direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ammerzoden Noord 2014
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1114-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Inveniam BV, is voornemens ten noorden van de kern Ammerzoden, woningbouw te realiseren. Het voornemen betreft de bouw van 58 woningen. Het is de ontwikkeling van de 1ste van de 2 fases die voor de noordelijke kernrand geprogrammeerd staat. De ontwikkeling van woningbouw is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan "Ammerzoden". Om de herontwikkeling van het plangebied juridisch en planologisch te verankeren, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Ammerzoden tussen de Uilecotenweg en de Hoge Heiligenweg. De zuidelijke plangrens wordt gevormd door de Uilecotenweg. Noordelijk bestaat de plangrens uit de achterpercelen van de adressen aan de Hoge Heiligenweg. De oost en westzijde worden bepaald door grotendeels onbebouwd achterterrein. Westelijk het achterterrein van het woonperceel Uilcotenweg 12 en oostelijk grenst het plangebied aan de bedrijfsloods Uilecotenweg 8 en het achterterrein van de Hoge Heiligenweg nr 15.

In het plan is ontwikkelingsruimte voor 58 woningen opgenomen (fase 1). De gronden voor fase 2 maken vanwege de situering van de nieuwe infrastructuur ook deel uit van het plangebied.

Afbeelding 1.1 links; ligging plangebied. Rechts begrenzing plangebied (rood) en fase 1 als ontwikkelgebied (geel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0002.png"

Het plangebied bestaat uit de percelen; kadastrale gemeente Ammerzoden sectie M nummers 729, 491 en 728 en heeft een oppervlakte van circa 3,5 ha.

Afbeelding 1.2 kadastrale kaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0003.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Ammerzoden', welke op 1 maart 2012 door de gemeenteraad van Maasdriel is vastgesteld. In het bestemmingsplan Ammerzoden, heeft het plangebied de bestemming ´agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden' en de aanduiding 'Wro- zone - bebouwd gebied'. Binnen deze bestemming is het realiseren van woningen niet mogelijk. De Wro zone geeft de rode contour aan die rond Ammerzoden ligt. De rode contour is een door provincie aangewezen contour waarbinnen stedelijke bebouwing en functies mogelijk zijn. Het realiseren van woningen is binnen deze bestemming niet mogelijk.

Afbeelding 1.3 plangebied in bestemmingsplan 'Ammerzoden'

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0004.png"

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

De gemeente Maasdriel ligt in de provincie Gelderland, ten noorden van 's-Hertogenbosch en ten zuiden van Zaltbommel. De gemeente ligt tussen de Maas en de Waal en heeft een landelijk karakter. De Bommelerwaard en de gemeente Maasdriel zijn te karakteriseren als een agrarisch cultuur- en rivierenlandschap. De kenmerken van dit landschap zijn het resultaat van langdurige ontwikkeling. De bodemopbouw en de rivieren hebben het gebruik en de inrichting van het landschap beïnvloed. Het rivierenlandschap wordt gekenmerkt door uiterwaarden, stroomruggen, oeverwallen en komgronden.

Het plangebied ligt op de overwal waar Ammerzoden op is gebouwd. Om het dorp Ammerzoden heen loopt de Meersloot, onderbroken door de buitengracht van het kasteel Ammersoyen. De Meersloot rond Ammerzoden is het restant van een bedding van de Maas die tot 1354 op deze locatie lag en ervoor zorgde dat Ammerzoden tot dan toe tot Brabant gerekend kan worden. De waterloop heeft sinds de Middeleeuwen het stratenpatroon rondom Ammerzoden in sterke mate beïnvloed. Het wegenpatroon rondom Ammerzoden is opvallend: een aantal wegen loopt met een boog om het dorp heen, evenwijdig aan de Meander rond Ammerzoden. Dit zijn de restanten van oude middeleeuwse Maasdijken.

Afbeelding 2.1 straten patroon Ammerzoden ontstaan door rivieren en dijken

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0005.png"

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van de kern Ammerzoden. De ruimtelijke opbouw van Ammerzoden wordt sterk bepaald door de ligging van één zijde aan de Maas en van de andere drie zijden (de west, noord en oostzijde) aan de bocht van de oude Maasmeander. Het kasteel Ammersoyen is gelegen in de oude Maasmeander zelf, de historische kern ontwikkelde zich westelijk daarvan. De historische kern (het huidige voorzieningen/winkelcentrum) is gelegen aan de Haarstraat / Kerkstraat en de haaks daarop uitkomende Mr. La Grostraat, Voorstraat en Ammerstraat / Wellsedam. Vanuit het historische kruispunt van wegen is vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw beginnen uit te breiden. Aanvankelijk ging het om kleinschalige uitbreidingen, mede doordat de nadruk in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog lag op herstel en door de moeilijk te ontginnen klei- en moerasgronden. Later zijn echter drie grootschalige nieuwbouwwijken tot stand gekomen, allen ten westen van de oude kern. Het gaat om de woonwijken gelegen tussen de Molendijk en de Wellsedam, tussen de Wellsedam en de Bernseweg en tussen de Hogesteeg en de Uilecotenweg.

Deze wijken zijn monotoon van karakter, een duidelijke hoofdstructuur is binnen deze gebieden niet aanwezig. In de laatste paar decennia is ook een tweetal bedrijventerreinen ontwikkeld, te weten 'Bernseweg'. en 'Uilecoten'. Deze zijn beide gelegen in het noordwestelijke kwadrant van de binnen de oude Maasmeander gelegen kern. De architectuur van de nieuwbouwwijken is weinig aansprekend en vergelijkbaar met die in de meeste andere naoorlogse nieuwbouwwijken in Nederland.

Afbeelding 2.2 ruimtelijke opbouw Ammerzoden

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0007.png"

2.2 Functionele structuur

De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat uit de planmatige woningbouw zuidelijk van de Uilecotenweg, de bedrijventerreinen 'Bernseweg' & 'Uilencotenweg' westelijk van Ammerzoden en noordelijk een omvangrijk gebied tussen de Uilecotenweg en de Hoge Heiligenweg. Dit gebied, kortweg te noemen Ammerzoden Noord is ruimtelijk gezien onderdeel van het stedelijk gebied van Ammerzoden. Het gebied heeft geen eenduidige functie en kenmerkt zich door een mengeling van niet stedelijke functies (glastuinbouwbedrijven, veehouderijen, niet agrarische bedrijvigheid voornamelijk langs de Hoge Heiligenweg en in beperkte mate langs de Uilecotenweg) en stedelijke functies (een kleine concentratie woningen ten oostelijk langs de Uilecotenweg en verspreid tussen de bebouwing langs beide wegen). Het plangebied bestaat uit een open onbebouwd weilandgebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Al een ruim decennium staat het gebied tussen de Hoge Heiligenweg en de Uilencotenweg op de nominatie als uitbreidingslocatie voor woningbouw. De oude riviermeander, die de landschappelijke inkadering van Ammerzoden bepaald, heeft ervoor gezorgd dat het plangebied gelegen is binnen de rode contour van het Streekplan 2005 beleid. Het plangebied maakt deel uit van de noordelijke kernrand, welke in de huidige situatie een onduidelijke functie heeft. Met de woningbouwontwikkeling krijgt de bebouwde kom een duidelijk verband met de cirkelvormige rand van de kern. De rand wordt als het ware geaccentueerd waarmee een kwaliteitsslag van de bebouwingsstructuur wordt gerealiseerd.

3.2 Stedenbouwkundig plan

Voor de stedenbouwkundige invulling van de noordelijke kernrand van Ammerzoden is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Binnen het plan is rekening gehouden met een bepaalde speelruimte, waar voor de uitvoering de exacte invulling in woningtype en kavel verdeling niet vast is gelegd. Het plan is voor deze aspecten indicatief. De stedenbouwkundige hoofdopzet staat wel vast. Het stedenbouwkundigplan is onder te verdelen in drie deelgebieden met verschillende stedenbouwkundige uitgangspunten; de Uilecotenweg, de straat met wadi en het centrale veld. Hieronder worden de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gehele plangebied (algemene uitgangspunten) en de specifieke uitgangspunten per deelgebied nader toegelicht.

Algemeen

  • De nieuw te bouwen woningaantallen zijn een vast gegeven. Er zullen binnen het plangebied 58 woningen worden gerealiseerd, waarbij plaats wordt gemaakt voor de volgende woningtypes 24 eensgezinswoningen (sociaal), 26 twee onder een kap en 8 vrijstaande woningen.
  • Van het stedenbouwkundig plan worden de woningen van de eerste fase gerealiseerd. Vanwege volkshuisvestelijke belangen is de bouw van de woningen in de tweede fase bestaand uit maximaal 27 woningen is uitgesteld tot na 2020.
  • Tussen het plangebied en het bedrijf aan de Uilecotenweg 8 zal een geluidscherm worden opgericht. Dit zal een absorberend scherm betreffen.
  • Om open ruimtes te waarborgen wordt er niet gebouwd tot aan zijdelingseperceelsgrens en zal muurvorming via bijbehorende bouwwerken naast de voorgevel niet mogelijk zijn.

Afbeelding 3.1 links stedenbouwkundig plan. Rechts geel omkaderd de eerste bouwfase van het stedenbouwkundig plan

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0009.png"

Uilecotenweg

De ontsluiting van de nieuwe wijk zal plaatsvinden aan de Uilecotenweg, dat op twee punten toegang verschaft naar het nieuwe woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0010.png"

De woningen langs de Uilecotenweg zullen voornamelijk in het type vrijstaand worden gerealiseerd. Voor deze woningen zullen de kavels groter zijn dan de andere deelgebieden. De woningen krijgen een individueler karakter doordat een verspringende voorgevelrooilijn wisselende kaprichting toe te staan.

