Plan: | Zuidelijke Stadsrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00163-0003 |
De gemeente Harderwijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening verplicht om voor haar hele grondgebied bestemmingsplannen vast te stellen. Het bestemmingsplan is een bijzonder plan. Het is namelijk een bindend plan voor zowel overheid als burgers. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ze wijst daarin de bestemming, ofwel functie van de grond aan. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd is (bouwwerken). Bouwvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt daardoor mede of ergens gebouwd mag worden.
Harderwijk werkt aan een actualisering van haar bestemmingsplannen. De huidige bestemmingsplannen zijn op onderdelen verouderd en sluiten niet meer goed aan op nieuwe (maatschappelijke) ontwikkelingen en nieuwe inzichten ten aanzien van plan methodiek en bestemmingsplanregeling. Met de actualisatie wordt het mogelijk de planologische regels af te stemmen op de huidige en toekomstige situatie en te uniformeren door middel van standaardisatie. Hiermee wordt de lappendeken aan plannen en regelingen (veelal binnen dezelfde wijk) opgeruimd en ontstaat uiteindelijk meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor de bewoners van Harderwijk.
Ten behoeve van de actualisering is het "Handboek actualisering bestemmingsplannen" opgesteld. Dit Handboek reikt een algemene plansystematiek aan, op basis waarvan de nieuwe bestemmingsplannen kunnen worden opgesteld. Na de woonwijken en bedrijventerreinen is het bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" een volgend plan binnen dit actualiseringsproces.
De actualisering van de bestemmingsplannen wordt tevens aangegrepen om de bestemmingsplannen te digitaliseren. Met de digitalisering worden de mogelijkheden voor burgers om de plannen te raadplegen verbeterd. Verder wordt hierdoor het uitwisselen van plannen binnen de gemeente en met andere overheden sterk vereenvoudigd.
Van het bestemmingsplan wordt een digitale kaart gemaakt. Het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) is hiervoor de standaard. Door deze kaart te koppelen aan de planregels, kan het bestemmingsplan, zowel (digitaal) aan de balie als via het internet, direct worden geraadpleegd.
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" is het scheppen van een actueel, helder en toegankelijk ruimtelijk kader. Binnen dit kader is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woon en/of werkomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid ten behoeve van de handhaving van bestaande gebruik- en bouwrechten.
Het bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van karakter.
Het bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" vervangt bij inwerkingtreding delen van de onderstaande bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Datum onherroepelijk |
Drielanden 1989 | 01-12-1993 |
Geluidwerende voorzieningen Rijksweg 28, deel 1 | onbekend |
Hoofdwegenstructuur (deelplan Harderwijkerweg-verlengde Ceintuurbaan) | 06-09-1999 |
Drielanden Oost | 17-04-2000 |
Stadsweiden | 17-06-2011 |
Buitengebied der gemeente Ermelo | onbekend |
Omgeving Groene Zoomweg - Harderwijkerweg | 16-12-2005 |
Tweelingstad 1973 | 19-02-1975 |
Buitengebied 2005 | 09-11-2005 |
N302 | 16-06-2008 |
Buitengebied - Hotel Van der Valk | 29-11-2012 |
Leuvenumseweg - Noord | 05-07-1999 |
Walstein 2B | 19-09-1990 |
Stationsomgeving | 14-01-2015 |
Het plangebied omvat de A28 en aangrenzende gronden, zoals het woongebied Weisteeg, locatie Post en omgeving, de woningen aan de Fazantlaan en Eekhoornlaan, Hotel Van der Valk, locatie Boekhorstlaan en de ten noorden van de A28 gelegen omgeving Zandlaan. De recreatieterreinen die ten zuiden van de Ceintuurbaan zijn gelegen en die in particulier eigendom zijn vallen buiten het plangebied.
Het bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00163-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Harderwijk en omgeving worden sinds de prehistorie bewoond. De geschiedenis en ontwikkeling van Harderwijk laat veel aspecten en perioden zien.
Zo verleende Graaf Otto van Gelre en Zutphen al op 11 juni 1231 stads- en marktrechten aan 'Herderewich'. Harderwijk groeide uit van agrarische nederzetting tot handelsplaats. Aan de handel, industrie en het toerisme dankt Harderwijk zijn snelle groei.
Het plangebied lag een eeuw geleden nog ruim buiten de bebouwde kom van Harderwijk aan de zuidzijde van de in 1864 geopende spoorlijn Utrecht-Kampen. Het stedelijk gebied van Harderwijk bestond tot en met de tweede wereldoorlog bijna uitsluitend uit het gebied dat "binnen de wallen en de stadsmuur" is gelegen; dus de huidige binnenstad. Daarna zijn langzaamaan de omliggende wijken gerealiseerd.
Met betrekking tot de aanleg van de A28 kan worden vermeld dat het traject tussen Amersfoort en Zwolle het oudste deel is. Het allereerste 2x2-deel van de A28 opende op 22 oktober 1962 tussen Harderwijk en Elspeet. Dit was het eerste snelwegtraject van de gehele rijksweg 28 tussen Utrecht en Groningen. Het deel tussen Nijkerk - Harderwijk is geopend in 1967. Later is parallel aan de A28 de Ceintuurbaan gerealiseerd als verbinding tussen de provinciale wegen N302 en N303. De steeds maar toenemende automobiliteit heeft veel negatieve milieueffecten voor bewoners van het gebied.
Onderstaande foto's geven een beeld van Harderwijk in 1961 en 1981.
In het gebied zijn verschillende woon en werkfuncties aanwezig. De woonhuizen staan voornamelijk aan de oude wegenstructuren van voor de aanleg van de Ceintuurbaan en/of A28, te weten de Weisteeg, Eekhoornlaan, Fazantlaan en de Boekhorstlaan. De Weisteeg is een beeldbepalende weg geflankeerd door bijzondere bomen en vrijstaande woningen op ruime kavels. De karakteristieke villa's aan de Eekhoornlaan/ Fazantlaan bevinden bevinden zich in een bosachtige setting. De woningen aan de Boekhorstlaan zijn van oorsprong agrarische bedrijfswoningen die veelal niet meer als zodanig in gebruik zijn.
Daarnaast bevinden zich nog enkele bedrijfsfuncties in het plangebied, zoals opslag- en transportbedrijf Post met omliggende gronden, de 'Stadsentree Boekhorstlaan' tussen de Ceintuurbaan en de oprit naar de A28 en de bij het kruispunt N302/A28 gesitueerde carpoolterrein/transferium P-Veluwe. Bij de aansluiting van de Eekhoornlaan op de Strokelweg bevindt zich nog het eethuisje 'De Bosrand'. Aan de overzijde van de gerealiseerde ovatonde ligt hotel Van der Valk en het buiten het plangebied liggende Bouw- en Infrapark. De strook grond tussen de Ceintuurbaan en de A28 bestaat voornamelijk uit bos met een paar weilandjes alwaar vanaf de A28 de Veluwe duidelijk waarneembaar is. Tenslotte bevindt zich ten noorden van de A28 aan de Zandlaan nog een terrein met enkele houthandelsbedrijven en kantoren ten behoeve van nutsbedrijven (voormalig Vitensterrein). De bereikbaarheid van dit gebied is momenteel slecht aangezien de enige mogelijkheid om de Zandlaan te bereiken via de woonwijk Wittenhagen is.
Ceintuurbaan
Alle wegen buiten de bebouwde kom in eigendom van de gemeente Harderwijk zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom (verblijfsgebied met een 60 km/uur-regime), met uitzondering van de Ceintuurbaan en de Groene Zoomweg. Deze wegen zijn gecategoriseerd als ‘gebiedsontsluitingsweg verbijzonderd’ (die weliswaar ook een 60 km/uur-regime kennen maar die niet tot het verblijfsgebied kunnen worden gerekend). De Ceintuurbaan vormt een erfontsluitingsfunctie voor de aanliggende percelen. Het snelheidsregime is hierop afgestemd en bedraagt 60 km/u. De gemeten gemiddelde rijsnelheid bedraagt tussen 61 en 70 km/u.
Dat betekent dat een deel van de weggebruikers te hard rijdt op deze weg. Naast de erfontsluitingsfunctie vormt deze route door zijn ligging een verbinding tussen de Deventerweg/ N302/ Leuvenumseweg en de Harderwijkerweg/ N303. De route vormt hierdoor ook een schakel in de gemeentelijke wegenstructuur. Tevens wordt de route ook gebruikt voor (boven) regionale ontsluiting. Deze mix van functies vormt een spanningsveld. De uiteindelijke keuze voor de categorisering als erfontsluitingsweg in plaats van een gebiedsontsluitingsweg heeft te maken met het borgen van:
In de huidige categorisering wordt voorkomen dat de Ceintuurbaan een barrière vormt tussen de stad en de Veluwe en het sportpark Strokel. Barrièrewerking van een weg wordt bepaald door de verkeersintensiteit en rijsnelheid. Door de keuze voor een 60 km/u weg wordt voorkomen dat er te hoge snelheidsverschillen bij de aansluitingen optreden onder het gemotoriseerde verkeer of op de wegvakken onderling in het geval van landbouwverkeer en brommobielen. Naast een vrijliggend fietspad zijn er op twee locaties gelijkvloerse fietsoversteken, waaronder een oversteek die een onderdeel vormt van de hoofdfietspadenstructuur in Harderwijk. Een fietstunnel verbindt het fietsverkeer op de Ceintuurbaan met de wijk Wittenhagen.
