direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noorderhaven, veld 21A
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Deventer ligt het transformatiegebied 'Noorderhaven'. In het verleden maakte dit gebied deel uit van bedrijventerrein 'De Mars'. Om de transformatie van bedrijventerrein naar woon-werkgebied mogelijk te maken, is in april 2013 het bestemmingsplan 'Noorderhaven' vastgesteld. Het bestemmingsplan is globaal van aard en gaf voor verschillende velden in het plangebied van 'Noorderhaven' randvoorwaarden voor verdere uitwerking.

Voorliggend plangebied betreft Veld 21A. Op dit veld is door middel van een uitwerkingsplicht woningbouw beoogd. Ten oosten van veld 21A ligt veld 21B. Op dit veld is eveneens woningbouw voorzien. Voor beide velden is een gezamenlijk stedenbouwkundig plan opgesteld. Op veld 21A zijn drie appartementengebouwen ten behoeve van 80 woningen voorzien. Eén appartementengebouw wordt 29,5 m hoog en de ander twee appartementengebouwen 23,5 m.

Om het initiatief mogelijk te maken moet een uitwerkingsplan worden vastgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Zutphen, ten noorden van spoorlijn Arnhem-Deventer. Ten westen van het plangebied stroomt de IJssel. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de woningen van 'veld 4' / 'Kade Noord'. Ten noorden bevindt zich het terrein met het voormalige Lianderpand. Aan de oostzijde ligt het te realiseren woongebied Veld 21B.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Noorderhaven', vastgesteld op 22 april 2013 door de gemeenteraad. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven' ter plaatse van het plangebied

Het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' grotendeels bestemd als 'Wonen - uit te werken' (artikel 11). De gronden zijn daarbij tevens aangeduid met de gebiedsaanduiding 'Overig - Veld 21A'. De bestemming 'Wonen - uit te werken' betreft een uit te werken bestemming. In de bestemming 'Wonen - uit te werken' zijn nadere regels opgenomen over de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders de bestemming moet uit werken. Voor de gronden in het plangebied is aangegeven dat binnen veld 21A maximaal 75 woningen mogen worden gebouwd. Van dit aantal kan met 20% worden afgeweken (maximaal 90 woningen). De woningen moeten gestapeld worden uitgevoerd in maximaal drie woongebouwen, met een footprint van elk maximaal 700 m2. Daarnaast geldt voor het meest noordelijk op te richten woongebouw een minimale bouwhoogte van 15 m en een maximale bouwhoogte van 29,5 m. Voor de overige woongebouwen geldt een minimale bouwhoogte van 15 m en de maximale bouwhoogte 23,5 m. De onderlinge afstand tussen deze woongebouwen bedraagt minimaal 20 meter waarbij ook de afstand tot de veldgrens van veld 4 minimaal 20 m bedraagt.

Op de hiervoor aangegeven verbeelding is te zien dat het uiterste oostelijke deel is bestemd als 'Groen'. Deze gronden vallen onder veld 21B en voor deze gronden geldt niet de hiervoor beschreven uitwerkingsplicht. Eén van de beoogde appartementengebouwen is voor een klein deel gelegen in veld 21B. Om een strook van 5 m breed toe te voegen aan veld 21A is een wijzigingsplan ('Noorderhaven, veld 21') in procedure gebracht, die voorafgaand aan dit uitwerkingsplan zal worden vastgesteld. In artikel 23.3 van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het plan ('Noorderhaven'), onder voorwaarden, kunnen wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Met het wijzigingsplan wordt de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.3 van het bestemmingsplan 'Noorderhaven' toegepast om de bestemming 'Groen' van het plangebied te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Na vaststelling van het wijzigingsplan zijn de gronden in voorliggend plangebied alle bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. Navolgend is de verbeelding van het wijzigingsplan 'Noorderhaven, veld 21' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0004.png"

Uitsnede verbeelding wijzigingsplan 'Noorderhaven, veld 21'

1.4 Leeswijzer

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het uitwerkingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het uitwerkingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.

De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In Hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste Hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op herontwikkeling van het gebied Noorderhaven. Vervolgens wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

2.2 Herontwikkeling Noorderhaven

De gemeente Zutphen heeft de wens om het bedrijventerrein De Mars te herontwikkelen. Hiertoe is in 2004 het Masterplan De Mars opgesteld. In het Masterplan is het idee opgevat om de bedrijvigheid aan de noordzijde te handhaven, het centrale deel te revitaliseren en het zuidelijke deel te transformeren naar binnenstedelijk gebied met als voornaamste functie wonen. Dit zuidelijke deel betreft het gebied 'Noorderhaven'.

Voor de herontwikkeling van dit gebied is een stedenbouwkundig raamwerk opgesteld. Dit raamwerk heeft als uitgangspunt gediend voor het geldend bestemmingsplan 'Noorderhaven'. In het geldend bestemmingsplan zijn randvoorwaarden opgenomen voor de verdere uitwerking van het gebied (zie paragraaf 1.3). Ter illustratie is een stedenbouwkundig plan uitgewerkt dat een beeld geeft hoe de stedenbouwkundige structuur van de Noorderhaven er uit kan zien op basis van het stedenbouwkundig raamwerk. Op de navolgende afbeelding is de illustratieve uitwerking weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0005.png"

Illustratieve uitwerking (proefverkaveling) Noorderhaven

2.3 Bestaande situatie

In het verleden was er in en in de omgeving van het plangebied bedrijfsbebouwing en woningen aanwezig. De woningen bestonden uit (rij)woningen aan de Elshorststraat en de Schamperdijkstraat. De bedrijfsbebouwing en de woningen zijn gesloopt om ruimte te maken voor voorliggende ontwikkeling. In de huidige situatie ligt het plangebied braak.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in en in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0006.png"

 Impressie huidige situatie plangebied (gezien vanuit het noordwesten)

2.4 Toekomstige situatie

Voor de herontwikkeling van veld 21B en 21A is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Dit plan volgt grotendeels de uitgangspunten van het stedenbouwkundig raamwerk uit het geldende bestemmingsplan. Op de navolgende afbeeldingen wordt het stedenbouwkundig plan voor beide velden en een vogelvluchtimpressie van het stedenbouwkundige plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0007.jpg"

Stedenbouwkundig plan toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0008.jpg"

Vogelvluchtimpressie stedenbouwkundig plan toekomstige situatie

In het plangebied zijn drie woongebouwen beoogd. Deze woongebouwen variëren in hoogte van zeven tot en met negen bouwlagen. In totaal bieden de woongebouwen ruimte aan 80 woningen. Onder de woongebouwen is een gezamenlijke parkeergarage beoogd. De parkeergarage verbindt de woongebouwen onder de grond met elkaar. De openbare ruimte op het maaiveld rondom de woongebouwen krijgt een parkachtige invulling.

Aan de noordzijde van het noordelijk gelegen woongebouw wordt een ontsluitingsweg aangelegd die de parkeergarage in noordelijke richting ontsluit. De parkeergarage is ook toegankelijk ter plaatse van het zuidelijk gelegen woongebouw. Ook aan deze zijde wordt de parkeergarage ontsloten door een ontsluitingsweg.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Beleid

3.1.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend uitwerkingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.1.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.


Toetsing

Het plangebied ligt nabij de IJssel. Deze rivier maakt deel uit van de 'Grote rivieren' op basis van het Barro. Voor het rivierbed van de grote rivieren zijn regels opgenomen. Het rivierbed is aangeduid op de kaart die hoort bij de regels over de grote rivieren. Het plangebied ligt niet in het rivierbed en heeft ook geen negatief effect op functionaliteit van het rivierbed.

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.


Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Deze herstructurering is op basis van het geldend bestemmingsplan reeds juridisch-planologisch vastgelegd. Het geldende bestemmingsplan biedt, via een uitwerkingsplicht de mogelijkheid om 75 tot 90 woningen in het plangebied te realiseren. In voorliggend uitwerkingsplan worden 80 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Ten opzichte van de planologische mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan neemt het aantal woningen daarmee niet toe. Het plan wordt daarom niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.1.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf gelderland

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit uitwerkingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Met het uitwerkingsplan wordt invulling gegeven aan de transformatie van het gebied Noorderhaven. Het plan voorziet in de realisatie van drie woongebouwen die in totaal ruimte bieden aan maximaal 80 nieuwe woningen. Het initiatief zorgt voor een kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de woningvoorraad van Zutphen en een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van het gebied Noorderhaven. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend uitwerkingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 80 nieuwe woningen. Deze woningen vallen onder de harde plancapaciteit van de gemeente Zutphen. De woningen voorzien in de woningbehoefte in Zutphen. Het plan is overeenstemming met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Woonagenda Cleantech regio 2018 en het addendum Evaluatie en herijking Regionale woonagenda inclusief de nieuwe bandbreedte woningbouw (zie paragraaf 3.1.4) en daarmee ook met de provinciale Omgevingsverordening.

3.1.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Stedendriehoek bestaat uit de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer (Overijssel), Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. De hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de Stedendriehoek is in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 vastgelegd. Deze structuurvisie richt zich op het zogenaamde bundelingsgebied1.

De gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen hebben de structuurvisie vastgesteld, waardoor deze vanaf mei 2007 voor alle deelnemende gemeenten geldt. Het stedelijke netwerk Stedendriehoek kiest uitdrukkelijk voor verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. De Stedendriehoek heeft voor werken de ambitie om als eerste stap de bestaande bedrijventerreinen beter te benutten door intensief en meervoudig ruimtegebruik. Bestaande terreinen hebben een extra kwaliteitsimpuls nodig door ze te herstructureren.

Toetsing

In de regionale structuurvisie wordt bedrijventerrein De Mars expliciet genoemd als gebied waar herstructurering plaats zal vinden. De herontwikkeling binnen het plangebied is overeenstemming met de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030.

Woonagenda Cleantech regio 2018

De acht gemeenten uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland in 2018 een nieuwe Woonagenda voor deze regio opgesteld. Hierin zijn voor de komende 10 jaar afspraken vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's 'sterke steden', 'dynamische kernen' en 'vitaal platteland'. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.

De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Sterke steden

Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Zutphen. In de woonagenda wordt Zutphen aangemerkt als één van de sterke steden, naast Deventer en Apeldoorn. Deze steden zijn unieke steden om te wonen. Midden in het land, (groot)stedelijk met een menselijke maat, sociaal én groen. Drie aantrekkelijke steden, niet alleen voor reguliere huishoudens zoals ook in de andere regiokernen, maar mede door hun aantrekkingskracht als stad, ook voor nieuwe generaties van inwoners, talenten/kenniswerkers, ondernemers en bezoekers. Deze komen niet alleen uit de aangrenzende regio’s maar steeds meer ook uit de rest van het land en internationaal. De groei van de bevolking in onze steden zoals die de afgelopen 3 jaar is gezien, zet de komende jaren door. Dat geeft een kans om sociaaleconomisch en kwalitatief evenwichtig te blijven groeien in vitaliteit, inclusiviteit, gezondheid en duurzaamheid. De regio zet in op ‘Gezinsstad Apeldoorn’, Zutphen met ‘een sterke en kleurrijke samenleving’ en Deventer als de ‘bruisende historische stad aan de IJssel’.

Lokale speerpunten

De Cleantech Regio ontleent haar kracht aan haar diversiteit in woonmilieus. Dat ziet men terug in andere accenten in de opgaven per gebied. Ieder met een aantal eigen speerpunten die bijdragen aan de uitvoering van onze gezamenlijke Woonagenda. De specifieke lokale speerpunten voor Zutphen kunnen als volgt worden samengevat.

Zutphen heeft een aantrekkelijke binnenstad en is landschappelijk mooi gelegen, maar de zwakke sociaaleconomische structuur vraagt om versterking. Daarvoor is het raadsbreed omarmde focustraject 'Krachtig Zutphen' gestart. Zutphen voegt kansrijke woonmilieus in het hogere segment toe met de transformatie van gebieden in en om de binnenstad naar kwalitatief hoogwaardig wonen én middel-dure en dure woningen. De drie prioritaire woningbouwlocaties; Noorderhaven, Leesten-Oost en het afronden van de herstructurering van het Waterkwartier zijn daarbij erg belangrijk. Vooral in het hogere segment weet Zutphen daarmee inwoners van elders aan te trekken.

Maar liefst de helft van de woningvoorraad valt in de kernvoorraad voor huishoudens met een laag inkomen (40% sociale huur en 10% goedkope koop). Op basis van het coalitieakkoord 2018-2022 wordt gezorgd dat de verhouding niet groter wordt. Dat vraagt ook om afstemming van de opgaven in de sociale huur met omliggende gemeenten en de corporaties. Niet alleen over de sociaaleconomisch minder krachtige inwoners maar ook voor oudbewoners van zorginstellingen. Historisch heeft Zutphen hiervan veel en in dat verband zijn de gevolgen van extramuralisering in Zutphen duidelijk merkbaar. Naast het investeren in de bestaande huurvoorraad is ook stedelijke vernieuwing en herstructurering aan de orde.

Zutphen krijgt ruimte tot boven in de bandbreedte van de woningbehoefte voor haar kwaliteitsslag op de drie prioritaire woningbouwlocaties en in en rond de binnenstad. Zutphen pakt haar kansen maar is zich ook bewust van de risico’s. Daarbij wordt flexibiliteit in het programma behouden om bij veranderende marktomstandigheden bij te kunnen sturen en locaties uit de markt te nemen. Door de huidige druk op de huurmarkt ligt de herstructurering in de sociale huur (verdunning) op een wat lager pitje, maar uitgaande van de huidige prognose zal met deze opgave gerekend moeten worden als op termijn de druk op de markt afneemt.

Woningbouwopgave

Voor de woningbouwopgave hanteert de regio een bandbreedte tussen een behoefte op basis van de huishoudensgroei en één waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen. Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit omdat die aantallen alleen realistisch zijn als het aanbod goed aansluit op de vraag. In Zutphen ligt de woningbehoefte tussen 2018 en 2027 tussen de 700 en 1.025 woningen.

Voor Zutphen is een maatwerkafspraak gemaakt in het kader van het eerder genoemde 'Krachtig Zutphen'. Daarnaast geldt een maatwerkafspraak vanwege 'hogere binnenlandse migratie'. Om die reden is afgesproken om voor Zutphen meer woningen in het woningbouwprogramma op te nemen. Het woningbouwprogramma voor Zutphen komt op basis van de woningbehoefte en de maatwerkafspraken uit op een totaal van 1.325 woningen.

Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde woningen zijn reeds opgenomen in de harde plancapaciteit van de gemeente Zutphen. Noorderhaven is aangemerkt als een prioritaire woningbouwlocatie van de gemeente Zutphen. Met de realisatie van deze woningen wordt voorzien in de woningbouwopgave van de gemeente Zutphen. Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de Woonagenda Cleantech regio 2018 en het addendum Evaluatie en herijking Regionale woonagenda inclusief de nieuwe bandbreedte woningbouw.

3.1.5 Gemeentelijk beleid

Binnenstadsvisie 2030

Het plangebied maakt deel uit van de ruimere begrenzing van de Binnenstadsvisie 2030. De Binnenstadsvisie doet uitspraken over ingrepen die de ruimtelijke kwaliteit en het economisch, sociaal, verkeerskundig en ecologisch functioneren van de binnenstad verbeteren. In de Binnenstadsvisie is een drietal leidende thema’s beschreven waarmee op basis van uitspraken over de unieke eigenschappen van Zutphen een raamwerk is geformuleerd voor toekomstig ingrepen. De thema’s zijn Historische Schatkist, Rivierenstad en Stedelijke dynamiek.

In de Binnenstadsvisie wordt voor het gebied Noorderhaven als doel gesteld om Noorderhaven een volwaardige aanvulling op de historische binnenstad te laten zijn. De drie centrale thema’s zijn voor Noorderhaven als volgt ingevuld:

Historische Schatkist

  • herstel Noorderhaven;
  • integratie van de vestingsstructuren;
  • hergebruik van het industrieel erfgoed;
  • houthaven als historische haven verbinden met IJsselboulevard.

Rivierenstad

  • open havenverbinding (Noorderhaven);
  • Noorderhaven als noordelijke spiegel van Vispoorthaven: tussen beide havens boulevardkarakter aanbrengen en versterken inclusief het witte stadsfront.

Stedelijke dynamiek

  • voorzieningenaanbod is niet concurrerend met binnenstad;
  • goede fysieke verbindingen tussen De Mars en de binnenstad;
  • woningen dragen bij aan het voorzieningenniveau van de binnenstad;
  • binnenring niet gebruiken voor expeditieverkeer De Mars;
  • toekomstige bewoner van Noorderhaven wordt een binnenstadsbewoner.

Toetsing

Met de ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de transformatie van het plangebied van bedrijventerrein naar een woongebied. De beoogde woningen hebben een stedelijk karakter. Het initiatief is in overeenstemming met de Binnenstadsvisie 2030.

Woonvisie 'Zutphen: daar wil ik wonen' gemeente Zutphen 2019-2024

De woonvisie is een actualisatie van de woonvisie 2013-2017. Er is bewust gekozen voor actualiseren in plaats van een geheel nieuwe woonvisie op te stellen: de zes thema’s uit de vorige woonvisie zijn nog steeds actueel en behoeven nadere verdieping en uitwerking. De gemeente identificeert een aantal opgaven waar ze echt mee aan de slag moeten. Op basis daarvan zijn drie woonambities geformuleerd en worden in zestien strategische acties beschreven hoe de gemeente haar ambities willen realiseren.

Woonopgaven

De gemeente gaat aan de slag met de volgende woonopgaven:

  • 1. Demografische ontwikkeling;
  • 2. Kwaliteitsslag in de bestaande woningvoorraad;
  • 3. Doorgaan met werken aan een beter woonevenwicht;
  • 4. Doorstroming en toegankelijkheid van de woningmarkt;
  • 5. Blijvende aandacht voor wonen en zorg en ondersteuning in de woning;
  • 6. Nieuwe samenwerkingsverbanden.

Aan de hand van deze opgaven is de volgende gemeentelijke visie 2019-2024 op het wonen gemaakt. Zutphen gaat uit van drie woonambities die onderling sterk met elkaar samenhangen, elkaar ondersteunen en/of versterken. Deze ambities dragen allemaal bij aan de vier doelen van het gemeentelijke Focustraject om ook met wonen de sociaal-economische kracht van de gemeente en haar inwoners te versterken:

  • 1. we zijn een aantrekkelijke gemeente om te wonen en te bezoeken;
  • 2. iedereen hoort erbij en kan meedoen;
  • 3. we stimuleren een goed ondernemersklimaat;
  • 4. We zijn ambitieus in de energietransitie en de klimaatagenda.

Voor de uitvoering van de ambities is een aantal strategische acties benoemd. De ambities zijn als volgt:

Ambitie 1: Sterke positie als centrumgemeente

Zutphen behoudt en versterkt haar brede waaier aan woonmilieus voor alle typen huishoudens. De gemeente maakt daarvoor gebruik van een strategisch woningbouwprogramma waarin plannen staan en/of worden toegevoegd die bijdragen aan de door de gemeente gewenste kwaliteitsslag. Dit doet Zutphen door het toevoegen van woningen in het duurdere segment (huur en koop) om het evenwicht in de woningvoorraad (verhouding sociaal en vrije marktsector) en de bevolkings- en inkomensdifferentiatie beter in balans te brengen. De gemeente blijft investeren in wonen in de binnenstad en zet eerste stappen naar een transformatiestrategie voor de bestaande woningvoorraad. Eventuele sloop of vervanging van woningen voor het herstellen van het sociaal-economisch evenwicht wordt daarbij zorgvuldig onderzocht.

Ambitie 2: Ambitieus in energietransitie en verlaging van woonlasten

Zutphen heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal te zijn. Als onderdeel van de aanpak van de bebouwde omgeving krijgt wonen een prominente plek in het Zutphens Energieakkoord. Een onderdeel daarvan is het maken van een routeplan voor verduurzaming. Daarmee wil de gemeente enerzijds inzetten op fossielvrij en energiezuinig wonen. Anderzijds wil Zutphen hoge woonlasten aanpakken van woningen van zowel huurders als eigenaar-bewoners. Bij dit laatste is de gemeente er zich van bewust dat stijgende energieprijzen en verschillen in kwaliteitsniveaus in de koopwoningvoorraad ertoe leiden dat de verlaging van woonlasten voor eenieder anders uit zal pakken.

Zutphen investeert in bewustwording en verandering van houding en gedrag bij energiegebruik, isoleren van woningen en het ondersteunen bij de aanpak. Nieuwbouw wordt (zoveel) mogelijk energieneutraal.

Ambitie 3: Sociaal-economisch evenwicht in woonwijken

De gemeente streeft naar gebalanceerde wijken met een mix van inkomensgroepen en leefstijlen. Zutphen verbetert het evenwicht tussen de primaire doelgroep en de kernvoorraad. Segregatie vindt de gemeente ongewenst en daarom wil Zutphen in het bijzonder in het Waterkwartier het sociaaleconomisch evenwicht terugbrengen. Ook wil de gemeente in de Zuidwijken nog meer aandacht besteden aan leefbaarheid, aanpak van sociale problematiek en benutting van de eigen kracht van de wijk en haar bewoners. De gemeente wil met haar partners de slaagkans voor jongeren vergroten en aandacht besteden aan huisvesting voor senioren. Daarnaast maakt de gemeente een plan van aanpak voor huisvesting van zorgdoelgroepen. Dit wordt gedaan om te bekrachtigen dat de gemeente terughoudend is met het ruimte bieden voor nieuwe initiatieven voor zorgdoelgroepen, waarvoor in de gemeente al voldoende aanbod is of dat alleen ter afronding van het aanbod nog wordt toegevoegd. De gemeente blijft met woningcorporaties afstemmen over de huisvesting van vergunninghouders. Tot slot stelt de gemeente eisen aan gezonde en groene woonwijken.

Toetsing

Met het plan is sprake van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. De herontwikkeling van het plangebied maakt reeds deel uit van de harde plancapaciteit van Zutphen.

Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de behoefte aan woningen binnen de gemeente.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

3.2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het uitwerkingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.

3.2.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 1 bijgevoegd. Op grond van de aanmeldnotitie kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het uitwerkingsplan 'Noorderhaven, veld 21A' kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.2.3 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

In het plangebied en haar omgeving zijn in het verleden reeds meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Om die reden is de bodemkwaliteit voldoende in beeld. Naar aanleiding van de bodemonderzoeken zijn er enkele bodemsaneringen uitgevoerd en heeft er bodemverbetering plaatsgevonden, waardoor er geen puin meer in de bodem aanwezig is. De bodem ter plaatse van het plangebied is geschikt voor woningbouw.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

3.2.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Het voornemen bestaat om in het plangebied drie woongebouwen te realiseren. Voor onder meer de realisatie van de woongebouwen is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2021 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd.

Uit het onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van de woongebouwen geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh plaatsvindt als gevolg van het verkeerslawaai van de in de omgeving gelegen (spoor)wegen. Tevens vindt er geen overschrijding van de streefwaarden vanuit het gemeentelijk geluidbeleid plaats.

Dit betekent dat de woongebouwen, ten opzichte van de omliggende (spoor)wegen, akoestisch gunstig gelegen zijn en er vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Ten noorden van het plangebied is bedrijventerrein De Mars gelegen. De Mars is volgens de Wet geluidhinder deels een gezoneerd industrieterrein. Rond het industrieterrein is een zone vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting door de gezamenlijke bedrijven niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De bewaking van het cumulatieve geluid van het industrieterrein vindt plaats op de zonegrens en niet bij geluidgevoelige gebouwen (zoals woningen) buiten de zone. Voorliggend plangebied ligt ruim (circa 190 meter) buiten de geluidzone. De Wet geluidhinder is voor wat betreft het gezoneerde industrieterrein daarom niet van toepassing. Bedrijven die deel uitmaken van het gezoneerde bedrijventerrein worden met de ontwikkeling dan ook niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Het voornemen bestaat om in het plangebied drie woongebouwen te realiseren, die ruimte kunnen bieden aan in totaal maximaal 80 woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 nieuwe woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

3.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie gemeente Zutphen

Met deze Beleidsvisie Externe Veiligheid zet de gemeente in op een duurzame en veilige ontwikkeling van de gemeente Zutphen. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. Deze visie gaat in op de samenhang tussen ruimtelijke ordening enerzijds en beheersing en verantwoording van risico's anderzijds.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Zutphen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening het in dit document weergegeven externe veiligheidsbeleid in acht. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt (o.a. vergunningverlening en handhaving, routering gevaarlijke stoffen, ruimtelijk beleid, rampenbestrijding en risicocommunicatie).

Toetsing

Het voornemen bestaat om in het plangebied drie woongebouwen te realiseren. Er zal daarmee sprake zijn van een toename van het aantal kwetsbare objecten in het plangebied.

Quickscan externe veiligheid

Door Kragten is in april 2021 een quickscan externe veiligheid uitgevoerd4. Deze quickscan is als Bijlage 3 bijgevoegd. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de ontwikkeling van de woningen in veld 21A en veld 21B en de realisatie van een school ten oosten van deze velden.

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0009.png"

Uitsnede risicokaart Nederland

Stationaire risicobronnen

Op basis van de risicokaart is in de nabije omgeving een risicobron aanwezig. Het betreft hier echter een propaantank die tijdelijk geplaatst is ten behoeve van het verwarmen van bouwketen op de bouwplaats. Hiermee maakt deze bron deel uit van het beoogde planvoornemen en vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontour of het invloedsgebied reikt tot aan het plangebied.

Mobiele risicobronnen

Transport over het water

Het plangebied ligt op een afstand van circa 70 meter ten oosten van de IJssel, die deel uit maakt van de Corridor Rijn - Oost Nederland. Het invloedsgebied van deze route ter plaatse van het plangebied bedraagt 35 m. Op grond van afstand vormt deze waterweg formeel geen belemmering voor de planontwikkeling. Echter, de Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland (VNOG) noemt in haar advies dat de effecten van bijvoorbeeld een plasbrand aan de kade van de IJssel, als gevolg van het vrijkomen van een grote hoeveelheid benzine (LF2), tot op 70 tot 100 meter afstand (dodelijke) slachtoffers kunnen veroorzaken. Hiermee ligt het plangebied toch binnen het plasbrandaandachtsgebied. De risico's als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water, dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.

Transport over de weg

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van wegen waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, waardoor transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen aandachtspunt vormt voor de planontwikkeling.

Transport over het spoor

Op een afstand van circa 240 meter is de spoorlijn Velperpoort aansl. - Zutphen (route 62) gelegen. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen geen belemmering voor de planvorming.

Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. De risico's (toxisch scenario en BLEVE) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

Buisleidingen

Het plangebied ligt in de omgeving van een hogedrukaardgasleiding. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de planvorming. Wel ligt het plangebied deels binnen zowel de 100% als de 1% letaliteitsgrens. Hierdoor is het noodzakelijk dat de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk gemaakt wordt middels een CAROLA-berekening.

Groepsrisicoberekening buisleidingen

Vanwege de nabije ligging van een hogedrukaardgasleiding is door Kragten in mei 2021 het groepsrisico van de buisleiding berekend5. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Uit de berekening blijkt dat de hoogte van het groepsrisico van de buisleiding, zowel in de huidige als toekomstige situatie lager is dan 0,1 x orientatiewaarde.

In artikel 12, lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, in samenhang met artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer het groepsrisico moet worden verantwoordt. In voorliggende situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer/Veiligheidsregio.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Door Kragten is in mei 2021 een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld6. Hierin wordt voor de ontwikkeling ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid in relatie tot de relevante risicobronnen in de omgeving van het plangebied. De notitie van de verantwoording is als Bijlage 5 bijgevoegd. In de notitie worden maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen worden meegenomen in de verdere uitwerking van het plan.

De verantwoording van het groepsrisico is voor advies aan de Veiligheidsregio voorgelegd.

Advies Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Bereikbaarheid en toegankelijkheid

Bij de ontwikkeling is het ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening van belang dat er rekening wordt gehouden met de onderstaande bereikbaarheidsaspecten:

  • Creëer voor ambulances een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij de woningen te kunnen komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings-)voertuigen.
  • Ambulances dienen dichtbij objecten geparkeerd te kunnen worden. Obstakels op de weg, de stoep en het terrein dienen dus zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij de woningen kunnen komen. Het beperken van trappen, paaltjes, drempels, grote bloembakken, e.d. draagt bij aan een goede bereikbaarheid voor ambulances en brancards.
  • Zorg voor een eenduidige, duidelijke bewegwijzering, waarbij borden en nummers zodanig zijn geplaatst, dat bij een calamiteit duidelijk is waar de hulpverleners naar toe moeten.

Begaanbaarheid

Om objecten voor brancards goed begaanbaar te houden, is het van belang om met name de ingang begaanbaar te houden. Grind voor de ingang vormt voor ambulancepersoneel en het slachtoffer op de brancard namelijk een obstakel.

Zelfredzaamheid

Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) het volgende:

  • Breng het project 'STAN' (Stan is de doorontwikkeling van HartveiligWonen) bij toekomstige bewoners/gebruikers onder de aandacht, dit i.v.m. de aanrijtijden van ambulances. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan dit project kan levens redden.
  • Plaats een AED op een strategische locatie (bijvoorbeeld de school). In geval van een circulatiestilstand wordt, door z.s.m. te defibrilleren, de overlevingskans van de betreffende persoon vergroot. Als deze AED aan een buitenmuur wordt bevestigd en beschikbaar wordt gesteld voor algemeen gebruik, kan deze AED ook gebruikt worden bij nood in de omgeving.
  • Plaats een Stop de bloeding-set naast de AED. Dit is een pakketje met extra hulpmiddelen om bloedingen te stoppen. Omstanders en niet-medische hulpverleners kunnen de overlevingskansen van slachtoffers van (bom) aanslagen en grote ongelukken aanzienlijk verhogen. Door ernstig bloedverlies meteen adequaat te stelpen, worden levens gered. Dat geldt natuurlijk ook voor meer alledaagse verwondingen waarbij levensbedreigend bloedverlies optreedt, bijvoorbeeld bij een val door een glazen deur of ernstige open botbreuken.
  • Indien de toekomstige bewoners/gebruikers minder zelfredzaam zijn (bijvoorbeeld mensen met een beperking, ouderen of jeugdigen), is het van belang dat de vergunningverlener bij de burger aandacht besteedt aan de risico's, die wonen in de buurt van een spoorlijn en/of buisleiding met zich meebrengt. Daarnaast is het van belang dat de vergunningverlener aandacht besteedt aan de acties die een bewoner zelf kan ondernemen om zelfredzamer te worden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. Wel dient rekening te worden gehouden met de uitgebrachte adviezen en aanbevelingen van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

3.2.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu binnen en buiten het plangebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het voornemen bestaat om in het plangebied drie woongebouwen te realiseren. Daarmee worden nieuwe hindergevoelige functies in de vorm van woningen beoogd.

Het plangebied ligt op het (voormalige) bedrijventerrein De Mars. Dit bedrijventerrein wordt gedeeltelijk omgevormd. Rondom het plangebied liggen diverse bedrijven, hierdoor is er sprake van een menging van gevoelige functies, zoals woningen en onderwijs, met bedrijven. Het plangebied ligt dan ook in een gebied dat kan worden aangemerkt als een gemengd gebied.

Rondom het plangebied liggen de volgende typen bedrijven/hinderveroorzakende functies:

  • Toekomstige school voor voortgezet onderwijs. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' valt een school voor voortgezet onderwijs onder de milieucategorie 2.
  • Bedrijvigheid in milieucategorie 2 en 3.1 (Coenensparkstraat 25, terrein voormalig in gebruik door Liander). Op het terrein staat tevens een gasontvangstation, categorie C. Dit gasontvangstation valt onder milieucategorie 2 blijkt uit de VNG-publicatie.
  • Bedrijvigheid met maximale milieucategorie 2 (Coenensparkstraat 36 en 38).

In de navolgende tabel is een overzicht gegeven van de omliggende hinderveroorzakende functies, met de daarbij behorende bedrijfscategorie, de grootste richtafstand en de afstand tot aan het plangebied (de nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0010.jpg"

Uit de voorgaande tabel blijkt dat de afstand tussen het plangebied en de omliggende hinderveroorzakende functies voldoende groot zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.8 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

De gemeente Zutphen beschrijft in het Watertakenplan 2021-2025 hoe de aankomende jaren (2021-2025) invulling zal worden gegeven aan de gemeentelijke watertaken en hoe dit bijdraagt aan de ambities een groene, gezonde én klimaatbestendige gemeente te zijn. Elke gemeente in Nederland heeft drie watertaken, ook wel zorgplichten genoemd, als het gaat om de (afval)waterketen in de gemeente: de afvalwaterzorgplicht, de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. In het Watertakenplan beschrijft Zutphen hoe zij als gemeente invulling geeft aan de zorgplichten.


Situatie plangebied

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juli 2020 een quickscan Water uitgevoerd7. Deze quickscan is als Bijlage 6 bijgevoegd. De quickscan betreft een verkennend onderzoek die als input heeft gediend voor de verdere uitwerking van het aspect water voor voorliggend initiatief. Deze waterparagraaf is tot stand gekomen op basis van de informatie uit de quickscan, overleg tussen initiatiefnemer, gemeente en waterschap. In de quickscan wordt tevens ingegaan op de ontwikkeling van 77 grondgebonden woningen ten oosten van het plangebied (veld 21B) en een middelbare school. Deze school is ten oosten van de Coenensparkstraat beoogd.

Het plangebied is momenteel grotendeels braakliggend. Eerder is het gebied wel bebouwd geweest, maar ter voorbereiding op de herontwikkeling is de aanwezige bebouwing gesloopt. Voor de watertoets wordt uitgegaan van een vergelijking van de situatie van 2012 (voor sloop) en de toekomstige situatie. De huidige situatie van braakliggend terrein is een tijdelijke overgangssituatie.

Situatieschets medio 2012

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 8.500 m2. Medio 2012 was circa 5.000 m2 van het plangebied onverhard (60%). Op de navolgende afbeelding is een luchtfoto uit medio 2012 opgenomen. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel braakliggend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0301.up0207NHavenVld21A-vs01_0011.png"

Luchtfoto situatie plangebied medio 2012

Toekomstige situatie

In het plangebied zijn drie woongebouwen beoogd in een parkachtige groene omgeving. In totaal bieden de woongebouwen ruimte aan maximaal 80 woningen. In de toekomstige situatie zal circa 3.500 m2 van het plangebied onverhard zijn (circa 40% van het totale oppervlakte van het plangebied). Ten opzichte van de voormalige situatie (medio 2012) neemt het percentage verharding toe.

Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Ja

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Ja
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Ja

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Wateroverlast

Ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is de verwachting dat het verhard oppervlak binnen het plangebied toeneemt met circa 1.500 m2. In de verdere uitwerking dient rekening gehouden te worden met de juiste aanlegniveaus zoals een verhoogd vloerpeil t.o.v. de weg en verhoogde inritten voor ondergrondse parkeergelegenheid om wateroverlast tegen te gaan.


Omgang met hemelwater

Ten behoeve van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven' zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Er is onder andere een waterstructuur- en rioleringsplan opgesteld. In het rapport wordt inzicht gegeven in de huidige en gewenste rioleringssituatie op het industrieterrein en het daarvoor benodigde watersysteem. Uitgangspunten uit het bestemmingsplan 'Noorderhaven':

  • Hemelwater dient bij voorkeur bovengronds aangeboden te worden;
  • Binnen het bouwblok dient de opvang en verwerking van hemelwater maximaal te zijn, bij voorkeur zodanig dat geen hemelwater wordt afgevoerd naar openbaar gebied. Ondanks infiltratie kan noodoverloop bij hoge grondwaterstand en/of extreme neerslag incidenteel voorkomen;
  • Binnen de openbare ruimte moet zelf worden voorzien in de eigen opvang en verwerking van hemelwater. De samenhang met de bouwblokken dient slechts om overlast en calamiteiten te voorkomen; - Indien hemelwater vanaf een bouwblok naar het openbare gebied dient te worden afgevoerd (in uitzonderlijke situaties, ter voorkoming van overlast en calamiteiten) dan dient dit bij voorkeur via het oppervlak plaats te vinden;
  • Het maaiveld dient zo te zijn ingericht dat tijdelijke berging van neerslag mogelijk is en niet leidt tot overlast. In het plan wordt voorzien in integratie van groen en waterberging. De waterberging staat derhalve niet op zichzelf, maar heeft een dubbel doel.


Het gemeentelijke beleid voor het hemelwater stelt dat dit gescheiden moet worden gehouden van het huishoudelijk afvalwater. Daarnaast wordt het relatief schone hemelwater waar nodig vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Op basis van het gemeentelijk rioleringsplan moet in principe 60 mm neerslag op eigen terrein worden verwerkt en geïnfiltreerd. Daarnaast geldt het uitgangspunt dat bij een bui T=100 + 10% (werknorm Nationaal Bestuursakkoord Water) geen wateroverlast mag ontstaan.

Bij de verdere uitwerking van het initiatief worden deze uitgangspunten worden meegenomen. Bij het ontwerpen van een hemelwater voorziening dient rekening gehouden te worden met een noodoverlaat naar de openbare ruimte.

In de eerste schetsen van de invulling van de openbare ruimte zijn drie wadi's opgenomen in de parkzone ten oosten van de appartementengebouwen. De wadi's liggen op voldoende afstand van de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. De gezamenlijke capaciteit van deze wadi's bedraagt minimaal 124,2 m3. Deze wadi's hebben daarmee voldoende capaciteit om hemelwater afkomstig van de daken van de drie appartementengebouwen (totale oppervlakte 2.070 m2) op te vangen op basis van het uitgangspunt van 60 mm berging. De definitieve invulling van de waterberging wordt in een later stadium verder uitgewerkt, waarbij wordt gestreefd naar optimalisatie in het veld. Bij de verder uitwerking zal tevens de wijze van afwatering van infrastructuur en de grond boven de ondergrondse parkeergarage worden meegenomen. Ook wordt rekening gehouden met het uitgangspunt dat bij een bui T=100 + 10% geen wateroverlast mag ontstaan.

Grondwater

Gezien de grondwaterstand wordt geadviseerd om diepe ondergrondse parkeergelegenheden, waterdicht uit te voeren. Het onttrekken van grondwater wordt in verband met de aanwezige grondwaterverontreiniging afgeraden.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig en er wordt geen oppervlaktewater aangelegd.


Waterkering

De westzijde van het plangebied ligt in de kernzone dan wel de (buiten)beschermingszone van de waterkering van de IJssel.

Het waterschap heeft voor het dijklichaam van de IJsseldijk een legger opgesteld waarin de kern- en beschermingszone zijn aangegeven evenals het profiel van vrije ruimte. In de Keur zijn de verbodsbepalingen opgenomen voor bebouwing in de verschillende zones, zoals aangegeven in de legger. Voor de kernzone, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte geldt dat het onder andere verboden is om zonder watervergunning werken uit te voeren. Onder werken worden alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren verstaan. Nieuwbouw moet plaatsvinden buiten het profiel van de vrije ruimte.

De initiatiefnemer heeft overleg met het Waterschap gehad over de bouw van het appartementencomplex nabij de waterkering om de hoogwaterveiligheid te garanderen.

Voor het bouwen van de appartementengebouwen zal een vergunningsprocedure moeten worden doorlopen bij het waterschap. Ter bescherming van de waterkering is voor het gebied tussen de beschermingszone buitendijks en het profiel van vrije ruimte binnendijks de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen (zie tevens paragraaf 4.2).


Riolering

Uitgangspunt voor de riolering in het ontwikkelingsgebied Noorderhaven is het afvoeren van afvalwater naar de rioolwaterzuivering via de verbeterd gescheiden riolering van het bedrijventerrein De Mars. Om de controle op lozing van afvalwater naar het rioolstelsel te waarborgen, dienen de bouwblokken op een beperkt aantal punten (1 tot maximaal 4) aangesloten te worden op de gemeentelijke riolering. De toename van het afvalwater is naar verwachting groter dan 1 m3 per uur. Binnen het plangebied ligt geen persleiding of rioolgemaal van het waterschap.

Overleg Waterschap Rijn en IJssel

Met Waterschap Rijn en IJssel heeft overleg plaatsgevonden over het voorgenomen initiatief. De uitkomsten van dit overleg zijn verwerkt in de voorgaande paragrafen. Het uitwerkingsplan is in het kader van de procedure nogmaals aan het waterschap toegestuurd. De resultaten zijn opgenomen in de nota van zienswijzen (zie Bijlage 12) en verwerkt in deze paragraaf.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Archeologie

Voor het plangebied zijn reeds meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd. In het plangebied is onder meer gravend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7 bij de toelichting. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat alleen een molenfundering behoudenswaardig is, alsmede de ondergrond beneden 5,5 m + NAP. De bodemingrepen gaan niet dieper dan 5,5 m + NAP. De molenfundering blijft behouden.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden (dieper dan 5,5 m + NAP) in het plangebied en de molenfundering, zijn op de verbeelding en in de regels bij de verwachtingswaarden passende dubbelbestemmingen voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle lijnen of elementen aanwezig. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.2.10 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.


Toetsing

Quickscan natuurtoets

Door Staring Advies is in juli 2019 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld8. Het onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Grote delen van de nabijgelegen IJsseluiterwaarden vallen binnen het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit Natura 2000-gebied ligt op geringe afstand van het plangebied, vanaf circa 180 meter. Overige Natura 2000-gebieden, waaronder 'Landgoederen Brummen', 'Veluwe' en 'Stelkampsveld' liggen op ruimere afstand, vanaf 3,5 km.

Uit een eerder uitgevoerd ecologisch onderzoek is gebleken dat de aanleg en de herontwikkeling van het plangebied niet zal leiden tot negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Rijntakken', mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden9 10 (zie Bijlage 9 en Bijlage 10). Wel dient een (nieuwe) effectbeoordeling naar stikstofdepositie te worden uitgevoerd. Hierop wordt verderop in deze paragraaf nader ingegaan.

Het plangebied ligt niet in het GNN (Gelders Natuurnetwerk) of in een GO (Groene Ontwikkelingszone). Het dichtstbijzijnde GNN natuurgebied is een oude meander van de IJssel 'De Overmarsch', ten westen van het plangebied. Dit gebied ligt op circa 750 meter afstand van het plangebied. Directe negatieve effecten als oppervlakteverlies en versnippering op deze gebieden zijn daarmee uit te sluiten. Het GNN of de GO kent geen externe werking. Een toetsing van indirecte negatieve effecten van de ontwikkeling op het GNN of de GO is daarmee niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Voor de herontwikkeling van de Noorderhaven is reeds flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is ontheffing aangevraagd en verleend voor de soorten huismus, gierzwaluw en de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Voor de quickscan natuurtoets is een actueel literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van dit onderzoek, het reeds uitgevoerde onderzoek en de verleende ontheffing wordt het volgende geconcludeerd.

Er dient bij de geplande ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de huismus. In het plangebied zijn tijdelijke nestgelegenheden voor de huismus aangebracht, ter compensatie van de nesten in de reeds gesloopte bebouwing. Daarnaast zijn er nog groenstructuren in het plangebied aanwezig die het (tijdelijke) functioneel leefgebied van deze huismussen vormen. De tijdelijke nestgelegenheden en bijbehorende groenstructuren mogen pas verwijderd worden als er voldoende permanente voorzieningen gerealiseerd zijn, conform het mitigatieplan dat in het kader van de ontheffing is opgesteld. Het verwijderen van de tijdelijke nestgelegenheden mag bovendien alleen als er geen actuele broedgevallen zijn.

Naast het voorgaande zijn ook de de voorwaarden uit de reeds verstrekte ontheffing van toepassing.

Aanvullend onderzoek of het aanvragen van een (nieuwe) ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor beschermde soort(groep)en is niet noodzakelijk.

Stikstofberekening

Door Heijmans is in oktober 2020 een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd11. Het onderzoek is als Bijlage 11 bijgevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd naar de nog te realiseren woningbouwlocaties binnen het gehele transformatiegebied Noorderhaven (velden 2+3, 5, 15-16-17,18 en 21).

In het onderzoek is een verschilberekening gemaakt, waarbij is uitgegaan van de bedrijvigheid en de bebouwing die in het verleden aanwezig is geweest. De bedrijfsbeëindiging en de sloop zijn rechtstreekse, onlosmakelijk samenhangende effecten van de woningbouwontwikkeling, waarmee in de effectbeoordeling rekening mag worden gehouden.

De depositie van NOx als gevolg van de realisatie van de ontwikkeling en het toekomstig gebruik leidt, rekening houdende met alle samenhangende effecten, niet tot een bijdrage groter dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebieden.

Er is geen sprake van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.2.11 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 80 appartementen. Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen per woning is uitgegaan van de kengetallen van het CROW12. Voor de appartementen is (worst-case) uitgegaan van het type 'koop, appartement, duur'. Daarnaast wordt uitgegaan van de verstedelijkingsgraad 'sterk stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

Functie   Aantal   Categorie (op basis van kengetallen CROW)   Verkeersgeneratie per woning (maximaal)   Totaal  
Appartementen   80   koop, appartement, duur   7,5   600  

Het aantal verkeersbewegingen, op basis van de mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt, bedraagt in de toekomstige situatie 600 per dag. Ten opzichte van de situatie in het verleden, toen het plangebied een woon- en bedrijfsfunctie had, zal het aantal verkeersbewegingen beperkt toenemen.

Het plangebied zal door de nieuw aan te leggen ontsluitingswegen aan de noord- en zuidzijde van het plangebied worden ontsloten op de Coenensparkstraat. Deze straat heeft de functie van hoofdontsluitingsweg en heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen, als gevolg van de ontwikkeling, te kunnen verwerken.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van de gemeentelijke parkeernormen voor Noorderhaven (zie tevens Bijlage 1 bij de regels). Van de 80 appartementen worden 6 appartementen als penthouse uitgevoerd. Deze appartementen vallen op basis van de gemeentelijke parkeernormen voor Noorderhaven in de categorie 'segment duur'. De overige appartementen vallen onder de categorie 'segment midden + appartementen'

Functie   Aantal   Categorie (op basis van parkeernorm)   Parkeernorm per woning   Totaal  
Appartementen   74   segment midden + appartementen   1,3   96  
Penthouses   6   segment duur   1,5   9  
Totaal     105  

Het aantal benodigde parkeerplaatsen bedraagt, op basis van de mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt en de parkeernorm, 105 parkeerplaatsen.

Onder de woongebouwen wordt een parkeergarage aangelegd. In het bouwplan zijn voor de 74 appartementen voor elk appartement 1 parkeerplaats in de parkeergarage voorzien. Voor de 6 penthouses zijn per penthouse 2 parkeerplaatsen beoogd. In totaal biedt de parkeergarage daarmee ruimte aan 86 parkeerplaatsen.

Voor het bezoekersparkeren (0,3 parkeerplaats per woning, in totaal 24 parkeerplaatsen) is bepaald dat dit plaats vindt in de openbare ruimte of in openbare centrale parkeervoorziening(en) op acceptabele loopafstand. De benodigde parkeerplaatsen voor het bezoekersparkeren worden gerealiseerd in de openbare ruimte aan de Schamperdijk. Volgens de parkeerbalans voor het bezoekersparkeren Noorderhaven zijn voor veld 21 in totaal ten minste 26 parkeerplaatsen voorzien. Daarnaast zijn in het nog in te richten en aan te leggen openbare ruimte tussen de velden 21A en 21B 10 parkeerplaatsen (5 in het noordelijke deel en 5 in het zuidelijke deel) voorzien. De parkeervoorzieningen aan de Schamperdijk zijn ook ten dienste van de bewoners van de 12 woonschepen in de Houthaven en eventuele bezoekers. Voor de resterende parkeerbehoefte is voldoende parkeergelegenheid in de nabijgelegen parkeergarage aan de Lijmerij, op circa 300 meter (gerekend vanaf het centrum van het plangebied).

In het plangebied en de omgeving daarvan is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

3.2.12 Economische uitvoerbaarheid

Algemeen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige uitwerkingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Toetsing

Begin 2011 heeft de gemeente, in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven', een samenwerkingsovereenkomst met de ontwikkelaar vastgesteld met daarbij een grondexploitatie. Deze overeenkomst mag beschouwd worden als exploitatieovereenkomst, in die zin, dat hierin afspraken gemaakt worden over de grondexploitatie in algemene zin en kostenverhaal specifiek. Met andere woorden, met de ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over grondtransacties met de gemeente, over (exploitatie)bijdragen in de aanleg van openbare ruimte aan de gemeente en over de verantwoordelijkheden die de ontwikkelaar heeft in het realiseren van het woning- en voorzieningenprogramma in Noorderhaven.

Gelet hierop kan worden vastgesteld dat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plangebied begrepen gronden anderszins is verzekerd. Hierdoor hoeft geen (apart) exploitatieplan te worden vastgesteld.

Conclusie

Het aspect economische uitvoerbaarheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een uitwerkingsplan

In een bestemmingsplan (bijvoorbeeld het geldende bestemmingsplan 'Noorderhaven') kunnen directe en indirecte bestemmingen worden opgenomen. Directe bestemmingen uit een bestemmingsplan kunnen bijvoorbeeld een bestemming 'Wonen' of 'Groen' zijn. Indirecte bestemmingen zijn nader uit te werken bestemmingen, bijvoorbeeld ‘Wonen - Uit te werken’. In een uitwerkingsplan worden de indirecte bestemmingen uitgewerkt tot directe bestemmingen die na inwerkingtreding van het uitwerkingsplan ook deel gaan uitmaken van het bestemmingsplan. Een uitwerkingsplan vormt dus uiteindelijk een onderdeel van een bestemmingsplan.

Een uitwerkingsplan is net als een bestemmingsplan een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het uitwerkingsplan/bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het uitwerkingsplan/bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het uitwerkingsplan/bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een uitwerkingsplan/bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een uitwerkingsplan/bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het uitwerkingsplan/bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit uitwerkingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit uitwerkingsplan

In dit uitwerkingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 1' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de genoemde bestemmingen.

Groen

De voor 'Groen', aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, de ontwikkeling en versterking van de aanwezige landschappelijke waarden, groenvoorzieningen, extensieve dagrecreatie, speelvoorzieningen, watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers, fiets-, wandel- en toegangspaden, straatmeubilair, bruggen, geluidswerende voorzieningen en nutsvoorzieningen.

Daarnaast zijn ondergrondse parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage'. Behalve de eerdergenoemde ondergrondse parkeervoorzieningen en gebouwen voor nutsvoorzieningen, zijn geen andere gebouwen toegestaan binnen deze bestemming. Wel zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals speel- en ecologische voorzieningen of straatmeubilair toegestaan. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor (woon)straten, buurtwegen, fietspaden, tunnels, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, wandelgebieden en speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, windafschermende bebouwing of voorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, watergangen, waterpartijen en -infiltratievoorzieningen alsmede schouwpaden en andere voorzieningen voor de watervoorziening waaronder bodempassages en duikers.

Binnen de bestemming mogen, met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor maximaal 80 woningen in gestapelde vorm. Deze woningen betreffen geen woonwagens of woonschepen. Daarnaast zijn nutsvoorzieningen, toegangspaden, waterlopen en voorzieningen voor de waterhuishouding, groen- en speelvoorzieningen, verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen, tuinen en erven toegestaan.

Binnen de bestemming is, onder voorwaarden, ook de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf toegestaan.

In deze bestemming zijn drie bouwvlakken opgenomen. De woongebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding opgenomen die bepaald aan welke minimale en maximale bouwhoogte het betreffende woongebouw moet voldoen.

Onder de woongebouwen mogen ook kelders en/of parkeergarages worden gerealiseerd. Ook halfverdiepte parkeergarages zijn toegestaan. De toegestane bouwdiepte en -hoogte van deze bouwwerken zijn opgenomen in de regels.

Tevens zijn aan- en bijgebouwen toegestaan binnen het bouwvlak. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn eveneens toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels van de bestemming.

Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologische verwachting 1

De voor 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen ('Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

Waterstaat - Waterkering

Het plangebied ligt tegen de dijk van de IJssel aan. Het gebied tussen de beschermingszone buitendijks en het profiel van vrije ruimte binnendijks van deze dijk is bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen ('Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen'), mede bestemd voor de aanleg, de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, berging en afvoer van water, ijs en sediment alsmede onderhoudspaden en kwelsloten, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

Binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' mag in principe alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd. Van deze bepaling kan, na akkoord van de beheerder van de waterkering (Waterschap Rijn en IJssel), met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Voor de bouw van de appartementengebouwen en de ondergrondse parkeervoorziening is een uitzondering opgenomen. Hiervoor hoeft geen overleg meer plaats te vinden, omdat dit overleg al heeft plaatsgevonden in het kader van het uitwerkingsplan.

4.2.2 Algemene regels

Algemene aanduidingsregels

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2 en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 2' en 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied 4' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een adequaat grondgebruik ten behoeve van een bodemenergiesysteem voor energievoorziening middels 'koude-/warmteopslag' in de bodem.

Ter bescherming van dit systeem is voor beide beschermingsgebieden een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

Overige algemene regels

Naast de bestemmingen en de hiervoor genoemde algemene aanduidingsregels, bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in uitwerkings-/bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerpuitwerkingsplan heeft van 11 november 2021 tot en met 22 december 2021 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan het college van burgemeester en wethouders. Ten aanzien van het ontwerpuitwerkingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn twee zienswijzen naar voren gebracht.

De zienswijzen zijn beantwoord door de gemeente en de nota hiervan is als bijlage bij dit plan opgenomen (Bijlage 12). Voor elke reactie afzonderlijk is aangegeven in hoeverre de zienswijze gegrond of ongegrond is en, indien gegrond, welke aanpassing dit voor het uitwerkingsplan tot gevolg heeft.