De kaders waarbinnen de woonkavels kunnen worden ingevuld bestaan in hoofdlijnen uit:

  • hoofdgebouw minimaal 3 meter van zijdelingse perceelsgrens
  • nok en goothoogte van 10 respectievelijk 4 meter
  • langs de hoofdgebouwen geldt een bebouwingsvrije zone van 2 tot 3 meter langs de zijdelingse perceelsgrens en 5 meter vanaf de achtergevel
  • om het individuele en ruime karakter te waarborgen zijn aan een gebouwde woningen uitgesloten en op bepaalde plaatsen alleen het type vrijstaand toegestaan.

Straat met Wadi

De hoofdopzet van de nieuwe wijk wordt bepaald door de wegen die als een U vorm op de Uilecotenweg worden aangelegd. Op deze hoofdopzet kunnen aftakkingen worden gerealiseerd om eventuele doorsteken naar andere gebieden te kunnen realiseren. De plaats van deze aftakkingen zijn niet vastgelegd om zo voldoende bewegingsvrijheid te creëren voor de invulling hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0011.png"

De woningen zullen aan weerszijde van de nieuwe wegen binnen de wijk worden gesitueerd. Hier zullen alle woningtypen kunnen voorkomen. De exacte positie en het type woning zijn niet vastgelegd om zo, ontwikkelingsvrijheid bij de uitvoering te kunnen bieden.

De kaders waarbinnen de woonkavels kunnen worden ingevuld bestaan in hoofdlijnen uit:

  • vrijstaande hoofdgebouwen en twee aan een gebouwde hoofdgebouwen minimaal 3 meter, aan een gebouwde hoofdgebouwen minimaal 1 meter afstand van zijdelingse perceelsgrens
  • de voortuinen hebben een minimale diepte van 4 meter
  • nok en goothoogte van 10 respectievelijk 6 meter
  • bijbehorend bouwwerk minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn.

Centraal veld

In het midden van de U vorm zal een dwarsverbinding komen met een centraal veld, wat een openbaar verblijfsgebied voor de wijk zal worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0012.png"

De woningen aan beide kanten van het centrale veld zullen in hoofdzaak bestaan uit twee onder een kap en rijwoningen. Binnen dit deelgebied zal de openbare verblijfsruimte voor de wijk worden gerealiseerd.

De kaders waarbinnen de woonkavels kunnen worden ingevuld bestaan in hoofdlijnen uit:

  • vrijstaande hoofdgebouwen en twee aan een gebouwde hoofdgebouwen minimaal 3 meter, aan een gebouwde en bijbehorend bouwwerken minimaal 1 afstand van zijdelingse perceelsgrens
  • de voortuinen hebben een minimale diepte van 4 meter, met uitzondering van de voortuinen van aaneengebouwde en hoekwoningen
  • nok en goothoogte van 10 respectievelijk 6 meter
  • bijbehorend bouwwerk minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn.

Extra aandachtspunten uitvoering fase 1

Aangezien het planvoornemen het eerste deel is van een stedenbouwkundige totaal plan, zullen in de uitvoering de volgende aandachtpunten in acht worden genomen:

  • de nieuwe wegen gelegen binnen het plangebied van fase 1 zullen worden gerealiseerd. De aanleg van de wegen binnen het plangebied van fase 2 zullen bij de ontwikkeling van deze fase aan de orde komen. Vooruitlopend hierop is in dit plan wel de nieuwe aan te leggen weg van het openbare centrale veld naar de Uilecotenweg voorzien.
  • de noordelijke weg zal hiermee tot de realisering van fase 2 een doodlopende weg betreffen. Deze doodlopende zal enkel toegankelijk zijn voor bestemmingsverkeer, welke gebruik maken van de openbare parkeervoorzieningen die aan deze weg aanwezig zullen zijn. Het creëren van extra keerruimte is derhalve niet noodzakelijk.

5 woningen vervallen ivm gewijzigde uitgangspunten

Als gevolg van gewijzigde uitgangspunten van het akoestisch onderzoek zijn 5 woningen komen te vervallen. In onderstaande afbeelding wordt inzichtelijk gemaakt welke woningen het betreft. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van deze toelichting.

Afbeelding 3.2 vervallen woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0013.png"

3.3 Beeldkwaliteitsplan

Als uitwerking van het planvoornemen zal samen met dit bestemmingsplan een nieuw welstandskader (conform artikel 12a woningwet) worden vastgesteld. Hiervoor is het 'Beeldkwaliteitsplan Ammerzoden Noord' opgesteld, dat als bijlage 1 van deze toelichting is gevoegd. In dit beeldkwaliteitsplan worden uitspraken gedaan over de uitstraling, materialen en de stedenbouwkundige samenhang van Ammerzoden Noord.

3.4 Verkeer

De hoofdontsluiting van het plangebied zal plaatsvinden via de Uilecotenweg. De verwachting is dat het verkeer zich zal verdelen in zowel oostelijke richting (richting Haarstraat – Hedel en de A2) als in noord/ westelijke richting voor de N832 en de Bernseweg.

De inpassing van de nieuwe woningen in het plangebied zorgt voor extra gemotoriseerd verkeer. Om in beeld te brengen wat voor het planvoornemen de extra verkeersaantrekkende werking is en hoe dit zich verhoudt met de verkeersveiligheid is door het adviesbureau Arthic een verkeersgeneratieonderzoek opgesteld. Uit dit onderzoek is gebleken:

"De realisatie van Ammerzoden Noord leidt niet verkeersproblemen, zelfs in het geval het volledig is gerealiseerd. De aanliggende infrastructuur kan de verkeerstoename dan ook vlot en veilig verwerken. Door de aanleg van gelijkwaardige kruisingen, in combinatie met een betere uitstraling van de bebouwde kom en 30km/u zone, heeft de aanleg van bebouwing aan de noordzijde van de Uilecotenweg zelfs een positieve invloed op de snelheid van het gemotoriseerde verkeer."

Het verkeersgeneratie onderzoek is als bijlage 2 van deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor wat betreft de verkeersveiligheid, de verkeerstoename niet leidt tot belemmeringen.

3.5 Parkeren

Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel een mobiliteitsplan vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De ontwikkeling betreft het toevoegen van meerdere woningen. Voor deze ruimtelijke ontwikkeling geldt een gemeentelijke parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Voor de hoeveelheid parkeerplaatsen die van 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein dan wel in het openbaar gebied gerealiseerd moeten worden verwijst het gemeentelijk mobiliteitsplan naar tabel 4 van de CROW-publicatie 182 (3de gewijzigde druk, september 2008). Dit levert het volgende resultaat op.

  Openbaar gebied   Eigen terrein  
Rijwoningen   2   0  
Twee onder een kap   0,7   1,3  
Vrijstaand   0,3   1,7  

Met het planvoornemen voor fase 1 zullen de volgende woningaantallen met bijbehorende hoeveelheden parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Aantal woningen   benodigd aantal pp in openbaar gebied   benodigd aantal pp op eigen terrein  
Rijwoningen   24   48   0  
Twee onder een kap   26   18,2   33,8  
vrijstaand   8   2,4   13,6  
Totaal   58   68,6 waardoor 69 benodigd   47,4 waardoor 48 benodigd  

Met het planvoornemen is ruimte ingebouwd voor 81 parkeervoorzieningen in het openbaar gebied. Deze 81 openbare parkeervoorzieningen zijn in onderstaande afbeelding aangegeven waarvan 69 pp (in het rood aangegeven) voor de eerste fase worden gerealiseerd en 12 pp (in het blauw aangegeven) worden gerealiseerd aan de ontsluitingsweg die vooruitlopend op de 2de fase zal worden aangelegd. Hiermee wordt ruim voldaan aan de gestelde norm van 69 parkeerplaatsen. Binnen de woonpercelen zal voldoende ruimte aanwezig zijn om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein op te vangen.

Afbeelding 3.3 te realiseren parkeervoorzieningen in rood en blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0014.png"

3.6 Volkshuisvestelijke aspecten

Als extra aandachtspunt is door de provincie Gelderland vermeld dat aangegeven moet worden of met het plan gebouwd wordt voor de inwoners van Ammerzoden of voor mensen van buiten Ammerzoden/ de gemeente. Wanneer de woningen specifiek voor Ammerzoden worden gebouwd wordt gemeld dat aandacht dient te worden besteed aan mogelijke risico's dat woningen binnen de kern, leeg komen te staan. In dit verband kan worden aangegeven dat Ammerzoden een groeikern is, waarbij geen beperkingen gelden ten aanzien van migratie saldo's. Om de effecten van het planvoornemen in beeld te brengen is een verkennend marktonderzoek uitgevoerd. In dit verkennend markt onderzoek is gebleken (zie bijlage 12 en onderstaand sub paragraaf) dat er binnen de kern van Ammerzoden aanzienlijk meer vraag dan aanbod aanwezig is. Hiermee is aangetoond het risico dat het planvoornemen leegstand binnen de kern veroorzaakt niet groot is.

3.6.1 Verkenning woningmarkt

Als extra onderbouwing op de volkshuisvestelijke gevolgen van het planvoornemen is op 28 oktober 2014 door Van Kessel en Smit Makelaardij een marktverkenning uitgevoerd. Deze marktverkenning geeft de meest actuele stand van zaken weer van de woningbouw behoefte. In deze marktverkenning is inzichtelijk gemaakt: de specifieke aantallen mensen die op zoek zijn naar een woning in Ammerzoden, de woningen die momenteel te koop staan en de individuele zoek wensen van de woningzoekenden. Op basis van deze marktverkenning is getoetst of de woningtypen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt voorzien in de behoeften en wensen uit de markt. Hieronder worden de resultaten van deze toets samengevat. Het onderzoek is als bijlage 12 van deze toelichting opgenomen.