De weg vormt een route voor landbouwverkeer omdat een ander veilig alternatief niet voorhanden is. Voor brommobielen is er een alternatieve route door Harderwijk aanwezig.
De N302/ Leuvenumseweg is een belangrijke provinciale weg die Gelderland met Flevoland verbindt. De capaciteit van de weg is in 2010 vergroot. Deze weg heeft vrij liggende fietspaden.
Zandlaan
In de huidige vormgeving wordt de Zandlaan ontsloten via de Heemskerklaan en/of Van Speyklaan. Een alternatief qua ontsluiting van de Zandlaan (Parallelweg) is een aansluiting op de N302/ A28.
Alternatieve aansluitingen
Het aansluiten van de Zandlaan op de rijksweg A28 is een optie die niet erg haalbaar wordt geacht. Immers hanteert Rijkswaterstaat (RWS) het beleid om geen nieuwe aansluitingen aan te leggen of een nieuwe aansluiting enkel aan te leggen indien een bestaande aansluiting vervalt.
Bij de ontwikkeling van de N302 is beoordeeld in de MER of een doortrekking van de Newtonweg naar de N302 een alternatief was op een verdubbeling van de huidige verkeerscapaciteit N302. Uit verkeersonderzoek bleek destijds dat slechts een klein deel van het verkeer door de genoemde route wordt afgevangen en dus daarmee geen alternatief. (Dit nog los van de problematiek/ toezeggingen aan de inwoners van Hierden).
Een aansluiting van de Zandlaan en/of Parallelweg op de N302 vraagt het nodige ruimtebeslag, aanpassing aan de (spoor)viaducten en dus de nodige kosten. Om deze reden en om de reden dat een aansluiting dicht op de op- en afritten van de A28 de verkeersdoorstroming frustreert op de hoofdroute N302, maakt een aansluiting minder kansrijk. Nader verkeersonderzoek op basis van het verkeersmodel en ontwerp (qua ruimtebeslag) brengen de consequenties van een aansluiting op de N302 in beeld.
Parkeren
De in het plangebied aanwezige woningen en bedrijven moeten op eigen terrein in de parkeerbehoefte voorzien.
Fietsen
Het plangebied kent veel vrijliggende fietsverbindingen. Vrijwel geen enkele weg heeft trottoirs. Het langzaam verkeer kan de A28 passeren bij de Oranjelaan, de tunnel in het verlengde van de Beukenlaan en Korhoenlaan en de Deventerweg.
Met de reconstructie van de N302 heeft er een verbetering van de fiets- en voetgangersontsluiting van het gebied (ter plaatse van Deventerweg/ N302) plaatsgevonden met:
Ontsluiting door openbaar vervoer
Het dichtstbijzijnde treinstation is station Harderwijk.
Op de N302 en de N303 rijden verschillende buslijnen. Op de N302 rijdt lijn 513. Deze halteert bij Hotel Van der Valk (Leuvenumseweg 7). Op de N303 rijden de lijnen 205 en 104. Beide lijnen halteren bij de kruising Fokko Kortlanglaan/ Harderwijkerweg (N303).
Stadsbus 1 en 2 halteren op de Naussaulaan (wijk Tweelingstad), vanaf daar is het nog 16 minuten lopen naar de Ceintuurbaan.
Het gebied van de Zuidelijke Stadsrand vormt de overgang van de stad naar de Veluwe aan de zuidzijde van Harderwijk. Dat is nog steeds zichtbaar in de aanwezigheid van stroken bos, afgewisseld met open weitjes, die tussen Ceintuurbaan en A28 zijn overgebleven. In het meest westelijke deel grenst de Zuidelijke Stadsrand aan de randmeren en vormt daar juist de overgang van de wijk Drielanden naar het Wolderwijd.
Hoewel doorsneden door A28 en Ceintuurbaan, is een aantal laanstructuren die van oudsher aanwezig waren in het gebied nog duidelijk zichtbaar, mede doordat deze wegen worden begeleid door monumentale bomen (beuken en eiken). De Fazantlaan en Eekhoornlaan zijn daar voorbeelden van. Ook de Boekhorstlaan is een oude weg die door de aanleg van Ceintuurbaan en A28 is afgesneden van de stad Harderwijk. Hierdoor is een geïsoleerd gebied ontstaan dat nog redelijk lang een landelijke sfeer had, maar langzamerhand steeds rommeliger is geworden. Ook hier is nog een uitloper van de Veluwe aanwezig.
Meer westelijk vormt de Weisteeg een fraaie laan. Deze was ooit de zuidelijke begrenzing van het gebied Slingerbos, een landgoed of park aangelegd in de zogenaamde Engelse landschapsstijl. Dat is aan weerszijden van de huidige A28 nog herkenbaar door de aanwezigheid van bosjes met slingerende paden, afgewisseld met meer open gebieden. De nog aanwezige structuur is van elkaar gescheiden door de A28, maar met name ten noorden van de weg is dit beplantingspatroon nog goed te zien in de aanwezigheid van een aantal bosstroken in de wijk Slingerbos, die naar dit voormalige landgoed is genoemd.
Aan de oostkant doorsnijdt de A28 de Veluwe. Aan weerszijden bestaat de bodem uit stuifzand, dat zich aan de zuidzijde laat zien in het Beekhuizerzand. Aan de noordzijde liggen onder andere de Zandlaan en een deel van het woongebied Walstein.
Grote delen van het oorspronkelijk verkavelingspatroon met bijbehorende landschapsstructuur zijn dus nog herkenbaar. Juist doordat de A28 en Ceintuurbaan een barrière vormen, is dit deel van de stadsrand minder rommelig geworden dan op andere plaatsen. Wel zijn de structuren rigoureus doorbroken door de aanleg van beide wegen.
Beschrijving van het watersysteem
Het grond- en oppervlaktewatersysteem van het plangebied wordt gekenmerkt door de stroming van het neerslagoverschot vanuit het Veluwemassief richting de Randmeren. Het neerslagoverschot infiltreert grotendeels en stroomt via het grondwater naar de Randmeren. Het langgerekte en smalle plangebied ligt dwars over een zandrug (uitloper van het Veluwemassief) wat tot uiting komt in het maaiveldverloop dat van de oostelijke grens geleidelijk oploopt van 1,20+ m NAP tot 9,30+ m NAP nabij kruising Deventerweg-A28, om daarna te dalen tot 5+ m NAP en daarna weer geleidelijk op te lopen tot ca. 7,70+ m NAP ter hoogte van de westelijke plangrens. De rijbanen van de A28 liggen over het algemeen (aanzienlijk) hoger dan het omliggende maaiveld.
De grondwaterstanden kenmerken zich in het westen door een beperkte ontwateringsdiepte (nat en drassig) met een kleine bandbreedte tussen lage en hoge grondwaterstanden en in het oosten tot een grote ontwateringsdiepte (droog) en forse bandbreedte tussen hoge en lage grondwaterstanden in het oosten (van westelijke plangrens tot de kruising N303-A28: grondwatertrappen IIIb, II, IIb, IV, VI; vanaf deze kruising oostwaarts: grondwatertrappen VII, VIII).
Volgens de bodematlas liggen er in de uiterste westhoek van het plangebied kalkarme poldervaaggronden met zavel. In oostwaartse richting tot 300 m voorbij de kruising van de N303-A28 komen de volgende bodemtypen voor: Beekeerdgronden; Gooreerdgronden en Hoge zwarte enkeerdgronden. Vanaf dit punt tot aan de oostelijke plangrens liggen Duinvaaggronden. In het algemeen kan gesteld worden dat de (oorspronkelijke) bodem van het plangebied gekenmerkt kan worden door leemarm en zwak lemig fijn zand die zich met name ten oosten van de N303 redelijk tot goed lenen voor infiltratie van hemelwater.
Het ondiepe grondwater wordt sterk beïnvloed door de lokale situatie; in het westen van het plangebied komt het grondwater deels aan de oppervlakte als kwel, stroomt af naar de randmeren of stroomt onder de Randmeren door naar de IJsselmeerpolders. Kwel op de Noord-Veluwe wordt afgevoerd via beken. Door het plangebied stromen drie beken die de drainagebasis vormen voor het gebied: ten westen van de N303 de Beek van de Hoge Geest en de Tonselsebeek en aan de oostelijke grens van het plangebied de Hierdense Beek. De rijksweg A28 vormt een barrière voor deze watergangen die door middel van drie lange duikers onder deze weg door zijn geleid. Hetzelfde geldt voor een duikerverbinding tussen de watergang langs de Drielandendreef en de Weibeek in de woonwijk Stadsweiden.
Parallel aan het bebouwde deel langs de Weisteeg ligt een watergang die de drainagebasis vormt voor een bebouwd deelgebied dat wordt ingesloten deel tussen de hoger gelegen A28, de N303, de Groene Zoomweg en de spoorlijn Amersfoort Zwolle.
