direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Well herziening 2021, Wellsedijk 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1228-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Wellsedijk 26 Well vijf woningen te realiseren. Onderhavig plangebied heeft een oppervlakte van ca. 2.585 m² waarop nu één woning staat. Het perceel is voldoende groot om het te kunnen splitsen om zo de bouw van meerdere nieuwe woningen mogelijk te maken.

Het realiseren van de woningen past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Wellsedijk aan de westzijde van de kern Well. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0002.png"

Ligging plangebied in de omgeving, plangebied in rood (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westkant van de bebouwde kom van Well, aan de rand van het dorp. Ten noorden van het plangebied ligt het terrein van voetbalvereniging WSV Well en het voormalige terrein van de korfbalvereniging de Maaskanters. Op het terrein van de korfbalvereniging bestaat het voornemen 16 nieuwe woningen realiseren, bestaande uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen, patiowoningen en rijwoningen. Voor deze ontwikkeling is het bestemmingsplan reeds vastgesteld en onherroepelijk.

Ten zuiden en oosten van het plangebied liggen woonwijken. Aan de westzijde loopt de Wellsedijk met daarachter de uiterwaarden van de zuidelijk gelegen Bergsche Maas. Het plangebied is ontsloten door een inrit vanaf de Wellsedijk. Navolgende luchtfoto geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (Google Maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden in het plangebied 5 nieuwe woningen gerealiseerd. Het perceel wordt opgeknipt in 3 delen. Het middelste deel met de bestaande woning blijft behouden. Ten westen van deze woning wordt een perceel gecreëerd voor één nieuwe vrijstaande woning. Ten oosten van de bestaande woning worden vier woningen gerealiseerd, bestaande uit twee rijwoningen en een boven- en benedenwoning op de zuidelijke hoek. In lijn met de omliggende bestaande woningen krijgt de vrijstaande woning aan de dijk een goothoogte van 3 m en de vier overige woningen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. De bestaande woning blijft in zijn huidige hoedanigheid bestaan. Omdat de meest westelijke woning nabij de dijk wordt gebouwd, is het noodzakelijk dat de grond hier wordt opgehoogd om uit het profiel van vrije ruimte (PVVR) van de dijk te blijven.

In navolgende afbeelding is een schetsontwerp opgenomen van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0004.png"

Uitsnede schetsontwerp (ontwerp: Buro SRO)

De huidige B-watergang langs de oostrand van het plangebied wordt een aantal meters in westelijke richting verlegd vanwege de aan te leggen parkeerplaatsen. Om te zorgen dat er voldoende waterbergingscapaciteit is wordt de watergang verlengd langs de zuidrand van het plangebied, aansluitend op het bestaande openbaar groen aan De Bogerd.

De vier woningen op de oostelijke helft van het perceel zijn gesitueerd aan de bestaande De Bogerd. Deze straat is in de huidige situatie slechts een smal voetpad en wordt nu verbreed tot een volwaardige woonstraat. Deze straat wordt geen doorgang voor autoverkeer naar de toekomstige woonbuurt ten noorden van het plangebied, maar wel een doorgang voor langzaam verkeer. Langs de westzijde van de straat komen de nieuwe parkeerplaatsen voor de bewoners van de nieuwe woningen. De meest noordelijke hoekwoning krijgt tevens een parkeerplaats op eigen terrein. De parkeergelegenheid voor nieuwe vrijstaande woning in de westelijke helft van het plangebied wordt gerealiseerd op eigen terrein. Het realiseren van de parkeerplaatsen is geborgd door de van toepassing verklaring van het Paraplubestemmingsplan Parkeren in de regels van voorliggend bestemmingsplan.

De benodigde ophoging aan de westzijde van het plangebied bedraagt ca. 1,15 meter. Dit is afgestemd met het waterschap Rivierenland (zie ook paragraaf 4.2).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. Met de komst van de NOVI zijn meerdere nationale beleidsstukken komen te vervallen, waaronder de SVIR. Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro (zie ook hierna) zijn echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.


Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. De vier prioriteiten zijn:

  • ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • een duurzaam en (circulair) economisch groenpotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving, omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Uitwerking van het rijksbeleid vindt plaats via instructieregels. Deze worden gebruikt om de doorwerking juridisch te waarborgen en zijn opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (tot invoering van de Omgevingswet het Barro).

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de NOVI/SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI en het Blk/Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

Dit plan voorziet in het mogelijk maken van vijf woningen binnen het plangebied. Uit jurisprudentie blijkt dat pas van een stedelijke ontwikkeling sprake is als woningbouwprojecten voorzien in 12 nieuwe woningen of meer. Voorliggend plan blijft hier qua aantal onder, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en een verdere toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig is. Voorliggend initiatief past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Well en buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. De omgevingsverordening stelt voor de locatie van de nieuwe woningen geen nadere regels. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Maasdriel

In de structuurvisie zijn alle relevante beleidsterreinen samengevoegd. Zodoende wordt de speelruimte voor de gemeente zichtbaar. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden. Bij ontwikkelingen binnen de kern dient de duidelijke structuur en de variatie van verschillende buurten en wijken in de kernen behouden en waar mogelijk versterkt te worden. Er dient rekening gehouden te worden met karakteristieke doorkijken naar het landschap, de aanwezigheid van monumenten en de structuur van het rivierenlandschap. De linten zijn belangrijke structuurdragers op gemeenteniveau en worden gekenmerkt door een variatie in functie en bebouwingsmassa en het landelijk en dorps karakter. Dit karakteristieke beeld dient behouden te blijven en waar mogelijk in kwalitatieve zin te worden versterkt. Nieuwbouw dient op een dorpse manier gebouwd te worden en in maat en schaal te passen in zijn omgeving.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen de kern Well. De meest westelijke woning wordt onderdeel van de lintbebouwing langs de dijk. Deze nieuwe woning respecteert het bestaande karakter van het lint door in maat en schaal aan te sluiten op de naastgelegen dijkwoningen. De vier woningen in het oostelijke deel van het plangebied sluiten direct aan op de wijkopzet en bebouwingstypologie van de omliggende woningen. Met het realiseren van deze vier woningen wordt een woonstraat gevormd met de woningen aan de overzijde van de straat waarmee op een logische wijze wordt aangehaakt op het woningbouwplan aan de noordkant. Deze uitbreidingslocatie is reeds als zodanig in de structuurvisie opgenomen en het betreffende bestemmingsplan is vastgesteld en onherroepelijk.

3.3.2 Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020

De Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 is op 7 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. Deze woonvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeente Zaltbommel. De Woonvisie Bommelwaard 2016-2020 is gebaseerd op het woningbouwprogramma 2015-2025. Recent is het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld, zie paragraaf 3.3.3 hierna.

Woningmarkt

Het woningbouwprogramma 2015-2025 gaat uit van een woningbehoefte gebaseerd op autonome groei en een positief vestigingssaldo. In het verleden was er niet altijd sprake van een positief vestigingssaldo. Dit ontstaat onder meer wanneer er onvoldoende nieuwe passende woningen in de gemeente gerealiseerd worden. Huishoudens vertrekken dan noodgedwongen naar elders. Sinds 2017 kent Maasdriel een positief vestigingssaldo, wat zowel door binnenlandse als buitenlandse migratie gerealiseerd is.

Passende Woningvoorraad

Het aantal huishoudens groeit de komende jaren in de gemeente. Deze trend is ook te zien in de regio Rivierenland als geheel, waar eveneens sprake is van huishoudensgroei in de komende jaren. Dit betekent dat er in de komende jaren ruimte is voor nieuwe woningen. Van belang is dat nieuwe woningen goed aansluiten bij de vraag op basis van de uitkomsten van het Woningbehoefteonderzoek en de feitelijke marktvraag. Hiervoor is het nodig om de huidige woningbouwplannen zorgvuldig te monitoren op behoefte. Bij nieuwe plannen is het belangrijk dat zowel kwantitatief als kwalitatief naar behoefte wordt gebouwd.