In de markt verkenning komt voor het zoekgebied Ammerzoden (zie ook de afbeelding) de volgende marktcijfers naar voren:

  • aantal serieuze zoekers 264
  • aantal beschikbare woningen 41
  • aantal recent (afgelopen 365 dagen) verkochte woningen 20

Afbeelding 3.4 zoekgebied Ammerzoden

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0015.png"

Onderverdeeld in woningtypen laat dit het volgende zien:

  • 1. de aaneen gebouwde woningen zullen worden gerealiseerd als rij eengezinswoningen. Hiervoor bestaan 32 serieuze zoekers en worden momenteel slechts 6 woningen aangeboden;
  • 2. voor de tweekappers, zijn er 86 serieuze zoekers en worden momenteel slechts 10 woningen aangeboden;
  • 3. voor de vrijstaande woningen zijn er 119 serieuze zoekers zijn en worden momenteel slechts 21 woningen aangeboden.

In de marktverkenning is geconstateerd dat het planvoornemen een gevarieerd woningbouwprogramma biedt voor zowel bijzondere doelgroepen als starters met betaalbare woningen en levensloopbestendige seniorenwoningen met een begane grond als bouwkavels voor het zelf bouwen van vrijstaande woningen of twee onder een kappers. Als conclusie is opgenomen het plan als een aanvulling kan worden gezien op het huidige woningaanbod van Ammerzoden en inspeelt op wensen en eisen vanuit de plaatselijke woningmarkt.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijke beleid voor het plan aan de Uilecotenweg te Ammerzoden. Dit hoofdstuk geeft een korte beschrijving van de inhoud van de beleidskaders. In de conclusies wordt het plan getoetst aan het beleid.

4.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluit mogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.1.1 Doorwerking plangebied

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen en vervangt de SER-ladder die vooral was toegespitst op bedrijventerreinen. De ladder kent 3 treden die achter elkaar worden doorlopen.

Trede 1: is er een regionale behoefte?

In de eerste trede draait het om de onderbouwing van de (regionale) ruimtebehoefte. Het gaat hierbij met name om de kwantitatieve regionale behoefte in, in mindere mate de kwalitatieve regionale behoefte.

Kwantitatieve regionale behoefte

De regionale behoefte is door de provincie in beeld gebracht in het geldende Kwalitatief Woonprogramma (KWP3: looptijd 2010 - 2019) en het daarin opgenomen regio totaal. Voor de regio Rivierenland is in het KWP3 een regio totaal van 9.800 woningen opgenomen die binnen de periode 2010-2019 mogen worden toegevoegd. De gezamenlijke woningbouwprogramma's van de gemeenten in de regio bestaat uit een bruto voorraad van 19.900 woningen, waardoor sprake is van een overprogrammering van woningbouw plannen. Het in het KWP3 vastgelegde regio totaal werkt door in de regionale woon agenda waarin verdere afspraken worden gemaakt hoe de regio aantallen verdeeld worden over betreffende gemeentes. Dit mondt uit in het feitelijke woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel waarin voortbordurend op het KWP3 en de regionale woon agenda Rivierenland het woningbouwprogramma voor Ammerzoden is vastgelegd.

Het woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel is voor wat betreft de kwantitatieve woonbehoefte vastgelegd in de "Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020". Dit woningbouwprogramma is tot stand gekomen via het Regionale woon overleg Rivierenland en is in overeenstemming met de hier gemaakte afspraken.

In de jaarlijkse herijkingsprogramma's van gemeente Maasdriel is voor de 1ste fase van Ammerzoden Noord uitgegaan van een programma voor 67 woningen. Om risico's voor de uitvoering zo laag mogelijk te houden is gekozen om 58 woningen te realiseren.

Het realiseren van de 1ste fase van Ammerzoden Noord met 58 woningen past binnen het gemeentelijke programma van de te realiseren woningen voor het jaar 2020. Voor de nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.

Kwalitatieve regionale woonbehoefte

De kwalitatieve regionale woonbehoefte is vastgelegd in het KWP3 en de bijbehorende monitoringsrapportage "Wonen in Gelderland 2013, monitoring van het woonbeleid". Als kwalitatieve doelstellingen is voor het netto regiototaal van 9800 toe te voegen woningen aangegeven dat als volgt moeten worden verdeeld:

  • 37% huurwoningen waarvan 23% in de klasse goedkoop en 14% in de klasse betaalbaar
  • 63% koopwoningen waarvan 9% in de klasse goedkoop, 19% in de klasse middelduur en 35% in de klasse duur

Van dit totale aantal zal 74% bestaan uit nultredenwoningen, zie ook onderstaande tabel uit KWP3.

Tabel regionale kwalitatieve behoefte cijfers, waarbij het verschil tussen bruto en netto bestaat uit de aftrek van de sloopaantallen

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0016.png"

In de monitoringsrapportage van het KWP3; "Wonen in Gelderland 2013, monitoring van het woonbeleid", is per gemeente de voortgang in beeld gebracht van de gerealiseerde huurwoningen in de klasse goedkoop en betaalbaar en de gerealiseerde betaalbare woningen (bestaand uit goedkope en betaalbare huurwoningen en goedkope koopwoningen). Naar aanleiding van de voortgang van de KWP3 doelstelling is het volgende geconstateerd.

"Het aandeel huurwoningen is met 39% van de netto groei (2010: 24% en 2011: 25%) op het niveau van de 37% die in het KWP3 is opgenomen. Opvallend is dat de regio Rivierenland zowel in 2010 (45%) als in 2011 en 2012 (beide 44%) het afgesproken KWP3 aandeel van 45% betaalbare woningen in de netto groei van de woningvoorraad nagenoeg heeft gerealiseerd.

In 2010 was meer dan de helft van de gebouwde woningen een nultredenwoning. Dit aandeel lag weliswaar onder het KWP3 percentage van 74% maar is wel een goede prestatie. In 2011 en 2012 is het aandeel nultreden te laag (respectievelijk 28% en 33%)" 

Hieruit blijkt dat de netto productie van huur- en betaalbare woningen in 2012 goed in lijn is met de afspraken van het KWP3. De productie van nultredenwoningen is echter sterk achtergebleven.

In de monitor is een vooruitblik gegeven of kijkend naar de harde en zachte planvoorraad van de gemeenten voldaan kan worden aan de kwalitatieve KWP3 afspraken. Naar aanleiding hiervan is het volgende geconstateerd.

De plannen voor de komende jaren bevatten eigenlijk te weinig huur- en betaalbare woningen, maar het lage aandeel nultredenwoningen in de bouwplannen is ronduit zorgwekkend. Gemeenten en corporaties moeten hier extra aandacht aan besteden, zodat inwoners van de regio in de toekomst in staat zijn binnen de regio een woning van hun keuze te bemachtigen.

De kwalitatieve afspraken uit het KWP3, zijn verwerkt in gemeentelijk woningbouwprogramma zoals voor 2014 is vastgesteld in de 'Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020'. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat met het plan 41% wordt gebouwd voor het betaalbare tot het laag middeldure segment. Wanneer deze uitgevoerd worden als huurwoning wordt ruimschoots voldaan aan de project norm van 27% in de betaalbare en sociale huurklasse. Grofweg is het resterende deel van de woningen (59%) verdeeld over de middel dure tot en met de dure klasse. Dit is in overeenstemming met het kwalitatieve projectprogramma dat in totaal 59% reserveert voor de duurdere klasse (bestaand uit vrije sector huur, koop middelduur laag en hoog en koop duur). Het totale programma laat een gevarieerd woningbouwprogramma zien voor zowel bijzondere doelgroepen als starters met betaalbare woningen en levensloopbestendige seniorenwoningen met een begane grond als bouwkavels voor het zelf bouwen van vrijstaande woningen of twee onder een kappers. Op basis hiervan kan worden geconstateerd dat voldaan wordt aan het kwalitatief programma van het gemeentelijke woningbouwprogramma zoals ook is afgestemd met de regio Rivierenland. Voor de verder onderbouwing hiervan wordt hier verwezen naar paragraaf 4.3.2.

Conclusie trede 1

Voor de toetsing aan trede 1 kan geconcludeerd worden:

  • de bouw van 58 woningen ruim past binnen de 67 woningen die oorspronkelijk in het woningbouwprogramma van gemeente Maasdriel is opgenomen. Het gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met de regionale afspraken over regio totalen;
  • de met het planvoornemen te realiseren woningtypes in voorgestelde prijsklassen, voldoet aan het kwalitatief programma van het gemeentelijke woningbouwprogramma wat een uitwerking is van het KWP3 en ook is afgestemd met de regio Rivierenland.

Trede 2: Is de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

In het kader van de jaarlijkse herijking van het woningbouwprogramma, zijn door de gemeente Maasdriel alle locaties in beeld gebracht die geschikt en beschikbaar zijn voor het realiseren van woningbouw. Deze locaties zijn als projecten opgenomen in het woningbouwprogramma. Met deze inventarisatie zijn alle mogelijkheden tot woningbouw ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied van Ammerzoden in beeld gebracht. Onderhavig voornemen is een van de projecten.

Afbeelding 4.1 kaart inbreidingslocaties Ammerzoden (waarbij Ammerzoden Noord is aangegeven als nummer 13)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0017.png"

De op bovenstaande afbeelding aangegeven locaties onder nummers 3, 6, 8, 10 zijn niet opgenomen in het woningbouwprogramma 2020. Bij deze locaties zijn initiatieven voor het realiseren van woningbouw ontplooid, echter om verschillende redenen is bij de planvoorbereiding gebleken dat deze locaties belemmeringen met zich meebrengen, waardoor het niet mogelijk is de hier geprogrammeerde woningen voor 2020 te realiseren. Voor de locaties onder nummer 9, 7, 4 en 5 zijn de plannen reeds in (ver)gevorderd stadium, waardoor deze zijn opgenomen in het woningbouwprogramma voor 2020.

