de nesten (in dezen) niet jaarrond beschermd zijn, zoals de zwarte kraai en de ekster. Voor werkzaamheden zal dan ook een broedvogelcontrole worden uitgevoerd.

Vleermuizen

Ook geldt dat de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis voor de functies zomer-, kraam-, paar-, en winterverblijfplaats niet is uitgesloten. Het verwijderen van het schilddak van het voormalige politiegebouw kan negatieve effecten hebben op mogelijk aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen. Aanvullend onderzoek is nodig in de periode 15 mei tot en met 15 juli middels 2 bezoeken en tussen 15 augustus tot 1 oktober middels 2 bezoeken om te bepalen of zomer-, kraam- paar- en winterverblijfplaatsen mede als essentieel functioneel leefgebied aanwezig zijn. De aanpak voor het aanvullend veldonderzoek is conform de eisen die het bevoegd gezag hieraan stelt. Indien vleermuizen aanwezig zijn dient een ontheffing of vergunning in bezit te zijn voordat met verstorende (sloop)werkzaamheden kan worden gestart. Bij aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen wordt er van uitgegaan dat de bebouwing ook geschikt is als winterverblijfplaats voor enkele dieren tijdens milde winters.

Overige soorten

Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige Habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten, geschikt habitat ontbreekt. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.

Nationaal beschermde soorten

Het plangebied is enkel geschikt voor verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van nationaal beschermde soorten die met een provinciale vrijstelling, o.a. diverse algemene (spits)muissoorten, egel, bruine kikker en gewone pad. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijke effecten zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het werken in één richting waarbij de dieren een vlucht mogelijkheid hebben.

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Aanvullend onderzoek

Het aanvullend onderzoek is uitgevoerd conform de aanbevelingen uit de quickscan. Dit onderzoek is uitgevoerd door Tiko Seip Ecologisch Advies (zie bijlage 3). De belangrijkste conclusie is de volgende:

Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten of verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Directe effecten op jaarrond beschermde nesten en/of vleermuisverblijven zijn daarmee uitgesloten. Wel kunnen werkzaamheden bij gebruik van nachtelijke verlichting leiden tot verstoring van foeragerende en passerende vleermuizen rond het plangebied. Door het treffen van de juiste maatregelen kan verstoring vleermuizen worden voorkomen.

Geconcludeerd kan worden dat de werkzaamheden zonder overtreding van de verbodsbepalingen worden uitgevoerd.

5.1.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

5.2 Stikstofdepositie

5.2.1 Wettelijk kader

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Sinds 2015 was tot voor kort het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator 2020 (15 oktober 2020) kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

5.2.2 Onderzoek

De drie Natura 2000-gebieden die het dichtst bij de planlocatie liggen zijn de volgende:

  • Arkemheen (op circa 15 kilometer afstand);
  • Oostelijke Vechtplassen (op circa 11 kilometer), en
  • Rijntakken (op circa 10kilometer).

De Arkemheen is niet stikstofgevoelig en kan met betrekking tot stikstofdepositie buiten beschouwing worden gelaten.

De afstanden tot de Oostelijke Vechtplassen en de Rijntakken zijn dermate groot dat een effect door de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen op stikstofdepositie dan ook niet te verwachten is.

Daarnaast wordt door de nu voorziene transformatie van het verouderde gebouw naar appartementen verwacht dat deze een positief effect op emissies zal hebben door een vermindering van emissies door nieuwe technische installaties en betere isolatie.

Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator versie 2020. Hieruit blijkt dat er door de gewenste ontwikkeling geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt op Natura 2000-gebieden. Het rapport is opgenomen in bijlage 4. De berekeningen zijn te vinden in bijlagen 5 en 6.

5.2.3 Conclusie

Er is een stikstofdepositieberekening.uitgevoerd. Hieruit volgen geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

5.3.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in een functiewijziging van Maatschappelijk naar Wonen. Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V (hierna: Vink). heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, aangezien er ten aanzien van het initiatief graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Daarnaast geldt dat de nieuwe planologische functie een milieugevoelige functie is, aangezien er meerder personen voor langere tijd aanwezig kunnen zijn in het pand.