Riolering
In de bebouwde delen van het plangebied zijn liggen (onderbemalen) vuilwaterstelsels zonder reguliere overstortvoorzieningen. Onder vuilwater wordt in dit geval alleen het huishoudelijke afvalwater verstaan. Het is niet de bedoeling dat overtollig hemelwater en/of grondwater op deze vuilwaterstelsels wordt geloosd. Vanwege beperkt bergend volume en afvoercapaciteit zou dit immers kunnen leiden tot overbelasting en noodoverstorten van ongezuiverd vuilwater op kwetsbaar oppervlaktewater. Het vuilwater uit het plangebied wordt geloosd op het gemeentelijk gemengde vrijvervalstelsel. Het ingezamelde stedelijke afvalwater wordt uiteindelijk gezuiverd op RWZI Harderwijk.
Het hemelwater van de wegen en daken en overig verhard oppervlak in het plangebied wordt in de directe omgeving in de bodem geïnfiltreerd. Ten westen van de N303 wordt afstromend hemelwater van de A28 opgevangen in bermsloten die afwateren op het Wolderwijd via een van de beken. Ten oosten van de N303 wordt afstromend hemelwater van de A28 opgevangen in (ondergrondse) bodeminfitratiesystemen.
Door het plangebied lopen een aantal transportriolen waar het waterschap (mede) eigenaar van is:
Waterveiligheid
Het plangebied ligt op hoge zandgronden waarvoor geen overstromingsnormen gelden. Dit houdt onder andere verband met het conservatieve escalatiemodel van een eventuele overstroming (extreme peilstijgingen zijn goed te voorspellen en verlopen geleidelijk, bovendien is er altijd ruim voldoende vluchtmogelijkheid naar hoger gelegen gronden).
In het kader van het Nationaal Deltaprogramma wordt gewerkt aan een voorstel om te komen tot vernieuwing van de veiligheidsnormen voor overstromingen (deelprogramma Veiligheid). Werd van oudsher vooral een norm voor de overstromingskans gehanteerd, tegenwoordig wordt het economisch doelmatiger geacht om het begrip van overstromingsrisico te hanteren (kans x effect). Binnen datzelfde Deltaprogramma wordt tevens onderzocht welke ontwikkeling verwacht wordt ten aanzien van de peilstijging van het IJsselmeer (deelprogramma Zoetwater). In het Deltaprogramma 2015 is vastgelegd dat het peil van de Veluwerandmeren in de toekomst ontkoppeld gaat worden van het peil van het IJsselmeer, waarmee de kans op overstroming van delen van het plangebied waarschijnlijk gunstig beïnvloed wordt. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan, is nog onduidelijk wat de geactualiseerde overstromingskans is voor het betreffende buitendijks gebied (volgens de website “www.overstroomik.nl” is er geen overstromingsrisico).
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.
Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De Laddertoets kan bij een wijzigingsbevoegdheid worden doorgeschoven van de vaststelling van het moederplan naar de vaststelling van het wijzigingsplan. Wel moeten op het niveau van het moederplan de behoefte en uitvoerbaarheid in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd, maar dit is een lichtere toets dan de Laddertoets.
Op 1 maart 2019 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland in werking getreden. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 1 maart 2019 is de meest recente versie van de Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
De provincie heeft enkele wijzigingen van de Omgevingsvisie en -Verordening doorgevoerd. Doel van deze wijzigingen is dat de provincie een sterkere rol kan vervullen bij regionale programmering voor m.n. werken en winkelen. De belangrijkste wijzigingen in de verordening zijn:
De aangepaste visie en verordening zijn op 13 december 2017 door Provinciale Staten vastgesteld en op 5 januari 2018 in werking getreden.
Voor het plangebied geldt dat de locatie van hotel Van der Valk en de directe omgeving is aangewezen als een onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Er is sprake van Natura 2000-gebied en Groene Ontwikkelingszone. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen het GNN kan uitbreiding van bestaande functies mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Daarnaast geldt voor het plangebied dat de gronden in de omgeving van transportbedrijf Post zijn aangeduid als Intrekgebied Water. In een bestemmingsplan mogen Intrekgebieden geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
In de verschillende visiekaarten in de structuurvisie wordt de hoofdwegenstructuur en het fietsnetwerk aangegeven. Daarnaast is het plangebied als volgt aangeduid:
Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het plangebied deels aangeduid als 'groene stadsrand', 'cultuur-historisch lint' en 'verbinding Natura 2000-gebieden)'.
Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is het plangebied deels aangeduid als 'recreatie', 'kantoorlocatie' (driehoeklocatie nabij transportbedrijf Post), 'leisurelocatie' (Boekhorstlaan) en 'studiegebied distributie en logistiek en/of recreatie' (Zandlaan).
Op de visiekaart 'Zorgzame stad' is het plangebied aangeduid als 'aandachtsgebied kwetsbare objecten in relatie tot luchtkwaliteit groene stadsrand', 'cultuur-historisch lint' en 'verbinding Natura 2000-gebieden'
De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.
Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.
Bandbreedte lokale behoefte |
Eerdere verdeling (2014/2015) |
Laatste verdeling (december 2016) |
|
Elburg | 580 - 790 | 685 | 754 |
Ermelo | 1.030 - 1.350 | 1.190 | 1.309 |
Harderwijk | 2.170 - 3.060 | 2.615 | 2.877 |
Hattem | 430 - 520 | 475 | 523 |
Heerde | 620 - 750 | 685 | 754 |
Nunspeet | 830 - 940 | 885 | 974 |
Oldebroek | 560 - 850 | 705 | 776 |
Putten | 650 - 1.010 | 830 | 913 |
Reserve | 810 | ||
Totaal | 6.870 - 9.270 | 8.880 | 8.880 |
Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)
Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.
In het voorliggende plangebied Zuidelijke Stadsrand wordt geen ontwikkeling van woningbouw mogelijk gemaakt.
De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 25 april 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.
Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk naar verwachting de komende decennia blijven groeien. Voor 2040 wordt een bevolkingstoename van 10.000 personen verwacht. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog 4.000 woningen bijbouwen. 3.400 woningen zijn reeds in plannen belegd. Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.
Op dit moment worden uitbreidingswijken Waterfront en Drielanden in hoog tempo volgebouwd. De toekomstige nieuwbouwopgave zal grotendeels in de bestaande stad worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden.
Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.
Samenvattend zijn de belangrijkste opgaven in het woondomein:
Nieuwbouw
Bestaande woningvoorraad
Wijken en buurten
Het voorliggende plangebied Zuidelijke Stadsrand is in de woonvisie niet als gebied opgenomen waarin ontwikkeling van woningbouw is voorzien.
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (voorheen bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (voorheen aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
Kleine bouwinitiatieven in het plangebied kunnen welstandsvrij zijn of zullen aan de hand van de criteria voor de meest voorkomende bouwactiviteiten worden beoordeeld.
Voor bouwinitiatieven op de Zandlaan geldt een lichte welstandstoets. Voor bouwinitiatieven die gekeerd zijn naar de invalswegen/dragers (Ceintuurbaan, N302, N303 en de A28) geldt een zogenaamde zware toets. Voor deze gebieden gelden de zwaarste welstandscriteria uit de welstandsnota, omdat deze bebouwingen in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Harderwijk wordt immers vooral beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen. Daarom richt het beleid zich op het versterken en verbeteren van de beeldkwaliteit langs invalswegen/dragers, maar ook in het beschermd stadsgezicht en wijkwinkelcentra.
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor delen van het voorliggende plangebied zijn milieugebiedsvisies opgesteld. Omdat het plangebied zo langgerekt is en een groot deel van het plangebied uitsluitend rijksweg A28 omvat, zijn uitsluitend de milieugebiedsvisies opgenomen waarin de woningen aan de Weisteeg zijn opgenomen (zie Bijlage Milieugebiedsvisie Tonsel) alsmede het gebied tot aan de kruising van de N302 met de A28 (zie Bijlage Milieugebiedsvisie Zuidelijke Stadsrand).
De gemeente Harderwijk heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.
Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Ook is de saneringsregeling voor waterbodems verhuisd van de Wet bodembescherming naar de Waterwet. Met de Waterwet zijn Rijk, waterschappen, gemeenten en provincies beter uitgerust om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook voorziet de wet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het watersysteem.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voormalige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de voorgaande 'waterbeheerwetten' zijn opgegaan in één watervergunning. Voor de gebruiker betekent dit vooral minder administratieve handelingen. Voor het bevoegde gezag betekent het dat de vergunning aan álle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst.
Op 23 mei 2011 zijn op landelijk niveau afspraken gemaakt over verdergaande samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven om kostenbesparingen in waterbeheer te realiseren (kostenstijging in de toekomst beperken). Aandachtspunten voor gemeenten uit het bestuursakkoord zijn met name benchmarking, intergemeentelijke samenwerking (bundeling van kennis en capaciteit) en structurele samenwerking met het waterschap.
Gemeenten kunnen zelf de meest geschikte aanpak kiezen om doelmatigheid en transparantie te verhogen, zodat zij kunnen aansluiten bij de specifieke lokale situatie. Ook wordt aangegeven dat de afstemming tussen rioleringsbeheer en het beheer van de openbare ruimte gehandhaafd blijft, omdat daarmee fors op kosten kan worden bespaard en overlast voor burgers en bedrijven beperkt wordt.