Conclusie trede 2

De beslissing om Ammerzoden Noord te realiseren is bezien vanuit dit totaal beeld van alle beschikbare locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Ammerzoden. Gebleken is dat het merendeel van deze locaties niet geschikt zijn om voor 2020 woningbouw te realiseren. De locaties die wel geschikt zijn, zijn reeds ontwikkeld. Alternatieve locaties en mogelijkheden in de vorm van transformatie, herontwikkeling en inbreiding om het planvoornemen te realiseren zijn niet beschikbaar. Hiermee is voldaan aan trede 2 van de duurzame ladder. Voor de verdere onderbouwing van de keuzes die voor de woningbouwlocaties zijn gemaakt wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2 van deze toelichting.

Trede 3 zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte

Aangezien aan de eerste twee treden wordt voldaan is de derde trede niet meer van toepassing. Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met het planvoornemen zijn verder geen nationale belangen in het geding, van belemmeringen is niet gebleken.

4.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland staat in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland. De Omgevingsvisie is op 9 juli 2014 vastgesteld en vervangt het Streekplan Gelderland 2005. Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld wat de vervanging is van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening Gelderland zijn op 18 oktober 2014 in werking getreden. In deze paragraaf vindt een toetsing van het initiatief plaats aan deze documenten.

4.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

De Omgevingsvisie bestaat uit een visie en verdiepings deel en bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid over onderwerpen als ruimte, water, mobiliteit, economie, natuur en landbouw.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Deze doelen versterken elkaar en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is meer dan een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. In deze Omgevingsvisie staat het 'fysieke' in de leefomgeving centraal. Tegelijk zit er een sterke 'sociale' component aan de opgaven voor sterke steden en een vitaal landelijk gebied

Duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1.2 Visie en 1.3 Verdieping)

Het accent verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. De provincie en partners gaan nieuwe ontwikkelingen bezien in samenhang met de bestaande voorraad. Als leidend principe hanteren de provincie en partners de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

In het Streekplan 2005 waren zoekzone en rode contouren de provinciale leidraad waar verstedelijking vanuit het provinciaal belang mag plaatsvinden. Met de komst van de Omgevingsvisie Gelderland zijn niet meer de contouren maar een beleidsprincipe leidend, waaruit moet blijken dat met de nieuwe ontwikkeling sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Belangrijke criteria voor duurzame verstedelijking is dat stedelijke ontwikkelingen zoveel als mogelijk plaatsvinden in stedelijke gebieden. Voorkomen dient te worden dat voor een ontwikkeling uitbreiding ruimte wordt gebruikt terwijl dit binnen het bestaand gebied op te lossen is.

Wonen in Rivierenland (paragraaf 3.1.3.6 Visie en 3.2.4 Verdieping)

De kwantitatieve regionale opgave voor wonen wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Hiervoor is het op 12 januari 2010 vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma 3 (hierna KWP3) leidend. Het KWP3 zal op korte termijn worden vervangen door het Regionaal Programma Wonen (RPW). De opgaven uit het provinciale woonprogramma werken partijen in de regio in een Regionale Woonagenda verder uit. De bestaande gebouwde voorraad staat daarbij centraal. Afspraken worden gemaakt over aanpassing van bestaande woningen, sloop met vervangende nieuwbouw, verdunning, het benutten van kansen van functieverandering en tenslotte de nieuwbouw.

Bij de provinciale programmering is aangegeven dat flexibiliteit is gewenst. Tijdelijke overcapaciteit kan gewenst zijn, bijvoorbeeld wanneer een gemeente een bepaald plan wil wisselen voor een plan dat beter tegemoet komt aan de woningbehoefte of aan het (locatiekeuze)beleid van de Omgevingsvisie. De provincie biedt daarvoor onder voorwaarden een mogelijkheid. Zij neemt hierin een regierol.

4.2.1.1 Doorwerking plangebied

Het hier aangegeven beleid is vastgelegd in de regels van de Omgevingsverordening Gelderland. Voor de toets aan deze regels en daarmee ook de toets aan de Omgevingsvisie Gelderland wordt verwezen naar de volgende paragraaf.

4.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met betrekking tot de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn artikel 2.2.1 (Verstedelijking Gelderse ladder voor Duurzame verstedelijking) en artikel 2.2.2.1 (Wonen) van belang. Toetsing aan deze artikelen laat het volgende zien:

artikel 2.2.1 Verstedelijking Gelderse ladder voor Duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voorziet in een motivering van de behoefte en locatiekeuze volgens de volgende voorkeursvolgorde :

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a blijkt dat sprake is van een actuele behoefte, wordt beschreven in hoeverre in de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gebouwen door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet middels benutting van beschikbare gebouwen kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre in de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door nieuwbouw op beschikbare gronden;

ad a.

De toets van het plangebied aan de meest actuele kwalitatieve en kwantitatieve woningbouw behoefte is in deze toelichting onder paragraaf 4.1.1 behandeld. In deze paragraaf komt naar voren:

  • de bouw van 58 woningen past in het meest actuele woningbouwprogramma (2014) van gemeente Maasdriel en de regionale afspraken over regio totalen;
  • de met het planvoornemen te realiseren woningtypes in voorgestelde prijsklassen, voldoet aan het kwalitatief programma van het gemeentelijke woningbouwprogramma wat een uitwerking is van het KWP3 en ook is afgestemd met de regio Rivierenland.

Op basis hiervan kan worden geconstateerd dat het planvoornemen voorziet in een actuele behoefte en daarmee wordt voldaan aan sub a van artikel 2.1.1.

ad b en c.

Om te voldoen aan het beleidsprincipe inzake duurzame verstedelijking dient inzichtelijk te worden gemaakt of met het planvoornemen geen onnodige nieuwe ruimteclaims worden gelegd op de onbebouwde ruimte. Uit de behandeling van paragraaf 4.1.1 van deze toelichting is gebleken dat er in Ammerzoden binnenstedelijk geen andere locaties beschikbaar zijn. Aangezien Ammerzoden een van de groeikernen van de gemeente Maasdriel is, ligt het vervullen van de woonbehoefte binnen een andere kernen niet in de rede. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor de invulling van 58 woningen geen mogelijkheden beschikbaar zijn via herstructurering, transformatie of anderszins. Hiermee wordt voldaan sub b en c van artikel 2.1.1.

artikel 2.2.2.1 Wonen

"In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio respectievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen."

Zoals beschreven in paragraaf 4.1.1 van deze toelichting, voldoet het planvoornemen aan dit artikel van de Omgevingsverordening Gelderland.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

De StructuurvisiePlus (vastgesteld 8 april 2004) geeft de gemeentelijke kaders voor het beheer en de ontwikkeling van stedelijk en landelijk gebied in de periode 2004-2015. Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel vastgesteld. Deze structuurvisie is de actualisering van de StructuurvisiePlus Maasdriel 2004-2014 en is daarnaast de ruimtelijke vertaling van de 'Visie Maasdriel 2020+'. In de visie is het volgende opgenomen over woningbouw.

"De gemeente Maasdriel wil zich profileren als woon- en werkgemeente met unieke en gedifferentieerde woonmilieus, gekoppeld aan kleine kernen met elk hun eigen identiteit en kwaliteit. De gemeente Maasdriel streeft naar een bevolkingsgroei van 24.000 naar 26.000 in 2020 en een mogelijke doorgroei naar maximaal 29.000 in 2030. Het beleid is gericht op bouw voor eigenbehoefte, maar ook voor mensen van buiten de gemeente. Het is wenselijk een actief huisvestingsbeleid te voeren voor jongeren, alsmede Maasdriel te profileren als woon- en werkgemeente voor jonge ondernemende huishoudens. Het vertrek van jongeren en starters uit de gemeente naar omliggende steden kan hiermee worden afgeremd.

De gebieden die zijn aangeduid als 'afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding' kunnen worden getransformeerd van onbebouwd gebied naar bebouwd gebied, in de vorm van wonen en daarbij horende voorzieningen. Het betreffen locaties grenzend aan bestaande bebouwing waar geen of beperkt duurzame waarden uit de onderste lagen voorkomen. De focus voor wat betreft uitbreiding ligt met name in de kernen Velddriel, Kerkdriel, Hedel en Ammerzoden.

Bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken wordt gestreefd naar een woningdichtheid van 20 woningen/ha. In het geval (ook) sociale woningbouw en de bouw van huurwoningen plaatsvindt, kan deze dichtheid incidenteel toenemen, tot maximaal 30 woningen/ha."

4.3.1.1 Doorwerking plangebied

In de structuurvisie van de gemeente Maasdriel zijn de rode contouren uit het oude Streekplan 2005 overgenomen. Het plangebied ligt binnen de rode contouren van de kern Ammerzoden en is aangegeven als "afweegbaar gebied voor dorpsuitbreiding", zie ook onderstaande afbeeldingen.

Afbeelding 4.2 bebouwingscontour

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0018.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0019.png"

Afbeelding 4.3 ligging plangebied in visiebeeld ; ruimtelijk casco

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0021.png"

Het realiseren van woningbouw past binnen de structuurvisie Maasdriel, gezien de hier geboden ruimte voor woningbouwuitbreiding. Het planvoornemen voorziet in woningbouw voor de eigen bevolking en zal een gevarieerd aanbod bieden voor in het goedkope en dure segment. Met een woningdichtheid van 23 woningen per ha (er worden 58 woningen over circa 2,5 ha gebouwd) sluit het planvoornemen aan op de in structuurvisie nagestreefde woningdichtheid.

4.3.2 Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020

De woningbouw behoefte en realisatie van woningen wordt door de gemeente gemonitoord in woningmarkt onderzoeken en jaarlijks geëvalueerd in een herijking van het woningbouwprogramma. Voor 2014 is op 30 januari 2014 de 'Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020' vastgesteld, wat een actualisatie betreft en ook in samenhang moet worden gelezen van het voorgaande herijkingsdocument 'Herijking Maasdriel, woningbouwprogramma 2012'. Hieronder worden de kwantitatieve aspecten en kwalitatieve aspecten uit het programma behandeld.