Overige thema's

Naast de voorgenoemde thema's is in de woonvisie ook aandacht voor de kwaliteit van bestaande woningen. Hierbij wordt gepleit voor meer flexibiliteit en diversiteit. Verder komen de thema's welzijn en zorg en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving nog aan bod. Vanwege de verwachtte toename van de ondersteuningsvraag van senioren als gevolg van de vergrijzing moeten woningen en de omgeving hier op worden aangepast. Voorzieningen moeten bijvoorbeeld voor iedereen toegankelijk zijn en zich in de nabijheid van de woonomgeving bevinden.

Planspecifiek

In voorliggend plan worden 5 woningen toegevoegd aan de huidige woningvoorraad van Well. Hiermee sluit het initiatief aan bij de vraag naar woningen binnen de Bommelerwaard.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2021-2030

In april 2016 is het Woningbouwprogramma 2015-2025 vastgesteld. Tot 1 januari 2020 is 50% van de 1.063 woningen opgenomen in het woningbouwprogramma gerealiseerd. Om de woningbouwproductie in deze periode met een grote woningdruk op stoom te houden is op 10 december 2020 het Woningbouwprogramma 2021-2030 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. De woningbouwopgave waaraan met het woningbouwprogramma 2021-2030 invulling wordt gegeven, komt voort uit de Regionale Woonagenda Rivierenland 2021-2030.

Voor de gemeente Maasdriel is in de regionale woonagenda bepaald dat er een opgave is om tussen de 700 en 1.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad, om daarmee te kunnen voorzien in de geprognotiseerde vraag voor de komende tien jaar. Met het woningbouwprogramma 2021-2030 dat voorziet in de realisatie van 988 woningen, kan voor een substantieel deel voldaan worden aan de geprognotiseerde woningbehoefte voor de komende tien jaar.

Een deel hiervan is 'hard', dat wil zeggen dat ze op grond van een vastgesteld bestemmingsplan in voorbereiding zijn om op korte termijn van start te gaan of reeds al in uitvoering. De woningbouwplannen met de status ‘Z’ (zacht) zijn plannen in verschillende fases van voorbereiding.

Binnenkomende initiatieven worden toetst naar wenselijkheid en aan een screening onderworpen. Hierbij wordt gekeken naar de behoefte in de verschillende kernen, naar de ruimtelijke kwaliteit van het plan en naar de toegevoegde waarde van een plan.

Het woningbouwprogramma voor 2021 - 2030 voor de kern Well bestaat uit het realiseren van 15 woningen ter plaatse van het voormalige korfbalveld (harde plancapaciteit). Daarnaast is een reservering gedaan voor het realiseren van diversie particuliere initiatieven, kleine woningbouwplannen en herstructureringen, tot maximaal 5 woningen. Dit betreft 150 woningen voor de gehele gemeente, bestaande uit zowel harde als zachte plancapaciteit.

Planspecifiek

In dit plan worden 5 nieuwe woningen gerealiseerd. De zijn niet opgenomen in het woningbouwprogramma 2021-2030. Blijkens het in 2018 uitgevoerde woningbehoefteonderzoek Bommelerwaard en het woningbouwprogramma 2021-2030 is er wel een aanwezige behoefte. De tussenwoning en de beneden- en bovenwoning worden in de prijsklasse tussen € 200.000- € 250.000 gerealiseerd. Daarmee wordt in deze buurt een prijssegment toegevoegd, wat in het noordelijk gelegen plan Maaijenstraat/ voormalige korfbalveld ontbreekt en waaraan overeenkomstig het WBO Bommelerwaard in Well behoefte is. Geconcludeerd wordt dat dit plan binnen de resultaten van het woningbehoefteonderzoek past en zal bij de actualisatie van het woningbouwprogramma hierin worden opgenomen.

3.3.4 Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021

Het beleid van de gemeente Maasdriel hoe in plannen moet worden omgegaan met water en riolering is vastgelegd in het 'Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021'.

Bij nieuwbouw van de particulier wordt verwacht dat hij het hemelwater op eigen terrein verwerkt. Indien dit redelijkerwijs niet van hem gevraagd kan worden, kan de particulier zijn hemelwater aanbieden aan de gemeente. Dit hemelwater moet gescheiden zijn van het huishoudelijk afvalwater. Vanwege de slecht doorlatende ondergrond is infiltratie op veel plaatsen geen optie. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds afgevoerd naar een bergingsvoorziening binnen het plangebied. Dit kan worden uitgevoerd als een watergang of een wadi.