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Zonder water zou Gelderland er minder aantrekkelijk uitzien. Maar water is niet alleen mooi, tegen een overvloed ervan willen we beschermd worden. Natuurlijk is er ook voldoende schoon water nodig om te drinken, te recreëren, voor de industrie, de landbouw en de natuur. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Algemene regels
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
Voor dit plan is de Grondwaterfluctuatiezone van belang
Midden over de kern Harderwijk, op de overgang van de hogere Veluwe naar de lager gelegen gebieden, ligt de 'grondwaterfluctuatiezone'. Dit is het gebied waarvoor extra aandacht nodig is, omdat de in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden hier voor problemen kunnen zorgen. Naar verwachting zijn ook maatregelen nodig. De provincie houdt rekening met een stijging van het grondwater met 80 cm in 2050. Een klein deel van het plangebied (tussen spoorlijn Amersfoort-Zwolle en N303) ligt in de grondwaterfluctuatiezone.
Stedelijk afvalwater en hemelwater
Het gezamenlijk beleid van gemeente en Waterschap Vallei en Veluwe is dat zo min mogelijk (schoon) hemelwater rechtstreeks afgevoerd wordt naar de zuivering. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen zal schoon hemelwater daarom lokaal en apart worden opgevangen, ingezameld en verwerkt. Een bodempassage is gewenst -en in sommige gevallen vereist- voordat overtollig hemelwater op oppervlaktewater wordt geloosd.
De eisen voor ontwerp, beheer en onderhoud van de waterhuishouding in het Buitengebied is dat gemiddeld niet vaker dan 1x per 2 jaar water op straat staat als gevolg van overbelasting van de riolering (norm stedelijk gebied is 1x per 5 jaar).
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijks groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen in stand te houden en te versterken. Belangrijk onderdeel daarin zijn de bomen, die de dragers van de groenstructuur vormen. In het plangebied behoren de Deventerweg, als verbinding tussen stad en Veluwe, en de (bos)strook tussen A28 en Ceintuurbaan als uitloper van de Veluwe tot de hoofdgroenstructuur. Daarnaast wordt in het Handboek Harderwijks Groen een aantal thema's benoemd waarin de koers voor het Harderwijks groen (bezien vanuit kwaliteiten en knelpunten) wordt uitgewerkt.
Voor de Zuidelijke stadsrand zijn daarin met name van belang de thema's:
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk. Het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk. Momenteel staan er geen concrete acties gepland voor de Zuidelijke Stadsrand.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling. Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.
Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.
In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk 2. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk, voor zover daar sprake van is, stilgestaan bij een aantal nieuwe ontwikkelingen en/of ervaren knelpunten. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan. Dit kan door middel van kleinschalige oplossingen binnen de bestemming (beheersmaatregelen) of door de introductie van nieuwe of gewijzigde bestemmingen voor meer ingrijpende veranderingen.
Uitgangspunt van dit bestemmingsplan is het zoveel mogelijk consolideren van de bestaande situatie. Dit betekent dat de bestaande ruimtelijke opzet gehandhaafd zal blijven. Aan de Boekhorstlaan zijn ontwikkelingen in de leisure-sfeer gedacht. Omdat voor het plan Boekhorstlaan een afzonderlijke uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure is doorlopen, zijn de ontwikkelingen in het voorliggende bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Met dit nieuwe bestemmingsplan ontstaat nu voor elke bewoner een bestemmingsplanregeling die zoveel mogelijk in lijn is met de bestemmingsplanregelingen zoals die voor vergelijkbare gebieden in Harderwijk worden gehanteerd. Verder wordt rekening gehouden met de maatschappelijke ontwikkelingen in de loop der jaren. Dit uit zich in het plan door bijvoorbeeld flexibelere gebruiksmogelijkheden van de woning, zoals bijvoorbeeld het toestaan van bed & breakfast in de woning en/of mantelzorg en de regeling voor een beroep of bedrijf aan huis.
Voor de woningen die ingeklemd liggen tussen de Weisteeg, bedrijvenpark Tonsel en de Harderwijkerweg geldt op dit moment nog bestemmingsplan Drielanden-Oost (onherroepelijk geworden in 2000). In verband met het versterken van de aanwezige woonfunctie rond de Weisteeg hebben de gronden destijds de bestemming "Uit te werken Gemengde doeleinden" gekregen en kunnen uitgewerkt worden voor de vestiging van categorie 1 en 2 bedrijven en woningen. De resterende gronden ten zuiden van de bestaande woningen zijn destijds uitgewerkt als bedrijventerrein en inmiddels opgenomen in het onherroepelijke bestemmingsplan Drielanden - Bedrijvenpark Tonsel 2013.
In de uit te werken bestemming wordt voor het wonen uitgegaan van de bestaande woningen eventueel in combinatie met kleinschalige bedrijven. In het geldende bestemmingsplan is een bouwverbod opgenomen. Daarnaast is opgenomen dat het aantal woningen in het gebied mag worden vermeerderd met ten hoogste 5 woningen. Inmiddels zijn er 2 woningen in bestaande bebouwing gerealiseerd.
Op het perceel Weisteeg 5/7 is in 1986 een vergunning verleend voor een inwoningssituatie. Tot de zomer van 2015 is er ook altijd sprake van inwoning geweest. Tot voor kort stond een deel van de woning echter leeg en is het verzoek ingediend om de woning te mogen splitsen. Omdat er op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijkheden zijn om aan dit verzoek mee te werken, worden in het voorliggende bestemmingsplan op het perceel Weisteeg 5/7 twee zelfstandige woningen in de bestaande boerderij mogelijk gemaakt. Hierdoor is er sprake van in totaal 3 (van de maximaal 5) te realiseren woningen die op grond van het vigerende bestemmingsplan mogelijk zijn. Er wordt wel naar gestreefd om de stedenbouwkundige situatie ter plaatse te verbeteren en de huidige oppervlakte aan voormalige agrarische bebouwing zoveel mogelijk te slopen.
Omdat er in de huidige situatie geen programma meer is voor de nieuwbouw van extra woningen in dit gebied en de nieuwbouw bovendien ook niet op grond van de Wet geluidhinder mogelijk gemaakt kan worden, is ervoor gekozen om deze uitwerkingsbevoegdheid (voor nog ten hoogste 2 woningen) te laten vervallen.
Voor een perceel ten zuiden van de Weisteeg bestaat vanuit bovengenoemd bestemmingsplan de mogelijkheid om via een uitwerkingsplan bedrijvigheid te realiseren. De behoefte aan bedrijvigheid op dit perceel is niet meer van toepassing. Ook vanuit provinciaal beleid is het ongewenst om nieuwe bedrijvigheid op deze locatie toe te staan aangezien eerst inbreidingsmogelijkheden benut moeten worden voordat aan uitbreiding wordt gedacht. Daarom vervalt in voorliggend bestemmingsplan deze uit te werken bestemming.
Voor de woningen aan weerszijden van de Weisteeg en de woningen aan de Fazantlaan/ Eekhoornlaan zijn er verschillende bestemmingsplannen met verschillende bijbehorende regelingen van kracht.
De woningen aan de noordzijde van de Weisteeg zijn als vrijstaande woningen bestemd, waarbij een deel van de bijbehorende gronden niet bebouwd mag worden (bestemming onbebouwd erf op voorerf en Agrarisch gebied met landschapswaarden op groot deel van het achtererf).
De woningen aan de zuidzijde van de Weisteeg hebben de uit te werken bestemming Gemende doeleinden en zijn aangeduid als wonen. Er geldt onder voorwaarden een bouwverbod.
De woningen aan de Fazantlaan/ Eekhoornlaan hebben de bestemming 'Eengezinshuizen in open bebouwing' en 'Eengezinshuizen villa's met bijbehorende erven'.
Om nu alle woningen in het plangebied dezelfde bouwmogelijkheden toe te kennen, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplanregelingen zoals die voor de overige woningen in Harderwijk worden gehanteerd.
De bestaande woningen krijgen een woonbestemming. De woningen mogen een goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 6 meter en 10 meter. Het hoofdgebouw is op de plankaart aangegeven door een afzonderlijk maatvoeringsvlak. Voor de vrijstaande woningen is een maatvoeringsvlak met een diepte van 15 meter opgenomen. Voor twee-onder-één-kapwoningen bedraagt de diepte 12 meter. Voor enkele woningen is maatwerk uitgevoerd. Dit maatvoeringsvlak geeft de mogelijkheid om het hoofdgebouw over de volle hoogte te vergroten. In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.
De standaardregel is dat de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2, met dien verstande dat indien het perceel groter is dan 2.100 m2, de oppervlakte 150 m2 mag bedragen. De gronden mogen voor niet meer dan 50% worden bebouwd. Op sommige woonpercelen is sprake van een historisch gegroeide situatie waarbij een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken vergund is. Deze grotere oppervlakte is per adres opgenomen in de regels.