Kwantitatief woningbouwprogramma

In de 'actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020' zijn de woningbouw projecten (het programma) van Ammerzoden beschouwd en is een onderverdeling gemaakt in de projecten die voor 2020 doorgang kunnen vinden, zie tabel. In deze projecten zijn in totaal 157 woningen opgenomen. Deze woningen worden gezien als het woningbouwprogramma.

Tabel woningbouwprogramma Ammerzoden tot 2020

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0022.png"

Op 10 oktober 2013 is door de gemeenteraad van Maasdriel een besluit genomen prioriteit te geven aan de uitvoering van Ammerzoden Noord boven Onderwaard. Hiermee wordt het woningbouwprogramma in plaats van 80 woningen teruggebracht naar 58 woningen voor 2020. Het totaal in het woningbouwprogramma opgenomen aantal bedraagt hiermee 135 woningen.

Geconcludeerd kan worden dat het realiseren van Ammerzoden Noord past in het woningbouwprogramma van Maasdriel, zoals vastgelegd in de 'Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020' en vastgesteld op 30 januari 2014.

In de herijking is tevens aangegeven dat een eventuele overcapaciteit voor Ammerzoden wordt geaccepteerd, doordat in de andere kernen een ondercapaciteit bestaat. Bij de behandeling van de eerdere herijkingsvoorstellen is in aansluiting op eerder geformuleerd beleid gekozen om in de kleine kernen niet meer te bouwen dan de behoefte. In de groeikernen (zoals Ammerzoden) kan groei plaatsvinden voor zover dat binnen totale maximale programma past. Het totale programma zoals in de 'Actualisatie herijking woningbouwprogramma tot 2020' is aangegeven bestaat (na aftrek van de woningen door de projecten Onderwaard met Ammerzoden Noord te ruilen) voor alle kernen in Maasdriel uit 907 woningen voor 2020. Dit is passend gezien de totale omvang in woningbehoefte van 1075 woningen die een recent (10 juni 2014) woningmarktonderzoek van Companen uitwijst.

Kwalitatief woningbouwprogramma

Voor het kwalitatief woningbouwprogramma wordt verwezen naar de rapportage 'Herijking Maasdriel, woningbouwprogramma 2012'. Voor de uitgangswaarde is aangesloten bij het kwalitatieve programma KWP3 (Kwalitatief Woningbouw Programma 2010-2019) zoals dat in de regio is afgesproken, dat wil zeggen dat de gemeenten in de Regio Rivierenland zich inspannen om o.a. het volgende te bereiken:

  • 37% van de nieuw te bouwen woningen in de huursector
  • 36% van de nieuw te bouwen woningen in de betaalbare segmenten (goedkope en betaalbare huur en goedkope koop)
  • 74% van de woningen via nieuwbouw of van de bestaande voorraad geschikt maken als nultredenwoningen

Om te kunnen voldoen aan de uitgangspunten van het KWP3 wordt in het woningbouwprogramma globaal de volgende differentiatie (per bouwproject) aangehouden. De vertaling van deze uitgangspunten zijn hier in onderstaande tabel samengevat.

Kwalitatief programma   nadere definiëring kwalitatieve aspecten*  
Betaalbare of sociale huur: 27%   Betaalbare en/of sociale huur (< € 652,52)  
Huur markt: 10%   Vrije sector huur (markt) (> € 652,52)  
Goedkope koop: 9%   Koop goedkoop (< € 170.000)  
Koop middelduur laag: 10%   Koop middelduur laag (€ 170.000 - € 200.000)  
Koop middelduur hoog: 9%   Koop middelduur hoog (€ 200.000 - € 250.000)  
Koop duur: 35%   Koop duur (> € 250.000)  

* genoemde prijzen zijn gebaseerd op vrij op naam-prijzen

Om te voldoen aan dit kwalitatief programma zijn de 58 woningen in dit planvoornemen verdeeld in de onderstaande tabel aangegeven woningtypes. Of de woningen zullen worden uitgevoerd als koop of huurwoning zal later worden bepaald.

woningtype in aantal   woningtype in %   Koop   Huur  
24 aaneen gebouwd   41 %   goedkoop/ klasse middelduur laag   betaalbare en sociale prijsklasse  
26 twee-aaneen   45 %   klasse middelduur hoog/ duur   Vrije sector huur (markt)  
8 vrijstaand   14 %   Koop duur   Vrije sector huur (markt)  

Uit bovenstaande tabel komt naar voren dat met het plan 41 % wordt gebouwd voor het betaalbare tot het middeldure segment. De verdeling is indicatief en kan bij verkoop afwijken. Omdat de verkoop zal plaatsvinden via gemeentelijke gronduitgifte zal via deze weg de kwalitatieve uitgangspunten uit het woningbouwprogramma worden bewaakt, zodat voldaan kan worden aan de project norm van 27% in de betaalbare en sociale huurklasse. Grofweg is het resterende deel van de woningen (59%) verdeeld over de laag middel dure tot en met de dure klasse. Dit is in overeenstemming met het kwalitatieve projectprogramma dat in totaal 64% reserveert voor de duurdere klasse (bestaand uit vrije sector huur, koop middelduur laag en hoog en koop duur).

Het totale programma laat een gevarieerd woningbouwprogramma zien voor zowel bijzondere doelgroepen als starters met betaalbare woningen en levensloopbestendige seniorenwoningen met een begane grond als bouwkavels voor het zelf bouwen van vrijstaande woningen of twee onder een kappers.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden, onderzoek en verantwoording

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 5 bevat daarom een verantwoording van alle voor het planvoornemen relevante milieu en omgevingsaspecten. De uitgevoerde onderzoeken zijn gedaan voor het plangebied waarbij voor een aantal aspecten het plangebied groter is genomen, door de opname van de gronden van fase 2 en de oorspronkelijke 5 woningen nabij de Uilecotenweg 8.

5.1 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden verricht.

5.1.1 Doorwerking plangebied

Op 27 januari 2014 is door Lycens Milieu en Ruimte een verkennend bodem onderzoek opgesteld. Uit het onderzoek komt naar voren:

  • Resultaten Grond: in de mengmonsters ten behoeve van het standaard pakket zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In 5 mengmonsters van de in totaal 7 mengmonsters van de toplaag zijn licht verhoogde gehalten som Drins gemeten. De gemeten gehalten worden vermoedelijk veroorzaakt door het gebruik van bestrijdingsmiddelen op de locatie in het verleden.
  • Resultaten Grondwater: in de peilbuizen zijn enkel licht verhoogde gehalten barium gemeten. De gemeten gehalten overschrijden de tussenwaarden niet en worden vermoedelijk veroorzaakt door van nature aanwezige verhoogde achtergrondwaarden.

Gezien bovenstaande resultaten wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Het onderzoek is als bijlage 3 van deze toelichting opgenomen.

5.2 Archeologie

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde op de archeologische verwachtingskaart van gemeente Maasdriel. Daarom is archeologisch inventariserend onderzoek noodzakelijk in het kader van de Omgevingsvergunning (Bouwen) bij een verstoringsdiepte van meer dan 30cm en een oppervlakte groter dan 1.000m2.

5.2.1 Doorwerking plangebied

Op 01-09-2013 is door Hamaland advies een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In de rapportage is het selectie advies van de gemeente Maasdriel verwerkt. Uit het rapport is het volgende gebleken.

"Uit het booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw bestaat uit een laag van zandige klei die via een door bodembewerking ontstane menglaag overgaat in zandige oeverwalafzettingen. De hoge verwachting op archeologische vindplaatsen wordt niet bevestigd door het booronderzoek. De kans dat voorgenomen graafwerkzaamheden een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief is verwaarloosbaar. Hamaland Advies adviseert daarom om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Het rapport en het selectieadvies zijn op 5 augustus 2014 beoordeeld en geaccordeerd door het bevoegd gezag, de gemeente Maasdriel en diens adviseur (dhr. drs. H.J. van Oort, regioarcheoloog Rivierenland Omgevingsdienst)."

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het plangebied voor het aspect archeologie worden vrijgegeven. Het onderzoek is als bijlage 4 van deze toelichting opgenomen.

5.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten in de vorm van woningen. Op de aspecten weg- en industrielawaai wordt hierna nader ingegaan.

5.3.1 Doorwerking plangebied Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:

  • wegen die in een als 'woonerf' aangeduid gebied liggen;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.

Het plangebied is direct gelegen aan de Uilencotenweg waarvoor een maximale snelheid voor 30 km/uur geldt. Dit betekent dat er in het kader van de Wet geluidhinder voor deze weg geen restricties worden gesteld aan de hoogte van de geluidsbelastingen. Gezien de hoogte van de optredende geluidbelasting kan worden gesteld dat het maximaal toelaatbaar binnenniveau van 33 dB(A) wordt behaald met een gevelwering die voldoet aan de minimumeis van 20 dB(A) uit het Bouwbesluit. Er hoeven geen aanvullende maatregelen te worden getroffen ten gevolge van deze weg.

Het plangebied is op ruim 100 meter van de Hoge Heiligenweg gelegen, waarvoor een maximale snelheid van 50 km/ uur geldt. Voor een nieuw woningbouw initiatief aan de Hoge Heiligenweg 32 is een akoestisch onderzoek verricht. In dit onderzoek is op de voormalige bedrijfswoning (10 meter van de Hoge Heiligenweg) een geluidsbelasting van 44 dB(A) berekend wat ruim beneden de voorkeurswaarde is van 48 dB(A).

5.3.2 Doorwerking plangebied industrielawaai

Uit paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering en bijlage 9 Quickscan bedrijven en milieuzonering is gebleken dat voor het bedrijf aan de Uilecotenweg 8 en de nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied, rekening kan worden gehouden met een richtafstand van 30 meter voor geluid. Vanwege de ligging binnen deze richtafstand dient inzichtelijk te zijn of het realiseren van het planvoornemen gepaard gaat met een goede ruimtelijke ordening.