Vooronderzoek

Voor het veldonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit niet, of slechts in lichte mate is aangetast. Er is geen sprake van een lijnvormige bron. De hypothese voor de locatie luidt; (kleinschalig) onverdacht'.

Verkennend veldonderzoek

Op 17 februari 2020 heeft Vink veldwerk uitgevoerd (zie bijlage 7). Bij alle boringen is de vrijgekomen grond zintuiglijk beoordeeld op bodemkundige eigenschappen, verdachte geuren en kleuren en eventuele bodem- vreemde bestanddelen zoals puin, afval of asbestverdachte materialen. De waarnemingen zijn in het veld in profielbeschrijvingen vastgelegd. Alle monsters zijn individueel verpakt in geschikte monster- verpakkingen en zijn volgens de geldende richtlijnen geconserveerd.

Systematisch verdeeld over de locatie zijn in totaal 6 boringen verricht tot een diepte van 0,5 m-mv. Er zijn 2 boringen doorgezet tot een diepte van 2,0 m-mv. Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • De bodem bestaat tot op de maximale boordiepte van 2 m-mv uit zwak siltig zand met een humushoudende bovengrond.
  • Zintuiglijk zijn geen bijzonderheden waargenomen.
  • In de boven- en ondergrond is geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in een gehalte boven de achtergrondwaarde.
  • Er heeft geen onderzoek van het ondiepe grondwater plaatsgevonden aangezien het grondwater zich op een diepte van meer dan 5,0 meter beneden maaiveld bevindt.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdacht' kan worden geaccepteerd. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.

5.3.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor een plan wijziging of verlening van een omgevingsvergunning (bouwen).

5.4 Cultuurhistorie en archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

5.4.2 Cultuurhistorie

De gemeenteraad van Soest heeft op 25 april 2013 ingestemd met het opstellen van een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). Op 27 mei 2014 hebben burgemeester en wethouders van Soest ingestemd met een als zodanig opgestelde cultuurlandschappelijke en historisch-stedenbouwkundige waarderingskaart en een cultuurhistorische kenmerkenkaart met bijbehorend onderzoeksrapport. Alsook hebben burgemeester en wethouders besloten de gedane beleidsadviezen af te wegen en voorstellen te ontwikkelen over in welke mate en op welke wijze de daarvoor in aanmerking komende beleidsadviezen kunnen worden vertaald in concreet beleid in de ruimtelijke plannen.

Monumentenverordening gemeente Soest

De 'Monumentenverordening gemeente Soest' verbiedt het om binnen de grenzen van een beschermd dorpsgezicht gebouwen geheel of gedeeltelijk af te breken. Dit geldt ook voor de dorpsgezichten op de gemeentelijke monumentenlijst. Het monumentenbeleid van de gemeente Soest is erop gericht dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen binnen een dorpsgezicht flexibel, maar verantwoord, kunnen worden ingepast in de cultuurhistorische omgeving.

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren. Wel zal er middels het voorliggende ontwerp met respect worden omgegaan met de bestaande bebouwing.

5.4.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Het plangebied heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Er geldt een lage verwachting. Dit betekent dat er bij ingrepen dieper dan 30 cm op een gebied groter dan 10.000 m² een archeologisch onderzoek nodig is. Gezien de beperkte aard van de bodemroerende werkzaamheden is nader onderzoek in het kader van archeologie is dus ook niet noodzakelijk.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

5.4.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

De hoofdlijnen voor luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (Wm). Het verkeer langs drukke wegen kan voor overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zorgen. Aspecten van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.

De belangrijkste zijn:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), ook wel Besluit NIBM;
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), ook wel Regeling NIBM;
  • Besluit gevoelige bestemmingen.

Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is, dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van minder dan 3%. Deze 3 %-grens is van toepassing sinds 2009 toen het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht in werking trad. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen of luchtkwaliteit-onderzoek nodig is. Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteit-onderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in zo'n onderzoekzone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen, dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Vestiging van bijvoorbeeld een school is dan niet toegestaan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit geldt voor nieuwbouw, uitbreiding van gevoelige bestemmingen én voor functiewijziging van bestaande gebouwen naar een gevoelige bestemming. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

5.5.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

5.5.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

5.6 Parkeren en verkeer

5.6.1 Beleid

De planlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Parapluplan Retail en Nota parkeernormen auto en fiets'. Dit bestemmingsplan is een actualisering van een aantal geldende bestemmingsplannen. In 2008 heeft de gemeenteraad van Soest het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld. Daarin is opgenomen dat vraag en aanbod naar parkeerplaatsen met elkaar in balans moeten blijven. Het hebben van voldoende parkeerplaatsen levert immers een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid, leefbaarheid en (economische) vitaliteit van Soest en Soesterberg. Dit is niet alleen een verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente verwacht dat particulieren en bedrijven bij nieuwe ontwikkelingen zelf in voldoende mate in parkeerplaatsen voorzien en daar ook in investeren. Het reserveren van voldoende ruimte blijkt vaak een lastige opgave, waarbij de belangen van bewoners, bezoekers, bedrijven en winkeliers lijnrecht tegenover elkaar kunnen staan. Iedere ruimtelijke functie (wonen, werken, winkelen) trekt immers een bepaalde hoeveelheid autoverkeer aan en genereert daarmee ook een bepaalde parkeerbehoefte. Een parkeernorm is een getal dat aangeeft hoeveel parkeerplaatsen voor een dergelijke functie nodig zijn per eenheid of per oppervlakte. Het hanteren van parkeernormen en het vasthouden aan de parkeereis bij ruimtelijke ontwikkelingen is van belang om de bereikbaarheid, leefbaarheid en economische vitaliteit te borgen.

Met het paraplubestemmingsplan worden, na een tussentijdse evaluatie, de parkeernormen herzien. Voor de hele gemeente gelden dezelfde parkeernormen, met uitzondering van de winkelpromenade Soestdijk, winkelgebied Soest-Zuid en winkelgebied Rademakerstraat in Soesterberg. In deze gebieden geldt een afwijkende parkeernorm voor centrumfuncties (detailhandel, commerciële dienstverlening, supermarkt) en horeca.

Voor de planlocatie geldt de gebiedsaanduiding 'Overige zone - parkeernormen auto en fiets' moet worden voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 1 van het parapluplan.

Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening, slimmer en beter 2017

In deze nota zijn de parkeernormen van de gemeente Soest vastgesteld. Deze parkeernormen gelden voor elke bouwactiviteit en/of wijziging van gebruik van een gebouw. De nota geeft uitleg over de berekening van de parkeereis en hoe daaraan te voldoen. Daarbij is ook de mogelijkheid van het college opgenomen om ontheffing te verlenen van de parkeereis tegen betaling van een afkoopsom. De gemeente neemt daarmee de verplichting van een ontwikkelaar over om parkeerplaatsen in de omgeving te realiseren. Hiervoor heeft de gemeente een parkeerfonds opgericht. Op 28 september 2017 heeft de gemeenteraad van Soest de nota herzien. Met de herziening van de beleidsnota zijn ook fietsparkeernormen opgenomen. De aangepaste beleidsregel is op 30 november 2017 in werking getreden. Vanaf dat moment is het van belang om in het vigerende bestemmingsplan na te gaan welke nota voor welk perceel van toepassing is. Wordt in het bestemmingsplan niet verwezen naar een beleidsnota, dan geldt de nieuwe nota.

5.6.2 Parkeren

Om het parkeren in de huidige situatie inzichtelijk te maken wordt gekeken naar de laatst gebruikte functie, namelijk een kantoor met een bvo van 817 m². Conform de cijfers uit de parkeernota is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een dergelijke functie te bepalen. een kantoor heeft een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per 100 m² bvo. Bij 817 m² bvo is de parkeernorm 15,5 parkeerplaatsen. Op eigen terrein zijn er voor de kantoorfunctie zeven parkeerplaatsen beschikbaar. Dit betekent een parkeerbehoefte van 8,5 parkeerplaats in het openbaar gebied.

Het benodigd aantal parkeerplaatsen in de nieuwe situatie kan eveneens berekend worden aan de hand van de bovengenoemde Nota uit 2017. Er geldt voor vier van de zes appartementen een parkeernorm van 2,0. Voor de overige twee (<121 m²) geldt een parkeernorm van 1,8. De gezamenlijk parkeerbehoefte is dus 11,6 parkeerplaatsen. Langs de Moerbessenberg worden vier parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplaatsen worden niet op eigen terrein gerealiseerd om het woongebouw in en groene setting te kunnen zetten, die aansluit bij de groene ruimte aan de Moerbessenberg.

Daarnaast zijn er (afgerond naar boven) nog acht parkeerplaatsen nodig. Aangezien de huidige functie (kantoor) minstens vijftien parkeerplaatsen nodig had (waarvan 8,5 in de openbare ruimte) kan worden aangenomen dat er in de openbare ruimte voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

5.6.3 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Kampweg. Dit is nu nog een 50 km/u weg die de Kampweg ontsluit met de Amersfoortsestraat. Er bestaan plannen om de Kampweg in de toekomst te herinrichten en hiervan een 30 km/u weg van de maken.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een kantoor toegestaan. Aangezien het kantoor al een tijdje niet in gebruik is, zijn er geen gegevens berekend voor de bestaande situatie.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor een appartement is de verwachte verkeersgeneratie in een matig stedelijke gemeenten in het centrum 6,5 tot 7,3 mvt/etmaal per appartement. Dit komt in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van 39 tot 43,8 mvt/etmaal.

Gezien de ligging van de planlocatie aan een redelijk doorgaande weg, die aansluit op de belangrijkste ontsluitingsweg door het centrum van Soesterberg en de verkeerssituatie ter hoogte van de planlocatie, wordt aangenomen dat dit niet tot problemen leidt met de verkeersafwikkeling in het plangebied. Daarnaast zijn de parkeerplaatsen aan de Moerbessenberg goed bereikbaar via de Kampweg.

5.6.4 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeer technische problemen. Parkeren wordt enerzijds opgelost door de aanleg van zes parkeerplaatsen langs de Moerbessenberg en anderzijds in de openbare ruimte door het vrijkomen van 15 parkeerplaatsen welke konden worden toebedeeld aan de kantoorfunctie van het pand.

5.7 Geluidhinder

5.7.1 Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). De planlocatie ligt binnen een geluidzone van wegen. Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze wordt toegelicht in paragraaf 5.7.2 .

Spoorweglawaai

De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A). De planlocatie ligt niet binnen een geluidzone van spoorwegen.

Industrielawaai

Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A). De planlocatie ligt niet binnen de begrenzing van industrielawaai.

5.7.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Wel ligt het plangebied binnen de geluidzone van wegverkeer (gebiedsaanduiding - geluidzone -weg), namelijk van de Kampweg, de N237 - Amersfoortsestraat, Veldmaarschalk Montgomeryweg en de Banningstraat. Voor de Moerbessenberg, Rademakerstraat en Noorduyn geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek, uitgevoerd door SPAWNP Ingenieurs, de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage 8. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • De geluidbelasting vanwege het verkeer op de gezoneerde wegen: de N237, de V. Montgomeryweg/ Kampweg en de Banningstraat bedraagt maximaal 48 dB. De geluidbelastingen vanwege het verkeer op deze wegen is niet hoger dan de voorkeurswaarde.
  • De geluidbelasting van wege het verkeer op de niet-gezoneerde en 30 km/uur wegen: de Moerbessenberg, de Rademakerstraat en de Noorduyn bedraagt maximaal 48 dB. Dit is niet hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de 30 km-wegen aanvaardbaar zijn.
  • De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek art.110g Wgh, bedraagt maximaal 55 dB.
5.7.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, zoals blijkt uit het akoestisch onderzoek.

5.8 Geur

5.8.1 Wettelijk kader

Wet geurhinder en veehouderij

De “Wet geurhinder en veehouderij” (Wgv) 2006 geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken voor een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Bij deze geurnorm, gemeten in odeur units, zijn slechts twee factoren van belang. In de eerste plaats of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. En ten tweede is het van belang of een geurgevoelig object in een gebied ligt waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt. Op grond van de Wgv kan de gemeente geurbeleid ontwikkelen. Hiermee kan worden afgeweken van de wettelijke normen. Hiervoor moet wel een gebiedsvisie en een gemeentelijke verordening over geurhinder worden opgesteld. In de gemeente Soest wordt/is momenteel geurbeleid ontwikkeld.

Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen.

Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:

  • als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig;
  • als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van BBT bepaald;
  • voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een bijzondere regeling vastgelegd;
  • de mate van hinder, die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag;
  • het landelijk geurbeleid is opgenomen in de NeR (Nederlandse emissierichtlijn lucht).
5.8.2 Conclusie

In de omgeving van de planlocatie zijn er geen veehouderijen gevestigd. met betrekking tot geur zijn er geen bezwaren voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Bedrijven en milieuzonering

5.9.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid hebben als doel om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven andere 'inrichtingen' enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Oftewel het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate het milieu sterker wordt belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • voldoende zekerheid bieden aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Soest hanteert voor het bepalen van de afstanden de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Hierin staat een hele reeks van milieubelastende activiteiten met richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend. De afstanden worden gemeten tussen de grens van de milieubelastende bestemming en gevel van een milieugevoelige functie. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn. In bestaande situaties kan de afstand kleiner zijn dan de gewenste richtafstand. Naast de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Bijvoorbeeld uit de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de nieuwe ontwikkelingen.

Rustige woonwijk

Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de VNG gelden standaard voor het omgevingstype rustige woonwijk. In een 'rustige woonwijk' zijn functies gescheiden: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de 'rustige woonwijk' zijn 'rustig buitengebied', 'stiltegebied' en 'natuurgebied'. Voor al deze omgevingstypes gelden dezelfde richtafstanden.

Gemengd gebied

Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' hanteert de VNG ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Als hier sprake van kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies (vooral het aspect geluid) met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is in dit soort gebieden vaak maatgevend. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gezien de functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter.

In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per milieucategorie bij de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied weergegeven.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Tabel: relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

5.9.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, gezien de ligging nabij de hoofdstructuur van Soesterberg (zie 5.9.1). In de nabijheid van de planlocatie (ten noorden) zijn diverse panden met de bestemming 'centrum'. Er zijn onder andere een galerij en een fietsenwinkel gelegen. Hiervoor geldt milieucategorie 1. Dit betekent dat er een richtafstand geldt van 0 meter. Voorts geldt dat boven de panden met een centrum functie reeds wonen is toegestaan, waardoor er een goed woon- en leefklimaat binnen de nieuwe woningen gerealiseerd kan worden.

5.9.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de appartementen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water en door leidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken, dat wil zeggen 24-uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

De "Wet basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid

Op 28 juni 2016 is de “Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.

5.10.2 Onderzoek / beoordeling

Een appartement betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Daarnaast geldt voor een klein deel van de planlocatie de aanduiding 'veiligheidszone - vuurwerk'. Hier is het verboden gebouwen op te richten als blijkt dat het aspect externe veiligheid een belemmering vormt voor de ontwikkeling. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0342.BPSTB0028-0301_0016.png"

Figuur: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel bevindt zich op ruime afstand (circa 1.500 meter) van het plangebied een hogedruk aardgasleiding. Gezien de afstand kan worden geconcludeerd dat de planlocatie niet binnen het invloedsgebied van de betreffende buisleiding ligt.

Inrichtingen

Binnen het plangebied is blijkens het vigerende bestemmingsplan een EV relevante inrichting gelegen, te weten een vuurwerkzone. Op deze locatie vindt opslag en verkoop van vuurwerk plaats. In de aanwezige opslagbuffer mag maximaal 2 ton aan vuurwerk worden opgeslagen. Vanaf de toegangsdeur van de vuurwerkopslag moet rekening gehouden worden met een veiligheidsafstand van 8 meter, gemeten in een halve bol vanaf de toegangsdeur. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten als bedoeld in het Vuurwerkbesluit zijn gelegen

Overeengekomen is dat zone wordt verwijderd (en hiermee de mogelijkheid om vuurwerk op te slaan). De voorgenomen planontwikkeling is geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

5.10.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Soesterberg' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

5.12 Water

5.12.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

5.12.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Het Algemeen Bestuur van het waterschap heeft op 30 september 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het nieuwe waterbeheerprogramma draagt de titel ‘Partnerschap als watermerk’. Het waterbeheerprogramma gaat uit van 6 hoofddoelen:

  • 1. We beschermen het gebied tegen overstromingen
  • 2. We zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden
  • 5. We halen de hoogst mogelijke waarde uit water
  • 6. We beheren de waterketen en watersysteem als één systeem, samen met partners

Wet gemeentelijke watertaken (2008)

In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor hemelwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Gemeenten is via een zorgplicht een formele rol toegekend in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijke grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Indien er in het bebouwd gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aanwezige bestemming, dan heeft de gemeente een zorgplicht. Dit betekent, dat de gemeente maatregelen moet nemen waarmee de problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen als het gaat om maatregelen, die doelmatig zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap, provincie of particulieren behoren. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van afstromend hemelwater, voor zover de perceeleigenaar zelf dit water niet kan verwerken. Alle voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gemeentelijke stelsels voor afvalwater, hemelwater en grondwater kunnen uit de verbrede rioolheffing worden bekostigd. Iedere gemeente dient de grondwater- en hemelwaterzorgplicht te concretiseren naar de eigen lokale situatie. Er is beleidsruimte om op gemeentelijk niveau vast te stellen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van structurele overlast en welke minimale ontwateringsdiepte gewenst is.

Gemeentelijke Rioleringsplan Soest 2018-2022

Voor het verwijderen van afvalwater uit de woonomgeving is riolering een onmisbare voorziening. Aanleg en beheer van riolering is een gemeentelijke taak die zijn wettelijke basis vindt in de Wet milieubeheer. Het gemeentelijk plan beschrijft hoe de gemeente in de genoemde periode haar rioleringstaak vorm wil gaan geven en hoe goede beleidsafwegingen op het terrein van bescherming van de waterkwaliteit en de rioleringszorg gemaakt zullen worden. In het plan wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de wettelijke zorgplicht voor een doelmatige inzameling en een doelmatig transport van afvalwater, grondwater en hemelwater.

5.12.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (9). De planlocatie valt onder het Waterschap Vallei en Veluwe en op basis van de watertoets blijkt dat een korte procedure voldoende is. Het plan raakt geen waterschapsbelang. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. De gemeente acht het bij uitbreidingen van het verhard oppervlakte ten opzichte van een vigerende situatie noodzakelijk om hemelwatervoorzieningen aan te leggen. Al het hemelwater van de uitbreiding van het verhard oppervlak wordt afgekoppeld conform het GRWP 2018-2022.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

5.12.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen. Daarnaast heeft het plan weinig invloed op het grondwater en vuilwatersysteem ten opzichte van de huidige situatie.Daarnaast zal het hemelwater worden afgekoppeld om het riool te ontlasten.

5.13 Duurzaamheid

5.13.1 Beleidskader

Duurzaamheidsplan (2016-2020)

In februari 2016 is het Duurzaamheidsplan 2016-2020 vastgesteld door de gemeente Soest. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.

Ambities voor 2030

  • Voor nieuwbouw wordt de GPR-score van 10 gehanteerd;
  • Waar er gebouwd wordt wil de gemeente Soest niet ten koste van de natuur maar met de natuur ontwikkelen. Op ieder schaalniveau moeten natuur en stad worden verbonden in het ruimtelijk ontwerp.

Doelstellingen voor 2020

  • Voor nieuwbouw geldt de GPR-score van minimaal 7 (GPR= integrale praktijkrichtlijn hoe woningen gebouwd moeten worden met cijfer voor energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit, toekomstwaarde). Waar mogelijk wordt gekeken om een stapje verder te gaan;
  • Bij verstedelijking en uitbreiding hiervan nemen we de voorwaarde op dat ruimtelijke plannen een onderbouwing moeten bevatten over de wijze waarop het plan rekening houdt met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen;
  • In ruimtelijke plannen (bv. Structuurvisies, bestemmingsplannen of omgevingsplan) en in het voortraject (verkoop grond) moeten altijd duurzaamheidsaspecten worden meegewogen;
  • De gemeente streeft bij gebiedsontwikkelingen naar zelfvoorzienend op het thema energie. De gemeente neemt bij uitleglocaties en transformatieopgaven de voorwaarde op dat gemeenten en initiatiefnemers in ruimtelijke plannen dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie, waarbij onder meer wordt gedacht aan toepassing van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa.
5.13.2 Planspecifiek

Het initiatief voorziet in de transformatie van een verouderd pand. Aangezien er geen sprake is van nieuwbouw hoeft er geen GPR-score berekend te worden. Wel dient te worden beschreven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en de inzet van duurzame energie. Voor het pand wordt voorzien in verbeterde isolatie en duurzaam materiaal. Daarnaast zal het achtererf, welke nu nog geheel verhard is, deels worden vergroend. Dit levert een bijdrage aan eventuele hittestress en biedt een mogelijkheid tot waterberging.

5.13.3 Conclusie

Het voornemen voorziet in een verduurzaming van het bestaande gebouw. Een GPR-score berekening is niet nodig. Desondanks wordt er in het plan zoveel mogelijk rekening gehouden met duurzaamheid.

5.14 M.e.r.-beoordeling

5.14.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.

5.14.2 Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten uit bijlagen C en D van het “Besluit milieueffectrapportage (MER)” mogelijk. Er is daarom geen aanleiding voor een MER-beoordeling of het opstellen van een MER. Ook bevindt zich in het plangebied en omgeving geen Natura 2000-gebied. Daarom is een rapportage in het kader van de Europese Habitatrichtlijn niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Soesterberg'.

Het bestemmingsplan 'Soesterberg - Kampweg 2' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding (bijlage 10) en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Soesterberg - Kampweg 2' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

6.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

6.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
6.3.2 Bestemmingen

Wonen

De maximaal zes woningen met behorende tuinen/erven -met uitzondering van voor- en zijtuinen (deze hebben de bestemming 'Tuin') - en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'. In deze bestemming zijn de woningen gelegen binnen de bouwvlakken en gestapeld.

Tuin

De onbebouwde gronden en gronden bij een woning die vrij moeten blijven van bebouwing hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. In de tuin is in beginsel geen bebouwing mogelijk, met uitzondering van een tuinhekje van maximaal 1 meter hoogte.

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

6.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

6.5 Overgangs- en slotregels

6.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

6.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges ofwel middels een anterieure overeenkomst. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

7.2.1 Overleg met omwonenden

Er hebben gesprekken plaatsgevonden met de omwonenden. Alle eigenaar van de naastgelegen percelen waren positief. De bewoners op de Kampweg 4 waren kritisch, omdat in het eerste plan drie parkeerplaatsen aan hun zijde (langs de Moerbessenberg) waren gepositioneerd. Hierdoor zou het gemeentelijke groen worden verkleind en hun zicht op de nieuwe ontwikkeling zou worden vergroot. In een later stadium zijn de plannen aangepast en de parkeerplaatsen hier komen te vervallen.

7.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

7.2.3 Ter visie legging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 25 november 2021 tot en met 5 januari 2022 ter inzage gelegen. Over dit ontwerp bestemmingsplan is één zienswijze ingediend. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen aan het plan. De Nota van zienswijze Bijlage 11.