Planspecifiek

In voorliggend plan is voorzien in een waterberging aan de zuidkant van het plangebied, aansluitend op het bestaande openbaar groen aan De Bogerd. De bestaande B-watergang langs de oostrand van het plangebied wordt een aantal meters in westelijke richting verlegd vanwege de aan te leggen parkeerplaatsen. Ten behoeve van het plan is een berekening gemaakt van de benodigde waterberging. In paragraaf 4.2 Water wordt hier uitgebreid op ingegaan.

3.3.5 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Well en Wellseind', vastgesteld op 1 maart 2012. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen' met een bouwvlak waarbinnen één vrijstaande woning is toegestaan. Voor het gehele plangebied geldt tevens de gebiedsaanduiding wro-zone - bebouwd gebied' en voor het zuidelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied binnen het huidige bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0005.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Well en Wellseind' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Voorts gelden ook:

  • het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren 2021', vastgesteld op 6 juni 2018, en
  • de 'Parapluherziening verkamering woningen 2020', vastgesteld op 8 oktober 2020.

Het ontwikkelen van 5 extra woningen is binnen de bestaande bestemming niet mogelijk. Omdat deze ontwikkeling wel passend is op deze locatie en past binnen het beleid is besloten om dit bestemmingsplan te herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Er is een verkennend onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. In het onderzoek zijn licht verhoogde verontreinigingen aangetoond, maar deze zijn zo beperkt dat aanvullend onderzoek niet nodig is. Ter plaatse van de druppelzone onder het voormalige asbestdak van het schuurtje is een gewogen gehalte van 36 mg/kgds gemeten. Dit is lager dan de waarde van 50 mg/kgds waarboven nader onderzoek nodig is. De conclusie is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor wonen. Het bodemrapport is opgenomen in bijlage 1.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodemkwaliteit.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15558030 (aan de Bergsche Maasdijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   18,7 µg/m3   18,3 µg/m3   11,2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden 5 nieuwe woningen gerealiseerd. Voor woningbouwprojecten van minder dan 1.500 woningen wordt aangenomen dat deze de genoemde grenswaarde van 3% niet overschrijden. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en industrielawaai. Onder industrielawaai wordt in dit plan verstaan het geluid van de nabijgelegen voetbalvelden.

Wegverkeerslawaai

Voor de 16 nieuwe woningen die ten noorden van voorliggend plangebied worden gerealiseerd is recent (op 24 maart 2020) een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd. In het bijbehorende bestemmingsplan 'Well herziening 2020, Maaijenstraat ong.' is geconcludeerd dat voor alle woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Aangezien de geluidbelasting vanuit de Wellsedijk voor de woningen in het plan Maaijenstraat ten hoogste 39 dB bedraagt, wordt aangenomen wordt dat voor de nieuwe woningen in voorliggend bestemmingsplan inclusief de woning aan de Wellsedijk voorkeursgrenswaarde van 48 dB eveneens niet wordt overschreden

Industrielawaai - geluid sportvelden

Ten noorden van het plangebied ligt voetbalvereniging WSV Well. De richtafstand van een voetbalveld met lichtmasten betreft 50 meter voor het aspect geluid. De afstand tot de velden waar de wedstrijden gespeeld worden betreft ruim 80 meter waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De gronden van de voetbalvereninging direct grenzend aan het plangebied wordt gebruikt als trainingsveld. Ten behoeve van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting als gevolg van de sportvelden. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting (langtijdgemiddeld en maximaal) op de nieuw te bouwen woningen ten gevolge van de activiteiten op de voetbalvelden hoger liggen dan de richtwaarden voor een woongebied. Overigens kan bij bestaande woningen aan de oost- en westzijde van de velden evenmin aan de eisen worden voldaan.