Ten behoeve van de woningen die vallen binnen deze richtafstand zijn een aantal geluidsonderzoeken verricht. Met deze onderzoeken is rekening gehouden met het ongunstigste scenario van een reële invulling van de planologische mogelijkheden op de locatie Uilecotenweg 8.

Bij ontbreken van wettelijke kaders en richtlijnen wat voor het geluidsonderzoek als een ongunstig scenario van een reële invulling van de planologische mogelijkheden moet worden gezien, zijn voor het planvoornemen meerdere ook theoretische scenario's doorgerekend. De rapportages hiervan zijn als bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai, 6 Theoretische rekenexercitie n.a.v. ingebrachte zienswijzen en 7 Advies memo koelmotor bijgevoegd.

Om te voorkomen dat het gehele project tot stilstand komt vanwege de vraag waar de grenzen liggen tussen een reële planologische invulling en een theoretische invulling (waarvan conform jurisprudentie een reële planologische invulling het uitgangspunt dient te zijn), is een strook van 30 meter vanaf de Uilecotenweg 8 uit het plan gehaald. Zoals ook weergegeven in afbeelding 3.2 van deze toelichting zijn er 2 woonkavels gelegen binnen de VNG richtafstand voor geluid.

Hieronder volgt een korte weergave van de uitgevoerde onderzoeken en de doorwerking hiervan op de twee woonkavels binnen de 30 meter richtafstand.

Op 20 november 2014 is door De Roever Omgevingsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

In dit onderzoek is de volgende worstcase scenario van de reële planologische invulling van het bedrijf doorgerekend:

- de bedrijfsactiviteiten zoals in de voor het bedrijfspand geldende milieuvergunning zijn als uitgangspunt genomen. Rekening is gehouden met een op basis van het bestemmingsplan mogelijke groei in bedrijfsactiviteiten van 60% en een voor de geluidskwaliteit meest ongunstigste situatie van bedrijfsactiviteiten

Als resultaat van dit onderzoek komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied een langtijd gemiddelde van 36 en 34 dB(A) wordt gemeten (meetpunten t07 en t08) wat ruim onder de voorkeurswaarde van 45 dB(A) ligt.

Op 23 maart 2015 is door De Roever Omgevingsadvies als antwoord op een ingediende zienswijze een aanvullende rapportage opgesteld. In de rapportage zijn de gevolgen doorgerekend van het wijzigingen van enkele uitgangspunten. De rapportage is opgesteld om de gevolgen inzichtelijk te maken en niet als vervanging van het oorspronkelijke onderzoek.

Als conclusie van dit rapport komt naar voren dat ook met de door het bedrijf aangegeven uitgangspunten de grenswaarden niet overschreden worden. Voor de twee woonkavels in de 30 meter zone is hier een langtijd gemiddelde van 42 en 39 dB(A) gemeten wat nog steeds ruim onder de voorkeurswaarde van 45 dB(A) ligt.

Op 29 april 2015 is door De Roever Omgevingsadvies een second opinion uitgevoerd waar, met dezelfde uitgangspunten als de rapportage van 23 maart 2015, de theoretische mogelijkheid van het gebruik van koelwagens is doorgerekend. Voor de twee woonkavels in de 30 meter zone is hier een langtijd gemiddelde van ten hoogste 49 dB(A) gemeten, wat onder de grenswaarde van 50 dB(A) ligt.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen milieubelemmering voor het herzien van het bestemmingsplan waarbij twee woonkavels binnen de 30 meter zone van het bedrijf aan de Uilecotenweg 8 zal plaatsvinden, omdat:

  • met het onderzoek van 20 november 2014, waar een worst case scenario van een reële planologische invulling is doorgerekend, is aangetoond dat de geluidsbelasting op de twee kavels ruim onder de voorkeurswaarde van 45 dB(A) zijn gelegen.
  • ook met de onderzoeken van 23 maart en 29 april 2015, waar een meer theoretische invulling van de planologische situatie is doorgerekend, geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden.
  • gezien de resultaten van de geluidsonderzoeken het bedrijf aan de Uilecotenweg 8 niet met het planvoornemen belemmerd wordt in de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten.

5.4 Geur

In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) staan standaard, landelijk geldende, afstanden en normen waaraan de ligging en geurbelasting van dierenverblijven getoetst moeten worden, in het geval van een aanvraag om milieuvergunning. De Wgv is nader uitgewerkt in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De normen gelden ter plaatse van geurgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) en de afstanden gelden tot deze geurgevoelige objecten. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit verspreidingsmodel geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Rgv. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

5.4.1 Doorwerking plangebied

Op 1 november 2013 is een door De Roever Omgevingsadvies een geuronderzoek opgesteld. Uit dit onderzoek blijkt:

"De ruimtelijke ontwikkelingen vinden plaats buiten worst-case geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Omdat de te realiseren woningen buiten de worst-case geur- en afstandscontouren van omliggende veehouderijen worden geprojecteerd, is zeker geen sprake van een belemmering voor de veehouderijen. De geurhinder van veehouderijen vormt geen knelpunt voor de ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied Ammerzoden-Noord (fase I)."

Op basis van dit geuronderzoek kan worden geconstateerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven en/ of woningen mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering wordt een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. De wijze waarop een gebied wordt geclassificeerd is bepalend voor de afstand die dient te worden aangehouden. Kijkend naar de definitieomschrijving uit de VNG brochure kan het plangebied zelf worden geclassificeerd als 'rustige woonwijk' en de omgeving van het plangebied als 'gemengd gebied'. Om discussies hierover te voorkomen is voor dit project uitgegaan van het meest ongunstige scenario door voor het plangebied en omgeving uit te gaan van de classificatie als rustige woonwijk.

Voor het in beeld brengen van de gevolgen van het toevoegen van de nieuwe milieugevoelige functies binnen het plangebied is een quickscan 'Bedrijven en Milieuzonering' op basis van de VNG uitgave opgesteld.

Deze quickscan geeft antwoord op twee vragen :

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.1 Doorwerking plangebied

Als antwoord op bovenstaande vragen komt in de quickscan het volgende naar voren:

ad. 1 externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'woongebied' wordt aangemerkt als niet milieubelastend voor de omgeving. Van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van de woningbouwontwikkeling is dan ook geen sprake.

ad 2 interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied is binnen de bestemming 'Woongebied' milieugevoelige functies toegestaan. Hierna wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies in relatie tot de ontwikkeling in het plangebied.

Uilecotenweg 8 

Voor het in beeld brengen van de milieuhinder van dit bedrijf op de nieuw te realiseren woningen is de toegestane milieucategorie uit het vigerende bestemmingsplan bepalend. In het vigerend bestemmingsplan 'Ammerzoden' heeft het perceel de bestemming bedrijf, wat bestemd is voor bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. Voor bestaande bedrijven (ten tijde vóór vaststelling van bestemmingsplan Ammerzoden) is in dit bestemmingsplan een uitzondering gemaakt om een hogere milieucategorie toe te staan. In de quickscan bedrijven en milieuzonering is daarom aan de hand van de vergunde situatie de bestaande bedrijfsactiviteiten vastgesteld. Hieruit is gebleken dat de bedrijfsvoering van dit perceel bestaat uit opslag, wat in het bestemmingsplan Ammerzoden gezien wordt als een milieucategorie 2.

Vergelijking met de bedrijfstypering met bijbehorende milieucontour laat het volgende zien.

Vergelijkbaar met bedrijfstype   Categorie
 
Richt afstand rustig buitengebied
(in m1)  
   
Geschatte afstand tot plangebied(in m1)  
 
    Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
 
opslag gebouwen
SBI 2008 52109  
2   0   0   30   10   0 m tot bestemmingsgrens
Circa 15 m tot achtergevel woning
 

De achtergevel van de nieuw te realiseren woningen zullen op circa 15 meter staan van de bestemmingsgrens van de Uilecotenweg 8. De bestemming woongebied zal tegen de bedrijfsbestemming worden gesitueerd op o meter afstand,.

Kijkend naar de bedrijfstype komt naar voren dat voor het aspect geluid het planvoornemen een aandachtspunt vormt omdat er binnen de richtafstand van 30 meter nieuwe milieugevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Om deze reden is een Akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, waarin is doorgerekend wat de gevolgen zijn van de opslag activiteiten aan de Uilecotenweg 8 voor het woon en leefklimaat van de nieuwe woningen.

Hoge Heiligenweg 15

Aan de Hoge Heiligenweg 15 vigeert de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", van het bestemmingsplan Ammerzoden wat een grondgebonden agrarisch bedrijf en agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik mogelijk maakt. Op deze locatie is VOF van Zon gevestigd, dat een agrarisch fruitteeltbedrijf in klein fruit betreft. Het bouwvlak voor de bedrijfsbebouwing van dit bedrijf is aan de Hoge Heiligenweg op circa 180 meter van het plangebied. Het achterterrein van de bedrijfslocatie is in gebruik voor fruitteelt en loopt door naar achteren tot aan het plangebied.

Binnen de bestemming is een verbod opgenomen voor het zonder omgevingsvergunning aanleggen van nieuwe (productie) boomgaarden en zachtfruitopstanden. De betekenis van dit aanlegverbod is dat het gebruik voor fruitteelt is toegestaan, echter het aanleggen zelf gereguleerd wordt in een omgevingsvergunning.

Kijkend naar de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en de VNG brochure levert de in onderstaande tabel aangegeven richtafstanden op.

Vergelijkbaar met bedrijfstype   Categorie
 
Richt afstand rustig buitengebied
(in m1)  
   
Geschatte afstand tot plangebied(in m1)  
 
    Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
 
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) SBI 2008 011, 012, 013   2   10   10   30   10   Gemeten vanaf bouwvlak 180 meter. Het open teelt gedeelte grenst aan het plangebied, echter afstand is gegeven voor gebouwen.
 