In het bestemmingsplan zijn regelingen opgenomen om een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken te kunnen bouwen/ gebruiken. Deze regelingen zijn gebaseerd om de vigerende bestemmingsplannen en op het bestemmingsplan Buitengebied.
Aan de Weisteeg staan enkele woningen waar in het verleden een agrarisch bedrijf was gevestigd. Dat gebruik is reeds lange tijd gestaakt alleen staat er nog een grote oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. In het vorige bestemmingsplan zijn deze bijbehorende bouwwerken onder het overgangsrecht gebracht. Aangezien deze niet voor een tweede keer onder het algemene overgangsrecht gebracht mogen worden is voor deze percelen een persoonsgebonden overgangsrecht toegepast.
De kenmerkende groene en onbebouwde gronden rondom de woningen zijn bestemd tot 'Groen'. Hiermee wordt aangesloten op de regeling zoals die voor de woningen in de Groene Zoom is opgenomen. Op de gronden met deze bestemming mag per woning één veldschuur worden gebouwd met een oppervlakte van 15 m2.
In de Structuurvisie Harderwijk 2031 is deze locatie in het kader van de ondernemende stad aangeduid als kantoorlocatie. In verband met de bestaande overprogrammering aan kantoorlocaties in de provincie Gelderland, werkt de provincie niet mee aan de ontwikkeling van nieuwe kantoorlocaties. Het opnemen van een uit te werken kantoorbestemming is planologisch gezien dan ook niet haalbaar. Omdat nieuwe initiatieven alleen mogelijk zijn als zij de toets van de Ladder van duurzame verstedelijking kunnen doorstaan, is ervoor gekozen om de gronden de bestemming Groen te geven. Er zijn initiatiefnemers die gezamenlijk een crematorium om deze locatie willen ontwikkelen. Omdat de plannen op dit moment echter nog niet concreet genoeg zijn, is deze beoogde ontwikkeling nog niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Hiervoor zal te zijner tijd een afzonderlijke ruimtelijke procedure met de bijbehorende onderzoeken doorlopen moeten worden. Mochten zich er nog concrete andere initiatieven aandienen voor deze locatie en de locatie aan de overzijde van de Ceintuurbaan (aangrenzend aan locatie Post) dan zal op dat moment worden overwogen of het initiatief haalbaar en uitvoerbaar is.
Opslag- en transportbedrijf Post is als zodanig bestemd en beperkt tot de van oorsprong aanwezige bedrijfskavel. In verband met de gewenste aanleg van een fietspad langs de Harderwijkerweg heeft er in 2015 een grondruil plaatsgevonden tussen de gemeente en de eigenaar van locatie Post. Omdat de geruilde gronden vervuild zijn hebben zij de huidige agrarische bestemming gekregen. Daarnaast ligt er een onderzoeks- en saneringsverplichting op het perceel.
Een deel van het perceel gelegen achter de bedrijfsbestemming wordt al geruime tijd in strijd met de bestemming gebruikt door het bedrijf. Er heeft een legaliseringsonderzoek plaats gevonden waarbij geconcludeerd is dat permanente legalisatie niet mogelijk/ gewenst is. Gezien de lange periode dat het bedrijf hier al gevestigd is, is voorgesteld om een persoonsgebonden overgangsrecht toe te passen voor dit deel. Dit recht regelt dat de huidige eigenaar van het bedrijf de activiteiten door mag zetten totdat deze vertrekt of totdat het bedrijf zijn activiteiten op de locatie beëindigt. In dat geval herleeft de agrarische bestemming.
Boekhorstlaan
De bestaande bebouwing aan de Boekhorstlaan heeft op dit moment de bestemming 'Agrarische doeleinden bebouwing toegestaan'. Er is op dit moment echter geen agrarische bedrijfsvoering meer op de percelen aanwezig en omdat de percelen binnen een afstand van 250 meter van de zone kwetsbaar gebied liggen, is het oprichten van een agrarisch veebedrijf ook niet meer mogelijk. Bovendien zijn de woningen veelal al een lange periode in gebruik als burgerwoning. Omdat een woonsituatie ter plaatse eigenlijk niet wenselijk is en de bewoners hebben aangegeven graag te willen vertrekken, heeft initiatiefnemer Veluwe Transferium Boekhorstlaan B.V. (VTB) plannen ontwikkeld om het gebied te ontwikkelen als leisurelocatie, gecombineerd met horeca. Door op deze goed bereikbare locatie een toeristisch recreatief knooppunt te realiseren, wordt Harderwijk langs de A28 op de kaart gezet en kan het gebied als Poortfunctie naar de Veluwe functioneren.
Voor deze ontwikkeling is op 26 juni 2018 de omgevingsvergunning onherroepelijk geworden. De in die vergunning mogelijk gemaakt gebouwen, bouwwerken en gebruik zijn één op één vertaald naar onderliggend bestemmingsplan.
Hotel van der Valk
De gemeente is voorstander van uitbreiding van Hotel Van der Valk. Echter omdat de benodigde Nb-wet vergunning voor de beoogde uitbreidingsplannen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd, wordt Hotel Van der Valk conform de bestaande situatie inclusief een kleine gewenste aanleg van een serre en veranda in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen. Voor de gewenste uitbreiding zal te zijner tijd een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen moeten worden.
De bestaande bestemmingen en nadien verleende omgevingsvergunningen aan de Zandlaan worden overgenomen, te weten meerdere gebouwen ten behoeve van het houthandelsbedrijf en nutsbedrijf. Bij het houthandelsbedrijf zijn twee bedrijfswoningen aanwezig die overeenkomstig blijven bestemd. De bedrijfswoningen bij het oorspronkelijke nutsbedrijf (Vitens) zijn al sinds 1973 wegbestemd en ook niet meer als zodanig in gebruik. In verband met een te hoge geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai zijn nieuwe bedrijfswoningen in dit gebied ook niet mogelijk.
De gronden zijn op dit moment in eigendom van een projectontwikkelaar die de locatie graag wil herontwikkelen. In verband met de bestaande overprogrammering aan kantoor- en bedrijfslocaties in de provincie Gelderland, werkt de provincie niet mee aan uitbreiding van deze functies. De ontwikkeling van een zonnepark zou een passende invulling kunnen zijn die nog nader onderzoek vergt.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk heeft in 2015 een cultuurhistorische waardenkaart laten opstellen, waarin alle cultuurhistorische waarden in de gemeente Harderwijk zijn geïnventariseerd en gewaardeerd. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken. De beschermde gemeentelijke- en rijksmonumenten worden sectoraal beschermd via de monumentenverordening of Monumentenwet
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingspatronen wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Volgens de cultuurhistorische waardenkaart zijn de volgende elementen in het plangebied van waarde:
Beschermde monumenten
In het plangebied zijn de volgende beschermde gemeentelijke monumenten aanwezig
Er zijn geen beschermde rijksmonumenten in het plangebied aanwezig
Karakteristieke panden
Volgens de cultuurhistorische waardenkaart zijn de volgende karakteristieke panden in het plangebied van waarde:
In het plangebied zijn verschillende archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Globaal gezien heeft het gebied tussen de kruising van de N302 met de A28 en de Oranjelaan/N303 een hoge verwachtingswaarde (zie donkere/oranje kleur in onderstaande afbeelding). Het westelijke deel van het plangebied valt voor een gedeelte binnen een AMK- terrein.
Conform het archeologiebeleid zijn in het AMK-gebied bodemingrepen met een omvang groter dan 50 m² gebied belast met een onderzoeksplicht. Gebieden met een hoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In het gebied met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. En voor het gebied met een lage archeologische verwachting geldt de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde archeologie" met bijbehorende bouwregels en de verplichting te beschikken over een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning).
Conform het beleid wordt er bij verstoorde gebieden geen nader archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Ook wordt er conform het beleid geen dubbelbestemming archeologische waarde in het bestemmingsplan opgenomen.
Mochten er in de toekomst nog andere locaties herontwikkeld worden, dan zal te zijner tijd een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd in het kader van de dan te doorlopen planologisch-juridische procedure.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Nederlands Natuurnetwerk opgenomen.
Het westelijk deel van het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren). De Veluwerandmeren ontstonden bij de drooglegging van de polders van Flevoland vanaf 1957 en worden gevormd door vier ondiepe zoetwatermeren op de overgang van de Veluwe naar Flevoland.
De oostelijke helft van het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied (Veluwe). Hotel Van der Valk maakt zelfs deel uit van het Gelders Natuur Netwerk. De Veluwe bestaat overwegend uit droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden.
Voor met name nieuwe ontwikkelingen in het plangebied moet rekening gehouden worden met zogenaamde externe werking van naastgelegen Natura 2000-gebieden. Dat wil zeggen dat ook op afstand van de aangewezen Natura 2000-gebieden geen sprake mag zijn van significante gevolgen voor de in deze gebieden beschermde flora en fauna. Hiernaar moet in voorkomende gevallen nader ecologisch onderzoek plaats vinden.
Soortbescherming
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is, zijn geen significante gevolgen voor de flora en fauna te verwachten.
Naast het aanwijzen van gebieden zijn ook aangewezen dier- en plantensoorten beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Ook hierbij geldt dat omdat het bestemmingsplan verder een conserverend karakter heeft, geen ontheffing op basis van deze wet is vereist.