De trainingen in de avond leiden tot geluidbelastingen van hooguit 45 dB(A) (een overschrijding van de richtwaarden met 5 dB(A)), met pieken tot 67 dB(A) (overschrijding van 7 dB(A)). De overschrijdingen komen vooral voor bij trainingen in het winterseizoen, wanneer de lichtmasten bij het trainingsveld moeten worden ingezet. Om aan de eisen voor het binnenniveau van de woningen te voldoen, dient volgens het Activiteitenbesluit een geluidwering van 17 dB(A) te worden gerealiseerd (piekniveaus: eis binnen 50 dB(A)). Dat is met gebruikelijke voorzieningen haalbaar (dubbel glas, goede kierdichting en eventueel geluidgedempte ventilatie).

Overigens liggen de piekniveaus op begane grondniveau niet boven de 65 dB(A), dat wil zeggen op aanvaardbare waarden. De wedstrijdvelden liggen op voldoende grote afstand van de nieuwe woningen.


Met bovengenoemde voorzieningen wordt de ontwikkeling t.a.v. het aspect akoestiek uitvoerbaar geacht.

4.1.4 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten noordoosten van het plan liggen aan de Maaijenstraat meerdere bedrijfskavels. Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn op deze locaties bedrijven van milieucategorie 1 of 2 toegestaan, dan wel bestaande bedrijven van categorie 3. De richtafstanden van een bedrijf met milieucategorie 1 en 2 bedraagt maximaal 30 meter. De dichtstbijzijnde bedrijfskavel ligt op meer dan 85 meter van de meest noordwestelijke woning. Op deze bedrijfskavels bevinden zich geen bestaande bedrijven met milieucategorie 3. Op basis van de toegestane milieucategorieën wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van deze bedrijven.

Voor de sportvelden ten noorden van het plangebied zijn de aspecten geluid en licht van belang. Deze worden behandeld in paragraaf 4.1.3 en 4.1.5.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.5 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor mens en natuur. Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Planspecifiek

Langs het naastgelegen trainingsveld van de voetbalvereniging staan lichtmasten. Hierdoor kan hinder ontstaan voor de nieuw te realiseren woningen. Voor de 16 nieuwe woningen in bestemmingsplan 'Well herziening 2020, Maaijenstraat ong.' is een lichtonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat met de huidige armaturen de nieuw te realiseren woningen hinder ondervinden van verlichting van het sportcomplex. Vanwege de lichthinder is in dat bestemmingsplan een oplossing gezocht middels toepassing van vernieuwende LED-armaturen en aangegeven dat het mogelijk is om de verlichting zodanig aan te passen dat de lichthinder op de woningen binnen de genoemde grenswaarden blijven. Om deze reden is in artikel 5.2.5 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin het bouwen van woningen alleen is toegestaan indien de lichthinder op de woningen, als gevolg van de lichtmasten, binnen de grenswaarden van de NSVV richtlijn blijft. Hoewel in het onderzoek dat in het kader van het plan Maaijenstraat is uitgevoerd geen specifieke uitspraken worden gedaan over voorliggende locatie, kan uit het rapport worden afgeleid dat na aanpassing van de lichtarmaturen ook hier aan de norm wordt voldaan. Daarmee is het initiatief uitvoerbaar vanuit het aspect lichthinder.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0006.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied blauw omcirkelt

Uit bovenstaande kaart is op te maken dat er geen externe veiligheidsrisico's in de omgeving van het plan aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water, of binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.


Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.


Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.


Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:


Benodigde compensatie = Toename verhard opp. (in m²) * 0,0436

Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021

In dit plan zijn de ambities van de gemeente Maasdriel rondom water en riolering verwoord. Bij nieuwbouw van de particulier wordt verwacht dat hij het hemelwater op eigen terrein verwerkt. Indien dit redelijkerwijs niet van hem gevraagd kan worden, kan de particulier zijn hemelwater aanbieden aan de gemeente. Dit hemelwater moet gescheiden zijn van het huishoudelijk afvalwater. Vanwege de slecht doorlatende ondergrond is infiltratie op veel plaatsen geen optie. Het hemelwater wordt bij voorkeur bovengronds afgevoerd naar een bergingsvoorziening binnen het plangebied. Dit kan worden uitgevoerd als een watergang of een wadi.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, zie bijlage 5. Tevens is er overleg gevoerd met het Waterschap Rivierenland. De opmerkingen van het waterschap zijn in deze paragraaf verwerkt.