Gemeten vanaf het bouwvlak dat voor de Hoge Heiligenweg is gegeven tot het plangebied bestaat er een afstand van 180 meter. Het open teelt gedeelte grenst aan het plangebied, echter afstand voor dit bedrijfstype is gegeven voor gebouwen. De VNG brochure kent geen afstanden voor het open teelt gedeelte.

Voor het open teelt gedeelte dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De drift (verwaaiing) afkomstig van dit gebruik kan van invloed zijn op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied. Er bestaan geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden. In de bestemmingsplanpraktijk wordt in de regel een afstand van 50 meter tussen open teelt en een gevoelige object, zoals een woning in acht genomen. De toepassing van deze vuistregel wordt ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht (zie o.a. ABRS 31 maart 2010, 200904633 /1/R2 en ABRS 23 september 2009, 200900570/1/R2). De in praktijk en door de Raad van State geaccepteerde afstand is indicatief. Afwijking is verantwoord indien onderzoek hier aanleiding voor geeft dan wel sprake is van omstandigheden die de afwijking rechtvaardigen.

Voor dit planvoornemen is gekozen om de maximale richtafstand van 50 meter aan te houden tussen de bestemmingsgrens voor woondoeleinden en de bestemmingsgrens waar in theorie gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kunnen worden. Deze afstand is in dit bestemmingsplan gewaarborgd door de opname van de 'Milieuzone - spuitzone uitgesloten'. Deze keuze is in goed overleg met ondernemer tot stand gekomen. Voor de ondernemer is deze keuze het minst ingrijpend, omdat het enkel gaat om een gebruiksbeperking van gewasbeschermingsmiddelen, op het achterste deel van het bedrijfsperceel. Voor de planontwikkeling bestaat de theoretische mogelijkheid voor gewasbeschermingsmiddelen tot milieugevoelige objecten uit 65 meter en tot bestemmingsgrens voor woondoeleinden uit 50 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de richtafstand als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen .

Hoge Heiligenweg 32/34

Aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 vigeert de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden", met de aanduiding 'GT' (glastuinbouw) van het bestemmingsplan buitengebied binnendijks. Binnen deze bestemming is de vestiging van een glastuinbouwbedrijf mogelijk. Kijkend naar deze bestemming en de VNG brochure levert de in onderstaande tabel aangegeven richtafstanden op.

 

Vergelijkbaar met bedrijfstype   Categorie
 
Richt afstand rustig buitengebied (in m1)  
   
Geschatte afstand tot plangebied(in m1)  
 
    Geur   Stof   Geluid   Gevaar  
 
Kassen met verwarming SBI 2008 011, 012, 013   2   10   10   30   10   0 m gemeten vanaf bestemmingsgrens
 
Kassen zonder verwarming SBI 2008 011, 012, 013   2   10   10   30   10   0 m gemeten vanaf bestemmingsgrens
 

Voor dit glastuinbouw bedrijf is reeds een nieuw bestemmingsplan in de maak om met gebruik van een VAB regeling de bedrijfsbestemming te veranderen naar een woonbestemming. Na vaststelling door de gemeenteraad zullen aan de Hoge Heiligenweg 32 en 34 alle bedrijfsgebouwen worden gesloopt, één nieuwe woning worden gerealiseerd en de bedrijfswoningen veranderen in burgerwoningen.

In afwachting op de definitieve vaststelling van dit nieuwe bestemmingsplan is voor de grootste richtafstand van 30 meter rond de aanduiding GT (glastuinbouw), een 'wetgevingszone- afwijkingsgebied' opgenomen.

Conclusie

Uit de quickscan Bedrijven en milieuzonering is gebleken de richtafstanden voor geluid (vanwege de Uilecotenweg 8) en spuitzone (vanwege de Hoge Heiligenweg 15) nadere aandacht behoeven. Voor de richtafstand van de Uilecotenweg 8 is middels een akoestisch onderzoek gemotiveerd waarom van deze richtafstanden kan worden afgeweken. Voor de richtafstand van de Hoge Heiligenweg 15 en Hoge Heiligenweg 32/34 zijn afspraken gemaakt met betreffende ondernemers. In dit bestemmingsplan is tegemoet gekomen aan de vereiste richtafstanden door opname van de 'milieuzone- spuitzone' uitgesloten en in afwachting op de definitieve vaststelling van het planvoornemen tot beëindiging van het glastuinbouwbedrijf de 'wetgevingszone- afwijkingsgebied'.

Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10 -6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (dit is géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- en toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants. Woningen zijn (beperkt) kwetsbare objecten en moeten worden getoetst worden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Risicovolle bedrijven en vervoer gevaarlijke stoffen

Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen.

Buisleidingen

Ten oosten van de kern Ammerzoden ligt een buisleiding. Deze is echter niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

5.6.1 Doorwerking plangebied

Op basis van de Risicokaart zijn er geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen in de omgeving van het projectgebied aanwezig. Tevens blijkt uit de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland dat de plaatsgebonden risicocontour van de Maas binnen de oevers van de rivier gelegen zijn. Geconcludeerd kan worden dat in het kader van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

5.7 Flora en fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Soortenbescherming

Voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren, beschadigen/verwonden en doden van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. De initiatiefnemer moet zich echter in het kader van de algemene zorgplicht inzetten om dit zo veel mogelijk te voorkomen. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Gelet op de voorgenomen activiteit zal dat de ‘Gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector’ zijn. Deze is opgesteld door ‘Bouwend Nederland’ en de Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen NEPROM (zie: www.NEPROM.NL). Deze gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen kunnen omgaan. Voor het verstoren van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren van bezette vogelnesten en jaar rond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden.

5.7.1 Doorwerking plangebied

Op 13 november 2013 is door Natuurbank Overijssel een quickscan Flora en Fauna en pré-toets natuurbeschermingswet opgesteld. Als resultaat van de quickscan is het volgende gebleken:

Het onderzoeksgebied bestaat deels uit een monocultuur van (Engels) raaigras en deels uit tuinbouwkassen. Zowel het raaigras alsmede de kassen vormen een ongeschikt habitat voor vrijwel alle beschermde flora- en faunasoorten zoals vermeld in tabel 2 en 3 van de Ff-wet. Het is mogelijk, dat incidenteel een haas, bruine kikker of gewone pad in het onderzoeksgebied voorkomen. Deze soorten hebben in het onderzoeksgebied geen vaste verblijfplaats of voortplantingslocatie. De soorten ontbreken doorgaans zodat geen nadere actie ondernomen hoeft te worden in het kader van de algemene zorgplicht. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op verblijf- of groeiplaatsen van beschermde soorten buiten het onderzoeksgebied.

Er is geen nader onderzoek nodig, er is geen ontheffing ex. Art. 75C van de Ff-wet nodig. Voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit vormt de Ff-wet geen belemmering. Het onderzoeksgebied ligt niet in of tegen een beschermd natuurgebied of de EHS. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit beperkt zich tot het onderzoeksgebied en heeft geen negatief effect op gebieden erbuiten. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied of de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing van de ruimtelijke verordening Gelderland of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Op basis van de uitgevoerde quickscan kan dan ook worden geconcludeerd dat de flora en fauna wet, de natuurdoelstellingen uit de ruimtelijke verordening Gelderland en de natuurbeschermingswet geen belemmeringen opleveren voor de voorgenomen planontwikkeling. De quickscan is als bijlage 10 van deze toelichting opgenomen.

5.8 Water

Een watertoets is een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan en is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten.

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan van de provincie Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van Waterschap Rivierenland, het Nationaal Waterplan, WB21, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drie stapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

De achterliggende gedachte hierbij is dat afwenteling zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat de problemen zoveel mogelijk aan de bron moeten worden aangepakt. Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het (afkoppelen van) hemelwater. Ook hier gelden de drie trapsstrategieën.

Het waterschap Rivierenland heeft, naast het Integraal Waterbeheersplan 2010-2015, de nota 'Nota Rioleringsbeleid 2005'. Hierin staan normen en ambities opgenomen voor de waterkwantiteit- en kwaliteit.

Het waterschap maakt onderscheid naar het schaalniveau van de plannen. In de brochure Partners in Water staat het proces van de watertoets beschreven, zoals waterschap Rivierenland daarmee omgaat. De watertoets en de uitgangspunten daarvoor zijn gebaseerd op landelijk gemaakte afspraken en landelijke documenten, zoals de Nota Anders Omgaan met Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Landelijke Handreiking Watertoets. De watertoets is ook verankerd in de Strategienota Water op Orde van waterschap Rivierenland.

Ruimtelijke uitbreidingsplannen in stedelijk gebied met een toename van verharding kleiner dan 500 m² hebben geen compensatie voor verlies aan waterberging nodig. Bij de berekening van de wateropgave voor ontwikkelingen, groter dan 500 m², mag (conform de beleidsregels keur) de eerste 500 m² bij de berekening in mindering worden gebracht.

Vanwege de toename in verharding die met dit planvoornemen gepaard gaat en de compensatieplicht die deze verharding met zich meebrengt is door Econsultancy een notitie voor de watertoets opgesteld. Van het Waterschap Rivierenland is op 15 augustus 2014 een reactie ontvangen, waarin twee opmerkingen zijn gemaakt en aangegeven is dat met in achtneming van deze opmerkingen positief op het plan wordt geadviseerd. De reactie van het waterschap is in de definitieve versie van de notitie voor de watertoets verwerkt.

5.8.1 Doorwerking plangebied

Uitgaande van het verhard oppervlak en de compensatieplicht, bedraagt de waterbergingsopgave voor het planvoornemen :

  • T=10+10% = 585 m³
  • T=100+10% = 890 m³

Bovenstaande opgave is gebaseerd op de ontwikkeling van fase 1 en 2.