Voor de locaties die in de toekomst herontwikkeld kunnen gaan worden, zal in het kader van de dan te doorlopen procedure zo nodig ecologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. Uit bijlage 3 blijkt dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Waterschap Vallei en Veluwe heeft voor ontwikkelingen waar geen of nauwelijks een waterbelang bestaat een standaard waterparagraaf opgesteld.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
Hemelwater
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij ontwikkelingen van enige omvang betekent dit in de praktijk een ruimtelijke claim voor hemelwater infiltratiesystemen van ordegrootte 10% van een eventueel te ontwikkelen plangebied. Indien beschikbaar oppervlak krap is, zijn er ook andere (ondergrondse) oplossingen mogelijk met een kleiner benodigd oppervlak. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Samenvatting
Vanwege het consoliderend karakter van het bestemmingsplan en het generiek beleid dat in dit plan is geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen, heeft dit plan geen nadelige gevolgen voor het watersysteem en de daarmee samenhangende natuur- en belevingswaarde.
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
Dit bestemmingsplan is grotendeels een consoliderend plan, daarom is een algemene beschrijving gegeven van de reeds beschikbare informatie en onderzoeken. Ontwikkelingen die via een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden toegestaan worden bij toepassing van de bevoegdheid getoetst aan de haalbaarheidaspecten.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied.
De voorkeursgrenswaarde vanwege een gezoneerd industrieterrein is 50 dB(A) en de ten hoogst toelaatbare waarde is 55 dB(A).
Wegverkeerslawaai
Verkeerswegen hebben volgens de Wet geluidhinder aan weerszijden zones. Een zone kan, afhankelijk van de situatie, een breedte hebben van 100 tot 600 m. Binnen deze wettelijke zones geldt het grenswaardensysteem van de Wgh voor het toetsen van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen. Akoestisch onderzoek is noodzakelijk, wanneer dergelijke bestemmingen nieuw in de wettelijke zones worden geprojecteerd.
Het gebied wordt voor grote delen overlapt door de akoestische aandachtszones van de A28 en de N302, beide met een afstand van 400 meter. De aandachtszone van de N303 (250 meter) overlapt het gebied slechts in een klein deel. De Ceintuurbaan die door het gebied heen loopt heeft een aandachtszone van 250 meter. De geluidzone voor spoorweglawaai ligt op 300 meter aan weerszijden van het spoor.
De Zuidelijke stadsrand ligt in zijn geheel buiten de bebouwde kom en is op grond van de Wet geluidhinder buitenstedelijk gebied. Dit betekend dat de voorkeursgrenswaarde 48 dB is en de maximaal te ontheffen hogere grenswaarde 53 dB. In onderstaande afbeelding is de geluidbelasting vertaald in milieugezondheidskwaliteit.
Nagenoeg het gehele plangebied wordt belast met een geluidsniveau dat aanmerkelijk hoger ligt dan 53 dB. De bouw van geluidgevoelige bestemmingen is hier dan ook niet mogelijk. De milieugezondheidskwaliteit is in het gehele plangebied zeer matig (donker oranje gebieden) tot onvoldoende/zeer onvoldoende (rode gebieden).
In de gele zone is woningbouw minder geschikt maar eventueel met gebruikmaking van hogere grenswaarde kunnen hier geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden. Hogere grenswaarden worden alleen verleend wanneer akoestische maatregelen niet toereikend zijn om het geluidniveau terug te dringen naar 48 dB.Groene zones zijn geschikt voor de bouw van geluidgevoelige bestemmingen, de voorkeursgrenswaarde wordt daar niet overschreden.
Bescherming bestaande geluidgevoelige bestemmingen
Geluid van rijkswegen en spoorwegen is aan grenzen gebonden om omwonenden tegen geluidoverlast te beschermen. Hierdoor zijn er wettelijke normen voor de hoeveelheid geluid die het verkeer op een weg of spoorweg maximaal mag produceren. Deze norm wordt een geluidproductieplafond (GPP) genoemd.
In de Wet milieubeheer, hoofdstuk 11 is vastgelegd dat het geluid rond rijkswegen niet onbeheerst mag toenemen. Dit hoofdstuk is sinds 1 juli 2012 van kracht. Op punten langs rijkswegen en spoorwegen (zogenaamde referentiepunten) is met de GPP's de maximaal toegestane hoeveelheid geluid vastgesteld. Per punt verschilt de waarde van de geluidproductieplafond's. De punten liggen op 50 meter van de infrastructuur en 100 meter van elkaar.
De geluidproductieplafonds moeten door Rijkswaterstaat en ProRail worden nageleefd. Rijkswaterstaat en ProRail controleren dit ieder jaar en rapporteren daarover aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Bij dreigende overschrijding van de geluidproductieplafonds moeten Rijkswaterstaat en ProRail maatregelen nemen om te voorkomen dat er een overschrijding ontstaat. Op deze wijze worden bestaande geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen onbeheerste toename van de geluidbelasting.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de geluidszone van het bedrijventerrein Lorentz. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting, vanwege het bedrijventerrein Lorentz, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. Binnen de geluidszone dient terughoudend te worden omgegaan met eventuele toevoegingen van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.
Bestaande situaties
Het bestemmingsplan laat geen nieuwe geluidsgevoelige functies toe en er vinden geen ontwikkelingen plaats waarop de Wet geluidhinder van toepassing is. Uit onderzoek blijkt dat er zich binnen het plangebied ook geen bestaande woningen bevinden waarop de Wet geluidhinder van toepassing is.
Bij bestaande situaties waar geen nieuwe geluidsgevoelige functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Wanneer een bestaande woning of een andere geluidsgevoelige bestemming een uitbreiding wenst te realiseren, moet bij de omgevingsvergunning voor het bouwen worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbare binnenwaarde (bijvoorbeeld 33 dB bij woningen).
Weisteeg 13 (vormt met Weisteeg 11 één inrichting)
Besluit van 15 september 1994 voor het houden van 34 stuks melk- en kalfkoeien. Van rechtswege valt de veehouderij nu onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Vergunning is dus melding geworden. Er is geen sprake dat de vergunning van 15 september 1994 gezien kan worden als een OBM (Omgevingsvergunning beperkte milieutoets). De vergunning van 15 september 1995 is daarom van rechtswege komen te vervallen.
Harderwijkerweg 266
Op de Harderwijkerweg 266 is Post Rental & Trading gevestigd. Het bedrijf verhuurt materieel voor infra-bedrijven, bouwondernemingen, kabelgravers, hoveniers, loonbedrijven, etc.. Daarnaast wordt er ook zand en grind verkocht (ook aan particulieren). Het bedrijf heeft een melding opslag- en transportbedrijven gedaan. Het bedrijf valt nu van rechtswege onder het Activiteitenbesluit.
Volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG valt het bedrijf onder de categorie Verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen en subcategorie verhuurbedrijven voor machines en werktuigen. Hier gelden voor de aspecten geur, stof en geluid de richtafstanden van respectievelijk 10 meter, 0 meter en 50 meter.
De activiteiten met betrekking tot de handel en opslag van zand en grind vinden plaats op het noordelijke deel van het verharde terrein. De afstand van de handel en opslag van zand en grind tot de kortst bijgelegen woning is groter dan 100 meter en daarmee inpasbaar. Bovendien ligt het bedrijf in de oksel van de Harderwijkerweg en de Ceintuurbaan. Het verharde deel van het terrein ligt binnen de geluidcontour van de Harderwijkerweg en de Ceintuurbaan. Het is aannemelijk dat het geluid van het bedrijf opgaat in het achtergrondgeluid van de weg.
Omdat er binnen een afstand van 50 meter geen woningen zijn gelegen en er bovendien door de combinatie van de rond het perceel liggende wal/muur en de loods sprake is van een afschermende werking, is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Leuvenumseweg 7 en 10
Hotel Van der Valk is gevestigd op Leuvenumseweg 7; het daar tegenover liggende eethuis “De Bosrand” op Leuvenumseweg 10.
Voor hotel Van der Valk is op 8 maart 2010 een melding Activiteitenbesluit gedaan.
Volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG valt hotel Van der Valk onder de noemer “Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra en eethuis "De Bosrand" onder de noemer “Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. Voor beiden gelden voor de aspecten geur, stof en geluid respectievelijk de richtafstanden 10 meter, 0 meter en 10 meter.
De dichtst bijgelegen woningen liggen op meer dan 10 meter afstand. Dat betekent dat wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Er is daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Boekhorstlaan 10
De Boekhorstlaan 10 is in gebruik door Dienst WVV afdeling BOW – prov (Openbaar bestuur, overheidsdiensten, Sociale verzekeringen). Volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG is dit adres onder te brengen in diverse organisaties, Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren).
Hiervoor gelden voor de aspecten geur, stof en geluid respectievelijk de afstanden 0 meter, 0 meter en 10 meter.
De afstand tot dichtst bijgelegen woningen bedraagt ten minste 10 meter. Aan de afstand van 10 voor het aspect geluid wordt voldaan. Dat betekent dat voor wat betreft geluid er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Zandlaan 7
Op deze percelen is een Houtzagerij, houthandel en een bijbehorend transportbedrijf gevestigd.
Op 26 mei 2008 is een melding Activiteitenbesluit gedaan voor het verzagen van bomen naar planken. Volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG valt de houtzagerij onder Houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, Riet, Kurk E.D. Hiervoor gelden voor de aspecten geur, stof en geluid respectievelijk de afstanden 0 meter, stof 50 meter en geluid 100 meter. Het transportbedrijf is volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG onder te brengen in de categorie Goederenvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m² . Hiervoor gelden voor de aspecten geur, stof en geluid respectievelijk de afstanden 0 meter, 0 meter en geluid 50 meter.
Voor het aspect stof geldt het volgende. In het bedrijf worden boomstammen verzaagd tot planken. Deze activiteit vindt inpandig plaats. De houtzagerij valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In paragraaf 4.3.1 “mechanische bewerkingen van hout of kurk dan wel van houten, kurk of houtachtige voorwerpen” zijn voor stof emissiegrenswaarden opgenomen. Het bedrijf zal aan deze voorschriften moeten voldoen.
De houtzagerij, houthandel en het transportbedrijf bevinden zich op hetzelfde perceel. Er wordt niet voldaan aan de aan te houden onderling richtafstanden met betrekking tot geluid van de VNG. Op 190 meter afstand is de snelweg A 28 gelegen. Ter hoogte van de bedrijfswoningen op het perceel bedraagt het achtergrondniveau van de snelweg A 28 in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 60 dB(A), 58 dB(A) en 54 dB(A). Het niet voldoen aan de afstand van 50 meter volgens de richtafstanden van de VNG is voor wat betreft geluid ondergeschikt aan de geluidsbelasting van de snelweg A28. Met andere woorden het wel voldoen aan de richtafstand van de VNG levert geen verbetering op van het woon- en leefklimaat.
Het bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Het is de bedoeling dat de bestaande bedrijven in het nieuwe (conserverende bestemmingsplan) dezelfde specifieke bestemming behouden. Dat in combinatie met het feit dat het zagen inpandig plaats vindt en er voldaan moet worden aan de emissiegrenswaarden zoals genoemd in de voorschriften van het activiteitenbesluit is het verdedigbaar om te stellen dat er voor wat betreft stof sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Zandlaan 9-13
Op dit perceel was voorheen Vitens Gelderland gevestigd. De huidige bestemming nutsvoorzieningen zal vooralsnog worden gehandhaafd aangezien er nog geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling.
Tankstation rijksweg A28
Langs de rijksweg A28 bevindt zich ter hoogte van de wijk Drielanden een tankstation. Bij dit tankstation wordt LPG verkocht. Volgens de tabel met de richtafstanden van de VNG valt het tankstation onder de categorie benzinestations. De tabel maakt onderscheid in doorzet van LPG ( doorzet >1000 m³/jr en doorzet < 1000 m³/jr).
Volgens de richtafstanden betreffen de afstanden voor geur, stof en geluid respectievelijk 30 meter, 0 meter en 30 meter. Deze afstanden zijn onafhankelijk van de hoogte van de doorzet van LPG/jaar.
De richtafstand voor het aspect gevaar bedraagt als volgt:
Met LPG > 1000 m³/jr 200 meter.
Met LPG < 1000 m³/jr 50 meter.
De dichtst bijgelegen kwetsbare objecten zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter vanaf het vulpunt van de LPG tank. Aan de richtafstanden van de VNG wordt voldaan. Op grond van de richtafstanden van de VNG kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatiënten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen.
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
De bodem bestaat voornamelijk uit hoge enkeerdgronden en dekzandwelvingen en ruggen.
Uit de asbestkansenkaarten blijkt dat alleen ter plaatse van de bebouwde gebiedsdelen en het terrein Zandlaan binnen de Zuidelijke stadsrand een grote kans op de aanwezigheid van asbest is. In de onbebouwde gebiedsdelen is volgens de asbestkansenkaarten juist een zeer kleine kans op de aanwezigheid van asbest. Tijdens bodemonderzoek moet men altijd alert zijn op de aanwezigheid van asbest en zeker in de nabijheid van gebouwen.
Voor Harderwijk is een bodemfunctiekaart opgesteld. Op deze kaart wordt aangegeven welke bodemkwaliteit gewenst is (dus niet de huidige situatie). Op de bodemfunctiekaart zijn de categorieën wonen, industrie en AW 2000 (achtergondwaarde 2000) opgenomen. AW 2000 is het niveau waarbij sprake is van een duurzame kwaliteit van de bodem.
Met de bodemfunctiekaart kan beoordeeld worden op welke locatie grond toepasbaar is. De schoonste functie (AW2000) kan overal aangewend worden. De categorie wonen kan alleen binnen de woongebieden en industriezones aangewend worden. Grond met de indicatie industrie kan alleen binnen de eigen zone gebruikt worden.
In de bodemkwaliteitskaart geldt voor het gehele gebied dat deze ligt in de Klasse landbouw-natuur voor zowel de ontgravingskaart als de toepassingskaart voor de boven- en ondergrond.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Binnen het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het bestemmingsplan voorziet ook niet in nieuwe mogelijkheden voor agrarische bedrijven. Ook voor geurgevoelige objecten wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid uit omliggende gebieden wordt niet verkleind.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
De Omgevingsdienst ODNV heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit het vaststellen van bestemmingsplan Zuidelijke Stadsrand te Harderwijk. In bijlage 6 van deze toelichting op het bestemmingsplan is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. In deze beoordeling is de ontwikkeling van de Boekhorstlaan niet meegenomen.
Onderzoeksresultaten
Onderstaand figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Stationaire risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Binnen/nabij de planlocatie zijn vier stationaire risicobronnen gelegen te weten LPG-tankstation Texaco Drielander, LPG-tankstation Shell Oranjelaan, propaantanks camping 'de Konijnenberg' en propaantank Het Verscholen Dorp. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de stationaire risicobronnen geen belemmering ten aanzien van dit bestemmingsplan vormt.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze stationaire risicobronnen binnen/nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Doordat er binnen het plangebied geen ontwikkelingen plaatsvinden neemt het groepsrisico niet toe.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Binnen/nabij de planlocatie zijn zeven mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort, Rijksweg A28, de gemeentelijke weg Oranjelaan (Stationslaan), de provinciale wegen N302 en N303 en de buisleidingen N-570-20 en A-510. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico van de mobiele risicobronnen geen belemmering ten aanzien van dit bestemmingsplan vormt.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen binnen/nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde, behalve ten aanzien van buisleiding A-510 (ter hoogte van het Bouw- en Infrapark).
Ontwikkeling nieuwe risicobedrijven
Bedrijventerrein Overveld
Conform de ambities die beschreven zijn in de beleidsvisie Externe veiligheid is de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen ter plaatse van het bedrijventerrein Overveld niet toegestaan.
Ontwikkeling risicovolle objecten
De oprichting van zeer kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en/of (beperkt) kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan wanneer de in de planregels aangegeven restricties niet van toepassing zijn.
Verantwoording Groepsrisico
Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 29-01-2016 met kenmerk 15-26492/16-040992 is dit advies ontvangen en verwerkt in deze paragraaf verantwoording groepsrisico.
Provinciale wegen N302 en N303, Rijksweg A28, Spoorlijn Zwolle-Amersfoort en gemeentelijke weg
Oranjelaan (Stationslaan)
Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de Provinciale weg N303, De A28 en de doorgaande spoorlijn is gekeken naar:
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
In navolging op het advies van de Veiligheidsregio wordt kort ingegaan op het groepsrisico van de spoorlijn. Het groepsrisico van de spoorlijn is in het kader van een andere ontwikkeling binnen de gemeente Harderwijk in november 2015 doorgerekend. Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde en onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen, met een waarde van 0,033. Hiermee kan geconcludeerd worden dat er geen knelpunt aanwezig is.
Buisleiding N-570-20 en A-510
In het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen bevinden zich een aantal woningen en bedrijfsbestemmingen. De hoogte van het groepsrisico is in 2013 berekend door Tebodin in de rapportage met nummer 123418002, dd. 31-10-2013. Er is een groepsrisico berekend dat onder de oriëntatiewaarde is gelegen, echter ten aanzien van buisleiding A-510 wordt ter hoogte van het Bouw- en Infrapark wel een groepsrisico geconstateerd dat boven de oriëntatiewaarde is gelegen. Het aantal personen wijzigt niet ten opzichte van de vigerende situatie en hierdoor zal het groepsrisico niet toenemen.
Maatgevende scenario
Maatgevend is het scenario warmtestraling (brandbaar aardgas). Het instantaan falen van de aardgasleiding kan een explosie tot gevolg hebben.
LPG-tankstations Texaco Drielander en Shell Oranjelaan en propaantank Het Verscholen Dorp
In het invloedsgebied van de LPG-tankstations en de propaantank bevinden zich een aantal woningen en bedrijfsbestemmingen. De hoogte van het groepsrisico van propaantank Het Verscholen Dorp is in 2013 berekend door Antea Group in de rapportage met dd. 17-12-2013. De hoogte van het groepsrisico van LPG-tankstation Shell Oranjelaan is in 2008 berekend en overgenomen uit bestemmingsplan Tweelingstad-Slingerbos (Groepsrisico LPG-tankstation Oranjelaan te Harderwijk, 13 mei 2008). In beide gevallen is een groepsrisico berekend dat onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Ten aanzien van Texaco Drielander wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een groepsrisico, omdat er zich binnen het invloedsgebied geen personen bevinden.
Maatgevende scenario
Maatgevend scenario is een warme BLEVE. Deze kan ontstaan door een lossende tankwagen die voldoende lang wordt aangestraald door een warmtebron.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. Dit wordt bevestigd in het advies van de VNOG. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen). In het advies van de VNOG wordt geconstateerd dat het bereik van de WAS-palen niet het hele plangebied dekt. Op termijn verdwijnen de WAS-palen en wordt meer ingezet op 'modernere' communicatiemiddelen, zoals NL-alert en sociale media. Daarnaast zijn de fysieke kenmerken van een incident met gevaarlijke stoffen in veel gevallen direct waar te nemen. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's waaronder woningbouw moet een bijdrage geleverd worden. Om innovatie te stimuleren wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende bouwbesluit met 10% verlaagd worden.
Op het gebied van duurzaamheid valt veel te winnen. In het plangebied bevinden zich voornamelijk oudere woningen.
Gastransportleiding
Het plangebied wordt doorsneden door twee gasleidingen met een ontwerpdruk van 40 en 66,2 bar. De leidingen hebben een aandachtszone van 200 meter.
Hoogspanningsleiding
In het oostelijke deel van het plangebied lopen twee hoogspanningsleidingen. Deze leidingen lopen parallel aan elkaar. De spanning van de westelijk gelegen hoogspanningsleiding bedraagt 380 kV en de spanning van de oostelijk gelegen hoogspanningsleiding 50 kV.
Volgens Tennet gelden voor de westelijk gelegen hoogspanningsleiding en de oostelijk gelegen hoogspanningsleiding respectievelijk de volgende afstanden voor een zakelijke rechtstrook, te weten 30-40 meter en 17,5 meter ter weerszijden van het hart van de hoogspanningslijnen. Een zakelijke rechtstrook is een strook die vrijgehouden moet worden van bebouwing. De bedrijfsgebouwen van de houthandel aan de Zandlaan 7 liggen op een afstand van circa 350 meter.
In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen op welke wijze de functies in het plangebied worden beheerd en eventueel worden ontwikkeld. Daarbij is het beleid zoveel mogelijk vertaald naar uitgangspunten voor de bestemmingsplanopzet. Voor zover deze vertaling van de uitgangspunten in de juridische regeling nog toelichting behoeft, wordt dit vermeld in dit hoofdstuk.
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar is voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel een plan waarin de mate van detail afhangt van de lokale situatie. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
Voor het plangebied is een regeling ontworpen, die de bestaande situatie vastlegt en tegelijkertijd enige ruimte biedt voor aanpassing aan veranderende wensen. Het plan biedt rechtszekerheid omtrent de ruimte voor verandering en biedt tegelijkertijd de nodige bescherming tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland.
Voor het bestemmingsplan 'Zuidelijke Stadsrand' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2016-02.
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
Een perceel aan de Weisteeg en de gronden op de hoek Ceintuurbaan/Harderwijkerweg hebben de bestemming Agrarisch gekregen. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor akkerbouw- of tuinbouwbedrijven, zodat bijvoorbeeld de teelt van mais mogelijk wordt gemaakt. Het plaatsen van gebouwen is echter niet toegestaan.
De bedrijven in het plangebied zijn specifiek bestemd. De eventuele aanwezige bedrijfswoningen zijn als zodanig aangeduid. Detailhandel is onder voorwaarden als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan.
De gronden in de omgeving van de Boekhorstlaan hebben de bestemming Gemengd gekregen. De gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op sport, spel, vermaak en ontspanning, met bijbehorend informatie en/of educatiecentrum, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca. Daarnaast zijn de gronden -onder voorwaarden- bestemd voor ten hoogste 3 zelfstandige horecagelegenheden en voor detailhandel in de vorm van een boerderijwinkel met streekprodukten. Bovendien is de vestiging van een verkooppunt motorbrandstoffen onder voorwaarden mogelijk en is de openbaar toegankelijke uitkijktoren opgenomen.
De open delen van percelen tussen de woningen aan de Weisteeg en de langgerekte gronden tussen de A28 en de Ceintuurbaan zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen en parkeerplaatsen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk, alsmede wandel- en fietspaden, een volkstuin, dierenweide en/of één veldschuur per perceel.
Hotel van der Valk en het eethuis De Bosrand hebben de bestemming 'Horeca' gekregen. In de bijlage van de planregels is een Staat van Horeca-activiteiten opgenomen, zodat duidelijk is welke type horeca ter plaatse is toegestaan.
De gronden rondom Hotel van de Valk maken als uitloper van Natura 2000 gebied de Veluwe deel uit van het Gelders Natuurnetwerk en zijn bestemd tot 'Natuur'. Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht.
Hierin vallen de wegen met een doorstroomfunctie voor de gehele stad. Binnen het plangebied gaat het dan om de A28, N302, N303, Ceintuurbaan, Harderwijkerweg en Groene Zoomweg. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming vóór de verblijfsfunctie.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop.
De woning is voorzien van een maatvoeringsvlak en specifiek op de plankaart aangeduid als hoofdgebouw. Voor vrijstaande woningen is een maatvoeringsvlak met een diepte van 15 meter opgenomen. Voor twee-onder-één-kapwoningen bedraagt de diepte 12 meter. Dit geeft de mogelijkheid om het hoofdgebouw over de volle hoogte te vergroten. In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. De goot- en bouwhoogten zijn zoveel mogelijk aangegeven in de verbeelding. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 75 m2 bedragen en indien het perceel groter is dan 2.100 m2, maximaal 150 m2.
Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.
Bed & Breakfast
Onder wonen is Bed & Breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Mantelzorg
Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.
Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis verbonden beroepen of bedrijven worden in het bestemmingsplan -onder voorwaarden- mogelijk gemaakt. Het is in ieder geval belangrijk dat de woonfunctie altijd de hoofdfunctie blijft. De bedrijvigheid is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.
De in het plangebied voorkomende hoofdgastransportleidingen en hoogspanningsleidingen zijn apart bestemd als dubbelbestemming met de bijbehorende zakelijke rechtstrook.
Voor de bescherming van mogelijk archeologische waarden in het plangebied is deze dubbelbestemming opgenomen. Het betreft gebieden die op de Archeologische Verwachtingskaart zijn aangeduid als AMK-terrein of gebieden met een hoge, middelhoge of lage archeologische verwachtingswaarde. In het AMK-gebied zijn bodemingrepen met een omvang groter dan 50 m² belast met een onderzoeksplicht. Voor gebieden met een hoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen met een omvang groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. In gebieden met een middelhoge archeologische verwachting zijn bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 0,3 meter belast met een onderzoeksplicht. En voor het gebied met een lage archeologische verwachting geldt de onderzoeksplicht vanaf bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 meter. Dit gebeurt door het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde archeologie".
In het centrale deel van het te ontwikkelen gebied Boekhorstlaan wordt een vindplaats uit de prehistorie verwacht. Deze locatie wordt dan ook specifiek beschermd door een ''zware'' archeologische dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 5) waardoor voorkomen wordt dat de grond dieper dan 40 cm wordt geroerd.
De rijks- en/of gemeentelijke monumenten worden afdoende beschermd door de Monumentenwet en/of de gemeentelijk monumentverordening. In het voorliggende bestemmingsplan wordt hiervoor geen specifieke regeling opgenomen.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2018 - 2022
In november 2014 is het collegeprogramma 2018 - 2022 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt.
In voorliggend bestemmingsplan wordt -met uitzondering van de ontwikkeling van de Boekhorstlaan- de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Het bestemmingsplan maakt verder geen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk. Omdat het kostenverhaal met betrekking tot de ontwikkeling Boekhorstlaan door middel van een anterieure overeenkomst anderszins is verzekerd, hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden. De ontwikkeling van dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen plankosten met zich mee. Deze kosten worden betaald uit de algemene middelen.
De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) met ingang van 1 februari 2017 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn negen inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien in het Eindverslag inspraak. Bij elke inspraakreactie is aangegeven of er aanleiding was om het bestemmingsplan aan te passen. Dit Eindverslag inspraak is integraal als bijlage 7 opgenomen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand" is op 1 februari 2017 aan de relevante wettelijke vooroverlegpartners gezonden. De vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in bijlage 8 van deze toelichting opgenomen. Ook is genoemd of een reactie aanleiding is geweest om het bestemmingsplan aan te passen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 juni 2020 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. In deze termijn heeft eenieder een zienswijze schriftelijk of mondeling kunnen indienen conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn acht zienswijzen door zes verschillende reclamanten ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De zienswijzen hebben geleid tot een aantal aanpassingen ten opzichte van het ontwerp. Deze staan genoemd in het Eindverslag zienswijzen ontwerp bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand". Dit verslag is toegevoegd in bijlage 9.