Beschermingszone dijk

Er liggen meerdere beschermde waterkeringen en watergangen in het plangebied, te weten 'Waterstaat - waterkering', 'Vrijwaringszone - dijk 1' en 'Vrijwaringszone - dijk 2'. Deze aanduidingen en dubbelbestemming zijn opgenomen in de regels en op de verbeelding. Met het waterschap Rivierenland is afgestemd dat de grond ter hoogte van de westelijk te bouwen woning met ca. 1,15 meter moet worden opgehoogd, om zo buiten het profiel van vrije ruimte van de dijk te blijven. Om dit goed in beeld te brengen worden ter plaatse twee inmetingen gedaan. Het graven van nieuw water in de beschermingszone is niet toegestaan.

Waterberging

Vanuit het gemeentelijk beleid dient het hemelwater bovengronds te worden afgevoerd naar een bergingsvoorziening binnen het plangebied Met de woningbouwontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. Daarnaast omvat het plan het verleggen van B-watergang (82 m²) die langs de oostzijde van het plangebied loopt. De te dempen watergang moet 1:1 worden gecompenseerd.

Daarnaast ligt er een waterbergingsopgave als gevolg van de toename van het verhard oppervlak (818 m² aan bebouwing en verharding, zie de tekening en de berekening in bijlage 3 en 4). Voor waterberging in een watergang moet worden uitgegaan van een T=10+10% situatie (436 m3/ha). De maximale peilstijging in de watergang is 0,30 m boven het maatgevende peil van zowel het zomer- als winterpeil. De wateropgave vanuit de toename van verharding is berekend op 119 m² (436*0,0818/0,3).

De totale waterbergingsopgave bedraagt derhalve 82 + 119 = 201 m². De ruimte hiervoor wordt gevonden door een verbreding van de watergang aan de zuidzijde, aansluitend op de groenvoorziening aan De Bogerd. Samen met de verlegging van de andere B-watergang bedraagt de bergingscapaciteit 204 m². Een klein deel hiervan (1,75 m) wordt gerealiseerd op grond van de gemeente.

De wijze waarop de waterberging wordt opgelost is nog indicatief. Aangetoond dat aan de compensatie-eis kan worden voldaan. Op tekening 3 in bijlage 4 is dit weergegeven. De waterbergingsopgave is afgestemd met het waterschap Rivierenland en de gemeente Maasdriel. De exacte invulling wordt in een later stadium tijdens het waterspreekuur tussen de verschillende partijen nader afgestemd. Middels een voorwaardelijke verplichting is in de regels geborgd dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te garanderen is het gebruik van uitlogende bouwmaterialen niet toegestaan.

Riolering

De DWA-afvoer van de woningen wordt aangesloten op het gescheiden rioleringsstelsel dat wordt aangelegd ten behoeve van de nieuwbouw op het voormalige korfbalveld, dat aan de noordkant grenst aan onderhavig plangebied.

Het plan is uitvoerbaar op het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 6. Uit dit onderzoek is gebleken dat, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen (in het kader van Algemene zorgplicht) en algemene broedvogels, de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming hoofdstuk soortbescherming. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden

getroffen om effecten te voorkomen. Deze maatregelen zijn eenvoudig te treffen en staan de uitvoerbaarheid niet in de weg. Aanvullend onderzoek is daarom niet nodig. Verder vindt er ook geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaats op basis van het hoofdstuk gebiedsbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek', ligt namelijk op 6,4 km afstand van het plangebied. Deze afstand is dermate groot dat gesteld kan worden dat kan worden gesteld dat significant negatieve effecten op voorhand zijn uit te sluiten en realisatie van het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het beschermd natuurgebied. Aanvullend onderzoek (een voortoets stikstofdepositie) is niet nodig. Tot slot zullen er geen houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming hoofdstuk houtopstanden worden gekapt.

Het initiatief is daarom uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De verkeerssituatie zal door de ontwikkeling niet noemenswaardig veranderen. De 4 nieuwe woningen op het oostelijk deel van het perceel worden ontsloten via De Bogerd. De woning aan de westzijde wordt ontsloten via de bestaande inrit vanaf de Wellsedijk. Het aantal verkeersbewegingen neemt iets toe, maar deze toename is beperkt. Gezien de inrichting van de omliggende wegen en de huidige verkeersintensiteit kunnen de dagelijkse verkeersbewegingen als gevolg van het plan goed verwerkt worden door de Wellsedijk en De Bogerd.

Voor de nieuwe woningen worden ook nieuwe parkeergelegenheid aangelegd. In de Nota parkeernormen 2020 is een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning gesteld. Voor de vier woningen aan De Bogerd komt dit neer op 4 x 2,3= 9,2 pp.

Een parkeeronderzoek heeft uitgewezen dat er in de huidige situatie een ruime parkeercapaciteit beschikbaar is bij de bestaande parkeerhaven aan De Bogerd, grenzend aan de groenvoorziening (zie bijlage 7). Gemiddeld zijn hier in de late avonduren, wanneer de meeste omwonenden thuis zijn en de parkeerdruk dus het hoogst is, de helft van de 15 parkeerplaatsen bezet. De gemeente gaat er mee akkoord dat ten behoeve van voorliggend plan 8 parkeerplaatsen worden aangelegd, waarvan 1 op eigen terrein bij de noordelijke hoekwoning.

De vrijstaande woning wordt, evenals de bestaande woning, ontsloten vanaf de Wellsedijk. De parkeerbehoefte van deze woningen wordt geheel opgelost op eigen terrein. Bij de woningen is er op het erf voldoende ruimte voor het parkeren van minimaal 3 personenauto's.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De locatie aan de Wellsedijk ligt op de overgang van een drietal richtinggevende structuren, te weten de dijk, het historische pad naar de voormalige steenfabriek (via de weth. Van de Schansstraat) en de boomgaard aan de Maaijenstraat. Op de plek van deze boomgaard zijn later de voetbalvelden gesitueerd. Ter plaatse van het plangebied komen de richtinggevende structuren bij elkaar. In de verkaveling is dit ook te herkennen aan de wigvormige vorm van de wadi.

De huidige woning (nr. 26) volgt de richting van de voormalige boomgaard die hier ten noorden van gelegen was. De woning ligt verder van de dijk af dan de andere dijkwoningen langs het lint. Mogelijk heeft er tussen de huidige woning en de dijk voorheen nog een dijkwoning gestaan zoals op historische kaarten te zien is. De aanwezigheid van de dijkwoning kan ervoor gezorgd hebben dat de huidige woning verder van de dijk af is gebouwd. Nog verder naar achter zijn later de woningen aan de Bogerd gebouwd waarvan de nummers 16 t/m 20 ook de richting van de oude boomgaard volgen.

Binnen het plangebied zijn geen oude zichtlijnen of groenstructuren bekend. Wel is er sprake van een dijkwoning die al op kaarten uit 1868 terug te vinden is. Het terugbrengen van een dijkwoning op deze plek is dan ook vanuit cultuurhistorisch perspectief een logische keuze. Ook het spiegelen van de woningen aan de Bogerd (16 t/m 20) past binnen de karakteristiek van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0007.png"

Archeologie

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Maasdriel ligt het plangebied in een gebied met een middelmatige archeologische verwachtingswaarde. In navolgende afbeelding is een uitsnede opgenomen van de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1228-VG01_0008.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart van de gemeente Maasdriel, plangebied blauw omkaderd

Het plangebied is volgens de beleidskaart gelegen in een zone waar twee waarden Archeologie gelden , te weten 'Waarde Archeologie 3' en 'Waarde Archeologie 6'. Voor de westelijke woning waar 'Waarde Archeologie 3' geldt wordt de woningbouwlocatie opgehoogd met ruim 1 meter grond. Verstoring van

eventuele archeologische waarden wordt hierdoor niet verwacht. Voor het oostelijke deel van het plangebied waar 4 woningen worden gebouwd, geldt een 'Waarde Archeologie 6'. Hiervoor geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30cm -mv. De voorgenomen bouw van de overige woningen (twee rijwoningen en een boven- en beneden woning) overschrijden deze grens van 5.000 m2 niet. Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Deze conclusie sluit aan bij de resultaten van een quickscan uitgevoerd door de omgevingsdienst Rivierenland, waarin is geconstateerd dat het plangebied in theorie bewoond kan zijn vanaf de Romeinse tijd toe de Afgedamde Maas hierlangs stroomde. Er zijn echter geen aanwijzingen voor bewoning uit deze periode. Voor het plangebied wordt de kans op archeologische vondsten laag ingeschat. Er is geen aanleiding om onderzoek te doen bij bebouwing kleiner dan 500 m² en minder diep van 30 cm -mv. Het advies van de omgevingsdienst is opgenomen als bijlage 8

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben langs de Maas diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Een oppervlaktedetectie onderzoek zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk explosief materiaal aanwezig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd bij het bouwrijp maken van de gronden. Tegelijkertijd kan, indien er materiaal wordt gedetecteerd, dit op een veilige manier worden opgeruimd. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is het voldoende aannemelijk dat dit aspect de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Bij indiening van de omgevingsvergunning, dus voorafgaand aan het verrichte van bodemingrepen, zal een detectie-onderzoek worden overlegd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

Overigens is het plangebied Maaijenstraat, dat direct aansluitend op het onderhavige plangebied, recent onderzocht op de aanwezigheid van conventionele explosieven. Bij dit onderzoek zijn geen restanten van explosieven en/of strategisch schroot aangetroffen. Als tijdens de werkzaamheden toch explosief materiaal wordt aangetroffen, wordt het werk stilgelegd en stelt de initiatiefnemer het bevoegd orgaan (gemeente Maasdriel) van de vondst op de hoogte.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe heeft de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de anterieure overeenkomst.

Tevens is een overeenkomst betreffende planschade afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor voorliggend plan is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Well en Wellseind'. De dubbelbestemming voor de dijk en bijbehorende beschermingszones (vrijwaringszones) zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2016', omdat dit de meest actuele regeling is.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Wonen

Deze bestemming ligt op de woningen en het eigen terrein van deze woningen. De woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd. Bijgebouwen mogen uitsluitend gerealiseerd worden binnen de aangegeven zones op de verbeelding. Met een voorwaardelijke verplichting is in de regels geborgd dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

  • Groen

Deze bestemming ligt op het openbaar groen in het plangebied. De gronden dienen ten behoeve van groen en waterberging in het gebied. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, en gelden beperkingen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

  • Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen ter plaatse van de te realiseren parkeerplaatsen en de verruiming van de bestaande weg. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die ten dienste staan van deze bestemming.

  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering. Binnen deze aanduiding is het realiseren van bebouwing uitsluitend toegestaan als in dit kader de beheerder van de waterkering wordt gehoord.

Daarnaast ligt in het plangebied de volgende aanduidingen:

  • Vrijwaringszone - Dijk 1 en Vrijwaringszone - Dijk 2

Ter plaatse van deze aanduidingen zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied 2016,

  • Wetgevingszone – bebouwd gebied

Binnen deze aanduiding is de uitbreiding van de bebouwing toegestaan conform de provinciale structuurvisie Streekplan Gelderland 2005.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Omdat het om een kleinschalig woningbouwplan gaat in de kern Well is afgezien van vooroverleg met de provincie. Er is meerdere keren gesproken met het Waterschap Rivierenland vanwege het bouwen aan de dijk en de compensatie van waterberging. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het plan dat nu voorligt.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Omwonenden zijn door de initiatiefnemer persoonlijk geïnformeerd over het plan. Een verslag hiervan is opgenomen in bijlage 9. Naar aanleiding van het overleg zijn er enkele aanpassingen aan het plan doorgevoerd.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 7 oktober 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen de periode is een zienswijze binnengekomen. In de Nota van zienswijzen (opgenomen in bijlage 10) is deze samengevat en van antwoord voorzien. Naar aanleiding van de zienswijze is de definitie van 'peil' in artikel 2.8a gewijzigd. Daarnaast zijn er enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. In de Nota van zienswijzen wordt daar op ingegaan.