Ter invulling van deze waterbergingsopgave is in de notitie het volgende opgenomen:

Hemelwater zal zoveel mogelijk worden geborgen in een stelsel van wadi’s die zijn gelegen rondom het plangebied. Indien deze berging niet toereikend is, kan in een extreme situatie extra water worden geborgen ter plaatse van het beoogde speelveld (zoals opgenomen in de watertoets notitie). Om hemelwater ter plaatse van het speelveld te kunnen bergen, wordt deze verlaagd aangelegd. Transport van hemelwater zal zoveel mogelijk bovengronds plaatsvinden.

Wanneer de bodem van het stelsel op één niveau is gelegen, kan op basis van de beschikbare ruimte, binnen het plan circa 890 m³ water geborgen worden. Hierbij is uitgegaan van de kengetallen zoals weergeven in tabel II en de dwarsprofielen behorende bij de plantekening vk-20140424 (zoals opgenomen in de watertoets notitie). In deze situatie is het stelsel tot aan maaiveld gevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1114-VG01_0023.png"

In de watertoets notitie is de volgende conclusie opgenomen:

"Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals opgenomen in deze rapportage, kan binnen het plan een extreme situatie (T=100 jaar) worden geborgen. De ontwikkeling is daarmee in principe zowel ruimte als tijd waterneutraal. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht voor de bestemmingswijziging. In de verdere planvorming zal het hemelwaterafvoersysteem (HWA) alsmede het vuilwatersysteem (DWA) nog nader uitgewerkt moeten worden."

In aanvulling op bovenstaande kan vermeld worden dat de bergingsopgave van 890 m³, doordat het planvoornemen een samenhangend totaal plan betreft, is gebaseerd op het realiseren van fase 1 en 2. Hiervan zal 645 m³ binnen fase 1 en de overige 245 m³ binnen fase 2 worden gerealiseerd.

Het Waterschap heeft een positief advies afgegeven. Het watertoetsproces is goed doorlopen.

5.9 Lucht

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.9.1 Doorwerking plangebied

In de Regeling NIBM is opgenomen dat een plan van 1.500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In onderhavig plan worden voor fase 1 58 woningen gerealiseerd. Voor de toekomst worden als fase 2, 27 woningen gerealiseerd. Dit betekent dat het initiatief ver onder de gestelde NIBM grens valt en niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

5.10.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht is het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de in onderdeel D genoemde drempelwaarden ligt, moet het bevoegd gezag zich er nog steeds van vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.10.2 Beoordeling
5.10.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Zoals verwoord in paragraaf 5.7.1 van deze toelichting heeft de geplande ontwikkeling in het plangebied geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met de ontwikkeling van 58 woningen blijft dit bestemmingsplan ruimschoots beneden de drempelwaarden (2.000 woningen of meer). Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder de drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de maximale planologische mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er gezien:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project; en
  • de kenmerken van het potentiële effect;

sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Er is geen sprake van invloed op het milieu, dit is onder andere gebleken uit de voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk. Daarnaast zijn de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.1 Systematiek

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op het handboek bestemmingsplannen, de SVBP2012 en op de Wabo.

Hieronder wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht.

6.1.1 Inleidende regels

Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

6.1.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen bestemmingen aan de orde. Het onderhavige bestemmingsplan bevat vijf bestemmingen (Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden, Verkeer, Woongebied, en Waterstaat -Waterberging).

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

bestemmingsomschrijving

de omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

bouwregels

in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

nadere eisen

in deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de regels waaraan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Alleen daar waar het wenselijk is om bij de vergunningverlening sturend te kunnen optreden, heeft de bevoegdheid tot het stellen van nadere toegevoegde waarde. De bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dient objectief begrensd te zijn en duidelijke criteria te bevatten.

specifieke gebruiksregels

in dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden. afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van, bepaalde vormen van gebruik, die conform de bestemmingsomschrijving niet zijn toegestaan, toch toestaan. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

6.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met het plan. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. In deze bepaling is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te kunnen wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Dit artikel bevat onder andere bevoegdheden af te wijken van het realiseren van een mantelzorgvoorziening, bed en breakfast en kinderdagverblijf. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling zijn een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen ten behoeve van kleinschalige afwijkingen. Tevens is een Wetgevingszone afwijkingsgebied opgenomen, waarin is geregeld dat binnen deze zone pas woningen mogen worden gerealiseerd na vaststelling van de lopende bestemmingsplan herziening "Ammerzoden herziening 2014, Hoge Heiligenweg 32 en 34 + percelen langs A2". Met vaststelling van genoemd bestemmingsplan zal ter plaatse van Hoge Heiligenweg 32 en 34 een transformatie van glastuinbouw naar woningbouw plaatsvinden.

Algemene aanduidingsregel

In deze bepaling is een milieuzone "spuitzone uitgesloten" opgenomen. Met deze bepaling zijn de gronden binnen deze zone partieel herzien. De aanduiding werkt aanvullend op de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' uit het bestemmingsplan Ammerzoden.

Algemene procedureregels

In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen. De procedure voor het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid en het verlenen van een omgevingsvergunning zijn bij wet geregeld.

6.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het bevoegd gezag kan in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel

deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

6.2 Systematiek per bestemming

Het plan kent in totaal vijf bestemmingen. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden

-gebruiksmogelijkheden-

De voor Agrarisch met waarden - Landschaps- en cultuurhistorische waarden aangewezen gronden zijn bedoeld voor agrarisch (bedrijfsmatig) grondgebruik, behoud en herstel van de waardevolle landschapselementen, zoals bosjes, meidoornhagen, houtwallen en struwelen, behoud en herstel van cultuurhistorische waarden, bescherming van archeologische waarden, behoud en ontwikkeling van ecologische waarden, waterstaatkundige doeleinden, extensief recreatief medegebruik, paden en landwegen, bestaande perceelsontsluitingen, verkeersvoorzieningen en voorzieningen van openbaar nut. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is op de gronden is niet toegestaan om een goed woon- en leefklimaat voor de geplande woningen te garanderen. Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' voor de interne ontsluiting van het plangebied, de openbare ruimte, waaronder begrepen speelvoorzieningen, openbare groen voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf en parkeervoorzieningen.

-bouwmogelijkheden-

Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de toegestane functies. De toegestane bouwhoogte staat in de regels vermeld.

Verkeer

-gebruiks- en bouwmogelijkheden-

De gronden die zijn bestemd als Verkeer zijn bedoeld voor verkeer met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de verkeers/verblijfsfunctie. De toegestane bouwhoogte staat in de regels vermeld.

Woongebied

-gebruiksmogelijkheden-

De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bedoeld voor het realiseren van woningbouw met daarbij behorende tuinen, erven en groen- en parkeervoorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' zijn de gronden bestemd voor de hoofdontsluiting en ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied' voor de interne onsluiting van het plangebied, de openbare ruimte, waaronder begrepen speelvoorzieningen, openbare groen voorzieningen, kunstwerken, voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf en parkeervoorzieningen;

-bouwmogelijkheden-

Deze bestemming kent een globale bouwregeling. Er is nog geen definitieve keuze gemaakt voor de inrichting van de woonbestemming. In de regeling is het maximaal aantal woningen per type woning aangegeven, waarbij de woningen worden beperkt in diepte en hoogte en afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

De bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak. De maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en de toegestane (goot)hoogte staan vermeld in de regels.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn op het gehele bouwperceel toegestaan. De maatvoeringseisen die worden gesteld aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen.

Waterstaat - Waterberging

-gebruiks- en bouwmogelijkheden-

De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn bedoeld voor waterhuishouding en waterberging. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de verkeersfunctie, zoals dammen, duikers, etc.. De toegestane bouwhoogte staat in de regels vermeld.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van één ontwikkelende partij. Met deze partij is op 3 december 2013 een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is ook het verhaal van kosten geregeld, die de gemeente moet maken vanwege de bouwplannen van de ontwikkelaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Het verhaal van kosten is immers anderszins verzekerd (zie ook artikel 6.12, lid 2 onder a Wro).

Voor de afwikkeling van planschade is een planschade overeenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld, op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 juni 2014 is een inloop avond gehouden waarin het plan voor een ieder is gepresenteerd. Er is door de gemeente gekozen om geen formele inspraak procedure te doorlopen, doordat dit geen meerwaarde heeft ten opzichte van de wettelijke zienswijze procedure.

8.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 18 augustus 2014 is van het waterschap met inachtneming van twee opmerkingen een positief advies ontvangen.

Op 25 september 2014 is het plan in het kader van het vooroverleg naar de betrokken afdelingen van de provincie gestuurd.

Het resultaat van het vooroverleg van het waterschap en de provincie is als bijlage 13 bijgevoegd.

8.3 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 Wro is het bestemmingsplan van 18 december 2014 tot en met 29 januari 2015 als ontwerp ter inzage gelegd. Binnen deze periode zijn vier zienswijzen binnen gekomen. De zienswijzen en de reactie van de gemeente hierop zijn als bijlage 14 van deze toelichting gevoegd. In deze reactienota is eveneens inzichtelijk gemaakt op welke punten het vastgestelde bestemmingsplan gewijzigd is ten opzichte van het ontwerp plan.

8.4 Procedure beeldkwaliteitsplan

Het ontwerp van het beeldkwaliteitsplan zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Gedurende de terinzage legging heeft iedereen de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Daarna is het beeldkwaliteitsplan, tegelijkertijd met het bestemmingsplan vastgesteld door de raad. In tegenstelling tot bij het bestemmingsplan is er na vaststelling van het beeldkwaliteitsplan geen bezwaar of beroep mogelijk.

Na vaststelling van het beeldkwaliteitsplan door de gemeenteraad wordt het beeldkwaliteitsplan onderdeel van de Welstandsnota. Bij aanvragen omgevingsvergunning wordt dan getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan.