direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Driesprong Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Ermelo heeft besloten om een nieuw bestemmingplan vast te doen stellen voor het plan De Driesprong te Ermelo. De gemeente wenst binnen het plangebied De Driesprong een nieuw woongebied te ontwikkelen. Omdat het initiatief strijdig is met het vigerende bestemmingsplan dient er, om het plan te kunnen ontwikkelen, een nieuwe bestemmingsplan te worden opgesteld. Middels de onderhavige toelichting wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend aan het plan en waarom dat mogelijk is overeenkomstig het begrip 'goede ruimtelijke ordening' volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

In Hoofdstuk 5 wordt het initiatief verder toegelicht en wordt een uitvoerige beschrijving van het nieuwe plan gegeven.

Hierna wordt in de Paragrafen 1.2 en 1.3 het doel van het nieuwe bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" gegeven en wordt de begrenzing van het plangebied beschreven.

1.2 Doel

Het doel van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" van de gemeente Ermelo is om de locatie De Driesprong te kunnen ontwikkelen tot een nieuwe woonlocatie.

1.3 Plangebied

De begrenzing van het bestemmingsplan is als volgt. Het plangebied voor het nieuwe woongebied De Driesprong is globaal gelegen tussen de oude Telgterweg, de Van Strijlandweg, de Hamburgerweg en de Van Emsthof.

De begrenzing van het plangebied van het onderhavige bestemmingplan is in Afbeelding 1.3A weergegeven.

De kadastrale gegevens van de percelen binnen het plangebied en van de gronden direct rondom het plangebied zijn in Afbeelding 1.3B en in Tabel 1.3A weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0001.png"

Afbeelding 1.3A Luchtfoto van het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo"

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0002.png"

Afbeelding 1.3B Kadastrale gegevens in en rondom het plangebied

Tabel 1.3A Kadastrale percelen die onderdeel uitmaken van het plangebied

Perceelnr.   Sectie   Kadastrale
gemeente  
Eigenaar   Huidige bestemming   Nieuwe bestemming  
10597   F   Ermelo   gemeente   maatschappelijk   wonen / verkeer / groen  
10231   F   Ermelo   derden   bedrijven / groen   wonen / groen / verkeer  
8605   F   Ermelo   gemeente   verkeer / groen   verkeer / wonen / groen  
8601   F   Ermelo   gemeente   groen   bos  
6640   F   Ermelo   derden   bedrijven   wonen / dienstverlening  

1.4 Vigerende bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" is het bestemmingsplan "Kom Ermelo" (vastgesteld d.d. 31 januari 2013).

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0003.png"

Afbeelding 1.4A Bestemmingen volgens het vigerende bestemmingsplan "Kom Ermelo"

Het onderhavige nieuwe bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" wordt opgesteld om een nieuw woongebied mogelijk te maken. Het realiseren van een nieuw woongebied is niet 'bij recht' mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan "Kom Ermelo", zoals blijkt uit de bovenstaande Afbeelding 1.4A.

De vigerende bestemmingen zijn:

  • 'Bedrijf' (artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan "Kom Ermelo");
  • 'Groen' (artikel 17 van de regels van het bestemmingsplan "kom Ermelo");
  • 'Maatschappelijk' (artikel 20 van het bestemmingsplan "Kom Ermelo");
  • 'Verkeer' (artikel 24 van het bestemmingsplan "Kom Ermelo").

Hieruit volgt, dat woningbouw volgens deze bestemmingen niet mogelijk is, zodat er een wijziging of herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Voor het onderhavige plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het vigerende bestemmingsplan "Kom Ermelo", namelijk de wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigingsgebied met nummer 5. Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt om het plan voor De Driesprong te realiseren. De reden hiervoor is, dat met de genoemde wijzigingsbevoegdheid niet exact genoeg kan worden bestemd datgene wat de gemeente Ermelo juridisch planologisch mogelijk wil maken in dit plangebied.

1.5 Juridische procedure

1.5.1 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure die dient te worden gevolgd voor het onderhavige bestemmingsplan staat beschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.5.2 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet (Chw) is van toepassing op het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" en op de bestemmingsplanprocedure. Dit, vanwege het feit dat er sprake is van een project met meer dan 11 woningen. Zie Crisis- en herstelwet (Chw), artikel 1.1, lid 1 juncto bijlage I, lid 3, sub 3.1 "ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden”.

Het voordeel van het van toepassing zijn van de Crisis- en herstelwet (Chw) is dat de (beroeps-)procedures korter zijn op grond van de Chw. Zo duurt de behandeling van een beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een half jaar in plaats van de normale termijn van een jaar.

1.6 Leeswijzer

Na een inleidend Hoofdstuk, waarin onder meer is ingegaan op de aanleiding en het doel van dit bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo", volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". In Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven. Er wordt daarin beschreven hoe wordt voldaan aan het Rijksbeleid, het provinciale beleid, en het gemeentelijke beleid. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten en de randvoorwaarden van het plan beschreven. Getoetst wordt aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en of het plan voldoet aan de wet- en regelgeving m.b.t. milieueffectrapportage. Er wordt verder verslag gedaan van het onderzoek naar de diverse milieuaspecten, de watertoets, de wetgeving m.b.t. de flora en fauna, de archeologie en de cultuurhistorie. In Hoofdstuk 5 wordt het nieuwe plan beschreven. In Hoofdstuk 6 volgt de juridische verantwoording van het bestemmingsplan met een juridische beschrijving van de Regels. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en Hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Ermelo ligt op het westelijke deel van de Veluwe, op de meest noordwestelijke flank van de Veluwse stuwwal. De bodem in Ermelo en omgeving bestaat om die reden voor het grootste gedeelte uit zand. Ten westen van de stuwwal liggen de lager gelegen zandgronden en 'daluitspoelingen', met langs de oevers van de vroegere Zuiderzee en van het huidige randmeer een smalle strook zuiderzeekustafzettingen in de vorm van zeeklei. Ten noordoosten van Ermelo bevindt zich een langgerekt gebied met stuifzanden.

Ermelo wordt als één van de alleroudste nederzettingen op de Veluwe beschouwd [F.R. Elema en H.J. van Beek, Rond Ermel's Wehme. Gedenkboek van Ermelo (855-1955) (1955, blz. 11 e.v.)]. Meer dan 3500 jaar geleden leefden in deze omgeving zogenoemde 'Klokbekervolken'. Uit dat tijdperk is een groot aantal koepelgraven in de omgeving van Ermelo bewaard gebleven.

De oudst bekende oorkonde waarin de plaats Ermelo wordt genoemd dateert uit 855. De naam Ermelo komt verder in talrijke archiefstukken voor en wordt daarin op velerlei manieren beschreven [F.R. Elema en H.J. van Beek, Rond Ermel's Wehme. Gedenkboek van Ermelo (855-1955) (1955, blz. 16-17)]. De alleroudste benaming is Irminlo (lo, of bos van Irmin). Uit archiefonderzoek blijkt verder, dat de buurtschap Telgt onder Ermelo reeds voorkomt in een oorkonde van het jaar 807 (de Oude Telgterweg, waaraan het plangebied is gelegen, is daarnaar genoemd).

In de Middeleeuwen (11e / 12e eeuw) werd de huidige Oude Kerk gebouwd. Ermelo ontwikkelde zich rondom deze kerk verder tot een aanzienlijk dorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0004.png"

Afbeelding 2.1A Deel van een kaart van het Topografische Bureau (de zogenoemde Bonnebladen, gemaakt tussen 1890 en 1915). Kaart van Ermelo en omgeving. Het gebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" is met een globale aanduiding (rode contour) op de kaartuitsnede weergegeven

Rond 1850 was de historische kern van Ermelo bijna in zijn geheel omgeven door uitgestrekte heidevelden. Aan de westkant van het dorp bevindt zich een gebied met enkeerdgronden waarop landbouw werd bedreven. Tussen 1850 en 1912 onderging het landschap grote veranderingen. Door de invoering van kunstmest werden de heidevelden overbodig. De heidevelden werden toen grotendeels bebost.

Ermelo ontwikkelde zich in de twintigste eeuw behoorlijk. Aan het begin van de twintigste eeuw was Ermelo nog een lintdorp. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Ermelo zich snel. De nieuwe kazerne, de Generaal Spoorkazerne, werd gebouwd, en aan het dorp werden nieuwbouwwijken toegevoegd. In de periode na 2000 kwam de nadruk meer te liggen op inbreiding en dorpsvernieuwing.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het gebied ten zuiden van het centrum van Ermelo is voornamelijk ontstaan in de jaren '50. Het accent lag op dat moment op het produceren van goedkope woningen. Zowel voor de stedenbouwkundige opzet als voor de architectonische uitwerking leidde dit uitgangspunt tot aanzienlijke versoberingen in vergelijking tot vorige bouwperiodes. Deze gebieden zijn aangehaakt aan de historische dorpslinten, zoals de Oude Telgterweg, de Hamburgerweg, en het spoor. Diverse voorzieningen zoals scholen, zwembaden, tankstations en bedrijven maken deel uit van de stedenbouwkundige opzet.

Het stedenbouwkundig patroon is binnen de historische uitvalswegen opgezet. Dit wordt gekenmerkt door een orthogonale opzet en is ingevuld met gesloten en halfopen bouwblokken. Incidenteel, waar de afmeting van het bouwblok dit toestaat, bevindt zich buurtgroen. Deze geven afwisseling aan het vrij uniforme straatbeeld. Woningen zijn gebouwd langs straten, doorgaans in rijtjes van vier of meer, afgewisseld met dubbele en vrijstaande woningen. Vrijwel alle woningen bestaan uit een of twee bouwlagen met een kap. De helling daarvan varieert en ligt tussen de 15 en de 45 graden.

Samenhang in het straatbeeld is onder meer ontstaan door geringe variaties in materiaal- en kleurgebruik. Kenmerkend zijn de blokvormige groepering van de woningen en het straatgericht wonen. De straathoeken zijn open, waarbij de woningen veelal een duidelijk onderscheid tussen voorgevel en zijgevel hebben. Rust in het bebouwingsbeeld is ontstaan door de eenvoudige hoofdmassa´s en kapvormen, zoals zadelkappen en soms schilddaken. De herhaling van gelijkvormige koppen van bouwblokken geven een karakteristiek beeld naar de zijstraten. De voor- en zijtuinen zijn gescheiden van de openbare ruimte door eenvoudige, lage, erfafscheidingen. Aanbouwen aan achtergevels en dakkapellen/dakopbouwen voegen zich soepel binnen de hoofdkarakteristieken van het bebouwingsthema. Het groen van de voor- en zijtuinen heeft meestal een royale afmeting en maakt wezenlijk deel uit van de beleving van de woonomgeving.

De uitvalswegen, zoals de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg worden gekarakteriseerd als historische dorpslinten. De bebouwing is in diverse afmetingen in of achter de rooilijn geplaatst. In dit gebied zijn bedrijven en gemengde functies gevestigd. Dit kenmerkt ook het gebied van De Driesprong, zoals dat werd opgenomen in het vigerende bestemmingsplan "Kom Ermelo", met het - nu afgebroken - schoolgebouw De Driesprong en met de bedrijven die tot voor kort in het plangebied aanwezig waren.

2.3 Functionele structuur

De functies in het plangebied waren maatschappelijk ten behoeve van de school voor voortgezet onderwijs "De Driesprong" die inmiddels is afgebroken, zodat er zich op dit moment (september 2017) aldaar een braakliggend terrein bevindt.

Verder bevindt zich in het plangebied een perceel met bos (eikenbos), gelegen in het midden van het plangebied.

In het gedeelte van het plangebied aan de noordzijde, langs de Hamburgerweg, bevonden zich bedrijven met een bedrijfsbestemming. Deze bedrijven zijn inmiddels niet meer aanwezig en het overgrote deel van de bedrijfsgebouwen zijn inmiddels gesloopt.

Bijzondere vermelding verdient nog het pand Hamburgerweg 193 dat in het plangebied aanwezig is en overgebleven is als bedrijfsbebouwing, een oude pannenfabriek. Dit pand is een gemeentelijk monument, dat helaas op dit moment (september 2017) half is afgebrand. Het onderhavige bestemmingsplan beoogt dit pand te behouden, zodat het pand kan worden gerestaureerd (zie verder Hoofdstuk 5 "Planbeschrijving").

In het zuidwestelijke deel van het plangebied bevindt zich een deel van de weg Van Emsthof daar waar deze weg uitkomt op de Oude Telgterweg. Volgens het plan wordt de weg waar deze op de Telgterweg uitkomt verlegd in oostelijke richting, zie hiervoor ook Hoofdstuk 5 "Planbeschrijving".

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Dit is het integrale kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau in Nederland. De SVIR vervangt een groot aantal Rijksnota's en is digitaal te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Het Rijk wil met de SVIR de uitvoering van en de verantwoording voor de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk bij de provincies en bij de gemeenten leggen.

De SVIR is conform de huidige Wro de Structuurvisie van het Rijk op het gebied van Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit. Conform het systeem van de Wro heeft de SVIR geen directe doorwerking naar lagere overheden. Dat laatste wordt geregeld via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Wet ruimtelijke ordening (Wro), en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De opbouw van deze structuurvisie is als volgt. Hoofdstuk 2 schetst de ontwikkelingen en ambities voor 2040. Hoofdstuk 3 vertaalt die ambities in rijksdoelen en rijksbeleid met bijbehorende nationale belangen tot 2028. De rijksdoelen en nationale belangen zijn in Hoofdstuk 4 van de SVIR gebiedsgericht vertaald naar nationale opgaven per MIRT-regio (MIRT = Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Tevens geeft dit Hoofdstuk 4 een beeld van de integrale, nationale opgaven in de Noordzee en langs de kust. In Hoofdstuk 5 wordt de verantwoording en monitoring behandeld. De structuurvisie wordt afgesloten met een realisatieparagraaf.

In Hoofdstuk 3 van de SVIR, "Van rijksdoelen naar nationale belangen" worden zes doelstellingen verwoord:

  • 1. Het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland:
    • a. internationaal bereikbare stedelijke regio's met concentratie van topsectoren.
    • b. ruimte voor energievoorziening.
    • c. buisleidingen en ondergrond.
  • 2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid:
    • a. de gebruiker centraal.
    • b. innoveren door beter benutten en transitie naar duurzame mobiliteit.
    • c. instandhouden rijksinfrastructuur door goed beheer en onderhoud.
  • 3. Waarborgen kwaliteit leefomgeving:
    • a. milieukwaliteit.
    • b. waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
    • c. cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
    • d. natuur.
    • e. ruimte voor militaire activiteiten.
  • 4. Goed systeem van ruimtelijke ordening.
  • 5. Een integrale aanpak - eenvoudig, sneller en beter.
  • 6. De nationale ruimtelijke hoofdstructuur.

Nederland moet concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig worden. Dat is het motto van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om te kunnen inspelen op de eigen situatie, en om zelf beslissingen te nemen. Infrastructuur en ruimte dient door alle overheden in samenhang te worden opgepakt.

Openbaar vervoer  

Decentrale overheden dragen zorg voor een betrouwbaar, vlot, toegankelijk, sociaal veilig en doelmatig regionaal openbaar vervoer dat past bij hun specifieke regionale situatie. In de PVVP's en RVVP's, evenals in het gemeentelijke beleid, wordt aangegeven welke doelstellingen worden nagestreefd.

Fiets

Alle beheerders van wegen, spoorwegen en vaarwegen hebben bij de aanleg en aanpassing van infrastructuur (mede)verantwoordelijkheid voor het zo veel mogelijk in stand houden en verbeteren van kruisende routes voor fiets- en wandelverkeer. De decentrale overheden inventariseren vooraf de effecten van infrastructurele maatregelen op de mogelijkheden voor en de aantrekkelijkheid van wandelen en fietsen.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het Rijk zorgt voor de vaststelling van een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met de daarbij behorende maximale gebruiksruimtes en veiligheidszones. Daarmee worden de transportstromen van gevaarlijke stoffen beheerst en gebundeld. De maximale consequenties voor de ruimtelijke planvorming en hulpverlening als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn daarmee duurzaam vastgelegd, waardoor voor de lange termijn zekerheid en duidelijkheid wordt gecreëerd. Het Rijk zal de daartoe benodigde instrumenten ontwikkelen om daardoor te waarborgen dat het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gebruiksruimte blijft en dat de veiligheidszones doorwerken in de ruimtelijke planvorming.

Woningbouw

Bij de programmering van woningen, bedrijventerreinen en kantoren is het van belang dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Groei van de woningmarkt met bijbehorende verstedelijkingsopgaven (bedrijventerreinen, infrastructuur, zeehaventerreinen of andere gebouwde voorzieningen) wordt nog verwacht rond Amsterdam-Almere, Utrecht, Den Haag, Leiden, Zwolle, en delen van Noord-Brabant en Gelderland. In gebieden met een sterker groeiende woningmarkt is, gekoppeld aan economische ontwikkelingen, ook de grootste groei van de mobiliteit te verwachten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-)AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds werd het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden en werd aangevuld op 1 oktober 2012.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een ruimtelijk plan dient te worden beoordeeld aan de hand van de zogenoemde 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie, en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en dient overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Zie hiervoor verder Hoofdstuk 4, Paragraaf 4.2, van deze Toelichting waarin het onderhavige bestemmingsplan is getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.1.4 Duurzaam bouwen

'Duurzaam bouwen' staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving, met respect voor mens en milieu, zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. 'Duurzaam bouwen' is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Het rijksbeleid met betrekking tot 'Duurzaam bouwen' is vooral in en op basis van het Bouwbesluit 2012 geregeld. (De gemeente mag op basis van jurisprudentie hieromtrent bij het formuleren van bijvoorbeeld bestemmingsplanregels niet verder gaan dan het Bouwbesluit bij duurzaamheidseisen).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De bijbehorende Omgevingsverordening is vervolgens op 24 september 2014 vastgesteld. Op 18 oktober 2014 zijn zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening in werking getreden. Daarna is de Omgevingsvisie enkele keren gewijzigd (laatste versie juli 2015).

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening bevatten de belangrijkste opgaven in Gelderland met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening bevat de regels, waarmee het beleid uit de visie is vastgelegd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze opgaven zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Duurzame economische structuurversterking

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

Verstedelijking

Tot nu toe waren de rol en ambitie van de provincie rond stedelijke ontwikkelingen vooral gericht op het clusteren van groei, bereikbaarheid en het faciliteren van culturele voorzieningen, en het wonen en werken clusteren rond kernen en stedelijke clusters. Dit om een impuls te geven aan geconcentreerde 'rode' stedelijke economische motoren en aan bescherming van andere meer 'groene en blauwe' waarden. Deze wens was ruimtelijk ingegeven en wordt aangeduid als 'bundelen en spreiden'. Deze aanpak wordt nu nadrukkelijk niet meer uitsluitend gekoppeld aan specifieke zones voor wonen, werken of landschappen, maar aan de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik (de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'), zoals door het Rijk is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Bundelen richt zich op het benutten van de bestaande voorraad gebouwen en gronden in het stedelijk gebied en op mogelijke toevoegingen, grenzend aan het stedelijk gebied en nabij multimodale knooppunten. Er is een verschuiving van focus op nieuwbouw naar focus op beheer en vernieuwing van bestaand stedelijk gebied. Bundelen houdt rekening met de regionale vraag en samenhang, gebiedskwaliteiten, mogelijkheden en onmogelijkheden van de bestaande voorraad en de regionale structuur. Toch mag bundeling niet leiden tot het volbouwen van de stad en het stedelijk gebied, omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit van het woon- en werkmilieu.

Aangezien het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" deel uitmaakt van het bestaande stedelijk gebied van Ermelo, voldoet de in het plan opgenomen ontwikkeling aan het provinciale beleid dat inzet op bundeling. Zoals geschreven, dient daarbij wel de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in acht genomen te worden. Zie daarover verder Hoofdstuk 4, Paragraaf 4.2 van deze toelichting.

3.2.2 Omgevingsverordening provincie Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland vastgesteld. Deze Omgevingsverordening is op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is daarna enkele keren gewijzigd (laatste versie december 2015). De Omgevingsverordening geeft de juridische vertaling van de provinciale Omgevingsvisie Gelderland en vervangt met name de Provinciale milieuverordening Gelderland.

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie. Daarnaast worden in de Omgevingsverordening milieuhygiënische beperkingen en regels gesteld.

Het volgende artikel van de verordening is met name voor dit bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" relevant.

Artikel 2.2.1.1. Nieuwe woonlocaties:

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

3.2.3 Woonbeleid van de provincie Gelderland

Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP werd periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren.

Het beleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:

  • Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrumstedelijk en landelijk wonen.
  • Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is het uitgangspunt dat in de periode 2000 tot 2015 in totaal circa 120.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Hiervan zijn in de periode 2000 tot en met 2004 bijna 30.000 woningen gerealiseerd.

In januari 2010 is het geactualiseerde programma voor de periode 2010-2019 vastgesteld in het KWP3.

In 2014 heeft de provincie de afspraken over de groei van de woningvoorraad herzien. Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) werd vervangen door de kwantitatieve opgave wonen tot en met 2024. De opgave is gebaseerd op het landelijk woningbehoefteonderzoek gekoppeld aan de recente bevolkingsprognose. Per regio zijn afspraken opgenomen over het totaal aantal toe te voegen woningen. Op het woonbeleid van de Regio Noord-Veluwe wordt hieronder bij Paragraaf 3.3.1 ingegaan.

3.3 Beleid Regio Noord Veluwe

3.3.1 Woonbeleid Regio Noord Veluwe

De status van de kwantitatieve opgave is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Voor de afspraken over de kwalitatieve aspecten zijn in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe kaders opgenomen. De regionale woonvisie is in 2015 bestuurlijk vastgesteld. Het doel van de woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten. De woonvisie moet een beeld geven op welk moment welke woningen op welke plaats gerealiseerd moeten worden. De bestaande woningvoorraad en de noodzakelijke aanpassing daarvan vervult daarbij een belangrijke rol. De regionale woonvisie vormt de basis voor het opstellen van een lokale woonvisie.

Voor de gemeente Ermelo is voor de periode tot en met 2024 een woningbehoefte opgenomen van 1.030-1.350 woningen. Er wordt een bouwprogramma van 1.190 genoemd.

Conclusie

Het bouwen van maximaal 73 woningen in het gebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" past in principe binnen het beschreven regionale woningbouwbeleid. (Zie verder ook Paragraaf 4.2 "Nut en noodzaak van het plan (onderbouwing behoefte woningen)".

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Ermelo 2025. Ontwikkeling vanuit identiteit

In de "Structuurvisie Ermelo 2025. Ontwikkeling vanuit identiteit" (vastgesteld d.d. 1 maart 2012) is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het kader voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. In de structuurvisie wordt aangegeven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden.

De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De Structuurvisie geeft een ruimtelijk, functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten, en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.

De visie voor de toekomst van Ermelo kan worden onderscheiden in drie verschillende speerpunten: omgeving, zorg, en recreatie en toerisme. Onder het speerpunt omgeving valt het beleid voor wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum, en natuur en landschap.

Het tweede speerpunt zet het beleid voor de zorg uiteen. Het derde speerpunt is gericht op recreatie en toerisme.

Wonen

Voor wonen geldt op hoofdlijnen vooral dat reeds geplande woningbouwplannen in beeld blijven, voor de ontwikkeling van nieuwe plannen bestaat geen noodzaak. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele groei van Ermelo na 2025. In het woningbouwprogramma ligt het accent op grondgebonden levensloopbestendige woningen en nultreden appartementen. Er wordt gestuurd op de bouw van betaalbare woningen voor startende gezinnen, waarbij ook gebruik wordt gemaakt van duurzaamheidsaspecten als middel om de woonlasten te beperken.

3.4.2 Woonbeleid gemeente Ermelo

De "Woonvisie Ermelo 2014. Wonen in Ermelo: vanuit lokale kracht en eigen identiteit" is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 november 2014.

Het gemeentebestuur ziet de volgende opgaven voor Ermelo:

  • Het aantal huishoudens blijft de komende jaren groeien, waarbij het aandeel kleine en oudere huishoudens toenam.
  • De groep kwetsbare inwoners die zelfstandig woont, groeit als gevolg van de vergrijzing en de extramuralisering (scheiden van wonen en zorg). Naast het belang van een geschikte woning neemt het beroep op het sociale netwerk, ondersteuning en zorg in de nabijheid toe.
  • De verandering van de bevolkingssamenstelling zorgt voor een aanpassingsopgave van de bestaande voorraad.
  • De (energetische) kwaliteit vraagt aandacht, vanuit het oogpunt van betaalbaarheid en de aantrekkelijkheid van de bestaande woningvoorraad.
  • De woningmarktcrisis laat zien hoe belangrijk het is dat (nieuwe) woningen aansluiten bij de wensen van de consument. De consument is kritisch en vindt een goede verhouding tussen de kwaliteit en de prijs van een woning van belang.
  • Een passend woningbouwprogramma (programmering en wijze van woningtoevoeging) is cruciaal voor het op gang houden van de woningbouwproductie.

Het volgende Afwegingskader 'nieuwbouw' is vastgesteld:

  • Kwaliteit gaat boven productie en is leidend: dit betekent aansluiten bij de marktvraag, de consument zit zo vroeg mogelijk aan tafel.
  • Keuzemogelijkheden consument en ruimte voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
  • Flexibele en doelgroepbrede woningen ( de 'meegroeiwoning'). Geen doelgroepspecifieke woningen bouwen (zoals woningen die alleen geschikt zijn voor starters), maar flexibele woningen die geschikt zijn of geschikt te maken zijn voor meerdere levensfases.
  • Bijzondere aandacht voor de doelgroepen en senioren (kleine huishoudens) en kwetsbare doelgroepen en het mede toevoegen van betaalbare (huur)woningen bij nieuwbouw.
  • Het accent op grondgebonden woningen, (huur)appartementen vragen om nauwgezet maatwerk en zorgvuldig aansluiten bij de vraag.
  • Ruimte, kwaliteit en toekomstbestendigheid bij nieuwbouw zijn belangrijke uitgangspunten.
  • Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • Het behoud van het 'groen' wonen in Ermelo.
  • Relatie bestaande woningvoorraad.
  • Nieuwe vormen van wonen met zorg.
  • Duurzaamheid en energieneutraliteit.
  • Accent op kleinschalige & gefaseerde projectontwikkeling.
  • Snelheid in de doorlooptijd en realisatie van projecten is van belang evenals de sturingsmogelijkheden van de gemeente.

Conclusie

Het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" dat maximaal 73 woningen mogelijk maakt, past binnen de "Woonvisie Ermelo 2014. Wonen in Ermelo: vanuit lokale kracht en eigen identiteit".

3.4.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)

In het najaar van 2013 werd het Gemeentelijk Verkeerds- en Vervoersplan (GVVP) door de gemeenteraad vastgesteld. In het collegeprogramma 2014-2018 zijn de thema's van het GVVP 2013 vanuit het oogpunt van Verkeersveiligheid en Bereikbaarheid onderstreept. Tevens zijn in het collegeprogramma de thema's Fiets en Openbaar Vervoer als belangrijke thema's genoemd. Daarna is het Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2028 vastgesteld door het college van BenW.

Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2018

In het uitvoeringsprogramma komen de volgende thema's aan de orde:

  • 1. Thema fiets.
  • 2. Thema Leefbaarheid & Bereikbaarheid.
  • 3. Thema Openbaar Vervoer.
  • 4. Thema Verkeersveiligheid.
  • 5. Thema Parkeren.
  • 6. Thema Monitoring & Onderzoek.

Voor het onderhavige bestemmingsplan is met name het thema Parkeren van belang. In het Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2018 is in Paragraaf 5.1 "Actualisatie parkeernota" geschreven, dat de actualisatie van het parkeerbeleid zal bestaan uit een beschrijving van de huidige parkeersituatie en het bovenliggende beleid, een visie op parkeren met doelen en kaders, en oplossingsrichtingen voor de huidige en de toekomstige parkeerproblemen. Daarnaast wordt een "Nota Parkeernormen" opgesteld. Dit laatste zal een actualisatie van de huidige parkeernormen betekenen, met daarin een differentiatie naar gebieden.

Verder is in het Uitvoeringsprogramma GVVP 2015-2018 van belang Paragraaf 5.4 over het "Oplossen parkeerproblemen in woonwijken". Voor het onderzoek ter voorbereiding op de parkeernota hebben er in 2014 'parkeermarkten' plaatsgevonden. Op deze dagen waarop de 'parkeermarkten' plaatsvinden konden inwoners hun ervaring in de wijk delen met de gemeente. Uit deze inventarisaties zijn diverse knelpunten naar voren gekomen die een oplossing behoeven. Met een jaarlijks budget kunnen dergelijke locaties, en locaties die in de toekomst aangedragen worden, direct verbeterd worden.

Tot slot is ook Paragraaf 6.4 "Nieuw verkeersmodel" van belang. Het verkeersmodel waarmee de verkeersonderzoeken naar bijvoorbeeld ontwikkelingen (nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen) of snelheidswijzigingen of afwaardering) worden uitgevoerd is inmiddels verouderd. Herziening van het verkeersmodel is noodzakelijk om 1. de juiste verkeerskundige gevolgen van ontwikkelingen of snelheidswijzigingen te kunnen inzien en 2. om ook de gevolgen op bijvoorbeeld lucht en geluid te kunnen bepalen.

3.4.4 Parkeerbeleid

Op 30 juni 2016 is het nieuwe Parkeerbeleidsplan Ermelo door de gemeenteraad vastgesteld. Op grond van dit parkeerbeleidsplan is de "Nota Parkeernormen" opgesteld. In verband daarmee is ook het paraplubestemmingsplan "bestemmingsplan Parkeernormen" in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan werd als ontwerpbestemmingsplan in de periode van 1 december 2016 tot en met 11 januari 2017 ter inzage gelegd voor de zienswijzenprocedure. D.d. 8 juni 2017 werd het "bestemmingsplan Parkeernormen" vastgesteld door de gemeenteraad.

In de regels met betrekking tot de parkeernomen van het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo", zijn er bij de 'Overige regels' (artikel 13, lid 13.2) regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen. In deze regels wordt voor de van kracht zijnde parkeernormen verwezen naar de vastgestelde "Nota Parkeernormen" (vastgesteld d.d. 8 juni 2017) en het vastgestelde "bestemmingsplan Parkeernormen" (vastgesteld d.d. 8 juni 2017).

3.4.5 Klimaatuitvoeringsprogramma 2010-2014

Op 17 november 2011 is het Klimaatuitvoeringsprogramma 2010-2014 vastgesteld door de gemeenteraad. Er is voor dit uitvoeringsprogramma in kaart gebracht wat er voor nodig is om in 2030 als gemeente energieneutraal te zijn. In de zogenaamde routekaartstudie is het huidige energiegebruik en het vermogen aan duurzame energie in kaart gebracht. Op basis daarvan zijn een drietal scenario's uitgewerkt in het rapport "Hoe ziet de weg naar een klimaatneutrale toekomst eruit". In het rapport sluit het zogenaamde koploperscenario aan bij de "Raadsvisie Klimaat". Duidelijk is wel dat Ermelo alle zeilen moet bijzetten om als gemeente in 2030 energieneutraal te kunnen zijn.

De gemeente Ermelo stelt zich op basis van het voorgaande het volgende doel:

  • doel van het klimaat- en duurzaamheidbeleid van de gemeente Ermelo is het realiseren van energieneutraliteit in 2030 en klimaatneutraliteit in 2035.

Energieneutraliteit houdt in dat over het jaar gemeten binnen de gemeentegrenzen niet meer energie wordt gebruikt dan er duurzaam wordt opgewekt.

Klimaatneutraliteit betekent voor de gemeente Ermelo dat de gemeente netto geen broeikasgassen als kooldioxide (CO2), methaan (CH4), lachgas (N2O) en een aantal fluorverbindingen laat vrijkomen; deze gassen versterken namelijk het natuurlijke broeikaseffect met gevolgen voor klimaat en de maatschappij.

Klimaatneutraliteit is in dit programma vooralsnog summier uitgewerkt omdat energieneutraliteit een zodanige inspanning vergt dat Ermelo zich eerst primair daarop wil focussen. In volgende uitvoeringsplannen zal ook aan klimaatneutraliteit meer aandacht worden besteed.

Concrete klimaatdoelstellingen in de tijd

Duidelijke ambities zijn vaak bepalend voor het realiseren van gestelde doelen. Omdat de uitdaging groot is en de tijdshorizon van de klimaatdoelstellingen relatief ver weg ligt, was het van belang duidelijke tussenstappen in de tijd te formuleren.

Concrete deeldoelstellingen voor Ermelo in de tijd zijn:

  • 2011: nieuwbouw voortaan 'voorbereid op energieneutraal';
  • 2015: nieuwbouw voortaan energieneutraal;
  • 2020: de gemeentelijke organisatie is energieneutraal;
  • 2025: 50% van de huurwoningen is energieneutraal;
  • 2030: een volledig energieneutraal Ermelo;
  • 2035: een volledig klimaatneutraal Ermelo.

Hoewel de focus van dit klimaat- en duurzaamheidprogramma, zoals aangegeven, met name gericht zal zijn op het realiseren van energie- en klimaatdoelstellingen, wil dat niet zeggen dat er geen aandacht zal zijn voor andere aspecten.

Conclusie

Nieuwbouw van woningen zal in de toekomst aan de klimaatdoelstellingen moeten voldoen. De gemeente mag echter niet verder gaan dan het Bouwbesluit 2012 bij duurzaamheidseisen. De gemeente zal echter bij de uitgifte van de gronden in het project De Driesprong wel erop sturen dat het project een duurzaam karakter zal krijgen.

3.4.6 Programma Duurzaamheid 2016-2020

Het Programma Duurzaamheid 2016-2020 vertaalt de uitgangspunten van de "Raadsvisie Klimaat" (2009) naar de huidige situatie in 2016. Het is een vervolg op het KlimaatUitvoeringsProgramma (KUP) 2010-2014 en de evaluatie van de KUP.

De gemeente Ermelo ziet het als een belangrijke taak tegenover de huidige en toekomstige generaties om zorg te dragen voor een duurzame leefomgeving. Daarom heeft de gemeenteraad al in 2009 de hiervoor genoemde Raadsvisie Klimaat vastgesteld, gericht op een energieneutraal Ermelo in 2030 en een klimaatneutraal Ermelo in 2035.

Met het Programma Duurzaamheid 2016-2020 wordt sterk ingezet op het versnellen van de processen om te komen tot een energieneutraal Ermelo in 2030 en een klimaatneutraal Ermelo in 2035. In het Programma Duurzaamheid 2016-2010 wordt inzichtelijk gemaakt welke stappen de gemeente tot aan 2020 moet nemen om de versnelling te realiseren.

Op 17 december 2015 heeft de gemeenteraad van Ermelo zes (ER)doelen geformuleerd, die in het Programma Duurzaamheid 2016-2020 verder werden uitgewerkt. Deze doelstellingen zijn:

Doel 1

Hogere bewustwording van de Ermelose samenleving op het gebied van duurzaamheid.

Doel 2

Sterkere deelname / participatie van Ermelose inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden op het gebied van duurzaamheid.

Doel 3

Het versterken van de gemeentelijke rollen op het thema duurzaamheid binnen dienstverlening en de eigen bedrijfsvoering.

Doel 4

Groter aandeel realiseren van grootschalige en duurzamere energie opwek in de gemeente Ermelo.

Doel 5

  • Het verminderen en verduurzamen van energieverbruik;
  • Het verminderen van fossiel brandstofgebruik;
  • Het gebruik van alternatieve energie stimuleren;
  • Het verminderen en duurzamer (her-)gebruik van afval en water.

Doel 6

Het verbeteren en verduurzamen van de infrastructuur voor fietsers en openbaar vervoer.

Om te versnellen wordt door de gemeente ingezet op 20% energieneutraliteit in 2020 ten opzichte van de nulmeting in 2010. In het Programma Duurzaamheid 2016-2020, en in de daarbijbehorende bijlagen, wordt verwoord hoe de geformuleerde doelstellingen worden behaald.

 

3.4.7 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente Ermelo is verwoord in de nieuwe gemeentelijke welstandsnota "Nota Omgevingskwaliteit" (januari 2016), vastgesteld d.d. 19 november 2015. Aanvragen omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen dienen volgens de Wabo aan deze welstandsnota te worden getoetst.

Het Beeldkwaliteitplan (BKP) voor het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" d.d. 6 september 2017 zal op grond van artikel 12a Woningwet worden vastgesteld door de gemeenteraad, zodat dit BKP onderdeel zal uitmaken van de gemeentelijke welstandsnota de hiervoor genoemde "Nota Omgevingskwaliteit". Dit Beeldkwaliteitplan is ter informatie en ter onderbouwing van het plan De Driesprong, maar niet als een juridisch instrument, als bijlage bij deze Toelichting opgenomen, zie Bijlage 16 bij deze Toelichting. Het Beeldkwaliteitplan is een zelfstandig juridisch instrument op grond van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

In dit Hoofdstuk 4 worden de omgevingsfactoren en randvoorwaarden inzichtelijk gemaakt. Tevens worden eventuele knelpunten en oplossingen voor het voetlicht gebracht. Waar nodig vindt er een vertaling plaats naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.

Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan te onderzoeken welke waarden er bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van de natuur en het milieu, en voor de waterhuishouding en externe veiligheid. Een goede ruimtelijke ordening vereist daarom dat er aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten, die bij de ruimtelijke afwegingen een rol spelen. Op grond van de artikelen 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in een bestemmingsplan.

Getoetst wordt aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', en aan de wet- en regelgeving met betrekking tot milieueffectrapportage. Verder komen in dit Hoofdstuk de diverse milieuaspecten aan de orde, zoals onderzoek naar de bodemkwaliteit, het akoestisch onderzoek, luchtkwaliteitsonderzoek, onderzoek naar de milieuzonering van bedrijven, en het externe veiligheidsonderzoek. Daarnaast is het onderzoek naar de flora en fauna, water, archeologie en cultuurhistorie van belang. De resultaten van deze onderzoeken worden in deze Toelichting beschreven.

4.2 Nut en noodzaak van het plan (onderbouwing behoefte woningen)

4.2.1 Algemeen

Woningbouw in het gebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" wordt gezien als een oplossing voor de braakliggende terreinen en de gebrekkige ruimtelijke kwaliteit. Omdat er sprake is van een ongebruikte locatie is het wenselijk om iets te doen aan de invulling en kwaliteit van het (plan)gebied. Nieuwe woningen is een invulling waaraan behoefte is. Die behoefte, en de mate waarin, wordt in deze Paragraaf onderbouwd.

De regionale behoefte aan woningen dient te worden onderbouwd in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij een bestemmingsplan, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De voorgenomen woningbouw in het onderhavige plangebied beoogt te voorzien in een regionale behoefte aan woningen.

De onderbouwing van de regionale behoefte aan woningen en voorzieningen, ofwel de nut en noodzaak van de woningbouw en het plan, wordt gedaan aan de hand van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze sluit aan bij het bepaalde in het Bro (in artikel 3.1.6, lid 2). De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' bestaat uit drie hoofdtreden en wordt beschreven in paragraaf 4.2.2.

Ter onderbouwing van de woningbouw in het gebied De Driesprong wordt gebruik gemaakt van de regionale woonvisie, het (bijbehorend) onderzoek naar de regionale woningmarkt en het woningbouwprogramma van de gemeente Ermelo. Met de gegevens in deze drie documenten is de 'ladder-toets' opgesteld. De volgende bronnen zijn gebruikt:

  • Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 (d.d. 31 maart 2014), Atrivé.
  • Onderzoeknotitie Woningmarkt Regio Noord-Veluwe, definitieve eindrapportage (d.d. 30 september 2013), Atrivé.
  • Woningbouwprogrammering en het Sturingskader in de gemeente Ermelo (d.d. 3 december 2015), Atrivé (in samenwerking met een ambtelijke werkgroep gemeente Ermelo).

4.2.2 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. De onderbouwing van de regionale behoefte aan woningen en andere functies wordt gedaan aan de hand van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij de ladder worden in principe drie treden doorlopen. Als aan de eerste trede of stap niet wordt voldaan dan zijn de tweede en derde trede in feite niet meer van belang. Het gaat om de volgende treden en onderdelen zoals opgenomen in het Bro:

  • a. [Trede 1:] er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. [Trede 2:] indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. [Trede 3:] indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" maakt de bouw van maximaal 73 woningen mogelijk. Daarom dient de (regionale) behoefte aan woningen te worden aangetoond.

4.2.3 Laddertoets woningbouw onderhavige plan(gebied)

Trede 1: Actuele regionale behoefte

Woningbehoefte en doel Regio Noord-Veluwe

De Regio Noord-Veluwe vindt het van groot belang dat de woningmarkt weer in beweging komt. De bestaande woningvoorraad speelt daarin vanzelfsprekend de belangrijkste rol. Dat is echter niet voldoende. Aanvullend is nieuwbouw nodig, en wel in die sectoren waar strategische toevoeging aan de te transformeren bestaande voorraad nodig is.

Op basis van het woningmarktonderzoek (Atrivé, 2013) is een aantal zaken helder geworden. Dit is in de Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014 als volgt samengevat:

  • Kwantitatief. Hoewel de huishoudensgroei in de komende decennia afvlakt, blijft er een behoefte aan extra woningen. Op regioniveau zet de groei van het aantal huishoudens door in de toekomst. In de periode 2013 tot 2020 stijgt het aantal huishoudens naar verwachting met 5%. Dat zijn 4.300 huishoudens in de regio Noord-Veluwe. Als gevolg van de plannen ten aanzien van scheiden van wonen en zorg komen daar in dezelfde periode nog eens circa 1.300 huishoudens bij. Dit zijn huishoudens die voorheen in verzorgingshuizen zouden gaan wonen, en die als gevolg van de wijzigende regelgeving voortaan in gewone woningen en gewone wijken blijven wonen. De totale groei op de woningmarkt waar we in de periode tot 2020 rekening mee houden, is dus circa 5.600 huishoudens in de regio. In de gemeente Ermelo gaat het om een geprognotiseerde huishoudensgroei tot 2020 van 530 à 700 huishoudens en daarbij nog eens 290 huishoudens (als extramuralisatie), als gegeven in de regionale woonvisie (tabel p.11 in het rapport Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014).
  • Kwalitatief. De groei van huishoudens doet zich met name voor bij de kleinere (vooral oudere) huishoudens. De hoeveelheid, kwaliteit en geschiktheid van bestaande én nieuwe woningen voor kleinere en oudere huishoudens is van belang. Nieuwbouw zal plaats moeten vinden op vraaggestuurde en kleinschalige wijze. Voorts heeft Atrivé de kwalitatieve samenstelling van de woningbehoefte tot 2020 in beeld gebracht. Hieruit kunnen we de volgende conclusies trekken op basis van de woonwensen:
    • 1. Uit het woningmarktonderzoek blijkt dat er een tekort is aan sociale huurwoningen. De doelgroep die in aanmerking komt voor een sociale huurwoning (inkomen tot circa € 34.000,-) betreft 28.810 huishoudens in 2023. De huidige sociale huurwoningvoorraad (in 2013) bestaat uit circa 23.400 woningen.
    • 2. Er is een beperkte uitbreidingsbehoefte aan duurdere huurwoningen (boven liberalisatie-grens) en goedkopere koopwoningen tot circa €181.000,-.
    • 3. Er dreigt een overschot aan gewone koopwoningen (tussenwoningen).
    • 4. Er lijkt een groot toekomstig tekort aan duurdere koopwoningen te zijn op basis van de doorrekening van de woonwensen naar de toekomst.

Doel Regio Noord-Veluwe:

Centraal staat dat de Regio Noord-Veluwe de overschotten en tekorten op de woningmarkt zo goed mogelijk wil opheffen. Onderdeel hiervan is dat er voldoende woningen worden toegevoegd om de stijgende woningbehoefte op te vangen. De Regio Noord-Veluwe wil werken aan een planvoorraad die aansluit bij de woningbehoefte. Om te voorzien in de woningbehoefte, is het volgende nodig:

  • Aanvullend op de te transformeren bestaande woningvoorraad, is de komende jaren een nieuwbouwprogramma nodig van circa 4.300 woningen. Aanvullend daarop blijven/gaan circa 1.300 huishoudens langer zelfstandig wonen. Dit zorgt voor een behoefte aan extra woningen op de woningmarkt. Het totaal bedraagt dan 5.600 woningen.
  • Kwalitatief wil de regio aansturen op het behouden van voldoende betaalbare en kwalitatief goede sociale huurwoningen, aanvullend op de transformatie in de bestaande voorraad. De regio wil streven naar een evenwichtig aanbod van sociale huurwoningen ten behoeve van de verschillende doelgroepen die op deze woningen zijn aangewezen. Resultaat moet uiteindelijk zijn, dat actief woningzoekenden binnen een redelijke termijn een passende woning kunnen vinden (monitoring van en sturing op slaagkansen).
  • Om mogelijke concurrentie tussen woningbouwlocaties te voorkomen, wil de Regio Noord-Veluwe op sub-regionaal niveau de programmering van de nieuwbouw afstemmen, met name in de duurdere koopsector. Terughoudendheid in de nieuwbouw van dure koopwoningen is vooralsnog geboden.

Woningbouwprogrammering en Sturingskader gemeente Ermelo

Om de ambities op het gebied van nieuwbouw te realiseren wil de gemeente Ermelo beschikken over een passend woningbouwprogramma. Dit vraagt in eerste instantie een analyse en inzicht in het huidige woningbouwprogramma. Op basis van deze analyse is bekeken waar sturing plaats kan vinden. De basis van deze sturing wordt gevormd door een sturingskader waarmee de gemeente gefundeerd keuzes kan maken in de huidige woningbouwprogrammering, maar ook ten aanzien van nieuwe plannen en initiatieven.

Opzet sturingskader

Het sturingskader bestaat uit:

  • 1. een kwantitatief deel: de realisatie van in totaal 1.030 tot 1.350 woningen in de periode 2013 t/m 2024 conform de regionale afspraken.
  • 2. kwalitatieve delen: a. de lokale woonvisie en b. de locatiescan.
    • a. De lokale woonvisie heeft onder meer aandacht voor starters, senioren en kwetsbare doelgroepen. Daarnaast wordt in deze visie aandacht besteed aan duurzaam en energieneutraal bouwen.
    • b. De locatiescan is een instrument om woningbouwplannen te toetsen op afzetbaarheid en de juridische en financiële status.

Input voor de afzetbaarheid van woningbouwplannen is het inzicht in de woningbehoefte voor de periode 2015 tot en met 2024 en de analyse van de marktvraag. Per segment is de woningbehoefte en marktvraag in beeld gebracht.

Uitkomsten toepassing sturingskader

De huidige plancapaciteit van 1.144 eenheden past in eerste instantie binnen de regionale afspraken voor de periode tot en met 2024. Na toepassing van het sturingskader op de woningbouwplannen zijn 17 plannen groen, 25 plannen oranje (belemmeringen zijn binnen acceptabele tijd oplosbaar) en 4 plannen rood (belemmeringen zijn niet binnen acceptabele tijd oplosbaar). Er zijn 10 zachte plannen die niet konden worden beoordeel. Dit betekent dat het van belang is dat oranje plannen omgezet worden in groene plannen. Indien de realisatie van de huidige oranje plancapaciteit achterblijft, is de plancapaciteit tot 2020 aan de krappe kant. In de periode 2020 tot 2025 is veel zachte plancapaciteit aanwezig.

Woningbehoefte en marktinformatie Ermelo

Algemeen: de woningmarkt in de gemeente Ermelo trekt aan. De looptijd van verkochte woningen is in alle segmenten gedaald in de afgelopen twee jaar en het aantal transacties is toegenomen. Van alle vestigers in de gemeente is 59% afkomstig uit de gemeente Ermelo, 10% uit Harderwijk en 7% uit Putten. De overige vestigers komen met name uit de Randstad. (Bron: NVM, 2015).

Toelichting behoefte/marktinformatie huur:

  • Er is behoefte aan appartementen tussen de € 700 - € 900.
  • Andere segmenten huur: dit is niet inzichtelijk op basis van cijfers van NVM. De behoefte blijkt wel uit de analyse van de woonwensen.

Toelichting behoefte/marktinformatie koop:

  • Appartement tot € 200.000: behoefte vanuit de markt aanwezig (aantal transacties stijgt).
  • De locatie en de kwaliteit (oppervlakte) zijn van groot belang.
  • Appartement € 300.000 of meer: behoefte op basis van de marktinformatie ligt lager dan uitkomsten woonwensen/behoefte. Ook hier geldt de opmerking dat de locatie en de kwaliteit van groot belang zijn.
  • Hoek- en rijwoningen tot € 200.000: redelijk wat gebouwd in afgelopen jaren.
  • Tweekappers en vrijstaand € 300.000 of meer: gemiddelde transactieprijs is €375.000. Aantal transacties licht gestegen.

Plancapaciteit

In totaal zijn in het huidige woningbouwprogramma 56 plannen opgenomen voor de periode 2015 – 2025.

  • Het gaat om in totaal 1.144 woningen.
  • Van 14 projecten is de gemeente (mede-) opdrachtgever: in totaal 354 eenheden (31%).
  • In 2015 zullen er 131 woningen opgeleverd worden.
  • Voor de periode 2016-2020 zijn er plannen voor 483 woningen en voor de periode 2020-2025 voor 530 woningen.
  • 21 woningbouwplannen hebben betrekking op kleine projecten; minder dan 7 woningen.
  • Conclusie analyse plannen gehele periode tot 2025: de huidige plancapaciteit van 1.144 eenheden past in eerste instantie binnen de regionale afspraken (in de periode 2013 t/m 2024 in totaal 1.030 tot 1.350 woningen realiseren). Aangezien er nog veel plannen zijn met de nodige onzekerheid, is het de vraag of de gewenste aantallen van 1.030 tot 1.350 woningen gehaald gaan worden.
  • Conclusie analyse plannen periode 2015 tot 2020: de planning van 614 woningen past binnen de regionale afspraken. Een groot deel van de plannen had in 2015 nog geen groen licht. Het is van belang dat oranje plannen omgezet worden in groene plannen. Indien de realisatie van de huidige oranje plancapaciteit achterblijft, is de plancapaciteit aan de krappe kant.
  • Conclusie analyse plannen periode 2020 tot 2025: grotendeels zachte plancapaciteit. Marge in de plancapaciteit is van belang, gezien de zachte status van veel plannen. Tegelijkertijd biedt dit mogelijkheden voor flexibiliteit en ruimte voor nieuwe plannen.

Positie onderhavig plan, en conclusie behoefte en plancapaciteit

Het onderhavige bestemmingsplan en woningbouwplan "De Driesprong Ermelo" maakt onderdeel uit van de 56 projecten in de woningbouwprogrammering. Daartoe maakt het plan onderdeel uit van een plancapaciteit die voorziet in een lange termijn regionale woningbehoefte en toegespitst op een lokale woningbehoefte. De regionale en lokale woningbehoefte vloeit voort uit woningmarktonderzoek op regionaal niveau. Op basis hiervan is ook de regionale en lokale plancapaciteit tot stand gekomen.

In Ermelo is geen sprake van overaanbod in de plancapaciteit. Aangezien er tot op heden in Ermelo nog weinig plancapaciteit 'hard' is geworden of is omgezet in gebouwde woningen is er op de kortere termijn behoefte aan woningen in Ermelo. Het plan De Driesprong behoort op dit moment nog tot de oranje plannen, en valt daardoor tot een categorie plannen die moet worden omgezet in uitvoerbare plannen om tot 2020 in voldoende groene/harde plancapaciteit en dus woningvoorraad te kunnen voorzien. (Dit gebeurt door de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan). Het onderhavige plan voorziet derhalve in een acute regionale woningbehoefte.

Het woningbouwplan en bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" is met maximaal 73 woningen geen grootschalig plan, en gaat uit van meerdere type woningen en doelgroepen (qua inkomen). Het plan is vooral gericht op het middensegment met betrekking tot koop en huur, en op sociale huur (ongeveer een derde deel). Het onderhavige plan voorziet ook in kwalitatieve zin in een acute regionale woningbehoefte.

De conclusie luidt, dat het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" voldoet aan trede 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking ofwel aan artikel 3.1.6, lid 2, sub a Bro (trede 1).

Trede 2: Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

Aangezien het plan De Driesprong is gelegen binnen Bestaand Bebouwd Gebied voldoet het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking ofwel aan artikel 3.1.6, lid 2, sub b Bro (trede 2).

Trede 3: Multimodaal ontsloten locatie - meervoudige bereikbaarheid

Trede 3 is in feite niet van belang bij het plan De Driesprong. Aangezien in de omgeving van het plangebied een treinstation ligt en het gebied vanaf twee zijden te bereiken is, is het uitgangspunt bij trede 3, meervoudige bereikbaarheid, op het plangebied van toepassing. De multimodale/meervoudige ontsluiting en bereikbaarheid is bij het plan De Driesprong goed. De conclusie luidt daarom, dat het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" aansluit op trede 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking ofwel op artikel 3.1.6, lid 2, sub c Bro (trede 3).

4.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het plan voldoet namelijk aan (de eisen van) trede 1, trede 2 en trede 3 volgens artikel 3.1.6, lid 2 Bro.

 

4.3 Water

4.3.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die Paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: "het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten".

In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap wordt de planvorming voor de ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500 m² extra verhard oppervlak aangelegd (t.o.v. de bestaande situatie). Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan zal er door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies worden gegeven.

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:

4.3.2 Beleidskader

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): "Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst". Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's, waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn 'vasthouden, bergen en afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in, dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als het 'vasthouden en bergen' te weinig oplevert, wordt het water afgevoerd. Bij de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon water en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer 'schoonhouden en scheiden' niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan (het NWP). Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in het Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten, en daarbij de burger laten zien wat wordt bereikt en ook transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden waarbij de expertise en deskundigheid met elkaar kunnen worden gedeeld.

Waterplan provincie Gelderland 2010-2015

In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.3.3 Watertoets

Uitgangspunten

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het bovengenoemde beleid de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan.
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool.
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand.
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water.
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:  

Een belangrijk principe is, dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Oppervlaktewater:

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

4.3.4 Conclusies Watertoets

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid. Naar verwachting is er geen compensatie noodzakelijk vanwege toename van het bebouwde oppervlakte door de ontwikkeling van het plan De Driesprong.

De gemeente heeft het plan voor De Driesprong in het reguliere overleg met het Waterschap besproken. Het Waterschap heeft zich daarin uitgesproken om akkoord te gaan met de uitgangspunten van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Bodem

4.4.1 Beleid en wetgeving

Het beleid met betrekking tot de bodemhygiëne is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat er bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties sanering van de bodem moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop is voorzien, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit is in het kader van de Wro met name van belang indien er sprake is van functieveranderingen en / of een ander gebruik van de gronden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het project op een uit milieuoogpunt zorgvuldige manier dient te worden uitgevoerd. Ook dient het project economisch uitvoerbaar te zijn.

Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of – indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven – zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het bestemmingsplan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er daarvoor voldoende budget beschikbaar is.

4.4.2 Onderzoek nieuwe ontwikkelingen

Wanneer nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt met het bestemmingsplan dan dient bodemonderzoek plaats te vinden. Daarnaast is bodemonderzoek verplicht voor het afgeven van een omgevingsvergunning. Hieronder wordt verslag gedaan van het verrichte onderzoek naar de bodemkwaliteit. Dit onderzoek is verricht door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe.

Bodemonderzoek voor het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo"

Door de Omgevingsdienst Noord-Veluwe is in een Memo, de Bodemnotitie d.d. 17 november 2016, verslag gedaan van een bureauonderzoek naar de bodemkwaliteit, waarin de bodemkwaliteit is getoetst en een kostenraming is opgesteld voor eventueel nog noodzakelijk saneringen. Zie: Bodemnotitie van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe, met kenmerk BN-Z1-15-01145, versie 4, De Driesprong Ermelo, Bijlage 6 bij deze Toelichting,

Hieronder wordt een samenvatting gegeven van het memo van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe.

Hamburgerweg 193 (Niet openbaar dossier)

Tijdens het onderzoek uit 2001 zijn in de grond als het grondwater licht verhoogde gehalten aangetoond. Het onderzoek uit 2009 geeft aan dat de grond op drie deellocaties sterk verhoogde gehalten aan koper en zink bevat. In het aanvullende onderzoek zijn deze verontreinigingen nader afgeperkt. Ter plaatse van het gemeentelijke monument wordt de omvang van de sterk verontreinigde bodem geschat op 465 m3. De terugsaneerwaarde voor deze locatie is voor bodem gekoppeld aan de functieklasse "wonen". Voor de berekening van de kosten is rekening gehouden met een bodemvolume van 150 m3. Voor deze sanering moet een saneringsplan worden opgesteld en worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.

Brand Hamburgerweg 193

Op 6 mei 2016 heeft er brand gewoed op de locatie Hamburgerweg 193. Daarbij is asbest vrijgekomen. Het bovengrondse brandresidu is weggenomen. Daarna heeft het onderzoeksbureau Vink een asbest bodemonderzoek gedaan. Er is wel asbest aangetroffen maar in een dermate lage concentratie dat verder onderzoek of sanering daaromtrent niet noodzakelijk is.

Hamburgerweg 195

Uit de onderzoeken komt naar voren dat op de locatie een matige bodemverontreiniging aanwezig was met zink en PAK. Deze is volgens het bevoegd gezag afdoende verwijderd.

Oude Telgterweg 130

Op deze locatie is een PAK verontreiniging aanwezig maar hiervoor is er geen saneringsnoodzaak.

Inschatting saneringskosten Hamburgerweg 193

Om een inschatting te kunnen maken van de saneringskosten zijn twee adviesbureau gevraagd om een raming te maken van de kosten voor het verwijderen van de met zware metalen verontreinigde grond. Beide bureaus geven aan dat er pas een saneringsplan kan worden opgesteld na het asbestonderzoek. (Zie hiervoor het Memo van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe, BN-Z-15-01145, versie 4, De Driesprong Ermelo, Onderzoek en sanering d.d. 17 november 2016, Bijlage 6 bij deze Toelichting.)

De Omgevingsdienst Noord Veluwe geeft de volgende aanbevelingen in het hiervoorgenoemde Memo:

  • Om een duidelijk en volledig beeld te krijgen van de mogelijke asbestverontreiniging is het aan te bevelen om ook het bosperceel te onderzoeken op asbest.
  • Op basis van ingediende offertes kan een opdracht worden gegeven voor de sanerings- en nadere onderzoekskosten Hamburgerweg 193.

Onderzoeken

De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd in het plangebied en op deze onderzoeken is het bovengenoemde Memo van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe van 17 november 2016 gebaseerd.

 

Tabel 4.4A Verrichte bodemonderzoeken in het plangebied

Adres   Onderzoek   Adviesbureau   Kenmerk   Datum  
Hamburgerweg 193   Bijzonder inventariserend onderzoek   Tauw B.V.   N004-4710458AVO-cmn-V01-NL   15-7-2010
 
Hamburgerweg 193   Verkennend onderzoek   Bodemstaete1   01/098   21-3-2001  
Hamburgerweg 193   Verkennend bodemonderzoek   Geofox-Lexmond2   20090410/TLEV   16-4-2009
 
Hamburgerweg 193   Nader bodemonderzoek   Geofox-Lexmond2   200900704/TLEV   13-5-2009
 
Hamburgerweg 193   Verkennend asbest onderzoek   Vink   P16M0101   27-7-2016  
Hamburgerweg 195   Nulsituatie (BSB)   De Klinker   981130HE.01   24-3-1999  
Hamburgerweg 195   Saneringsevaluatie   De Klinker   00125HE.810   2-2-2001  
Oude Telgterweg 130   Verkennend onderzoek   CBB   3099301   31-5-1996  
Oude Telgterweg 130   Nader onderzoek PAK   CBB   3099302   24-6-1996  

1 Bodemstaete: onderzoeksbureau heeft op grote schaal analyseresultaten gefraudeerd.

2 Deze onderzoeken zijn opgenomen in een niet-openbaar dossier.

Behalve de onderzoeken, die zijn opgenomen in het niet-openbaar dossier, zijn de onderzoeksrapporten in de Bijlagen bij deze Toelichting opgenomen.

4.4.3 Conclusie

Op basis van het hiervoor beschreven bureauonderzoek van de Omgevingsdienst Noord Veluwe naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied kan worden geconcludeerd, dat de bodemgesteldheid voldoende is nadat de maatregelen, die worden aanbevolen, zijn uitgevoerd. Met de geraamde bedragen voor de (eventuele) nadere onderzoekskosten en de uit te voeren saneringskosten is in de exploitatieopzet van het onderhavige bestemmingsplan rekening gehouden. Voor wat betreft het aspect 'bodemkwaliteit' is het bestemmingsplan derhalve uitvoerbaar.

4.5 Natuur

4.5.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de wetgeving inzake natuur, flora en fauna. Zowel een groot deel van de flora en fauna zelf, als de leefgebieden van diverse soorten, kennen wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese als nationale regelgeving. Zo richt de EG-Habitatrichtlijn zich expliciet op de bescherming van de habitat van wilde planten en dieren en beschermt de EG-Vogelrichtlijn op soortgelijke wijze broed- en trekvogels. In het kader van deze richtlijnen heeft Nederland zogenoemde speciale beschermingszones ("Natura 2000"-gebieden) aangewezen. Gebiedsbescherming is in het Nederlands recht geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 (vervangen per 1 januari 2017 door de nieuwe Wet Natuurbescherming). Daarnaast is er ook sprake van juridische natuurbescherming via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en provinciale ruimtelijke verordeningen. (Per 1 januari 2017 wordt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet, en de Boswet vervangen door de nieuwe Wet natuurbescherming).

Belangrijk in Nederlandse natuurbeleid is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden is. Inmiddels is de EHS opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en voor Gelderland in het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

De bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van planten- en diersoorten in hun natuurlijke leefgebied is geregeld in de Flora- en faunawet (Ffw). (Per 1 januari 2017 is de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet, en de Boswet vervangen door de nieuwe Wet natuurbescherming). Het uitgangspunt van de Flora- en faunawet (en van de Wet Natuurbescherming) is “nee, tenzij”. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen (“nee”) kan onder voorwaarden (“tenzij”) worden afgeweken met een ontheffing.

In het kader van de Flora- en faunawet zijn er meerdere gedragscodes opgesteld, onder andere met betrekking tot vleermuizen.

4.5.2 Onderzoek flora en fauna / Natuurtoets

Er is onderzoek gedaan naar de flora en fauna in verband met het voornemen om het onderhavige plan De Driesprong te ontwikkelen.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998 (en de nieuwe Wet Natuurbescherming per 1 januari 2017)

De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbw) (en nu de nieuwe Wet Natuurbescherming per 1 januari 2017) vormt de invulling van de gebiedsbescherming van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en heeft als doel het beschermen en instandhouding van bijzondere gebieden in Nederland. De Nbw kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden).

Ook voor projecten of handelingen die buiten Natura 2000-gebieden plaatsvinden, maar waarvan wel negatieve gevolgen zijn te verwachten in het gebied, zal een beoordeling moeten plaatsvinden. Hieruit moet blijken of er significant negatieve effecten zijn van de activiteit op de beschermde natuurwaarden. Hierbij valt de te denken aan bijvoorbeeld ammoniakemissie van landbouwbedrijven.

Natura 2000

Natura 2000 omvat een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Alle Europese lidstaten dragen hieraan bij. Natura 2000 is gericht op het behoud van natuurgebieden en de ontwikkeling daarvan. De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vormen hiervoor de onderliggende basis. Alle Natura 2000-gebieden liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

De Afbeelding hieronder (Nationaal georegister augustus 2015) geeft de ligging van het plangebied weer ten opzichte van het Natura 2000 gebied Veluwe (630 meter) tevens Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0005.png"

Afbeelding 4.5A Ligging van Natura 2000-gebied t.o.v. het plangebied

Diverse habitats en soorten van de Veluwe zijn beschermd, zoals enkele bos- en heidetypen. Specifieke bescherming is er voor de dieren: o.a. het Vliegend hert, Gevlekte witsnuitlibel en Kamsalamander. Relevante vogelsoorten zijn o.a. Wespendief, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Nachtzwaluw en Ijsvogel.

Geen van deze relevante habitats en soorten zijn in het plangebied aangetroffen of te verwachten. Gezien de biotoopeisen van de relevante soorten in relatie tot het plangebied en de huidige terreingesteldheid zijn hier ook geen voortplantings-, foerageer-, overwintering- of (vaste) rustplaatsen te verwachten.

Bij realisatie van het plan is er ruimte voor maximaal 80 woningen (de laatste plannen gaan uit van maximaal 73 woningen). Op basis van 6 autobewegingen per woning per dag, geeft dit 480 autobewegingen per dag. Met het programma Aerius is uitgerekend of dit effecten heeft op de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied de Veluwe. De immissie hiervan blijft onder de 0.05 mol/ha/jr. Hiermee is externe werking vanwege het plan niet te verwachten.

GNN

Naast toetsing op Natura 2000-gebied vindt separaat een toetsing plaats op het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische hoofdstructuur binnen de provincie Gelderland. Voor het GNN is door de provincie Gelderland een aantal criteria opgesteld waaraan wordt getoetst of een plan invloed heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken.

Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen, dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het EHS-gebied/GNN-gebied de Veluwe. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden daarom niet nodig geacht.

Conclusies en aanbevelingen

Algemeen

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet (per 1 januari 2017 vervangen door de Wet Natuurbescherming). De Natuurbeschermingswet 1998 (per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming) beoogt vooral gevoelige gebieden te beschermen. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat geen van de beschermde dieren wordt verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfsplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats. Ook mogen door een ruimtelijke ontwikkeling geen significante negatieve effecten plaatsvinden op beschermde gebieden.

De natuurtoets voor het plangebied "De Driesprong Ermelo" is uitgevoerd door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur. Het plan gaat ervan uit om de bestaande bebouwing te slopen en circa 73 woningen te realiseren. Het boomrijke karakter en de groene uitstraling moet daarbij zoveel mogelijk behouden blijven.

Flora- en Faunawet (per 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming)

Er zijn op dit moment geen beschermde soorten aangetroffen, behoudens de eekhoorn (Tabel 2: matig beschermd). In de huidig bekende plannen zal het centraal gelegen bosperceel grotendeels behouden blijven. Daarmee blijft ook de broedgelegenheid van eventueel aanwezige beschermde soorten behouden (bijvoorbeeld spechten, buizerd of sperwer). Ook blijft het leefgebied van de eekhoorn dan grotendeels behouden. Vooral de oudere bomen zijn van belang voor het leefgebied van de eekhoorn. Oudere eiken en beuken staan vooral langs de randen en dienen zoveel mogelijk te worden behouden. Als de kap van grotere bomen noodzakelijk blijkt, is nader onderzoek nodig naar de effecten op het leefgebied van de eekhoorn en andere mogelijk beschermde soorten of verblijfplaatsen.

In de te slopen delen van gebouwen in delen van het plangebied zijn verder geen beschermde soorten aangetroffen of te verwachten bij sloop buiten de broedtijd. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Tabel 1). Voor aanvang van de werkzaamheden is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de soorten uit Tabel 2/3.

Indien bij de uitvoering aantoonbaar wordt gewerkt conform een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij de ruimtelijke ontwikkeling, is er geen ontheffing nodig. Er vindt dan geen overtreding van de Flora- en faunawet voor Tabel 2 soorten plaats.

4.5.3 Nader onderzoek vleermuizen en eekhoorns

Er is na 27 april 2016 nader onderzoek gedaan naar vleermuizen en eekhoorns.

Vleermuizen

In het plangebied zijn diverse soorten vleermuizen waargenomen. De rosse vleermuis is alleen overvliegend gezien en gehoord met de batdetector. Verblijfplaatsen van de rosse vleermuis zijn niet aangetroffen. De laatvlieger is alleen foeragerend gezien in de noord-westhoek van het terrein. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen. De ruige dwergvleermuis is foeragerend aangetroffen in de zuidoosthoek van het gebied, langs de bosrand en de voormalige school. De gewone dwergvleermuis is foeragerend aangetroffen in het gehele gebied, maar vooral langs de randen.

Specifiek is gezocht naar verblijfplaatsen in de te kappen of te slopen delen. Deze zijn niet aangetroffen. Na realisatie van de plannen blijft het mogelijk in het gehele gebied te foerageren. In het ontwerp van het plan zijn diverse lijnvormige elementen aangegeven. Het verdient aanbeveling deze ook daadwerkelijk te realiseren in het belang van zowel de vleermuizen als van de eekhoorn. Ook wordt aanbevolen de (oudere) bomen langs de randen zoveel als mogelijk te behouden.

In de nieuwbouw zijn vrij eenvoudig voorzieningen/verblijfplaatsen te realiseren voor de vleermuizen. Te denken valt aan vleermuiskasten of spouwmuurkasten. Gezien de hoeveelheid muggen en vliegen die de vleermuizen in het zomerseizoen vangen is dat een nuttige bijkomstigheid van het helpen van deze soortgroep.

Voor de uitvoering van het plan is daarmee geen ontheffing FF-wet (en ook niet van de Wet Natuurbescherming per 1 januari 2017) nodig voor vleermuizen.

Eekhoorn

De eekhoorn is aanwezig in het plangebied met waarschijnlijk 1-2 paren. Het bosoppervlak als leefgebied voor de eekhoorn wordt bij uitvoering van de plannen gehalveerd. Voor de eekhoorn zijn vooral oudere bomen van belang (coniferen 20 jaar of meer, eik en beuk respectievelijk 40 en 80 jaar of ouder). Naaldhout is vrijwel niet aanwezig. Oudere eiken en beuken staan vooral langs de randen van het gebied. Het verdient aanbeveling de oudere bomen zoveel als mogelijk te behouden.

Vanwege het verdwijnen van het leefgebied zijn migratieroutes nog meer van belang, dan in de huidige situatie. Daarbij is er een sterke voorkeur voor routes via de boomkruinen. Het verdient aanbeveling in elk geval de bestaande route vanaf het plangebied via de Van Strijlandweg en de Oude Telgterweg richting Groevenbeekse heide in stand te houden en te versterken. Ook aanleg van een verbinding in noordelijke richting is aan te bevelen.

De eekhoorn is een FF-wet tabel 2 soort. Uitvoering van het project mag geen afbreuk doen aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. De populatie in het gebied mag met andere woorden niet uitsterven. Indien bij de uitvoering aantoonbaar wordt gewerkt conform een door het Ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling, dan is geen ontheffing nodig. Er vindt dan geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet (en niet van de Wet Natuurbescherming). Indien niet volgens een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt is er voor Tabel 2 soorten, zoals de eekhoorn, wel een ontheffing nodig.

Er zijn (nog) geen nesten van de eekhoorn gevonden. In een deel van het terrein heeft uitbundige klimopgroei plaatsgevonden, waardoor hele stammen zijn ingepakt. Daardoor is het vinden van eventuele nesten daarin erg lastig, zonder elke boom in te klimmen. De waarnemingen geven wel aanwijzingen dat er één of meer nesten aanwezig zijn in het bosgedeelte tussen de Van Emsthof en het terrein van Van Beek.

Het kappen van bomen is niet toegestaan indien de nesten in gebruik zijn tijdens de voortplantingsperiode (1 februari--30 september). Dat betekent, dat de beste tijd voor de kap ligt in november-december. Indien het kappen plaats moet vinden in augustus, oktober, of januari, dient eerst een goede aanvullende inventarisatie plaats te vinden.

Er vindt door realisatie van het plan/de uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet (en ook niet van de Wet Natuurbescherming die per 1 januari 2017 van kracht is).

Advies

  • Het plangebied is als foerageergebied in gebruik door de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Er zijn in de te kappen bomen en te slopen gebouwen geen verblijfplaatsen aangetroffen. De foerageermogelijkheden blijven bestaan. Er zijn daarmee geen negatieve effecten te verwachten voor vleermuizen.
  • Vanwege de afhankelijkheid van de eekhoorn van vooral oudere bomen, is het advies de oude grote bomen zoveel als mogelijk te behouden.
  • De kap van de bomen laten plaatsvinden buiten de broedperiode en de voortplantings-periode van de eekhoorn. De beste tijd is dan tussen november en december.
  • De eekhoorn verplaatst zich het liefst door de boomkruinen. Het is daarom van belang dat de boomkruinen zoveel mogelijk een doorgaande lijn vormen. Advies is de bestaande migratieroute van de eekhoorn via de Van Strijlandweg en de Oude Telgterweg te behouden en/of te versterken. Advies is verder te onderzoeken of realisatie van een migratieroute in noordelijke richting mogelijk is. Bij de binnen het plan aan te leggen bomenrijen rekening houden met doorgaande lijnen.
  • Ter vervanging van de te kappen nestbomen een aantal (minimaal 3) voor de eekhoorn geschikte nestkasten ophangen in het centrale bosgedeelte. Ook is te overwegen bij het aanplanten van plantsoen hazelaars toe te passen als één van de voedselbronnen voor de eekhoorn.
  • Als uitvoering van de werkzaamheden plaatsvindt conform een door het Ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode ruimtelijke ontwikkeling, dan vindt er geen overtreding plaats van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet voor Tabel 2 soorten. Bij het werken in afwijking van een goedgekeurde gedragscode is het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk.
  • Bij uitvoering van de werkzaamheden altijd invulling geven aan de 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en Faunawet), wat inhoudt dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
  • Voordat tot de kap van bomen wordt overgegaan dient er een nadere inspectie plaats te vinden met betrekking tot eventuele nesten en verblijfplaatsen van eekhoorns en vleermuizen. De kap van deze bomen dient bij voorkeur plaats te vinden in de periode tussen oktober en februari.
  • Door het uitvoeren van bovengenoemde maatregelen, wordt voorkomen dat er verbodsbepalingen, zoals genoemd in de artikelen 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet (en zoals deze zijn genoemd in de nieuwe Wet Natuurbescherming), overtreden worden. Een ontheffing is dan ook niet nodig.

4.5.4 Wet Natuurbescherming

De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet zijn op 1 januari 2017 opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Naast een wijziging van het bevoegd gezag van het Rijk naar de diverse provincies betekent dit ook een meer rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast worden uitgebreidere lijsten met beschermde soorten gehanteerd. Meer dan in de huidige Flora- en faunawet moet in de nieuwe Wet Natuurbescherming inzicht worden gegeven in het voorkomen en de verspreiding van beschermde soorten op populatieniveau, zodat de effecten van voorgenomen ontwikkelingen en activiteiten kunnen worden getoetst aan de (gunstige) staat van instandhouding van de betreffende soorten. Afhankelijk van het beschermingsniveau van de soort moet de gunstige staat van instandhouding (GSvI) worden getoetst op lokaal, regionaal of landelijk niveau.

De nieuwe Wet natuurbescherming heeft niet een zodanige wijziging van de wet- en regelgeving met zich meegebracht dat de hiervoor genoemde onderzoeken niet volledig zouden zijn.

4.5.5 Conclusie

Uit het onderzoek naar de natuur (flora en fauna) blijkt dat er geen verbodsbepalingen worden overtreden, indien bij de uitvoering van de werkzaamheden de in de onderzoeken aanbevolen maatregelen worden genomen en de gegeven adviezen in acht worden genomen.

Voor de onderzoeksrapporten Natuurtoets wijziging bestemmingsplan Driesprong te Ermelo, Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur (dossiernr. 2015039 d.d. 27 april 2016) en Natuurtoets wijziging bestemmingsplan De Driesprong te Ermelo. Nader onderzoek vleermuizen en eekhoorn, Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur (dossiernr. 2015039 d.d. 26 september 2016), zie de Bijlagen 4 en 5 bij deze Toelichting.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen en beleid

De woningen in het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" bevinden zich onder meer binnen de geluidszones van enkele lokale wegen en van de spoorweg-/treinverbinding Amersfoort-Zwolle. De maximaal te realiseren 73 woningen in het plangebied zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Een onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is daarom noodzakelijk.

Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht door Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur. Het onderzoeksrapport van adviesbureau Groenewold “Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Driesprong te Ermelo” (projectnr. 2015039, versie Okt.16-v2) d.d. 16 oktober 2016, is opgenomen als Bijlage 2 van de onderhavige Toelichting van dit bestemmingsplan.

Met het akoestisch onderzoek is onder meer inzicht gegeven in het aantal woningen met geluidsbelasting(en) boven de grenswaarden en in het aantal benodigde hogere waarden.

Bij het verlenen van een hogere waarde moet de gemeente een afweging maken aangaande de reductie van de geluidsbelasting (maatregelen) en de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting. De gemeente Ermelo heeft met het geluidsbeleid een kader vastgesteld voor het verlenen van ontheffingen c.q. hogere grenswaarden. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat hogere grenswaarden zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Als de maatregelen onvoldoende effect sorteren kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen. In het beleid staan de volgende relevante uitgangspunten/eisen voor nieuwe situaties:

  • Geluidsluwe gevel. De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen of, in sommige gebieden, de hogere waarde minus 10 dB;
  • Woningindeling (bij Lden= 53 dB of hoger). De woning bevat voldoende verblijfsruimte(n) aan de zijde van de geluidsluwe gevel. Dit geldt voor ten minste 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van het oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Buitenruimte. Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel. Deze eis geldt voor maximaal één buitenruimte per woning.

Naast deze uitgangspunten is een goede motivatie c.q. ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk en moet ook de cumulatieve geluidbelasting worden meegewogen. Hogere grenswaarden worden niet vastgesteld indien er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting. De gemeente Ermelo heeft in haar beleid vastgelegd dat er in elk geval sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting indien de gecumuleerde geluidbelasting 3 dB hoger is dan de ongecumuleerde gevelbelasting én deze gevelbelasting volgens de GES-score een onvoldoende woonklimaat oplevert. Hierbij wordt uitgegaan van de gevelbelasting zonder aftrek op grond van artikel 110g Wet geluidhinder.

 

4.6.2 Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat het wettelijk kader voor de toegestane geluidsbelasting van een weg, spoorweg en industrieterrein bij geluidsgevoelige bestemmingen. (Geluidsgevoelige functies in het onderhavige plan(gebied) zijn de 73 woningen). In zijn algemeenheid stellen de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting indien de geluidsgevoelige bestemming in de geluidszone van de bron is geprojecteerd. Daarnaast bevat de wet- en regelgeving een bandbreedte waartussen hogere waarden nodig zijn. De bandbreedte wordt (ten aanzien van te realiseren woningen) begrensd door de waarden, weergegeven in de onderstaande Tabel 4.6A.

In de directe omgeving van het plangebied "De Driesprong Ermelo" liggen diverse geluidsbronnen, namelijk een aantal (wegverkeer)wegen en een spoorwegverbinding (treinverkeer).

Een waarde boven de voorkeursgrenswaarde is onder voorwaarden aanvaardbaar. Een hogere geluidsbelasting op de gevel dan de maximale ontheffingswaarde is slechts mogelijk indien deze gevel 'doof' wordt uitgevoerd of deze gevel wordt afgeschermd van het geluid van de bron (middels een vliesgevel). Indien de geluidsbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en lager dan de maximale ontheffingswaarde, dan kan ontheffing (een hogere waarde) worden aangevraagd. De hogere waarden (kunnen) worden verleend door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente.

Tabel 4.6A Grenswaarden geluidsbelasting gevels woningen

  Voorkeursgrenswaarde   Maximale grens-/ ontheffingswaarde  
Wegverkeer, binnenstedelijk   48 dB   63 dB  
Wegverkeer, buitenstedelijk   48 dB   53 dB  
Spoorwegverkeer   55 dB   68 dB  
Industrieterrein   50 dB(A)   55 dB(A)  

Een aantal wegen kennen geen wettelijke geluidszone, namelijk wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt. Voor deze wegen dient in het kader van de goede ruimtelijke ordening wel de geluidsbelasting te worden beschouwd, maar is dus geen sprake van te verlenen hogere waarden.

4.6.3 Uitgangspunten akoestisch onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" liggen diverse geluidsbronnen, namelijk een aantal (wegverkeer)wegen en een spoorwegverbinding (treinverkeer). De geluidsbronnen zorgen voor geluidsbelastingen op de nieuwe woningen in het bestemmingsplangebied [en op woningen in de (directe) omgeving van het bestemmingsplangebied]. De volgende geluidsbronnen kunnen een relevante geluidsbelasting geven op de gevels van de woningen (die in het onderhavige bestemmingsplangebied kunnen worden gerealiseerd):

  • Hamburgerweg (50 km/uur);
  • Oude Telgterweg (50 km/uur);
  • Telgterweg (50 km/uur);
  • Dr. van Dalelaan (30 km/uur);
  • Heidelaan (30 km/uur);
  • Van Strijlandweg (30 km/uur);
  • Planweg (30 km/uur) (in bestemmingsplangebied);
  • Spoorweg/Treinverbinding Amersfoort-Zwolle.

Geluidgevoelige functies plan en waarneempunten/toetspunten

De geluidgevoelige functies in het bestemmingsplan zijn de nieuwe woningen. Het bestemmingsplan laat een aantal situeringen van bebouwing, die aan de eisen uit de Wet geluidhinder (Wgh) en andere regels voldoen, in het plangebied toe. Vanwege deze flexibiliteit zijn de resultaten gebaseerd op een berekening met de bebouwing zo dicht mogelijk op de geluidsbronnen (tot aan de bouwvlakgrens). Bij het akoestisch onderzoek zijn een aantal waarneempunten c.q. toetspunten gehanteerd. De waarneempunten zijn ingevoerd op diverse hoogtes corresponderend met de gebouwlaaghoogtes. De waarnemingspunten geven zicht op de akoestische situatie op alle relevante posities binnen de bouwvlakken. Op basis van de waarneempunten is beoordeeld in hoeverre wordt voldaan aan de grenswaarden (en het gemeentelijke beleid) en hoeveel hogere (grens)waarden benodigd zijn. In bijlage 3 van het rapport van het adviesbureau Groenewold zijn de waarneempunten/toetspunten weergegeven.

Gegevens geluidsbronnen

Bij een akoestisch onderzoek dient rekening te worden gehouden met de (hoogste) toekomstige geluidsbelasting op basis van te verwachten verkeersgroei (voor tenminste binnen de planperiode). Als het maatgevende jaar is uitgegaan van 10 jaar na planrealisatie. Voor het onderhavige bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de gegevens van de gemeente Ermelo voor 2026, zoals gebruikt in een contourenstudie door de RNV (december 2015). Een overzicht van de gehanteerde wegverkeersgegevens is in tabel 2 van het rapport van adviesbureau Groenewold gegeven.

Gezien de maximum snelheid, geldt voor alle wegen een aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh voor het stiller worden van het verkeer.

Voor de spoorbaan zijn de spoor- en treingegevens rechtstreeks ingelezen vanuit het geluidregister spoor van de site van ProRail.

Rekenmethode en beoordelingsmethode

Er is gerekend conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG2012). De gegevens zijn hiertoe ingevoerd in het programma Winhavik van bureau DirActivitySoftware (v8.70). Dit programma maakt gebruik van het Haskoning rekenhart SRMII v.16 formaat 2012 voor weg- en railverkeer en Indus10 voor Industrielawaai.

De GGD heeft een methode ontwikkeld om via een zogenaamde GES (gezondheideffectscreening) aan te geven wat de geluidskwaliteit in een leefomgeving is. Dit gebeurt in de zogenaamde GES score. Deze loopt van 0 t/m 8. Waarbij een score 0 zeer goed is en een score van 8 zeer onvoldoende. De GES scores verschillen per hinderbron. In het rapport van adviesbureau Groenewold [en in het GGD-rapport “Gezondheidseffectscreening – Gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming – Handboek voor een gezonde inrichting van de leefomgeving” (2012)] zijn de scores voor wegverkeer weergegeven. Bij de presentatie van de rekenresultaten (inzake de geluidsbelastingen) is in het rapport van adviesbureau Groenewold aansluiting gezocht bij de GES systematiek.

4.6.4 Geluidsbelastingen / Resultaten van het akoestisch onderzoek

De geluidbelastingen vanwege de verschillende geluidsbronnen/wegen zijn berekend. Ook de cumulatie van de geluidsbronnen/wegen is in beeld gebracht. Tevens is de benodigde geluidwering om een binnenniveau van 33 dB te realiseren in beeld gebracht. In tabel 3 van het rapport van adviesbureau Groenewold zijn de relevante berekende geluidsbelastingen in het plangebied bij de betreffende waarneempunten/toetspunten weergegeven. Tevens is in die tabel de benodigde geluidwering aangegeven.

Wegverkeer

Uit de resultaten blijkt dat vanwege het wegverkeer bij 17 toekomstige woningen sprake is van een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde, variërend van 49 dB tot 59 dB (Lden). De andere 56 woningen (76%) voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Lden) met betrekking tot het wegverkeer.

Spoorwegverkeer

Uit de resultaten blijkt dat met betrekking tot het spoorwegverkeer op alle woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB (Lden).

Cumulatie

Ten aanzien van het onderhavige plan is sprake van de samenloop van verschillende geluidsbronnen, zoals bedoeld in artikel 110f Wet geluidhinder (Wgh). Daarom is de cumulatieve geluidsbelasting bepaald vanwege het wegverkeerslawaai en het spoorwegverkeerslawaai. De hoogste cumulatieve geluidsbelasting is circa 64 dB en treedt op bij de bouwvlakken nabij de Hamburgerweg. In een klein deel van het plangebied, langs de Hamburgerweg, is de cumulatieve geluidsbelasting hoger dan 60 dB. Direct langs de Oude Telgterweg is de cumulatieve geluidsbelasting ongeveer 60 dB. In de rest van het plangebied is de cumulatieve geluidsbelasting aanzienlijk lager en ligt deze veelal onder de 53 dB.

Het hogere (grens)waarde beleid van de gemeente Ermelo bevat een criterium voor de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geluidsbelasting. De cumulatieve geluidsbelasting voldoet overal in het plangebied ten aanzien van een aanvaardbare geluidsbelasting omdat er geen sprake is van een 'onvoldoende GES-score' en in dat geval worden een gecumuleerde geluidsbelasting, die 3 dB hoger is dan voor een ongecumuleerde geluidsbelasting, aanvaardbaar geacht.

4.6.5 Flexibiliteit bouwgrenzen

De grens tot waar het bestemmingsplan nieuwe gevoelige bebouwing toelaat bevat een zekere flexibiliteit. De te maken bebouwing kan daarom enigszins afwijken van de in het onderzoeksrapport gehanteerde bebouwing. Op basis van het verrichte akoestisch onderzoek is te bepalen tot waar de bebouwing zonder overschrijding van de voorkeurgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (Wgh) en/of een 'onvoldoende GES-score' van de GGD (gehanteerd in het gemeentelijke geluidsbeleid) mogelijk is. Ten aanzien van de flexibiliteit en op basis van de representatieve invulling en het maximale aantal woningen is het aantal benodigde hogere waarden bepaald.

In het middengebied van het bestemmingsplangebied is een ruimer bouwvlak mogelijk, aangezien er aldaar geen sprake is van een overschrijding van voorkeursgrenswaarden bij de woningen.

4.6.6 Maatregelen

Mogelijke maatregelen zijn het verminderen van het verkeer, het aanbrengen van geluidreducerend asfalt, het plaatsen van schermen of het vergroten van de afstand. De woningen aan de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg worden het hoogste belast. Deze woningen vervullen een afschermende functie voor de achterliggende bebouwing. De initiatiefnemers hebben geen invloed op de verkeersintensiteit. Afscherming is geen optie in de bebouwde kom. Aanbrengen van stil asfalt heeft naar verwachting niet het gewenste effect omdat, gezien de rijsnelheden, waarschijnlijk het motorgeluid bepalend zal zijn.

Bij toetsing aan het gemeentelijke geluidbeleid blijkt voor alle woningen een geluidluwe gevel en buitenruimte aanwezig. Voor de woningen vlak langs de Hamburgerweg is de geluidbelasting 59 dB (Lden) ('niet mogelijk tenzij..' in het gemeentelijk beleid). Voor de eerste lijns bebouwing langs de Oude Telgterweg geldt met 54-55 dB (Lden) een kwalificatie uit het gemeentelijk beleid van 'ongewenst, maar..' onder voorwaarden mogelijk. Conform het beleid moet dan in beide gevallen bij de woningindeling rekening worden gehouden met het geluidaspect. Concreet betekent het dat bij het ontwerp minimaal 3 geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe zijde moeten liggen.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen is het ook noodzakelijk aan te tonen dat de karakteristieke geluidwering voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. Voor een aantal van de hoog belaste woningen zal dit een vrij fors maatregelenpakket betekenen. De benodigde karakteristieke geluidwering varieert van Ga;k = 20-31 dB en is per waarneempunt weergegeven in tabel 3 van het rapport van Adviesbureau Groenewold.

4.6.7 Samenvatting en conclusies

Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur heeft een akoestisch onderzoek verricht in het kader van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". Het onderzoek levert de informatie voor de onderbouwing ten aanzien van het milieuaspect geluid en voor een hogere waarde procedure. Het plan omvat de realisatie van in totaal 73 woningen en een planweg.

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorbaan Zwolle-Amersfoort. De spoorgegevens zijn ingelezen vanuit het geluidregister spoor op de site van ProRail.

Het plan ligt verder binnen de 200 meter brede geluidzones van de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg. De Heidelaan, de Dr. van Dalelaan en de Van Strijlandweg zijn 30 km/uur wegen en met het oog op een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek. De maximum snelheid op de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg bedraagt 50 km/uur. Het wegdek bestaat bij alle wegen uit standaard DAB.

De berekende geluidbelasting vanwege het spoor voldoet op alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde.

Op 56 van de 73 woningen voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Op 17 woningen zijn hogere waarden berekend, variërend van 49 tot 59 dB.

De enig realistische bron- of overdrachtsmaatregel is mogelijk het aanbrengen van stil asfalt op de Hamburgerweg. De verwachting is echter dat dit niet voldoende zal helpen vanwege de relatief lage rijsnelheden ter plaatse en een vrij hoog aandeel vrachtverkeer. Het motorgeluid is dan meer bepalend dan de bijdrage van de banden.

De beoogde woningen direct langs de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg vervullen een afschermende functie voor de achterliggende woningen.

Alle woningen hebben een geluidluwe gevel en buitenruimte. Bij de woningindeling is vrij eenvoudig rekening te houden met het geluidaspect door situering van minimaal 3 geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe zijde.

Voor alle woningen geldt dat moet worden voldaan aan de eisen voor geluidwering uit het Bouwbesluit. In dit geval betreft het een karakteristieke geluidwering variërend van GA;K =21-31 dB voor de woningen met een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarden zoals weergegeven in de tabel 4 van het rapport van adviesbureau Groenewold en Ga;k =20 dB voor de overige woningen.

Er dienen volgens het rapport voor 17 woningen hogere (grens)waarden te worden vastgesteld. De hogere (grens)waarden zijn aangegeven in tabel 4 van het rapport van adviesbureau Groenewold.

Voor het rapport "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Driesprong te Ermelo", Groenewold Adviesbureau voor Milieu en Natuur (Projectnr. 2015 039, versie Okt.16-v2) d.d. 16 oktober 2016, zie Bijlage 2 bij deze Toelichting.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet Milieubeheer)

Uit het bepaalde in de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 van de Wet milieubeheer) volgt, dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in principe onderzoek moet worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor wat betreft deze nieuwe ontwikkelingen kan onderscheid worden gemaakt in:

  • de consequenties van de aanwezige en nieuwe bedrijvigheid.
  • de consequenties van toenemend wegverkeer.
  • de consequenties van het situeren van zogenaamde gevoelige bestemmingen (zoals woningen en scholen) in de omgeving van deze bedrijven en wegen.

In de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer, Bijlage II) zijn normen (grenswaarden en plandrempels) vastgesteld voor onder andere de concentraties zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), zwevende deeltjes (fijn stof, PM10 en PM2,5), lood (Pb), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), en ozon (O3) in de lucht.

Uit metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt, dat aan de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, lood en koolmonoxide al geruime tijd in (nagenoeg) geheel Nederland wordt voldaan.

In Nederland zijn in relatie tot wegverkeer de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De concentraties van deze twee stoffen liggen in Nederland over het algemeen dichtbij of boven de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer (Wm). Overschrijdingen van de andere stoffen uit de Wet milieubeheer (Wm) komen in Nederland slechts in exceptionele gevallen voor. In de Nederlandse situatie leveren dus alleen de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) problemen op in relatie tot de wettelijke normen. De wijze waarop het aspect luchtkwaliteit bij planvorming in acht genomen moet worden is geregeld in de artikelen 5.16 en 5.16a van de Wet milieubeheer. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • grenswaarden uit Bijlage II van de Wet milieubeheer worden niet overschreden, of
  • per saldo verbetert de luchtkwaliteit of blijft tenminste gelijk, of
  • het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit (aan concentratie PM10 en
    NO2), of
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer) zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.7A Grenswaarden Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Wet milieubeheer)

  Concentraties (µg/m3)    
  Jaargemiddelde   Anders   Opmerking  
NO2   40   Uurgemiddelde:
200  
De uurgemiddeldewaarde mag maximaal 18 keer per jaar overschreden worden.  
PM10   40   Daggemiddelde:
50  
De daggemiddeldewaarde mag maximaal 35 keer per jaar overschreden worden.  
PM2,5   25   n.v.t.    

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. De regeling vereist ook een plan met maatregelen om een goede luchtkwaliteit te bewerkstelligen in geval van overschrijding.

Niet in betekenende mate

Getoetst moet worden of de situatie met betrekking tot de luchtkwaliteit voldoet aan het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (het Besluit NIBM).

Het luchtkwaliteitsonderzoek is meegenomen in het Akoestisch onderzoek (zie Bijlage 2 bij deze Toelichting). De volgende paragraaf (paragraaf 3 Luchtkwaliteit) is daarin opgenomen:

"Luchtkwaliteit: Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet naast geluid ook gekeken worden naar de effecten op de luchtkwaliteit. Het gaat dan om de bijdrage van het project aan de concentratie fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Een project wordt geacht "Niet in betekenende mate" (NIBM) bij te dragen aan de luchtkwaliteit als de toename 1.2 µg/m3 of minder is, en indien het project voldoet aan het Besluit gevoelige bestemmingen. Omdat het in veel gevallen gaat om woningbouwlocaties heeft het bevoegd gezag grenzen vastgesteld waarbinnen een project NIBM is. Voor woningbouwprojecten ligt de grens bij 1.500 woningen en 1 ontsluitingsweg en bij 3.000 woningen en minimaal twee ontsluitingswegen. Het voorliggende plan betreft 73 woningen en 2 ontsluitingswegen, waarmee het plan met zekerheid NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit."

Onderzoek luchtkwaliteit / Conclusie

Uit de toetsing aan het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), het Besluit NIBM, blijkt dat het project De Driesprong voldoet aan het genoemde Besluit NIBM. Om die reden is er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de luchtkwaliteit en is de luchtkwaliteit geen belemmering om medewerking aan het project te verlenen.

4.8 Milieuaspecten bedrijven in de omgeving (zonering en hinder)

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand wordt afgeweken dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en milieugevoelige functies dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft de bestemmingen 'Bos', 'Dienstverlening', 'Groen', 'Verkeer', en 'Wonen'. De genoemde milieuzoneringen zijn vooral aan de orde bij bedrijfsbestemmingen en dat veelal in relatie tot woonbestemmingen. Dergelijke bedrijfsbestemmingen komen in het onderhavige plan niet voor - behalve in beperkte mate binnen de bestemming 'Dienstverlening'. Wel dient de verkeersbestemming zodanig te worden gekozen dat voldaan wordt aan de wetgeving met betrekking tot het geluid en de luchtkwaliteit.

Buiten het plangebied is in de onmiddellijke omgeving van het plangebied één bedrijf gelegen, naast het perceel Hamburgerweg 193, namelijk het garagebedrijf Auto Bronkhorst, Hamburgerweg 183. Dit is volgens de VNG brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (laatste editie, 2009) een milieucategorie 2 bedrijf, met, vanwege de geluidsaspecten, een maximale zonering van 30 meter.

Vanwege de geluidsaspecten met betrekking tot het bedrijf Auto Bronkhorst is er besloten om in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen van het bouwen van een 'geluidsscherm' tussen het bedrijf en de nieuwe woningbouwlocatie. Voor de woningbouw op het naastgelegen perceel is een "voorwaardelijke verplichting" met betrekking tot dit geluidscherm en geluidhinder vanwege het garagebedrijf Auto Bronkhorst opgenomen. [Nader onderzoek moet plaatsvinden naar de exacte aard van het bedrijf Auto Bronkhorst en naar de aan te houden afstand tot de nieuwe geplande woningen].

Conclusie

Besloten is om, vanwege met name de geluidsaspecten met betrekking tot het bedrijf Auto Bronkhorst, in het bestemmingsplan de mogelijkheid op te nemen van het bouwen van een 'geluidsscherm' tussen het bedrijf en de nieuwe woningbouwlocatie.

Er dient nader onderzoek plaats te vinden naar de exacte aard van het bedrijf Auto Bronkhorst en naar de aan te houden afstand tot de nieuwe geplande woningen. Geluidsberekeningen naar de locatie Auto Bronkhorst vanwege het bouwen worden gemaakt voordat de woningen worden gebouwd. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de Regels en op de Verbeelding van het bestemmingsplan.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Beleidskader externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria, zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is in het Bevb vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In mei 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

4.9.2 Onderzoek externe veiligheid

Door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel is advies uitgebracht met betrekking tot de externe veiligheidsaspecten en de Omgevingsdienst heeft een voorstel gedaan voor de Paragraaf externe veiligheid voor de Toelichting van het onderhavige bestemmingsplan, zie Memo Omgevingsdienst d.d. 22 december 2016 met kenmerk DOS 2016 (Bijlage 14 bij deze Toelichting). (Dit memo was reeds als concept d.d. 17 november 2016 aan de Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland gezonden). Het voorstel, zoals dat in het memo is verwoord, is in deze Toelichting overgenomen.

De onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0006.png"

Afbeelding 4.9A Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen relevante stationaire risicobronnen aanwezig.

Mobiele risicobronnen

Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie is één mobiele risicobron gelegen, te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort. Uit de regeling Basisnet danwel berekening valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle - Amersfoort geen belemmering ten aanzien van het plangebied vormt. Tevens is het plangebied buiten het Plasbrandaandachtsgebied (PAG) gelegen.

Groepsrisico

Het groepsrisico ten aanzien van de spoorlijn is doorgerekend. Het groepsrisico ten gevolge van de spoorlijn nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Uit de risicoberekening blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt door de komst van 75 woningen (180 personen) (uiteindelijk worden met dit bestemmingsplan 73 woningen toegestaan). Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (factor 0,023).

Verantwoording groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 21-11-2016 met kenmerk 16-28728/16-047983 is dit advies ontvangen en dit advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico. Zie voor dit advies Bijlage 15 bij deze Toelichting.

Spoorlijn Zwolle - Amersfoort

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de doorgaande spoorlijn is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op deze wegen en spoorweg;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op deze wegen en spoorweg een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de notitie "VGR voor standaard externe veiligheidssituaties" blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op 21-11-2016 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.

Het groepsrisico van de spoorlijn Zwolle - Amersfoort is doorgerekend in RBMII. Het groepsrisico is lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (factor 0,023) en neemt niet toe door de komst van 75 woningen binnen plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" (in het uiteindelijke bestemmingsplan worden 73 woningen toegestaan). Conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan hierdoor worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.9.3 Advies Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Door de gemeente is op 8 november 2016 aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland advies gevraagd met betrekking tot de externe veiligheid in verband met de ontwikkeling van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". Met de brief d.d. 21 november 2016 heeft de Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (hierna kortweg genoemd VNOG) hieromtrent advies gegeven.

Allereerst schrijft de VNOG dat de ontwikkelingen passen binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Ondanks dat de ontwikkeling vanuit de vigerende wet- en regelgeving over externe veiligheid geen probleem oplevert, geeft de VNOG toch advies met het oog op de fysieke veiligheid. Dit heeft betrekking op de mogelijkheden ter bevordering van de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid. (De GHOR, als onderdeel van de VNOG, is betrokken bij het EV-advies). De adviezen van de VNOG zijn de volgende:

Bestrijdbaarheid - bluswatervoorzieningen

Het beschikbare bluswater wordt als voldoende beoordeeld. Treed in een zo vroeg mogelijk stadium in overleg met het brandweercluster Veluwe-West wanneer er wijzigingen worden doorgevoerd aan de primaire bluswatervoorzieningen.

Bestrijdbaarheid - bereikbaarheid

Treed in een zo vroeg mogelijk stadium in overleg met het brandweercluster Veluwe-West bij de verdere invulling van de infrastructuur in het plangebied. Hanteer daarbij de minimale vereisten uit de NVBR-handreiking "Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" [november 2012] en de specifieke adviezen van de GHOR.

Zelfredzaamheid

De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland d.d. 21 november 2016 sluit niet uit dat er niet-zelfredzame personen nieuwe woningen gaan betrekken. Het nieuwe woongebied bevindt zich op ongeveer 80 meter van het spoortraject Amersfoort - Zwolle. In de 'adviesbijlage' bij de brief van 21 november 2016 worden een aantal voorbeelden geschetst om de zelfredzaamheid van personen te vergroten, als zij worden blootgesteld aan gevaren die de risicobronnen met zich mee kunnen brengen.

4.9.4 Algehele conclusie externe veiligheid

Op basis van het advies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel d.d. 22 december 2016 en het Advies van de Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland d.d. 21 november 2016 kan worden geconcludeerd dat het plan voor De Driesprong past binnen de wet- en regelgeving met betrekking tot de externe veiligheid. Het bestemmingsplan is wat het aspect 'externe veiligheid' betreft uitvoerbaar.

De adviezen van de Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland omtrent de fysieke veiligheid zullen bij de planuitwerking in acht worden genomen en deze adviezen zullen aldus worden opgevolgd.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Europees beleid en Rijksbeleid

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is middels de Wet op de archeologische monumentenzorg, die met een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, d.d. 1 september 2007 in werking trad) in de Nederlandse wetgeving werd geïmplementeerd. De doelstelling van deze wet is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, waardoor aantasting van het bodemarchief wordt voorkomen.

Verder werd met de genoemde aanpassing van de wet bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planontwikkeling rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders zelf archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.

Wet op de archeologische monumentenzorg / Monumentenwet 1988

De genoemde Wet op de archeologische monumentenzorg (als onderdeel opgenomen in de Monumentenwet) legt de zorgplicht voor het archeologische erfgoed bij de gemeenten. De wet bepaalt, dat archeologie binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de wetgeving is als volgt:

  • het Rijk is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten.
  • de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente, en de provincie kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen.
  • het inbedden van archeologie in ruimtelijke projecten.
  • het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem.
  • verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring.
  • de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.

De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie veel beleidsruimte om belangenafwegingen te maken.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt onder andere de Monumentenwet 1988 (deels met een overgangstermijn tot de nieuwe Omgevingswet) en de Wet tot behoud van Cultuurbezit.

4.10.2 Gemeentelijke Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg

De gemeente Ermelo heeft in 2009 de Beleidsnota Archeologische Monumentenzorg opgesteld. In deze beleidsnota werd het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologische bestel. De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van de kaart behorende bij de genoemde beleidsnota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0007.png"

Afbeelding 4.10A Uitsnede archeologische beleidskaart van de gemeente Ermelo

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0008.png"

Afbeelding 4.10B Legenda bij de archeologische beleidskaart van de gemeente Ermelo

4.10.3 Archeologie en het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo"

Het plangebied voor het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" heeft volgens de beleidskaart, waarvan in de voorgaande Paragraaf een uitsnede is weergegeven, een hoge archeologische verwachting. In verband daarmee heeft de gemeente door de Regioarcheoloog van de Regio Noord-Veluwe (M.H. Wispelwey) onderzoek laten verrichten naar de archeologische waarden in het plangebied. De uitkomsten van dit onderzoek zijn de volgende.

Er is door de Regioarcheoloog van de Regio Noord Veluwe (RNV) op vrijdag 4 maart 2016 een booronderzoek uitgevoerd op de planlocatie van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". Met behulp van een Edelmanboor (diameter 7 cm) is er een viertal boringen gezet. Doel van dit onderzoek was om vast te stellen hoe de bodemopbouw er uitzag en of er derhalve kans is op het aantreffen van archeologische waarden.

In geen van de boringen is een ongeroerde bodemopbouw geconstateerd. De bovengrond was in alle boringen tot een diepte variërend tussen de 1,2 en 1,5 meter beneden maaiveld geroerd. De kans op het aantreffen van archeologische waarden is daardoor nihil.

Vanwege de genoemde uitkomsten van het genoemde onderzoek kan het project De Driesprong worden uitgevoerd zonder aanvullend onderzoek naar de archeologische waarden te doen uitvoeren.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie H', zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan "Kom Ermelo" kan daardoor vervallen en is niet meer op de bestemmingsplankaart (de verbeelding) opgenomen.

Conclusie archeologie

Door de Regioarcheoloog is onderzoek gedaan in het plangebied (zie het verslag hiervan hierboven). In geen van de boringen is een ongeroerd bodem opbouw geconstateerd. De bovengrond was in alle boringen tot een diepte variërend tussen de 1,2 en 1,5 meter beneden maaiveld geroerd. De kans op het aantreffen van archeologische waarden is daardoor nihil.

Voor wat betreft het onderdeel archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". Overeenkomstig het advies van de Regioarcheoloog is er niet opnieuw een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' op de bestemmingsplankaart (de verbeelding opgenomen.

Voor het Rapport van de Regioarcheoloog d.d. 11 oktober 2016 (nr. 182406), zie Bijlage 3 bij deze Toelichting.

4.10.4 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Wel is er een gemeentelijk monument aanwezig binnen het plangebied, namelijk het pand Hamburgerweg 193, een voormalige dakpannenfabriek. Dit pand heeft in dit nieuwe bestemmingsplan de bestemming 'Dienstverlening' gekregen, en niet bijvoorbeeld 'Wonen'. De reden hiervoor is dat er daardoor de mogelijkheid wordt bevorderd om dit pand een zodanige functie te geven dat het pand behouden kan blijven. De contouren van bouwvlak van het pand zijn strak om het gebouw gelegd.

Het gemeentelijke monument is als zodanig aangewezen volgens de redengevende beschrijving d.d. 15 mei 1996.

Conclusie cultuurhistorie

Voor wat betreft de cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo".

Voor de onderbouwing van de aanwijzing van het gemeentelijk monument Hamburgerweg 193 zie de "Redengevende beschrijving" d.d. 15 mei 1996, zie Bijlage 1 bij deze Toelichting.

4.11 Mileueffectrapportage / M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Milieueffctrapportage en het project De Driesprong

In deze Paragraaf is beoordeeld of bij het onderhavige bestemmingsplan een milieueffectrapportage (m.e.r.) moet worden uitgevoerd of dat er een formele m.e.r.-beoordeling moet worden verricht.

Volgens lid D11.2 van de Bijlage bij het “Besluit milieueffectrapportage” dient er voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen een m.e.r.-beoordelingsrapport te worden opgesteld (of in het geval van een kaderstellend plan een milieueffectrapport moet worden opgesteld), in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Met het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" is van bovenstaande gevallen geen sprake. Met het project voor de bouw van 73 woningen worden de criteria van lid D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage niet gehaald, zodat een m.e.r-beoordeling in principe niet aan de orde is voor het onderhavige project.

Indien bij een plan sprake is van (tenminste) één van de gevallen benoemd in lid D 11.2 is er een m.e.r-beoordelingsplicht op basis van het Besluit milieueffectrapportage. Met het onderhavige bestemmingsplan is geen sprake van de gevallen, zoals genoemd in het Besluit milieueffectrapportage, zodat een formele m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

Indien voor een plan of project bedoeld in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, zoals een stedelijk ontwikkelingsproject, de drempelwaarde ten aanzien van de activiteit niet wordt bereikt, dan is de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. Deze beoordeling dient (in dat geval) te worden gedaan op grond van artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit milieueffectrapportage. De vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het onderhavige plan is integraal opgenomen in deze Toelichting van het bestemmingsplan. Met de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of ondanks de beperkte omvang van een plan of project (in relatie tot de drempelwaarden) er toch sprake van kan zijn belangrijke nadelige milieugevolgen/-effecten.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In deze Toelichting is reeds ingegaan op de diverse milieuaspecten. Daarmee is in feite al inhoud gegeven aan de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Hieronder wordt per milieuaspect een conclusie gegeven.

Verkeer

Het effect op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid is vanwege de beperkte omvang van het project beperkt. Bij het onderhavige project is met betrekking tot verkeer geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg.

Geluid

Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur heeft een akoestisch onderzoek verricht in het kader van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo". (Zie Paragraaf 4.6 en voor het onderzoeksrapport Bijlage 2 bij deze Toelichting). Het onderzoek levert de informatie voor de onderbouwing ten aanzien van het milieuaspect geluid en voor een hogere waarde procedure. Het plan omvat de realisatie van in totaal 73 woningen en een planweg.

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de spoorbaan Zwolle-Amersfoort. De spoorgegevens zijn ingelezen vanuit het geluidregister spoor op de site van ProRail.

Het plan ligt verder binnen de 200 meter brede geluidzones van de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg. De Heidelaan, de Dr. van Dalelaan en de Van Strijlandweg zijn 30 km/uur wegen en met het oog op een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek. De maximum snelheid op de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg bedraagt 50 km/uur. Het wegdek bestaat bij alle wegen uit standaard DAB.

De berekende geluidbelasting vanwege het spoor voldoet op alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde.

Op 56 van de 73 woningen voldoet de geluidbelasting aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. Op 17 woningen zijn hogere waarden berekend, variërend van 49 tot 59 dB.

De enig realistische bron- of overdrachtsmaatregel is mogelijk het aanbrengen van stil asfalt op de Hamburgerweg. De verwachting is echter dat dit niet voldoende zal helpen vanwege de relatief lage rijsnelheden ter plaatse en een vrij hoog aandeel vrachtverkeer. Het motorgeluid is dan meer bepalend dan de bijdrage van de banden.

De beoogde woningen direct langs de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg vervullen een afschermende functie voor de achterliggende woningen.

Alle woningen hebben een geluidluwe gevel en buitenruimte. Bij de woningindeling is vrij eenvoudig rekening te houden met het geluidaspect door situering van minimaal 3 geluidgevoelige ruimten aan de geluidluwe zijde.

Voor alle woningen geldt dat moet worden voldaan aan de eisen voor geluidwering uit het Bouwbesluit. In dit geval betreft het een karakteristieke geluidwering variërend van GA;K =21-31 dB voor de woningen met een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarden zoals weergegeven in de tabel 4 van het rapport van adviesbureau Groenewold en Ga;k =20 dB voor de overige woningen.

Er dienen volgens het rapport voor 17 woningen hogere (grens)waarden te worden vastgesteld. De hogere (grens)waarden zijn aangegeven in tabel 4 van het rapport van adviesbureau Groenewold.

Luchtkwaliteit

Bij het onderhavige project is met betrekking tot luchtkwaliteit geen sprake van een belangrijk nadelig milieugevolg. Het effect op de luchtkwaliteit is gering.

Bodem

Er is - na het uitvoeren van maatregelen / sanering van het perceel Hamburgerweg 193 - geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. De bodemkwaliteit in het onderhavige projectgebied is voldoende geschikt voor een woonfunctie in het gebied.

Water

Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het onderhavige project heeft een beperkte invloed op de waterhuishoudingsituatie.

Externe veiligheid

Externe veiligheidsrisico's zijn niet of nauwelijks aan de orde. De kans op belangrijke nadelige milieugevolgen is nihil.

Ecologie (Flora & Fauna)

Er is bij het onderhavige project, mits er invulling wordt gegeven aan de zorgplicht, geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het projectgebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden.

Conclusie

Aangezien het onderhavige project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen leidt, of de toekomstige bewoners geen belangrijke nadelige milieugevolgen ondervinden, is het niet nodig een m.e.r.-procedure te voeren en/of een milieueffectrapport (MER) op te stellen.

 

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Ontwikkelingen volgens het nieuwe plan De Driesprong

Het belangrijkste doel van het plan De Driesprong: Woningbouw

Het belangrijkste doel dat met de ontwikkeling van het plan De Driesprong wordt nagestreefd is de realisering van woningbouw in een gebied dat voorheen een maatschappelijke bestemming had en waar de school De Driesprong aanwezig was, en waar verder een aantal bedrijven aanwezig waren. De betreffende school en de meeste bedrijfsgebouwen zijn reeds gesloopt. De bouw van nieuwe woningen in het gebied betreft een zeer positieve herontwikkeling van het onderhavige gebied.

5.2 Ruimtelijke structuur

In de onderstaande Afbeelding worden de verschillende deelgebieden binnen het plangebied De Driesprong weergegeven volgens het Beeldkwaliteitplan "De Driesprong te Ermelo" (d.d. 6 september 2017), zie Bijlage 16 bij deze Toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPdedriesprong-0401_0009.png"

Afbeelding 5.2A Ruimtelijke Structuur van het plan De Driesprong volgens het Beeldkwaliteitplan "De Driesprong te Ermelo" d.d. 6 september 2017 [De op de tekening aangegeven aantallen woningen, en de plaats van de woningen, zijn facultatief weergegeven]

Gebiedsindeling (drie verschillende buurtjes)

Er worden drie verschillende buurtjes gerealiseerd met per buurtje een afwijkende architectuurstijl (op de locaties Oor, Van Beek, en School). Dit zal volgens het Beeldkwaliteitplan "De Driesprong te Ermelo" d.d. 6 september 2017 worden bereikt door per buurtje een herkenbare (subtiel afwijkende) architectuurstijl voor te schrijven. Samenhang tussen de buurtjes wordt als volgt bereikt:

  • De drie buurtjes worden met hetzelfde kleurpakket uitgevoerd, in de (rood-)bruine tinten. Dit zorgt voor rust in het gebied. Uitzonderingen zijn toegestaan om elk buurtje bijzonder te maken.
  • De woningen bij de locatie School direct ten oosten van de Van Emsthof moeten passen bij de architectuur en het kleur- en materiaalpalet van de Van Emsthof woningen (licht-blauw / grijs, hout toegepast).
  • Hoewel de woningen langs de ontsluitingsweg deel uitmaken van verschillende buurtjes, zijn ze duidelijk familie van elkaar. De eis is kwalitatief hoogwaardige woningen te realiseren die de verschillende architectuurstijlen verbinden. Deze verbijzondering kan worden ingevuld door bijvoorbeeld alle woningen te voorzien van een erker.
  • Ook de woningen ten noorden en ten zuiden van het bos zijn familie van elkaar. Elke rij is voorzien van een dwarskap om een speels beeld te krijgen. Daken met een groot de dakrichting is dwars t.o.v. de rooilijn en de daken hebben een groot overstek.

Sociale huurwoningen

Voor het gehele gebied met de bestemming 'Wonen' in het plangebied wordt gestreefd naar tussen de 20% en 40% aan sociale huurwoningen van het totaal aan te realiseren woningen in het plangebied.

Woningen gepland in het gebied dat de 'locatie Van Beek' wordt genoemd (het noordwestelijke deel van het plangebied).

Voor de het buurtje 'locatie Van Beek' (het noordwestelijke deel van het plangebied) zijn 33 woningen gepland, waarvan er 27 zijn toegestaan in noordelijk deel van deze locatie, en 6 woningen in het zuidelijke deel van deze locatie.

De woningen worden globaal verdeeld in de categorieën goedkoop / middelduur / duur in de verhouding 1/3 / 1/3 / 1/3.

Woningen gepland in het gebied dat de 'locatie Oor' wordt genoemd (het noordoostelijke deel van het plangebied).

Voor het buurtje 'locatie Oor' (het noordoostelijke deel van het plangebied ) zijn 11 woningen gepland.

De woningen worden globaal verdeeld in de categorieën goedkoop / middelduur / duur in de verhouding 1/3 / 1/3 / 1/3.

Woningen gepland in het gebied dat de 'locatie school' wordt genoemd (het zuidelijke deel van het plangebied).

Voor het buurtje 'locatie school' (het zuidelijke deel van het plangebied) zijn in vijf bouwvlakken / differentiatievlakken 4 + 5 + 3 + 15 + 2 = 29 woningen gepland.

De woningen worden globaal verdeeld in de categorieën goedkoop / middelduur / duur in de verhouding 1/3 / 1/3 / 1/3.

Totaal aantal woningen gepland in het bestemmingsplangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo".

In het onderhavige bestemmingsplan zijn in totaal maximaal 73 woningen gepland.

De woningen worden globaal verdeeld in de categorieën goedkoop / middelduur / duur in de verhouding 1/3 / 1/3 / 1/3.

Verkeer en Wegen

Het plan wordt met een nieuwe weg, die onderdeel uitmaakt van het nieuwe plan, ontsloten op zowel de Hamburgerweg aan de noordzijde en op de Oude Telgterweg aan de zuidzijde. Deze nieuwe weg wordt ook aangesloten op de Van Emsthof. Het verkeer vanuit De Driesprong wordt derhalve aan twee zijden ontsloten. Het verkeer wordt ontsloten via de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg, waarbij (gezien de ligging) geen doorgaand verkeer gebruik zal maken van deze weg.

Volgens het Beeldkwaliteitplan d.d. 6 september 2017 is ter hoogte van de Van Strijlandweg en de Oude Telgterweg het profiel van de weg 9,5 meter breed. Dit is ruim genoeg om een rijbaan, voetpad, en langsparkeerplaatsen met uitstapstrook te realiseren.

Ter hoogte van het bos vervalt de langsparkeerstrook waardoor de boszoom wordt gespaard. Het profiel is hier 7,7 meter breed.

De straten worden ingericht als 30 km/uur gebied, met een minimaal hoogteverschil tussen rijbaan en voetpad.

De parkeerhoven zullen als erf worden ingericht.

De straten bestaan uit elementen verharding.

Langs de ontsluitingsweg mag alleen aan de oostzijde worden geparkeerd.

Parkeren

Voor de ontwikkelingen die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden de parkeernormen toegepast volgens de regels van het onderhavige bestemmingsplan. De parkeernormen zijn geregeld in artikel 13, lid 13.2 van de Regels, waarbij wordt verwezen naar de parkeernormen volgens de Nota Parkeernormen" (vastgesteld d.d. 8 juni 2017) en naar het "bestemmingsplan Parkeernormen" van de gemeente Ermelo (vastgesteld d.d. 8 juni 2017).

Volgens het Beeldkwaliteitplan "De Driesprong te Ermelo" d.d. 6 september 2017 liggen, als er op eigen terrein wordt geparkeerd bijvoorbeeld bij twee-onder-éénkap woningen, deze parkeerplaatsen naast elkaar. Als de parkeerplaats achter elkaar worden geplaatst, tellen ze als één parkeerplaats.

Als er parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd, dan gebeurt dit hoofdzakelijk in parkeerhoven (achter) de woningen en aan één zijde van de nieuwe ontsluitingsweg. De parkeerhoven worden omzoomd door groene hagen.

Volgens de inrichtingskaart / plankaart behorende bij het Beeldkwaliteitplan, en waarop de benodigde parkeerplaatsen, zijn ingetekend kan 'het parkeren' binnen het plangebied overeenkomstig de parkeernormen worden opgelost.

Voetpaden

Achter de woningen van de Heidelaan, grenzend aan het plangebied, wordt een achterpad gemaakt dat ook uitkomt bij het bos.

De exacte ligging op de tekening van de achterpaden voor de ontsluiting van de tuinen van de bestaaande en de nieuwe woningen zal nader worden bepaald.

De huidige uitweg van de Van Emsthof op de Oude Telgterweg wordt als voetpad ingericht.

Het bos is van alle zijden toegankelijk via paden.

Langs de ontsluitingsweg komt aan één zijde van de straat een doorlopend voetpad.

 

5.3 Functionele structuur

De ontsluiting vindt plaats door middel van de aanleg van een nieuwe weg tussen de Hamburgerweg en de Oude Telgterweg. Deze weg wordt ook aangesloten op Van Emsthof.

In het middelste deel van het plangebied zal het bestaande bos grotendeels blijven behouden. Het deel van het bos dat behouden blijft, zal als 'Bos' worden bestemd.

Enkele delen van het gebied met een waardevolle beplanting (houtwallen) en waardevolle bomen zullen worden bestemd met de bestemmingen 'Groen', met waar nodig de aanduiding 'houtwal', en met waar nodig de aanduiding 'beeldbepalende boom'. Deze laatst genoemde aanduidingen zijn - waar nodig - ook binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen. Hierdoor zal deze waardevolle beplanting (houtwallen) en zullen deze waardevolle en beeldbepalende bomen behouden blijven.

In het noordelijke deel van het plangebied bevindt zich een gebouw van een voormalige dakpannenfabriek. Dit gebouw is een gemeentelijk monument, en de gemeente wenst mede daarom dat dit gebouw behouden blijft. Om die reden krijgt dit perceel en dit gebouw een bestemming 'Dienstverlening'. In deze bestemming zullen de volgende functies mogelijk worden gemaakt, namelijk:

  • dienstverlening;
  • bedrijf met categorie 1;
  • kantoren;
  • maatschappelijk.

Verder is in de regels van deze bestemming 'Dienstverlening' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming 'Wonen' onder voorwaarden kan worden toegevoegd, naast de bestemming 'Dienstverlening'; de bestemming 'Bedrijf t/m categorie 2'; de bestemming 'Kantoren'; en de bestemming 'Maatschappelijk'.

5.4 Welstand - Beeldkwaliteitsplan

Het welstandsbeleid van de gemeente Ermelo is verwoord in de nieuwe gemeentelijke welstandsnota "Nota Omgevingskwaliteit" (januari 2016), vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2015. Aanvragen omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen dienen op grond van de Wabo aan deze welstandsnota te worden getoetst.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" is het Beeldkwaliteitplan (BKP) "De Driesprong te Ermelo" (BDP. d.d. 6 september 2017) opgesteld, zie ook Bijlage 16 bij deze Toelichting. Dit BKP zal nog door de gemeenteraad worden vastgesteld (in de loop van het jaar 2017). Omgevingsvergunningen worden aan de welstandsnota "Nota Omgevingskwaliteit" en aan het Beeldkwaliteitsplan (BKP) "De Driesprong te Ermelo'' getoetst.

5.5 Bomen Effect Analyse

Door het bureau tree-o-logic is een Bomen Effect Analyse opgesteld (d.d. 21 juli 2017), zie Bijlage 17 bij deze Toelichting.

Mede op basis van deze Bomen Effect Analyse is vastgesteld welke bomen behouden blijven in het plangebied en welke niet. Verder is op basis van deze Bomen Effect Analyse bepaald welke bomen als beeldbepalende bomen op de verbeelding (bestemmingsplankaart) van het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Algemeen

6.1.1 Planopzet

Het voorliggende bestemmingsplan is een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012). Daarin zijn de regels voor een belangrijk deel gestandariseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en indien noodzakelijk een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, en tot slot volgen eventuele wijzigingsbevoegdheden en/of uitwerkingsplichten.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig de SVBP 2012 gedigitaliseerd opgesteld. Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. De papieren verbeelding bestaat uit één kaartblad met een schaal van 1:1000. Deze verbeelding is ook gemaakt conform de PRABPK 2012 (Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart).

6.1.2 Achtergronden bij de systematiek van het bestemmingsplan

In dit Hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen, en wordt een algemene toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan, die wordt gegeven met de Regels en de Verbeelding tezamen.

Op de Verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Naast deze (enkel-)bestemmingen kan er ook een dubbelbestemming worden gegeven; dit betreft een bestemming die als het ware over de enkelbestemmingen heen zal worden gelegd (vandaar de naam dubbelbestemming). Een dubbelbestemming komt niet voor in het onderhavige bestemmingsplan.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen juridische betekenis indien in de Regels aan de desbetreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Het kunnen aanduidingen zijn die nadere aanwijzingen geven over de toegestane functies, over maten of over de soort bebouwing.

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen hierbij centraal staan. Dit zijn:

  • 1. goede ruimtelijke ordening;
  • 2. uitvoerbaarheid.

Als een bestemmingsplan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de belangrijkste vereisten volgens de wet.

Via een bestemmingsplan worden bestemmingen aan gronden gegeven waarmee bepaalde functies worden toegestaan. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe: toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de bestemming en de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het 'bouwen') en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • 1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen); en een bestemmingsplan kan daarnaast regels geven voor:
  • 2. het bebouwen van de gronden;
  • 3. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet (2016), de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Ermelo, de Wet milieubeheer, de Wabo, het Bouwbesluit 2012, en de gemeentelijke Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid.

Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.

Meer informatie over de rol en betekenis van het bestemmingsplan is te vinden op de website van de gemeente en op www.rijksoverheid.nl.

6.1.3 Opbouw van het bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Dit zijn de Verbeelding, de Toelichting, en de Regels. Hierbij zijn de Verbeelding en de Regels de juridisch van belang zijnde onderdelen van het bestemmingsplan. Hieronder worden deze onderdelen van het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" nader besproken.

6.1.4 De Verbeelding (bestemmingsplankaart)

Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een GBKN-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of kortweg Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor ondermeer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven.

Op de Verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken et cetera. Via de bijhorende regels in de Planregels wordt bepaald wat hier wel en niet mag.

Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat '.gml-bestand' bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen gelden et cetera. Een afgeleide van dat .gml-bestand is bijvoorbeeld een pdf-bestand of een papieren kaart. Bij twijfel over een .pdf-bestand of een papieren versie van de plankaart geeft de .gml de juridische doorslag.

6.1.5 De Toelichting

De Toelichting wordt opgesteld op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de Toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere onderbouwing dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheer gericht). Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek naar de uitvoerbaarheid, voor zover nodig, en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Indien er bij het bestemmingsplan een milieu-effectrapport is gemaakt hoeft niet te worden ingegaan op monumentale en / of andere waarden in het plangebied, noch op de milieukwaliteit in het gebied: dat gebeurt in dat geval in het milieu-effectrapport.

Via de Toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wro (goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaarheid). Centraal in de Toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden zoals aangegeven, en waarom dit past op die locatie.

Bijlagen bij de toelichting

Bij de Toelichting zijn Bijlagen opgenomen, zoals bijvoorbeeld onderzoeksrapporten. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit de Toelichting.

Algemene beleidsdocumenten behoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als Bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten en ook de structuurvisies. Een Toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.

6.1.6 De Regels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels: In dit Hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de Regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de Regels te waarborgen. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de Regels bepaald (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels: In dit Hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Indien er dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Elk artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Direct daarna kunnen regels worden gegeven voor "nadere eisen". Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ook zijn (eventuele) stelsels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren werkzaamheden of van een werk, geen bouwwerk zijnde, opgenomen. Tot slot volgen eventuele wijzigingsbevoegdheden en/of uitwerkingsplichten. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die ook gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels: In dit Hoofdstuk zijn Regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden vóórdat op basis van de bestemmingsregels interpretaties worden gedaan. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels dat wil zeggen regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). Verder kunnen in dit Hoofdstuk algemene procedureregels zijn opgenomen. Ook de overige regels, zoals de werking van wettelijke regelingen en regelingen met betrekking tot parkeernormen kunnen de algemene regels een plaats hebben gekregen. In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen! Controleer dus, bij het toepassen van dit bestemmingsplan, altijd het Hoofdstuk Algemene regels als aanvulling op het bepaalde in Hoofdstuk 2.
  • 4. Overgangs- en slotregels: In het laatste Hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan genoemd wordt (de slotregel).

Bijlagen bij de Regels

Bij de Regels zijn Bijlagen opgenomen. Die Bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de Regels.

De Regels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, en zoals hierboven uiteengezet, ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hierna wordt ingegaan op de inhoud van de Regels per Hoofdstuk van het onderhavige bestemmingsplan.

6.2 Inleidende Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit Hoofdstuk worden begrippen verklaard die worden gebruikt in de Regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Vervolgens is in artikel 2 "Wijze van meten” bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

6.3 De bestemmingen

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In het Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen in alfabetische volgorde opgenomen. Elk artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn de bouwregels opgenomen. Daarna volgen de eventuele nadere eisen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot het bouwen / of gebruiksregels. Tot slot volgen de eventuele wijzigingsbevoegdheden en/of de uitwerkingsplichten.

Artikel 3 Bos

De gronden waarop bos aanwezig is zijn als zodanig bestemd. De gronden met de bestemming 'Bos' zijn ook bestemd voor het behoud van landschaps- en natuurwaarden. Behalve bos is ook extensieve dagrecreatie toegestaan. Tevens zijn er fiets- en voetpaden toegestaan. Verder zijn er in- en uitritten en ontsluitingsvoorzieningen toegestaan. Daarnaast zijn er speelvoorzieningen toegestaan.

Vleermuiskasten en nestkasten voor eekhoorns kunnen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Gebouwen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming. Alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan overeenkomstig de regels volgens artikel 3, lid 3.2.2.

Artikel 4 Dienstverlening

Voor het perceel en het gebouw Hamburgerweg 193 is de bestemming 'Dienstverlening' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die vallen onder de categorie 'Dienstverlening' (zie de begripsbepalingen). Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld accountants- en makelaarskantoren, schoonheidssalons, en dergelijke.

Binnen deze bestemming zijn volgens een functieaanduiding tevens bedrijven in de milieucategorie 1 volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 2 bij de Regels) toegestaan. Met afwijkingsbevoegdheden volgens de regels van artikel 4 (lid 4.4, afwijking van de bouwregels en lid 4.6, afwijking van de gebruiksregels) kan - onder voorwaarden - een bedrijf in de hogere milieucategorie 2 worden toegestaan op deze locatie. Ook kan een bedrijf worden toegestaan die niet genoemd wordt in de Bijlage 2 bij de Regels "Staat van Bedrijfsactiviteiten". Een en ander onder de voorwaarde dat dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de (volgens artikel 4, lid 4.1, onder b) op die locatie toegestane bedrijven).

Daarnaast zijn volgens functieaanduidingen kantoren, en maatschappelijke voorzieningen toegestaan op deze locatie.

Vleermuiskasten en nestkasten voor eekhoorns kunnen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Er is in artikel 4, lid 4.7, onder a, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het bevoegd gezag op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd is om het bestemmingsplan te wijzigen binnen de bestemming 'Dienstverlening' door het toevoegen van de bestemming 'Wonen' op het perceel Hamburgerweg 193. In artikel 4, lid 4.7, onder b zijn een aantal voorwaarden opgenomen waaronder de wijzigingsbevoegdheid mag worden toegepast.

Artikel 5 Groen

De bestemming Groen is van toepassing op de groenvoorzieningen in het plangebied en deze bestemming is gericht op de versterking en de bescherming van groene waarden.

In het artikel wordt verder geregeld, dat in- en uitritten ten behoeve van naastgelegen percelen uitsluitend in de bestemming 'Groen' langs de Van Strijlandweg zijn toegestaan. In de overige delen van het plangebied met de bestemming 'Groen' zijn geen in- en uitritten toegestaan.

Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Ter plaatse van de aanduiding 'pad' is binnen de bestemming 'Groen' een pad toegestaan. De aanduiding voor het pad is opgenomen ten behoeve van de aanleg en de instandhouding van een pad dat nabij de weg Van Emsthof zal worden aangelegd naar de Oude Telgterweg, en voor een pad achter de woningen Heidelaan 19 en 21.

Ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' is binnen de bestemming 'Groen' een houtwal toegestaan. Dit, ten behoeve van de instandhouding van de houtwallen die zijn gelegen binnen deze bestemming 'Groen'.

Vleermuiskasten en nestkasten voor eekhoorns kunnen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 6 Verkeer

De nieuwe weg binnen het onderhavige bestemmingsplan is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen (een weg) met maximaal 2 rijstroken. Dit laatste is van belang voor de Wet geluidhinder en voor het akoestisch onderzoek. (Overigens zal deze weg na de aanleg een 30 km/uur verkeersregime kennen).

Binnen de bestemming 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Vleermuiskasten en nestkasten voor eekhoorns kunnen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Artikel 7 Wonen

Het overgrote deel van het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan heeft de bestemming 'Wonen' gekregen. Dit kan worden gezien als de belangrijkste bestemming binnen het bestemmingsplangebied, omdat het bestemmingsplan is opgesteld voor een woningbouwontwikkeling.

Binnen deze bestemming zijn alle woningen, die met het bestemmingsplan met een directe bestemming zullen worden mogelijk gemaakt, opgenomen.

Woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak als vrijstaand, halfvrijstaand of rijenwoningen (aaneengebouwd). Binnen de regels is het maximum aantal woningen voor het gehele plangebied vastgelegd (73 woningen).

De belangrijkste bestemmingen zijn:

  • Wonen in woningen, waarbij een maximum aantal woningen zijn toegestaan overeenkomstig de aanduidingen 'maximum aantal wooneenheden', zoals aangegeven op de verbeelding.
  • De woningen die zijn bestemd volgens het artikel 7.1, onder a, kunnen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en/of 'vrijstaand' worden gebouwd, op de plaats(en) waar de aanduidingen 'aaneengebouwd', 'twee-aaneen', en 'vrijstaand', op de verbeelding zijn aangegeven.
  • 12 woningen kunnen als gestapeld worden gebouwd waar dat op de verbeelding is aangegeven.
  • Het aantal woningen dat 'aaneengebouwd' mag worden, is gelimiteerd tot het aantal dat bij de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' op de verbeelding is aangegeven. (Deze aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' limiteert zo het aantal woningen dat aaneengebouwd mag worden. Dit wordt horizontaal geteld, dus indien er woningen gestapeld worden gebouwd, tellen de woningen die boven de woningen op de begane grond worden gebouwd (gestapeld) niet mee in het maximum aantal van aaneen te bouwen woningen. Indien er bijvoorbeeld maximaal 6 woningen aaneengebouwd mogen worden volgens de verbeelding kunnen indien daar gestapelde woningen zijn toegestaan aldaar 12 gestapelde woningen worden gebouwd).

Verder is er een aan huis gebonden beroep dan wel voor een aan huis gebonden bedrijf, dat is genoemd in Bijlage 1, de "Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsmatige bedrijven aan huis", dan wel een bedrijf dat daarmee qua aard, omvang en invloed vergelijkbaar is, toegestaan.

Vleermuiskasten en nestkasten voor eekhoorns kunnen binnen deze bestemming worden gebouwd.

Voor de bijbehorende bouwwerken geldt dat er een koppeling is tussen de omvang van het perceel en de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, waarbij geldt dat op grotere percelen meer m² bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan.

Ook is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidscherm' een geluidscherm toegestaan. Met dit geluidsscherm kan de hinder vanwege het garagebedrijf / autohandelsbedrijf Auto Bronkhorst aan de Hamburgerweg 183 richting de nieuwe woningen worden beperkt.

In artikel 7, lid 7.2.7 is in verband met de geluidsoverlast van Auto Bronkhorst een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die als volgt luidt "ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' geldt, dat omgevingsvergunningen, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a, van de Wet algemene bepalingen (Wabo), voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van woningen, pas worden verleend, nadat akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar de geluidsoverlast door het garagebedrijf aan de Hamburgerweg 183, en nadat er maatregelen op grond van het genoemde akoestische onderzoek zijn genomen in de vorm van bijvoorbeeld het plaatsen van een geluidscherm op de plaats waar de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidscherm' op de verbeelding is aangegeven, danwel een andere maatregel, indien er een andere maatregel uit het akoestisch onderzoek volgt die het mogelijk maakt de gebouwen ten behoeve van woningen aldaar te bouwen."

Verder is er ter plaatse van de aanduiding 'pad' een pad toegestaan. Met betrekking tot dit pad is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 7, lid 7.5.2 die als volgt luidt:

"het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woningen op de locatie 'De Driesprong' conform de bestemming 'Wonen', binnen het (noordwestelijke) bestemmingsvlak (ook wel genoemd de locatie Van Beek), is alleen toegestaan indien een pad op de plaats waar de aanduiding 'pad' op de verbeelding is aangegeven is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Het betreffende pad behoeft echter geen doorlopend pad te zijn geheel achter de woningen aan de Heidelaan (huisnummers Heidelaan 7 t/m 17) langs, indien maar wel voldoende wordt gewaarborgd dat de bewoners aan de Heidelaan (huisnummers Heidelaan 7 t/m 17) via het pad de woonwijk 'De Driesprong' kunnen bereiken en dat zij via het pad het bos (op de plaats met de bestemming "Bos") kunnen bereiken".

Hieruit volgt, dat de woningen op deze locatie, in het noordwestelijke bestemmingsvlak niet kunnen en niet mogen worden gebruikt indien het betreffende pad niet overeenkomstig de voorwaardelijke verplichting wordt aangelegd en instandgehouden.

Ter plaatse van de aanduiding 'beeldbepalende boom' is een waardevolle en beeldbepalende boom toegestaan.

Sociale huurwoningen

In artikel 7, lid 7.2.6 is geregeld dat voor de gronden met de bestemming 'Wonen' geldt dat het aandeel van de woningen in de sociale sector (sociale huurwoningen) minimaal 20% en maximaal 40% bedraagt van het totaal aantal te bouwen woningen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan.

 

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit Hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen met een algemeen karakter, de Algemene regels. Ze gelden voor het gehele plan.

In de Algemene regels zijn regels gegeven voor een Antidubbeltelregel (artikel 8), voor de Algemene bouwregels (artikel 9), voor de Algemene gebruiksregels (artikel 10), voor de Algemene afwijkingsregels (artikel 11), voor Algemene procedureregels (artikel 12), en voor de Overige regels, artikel 13, (werking wettelijke regelingen, artikel 13, lid 13.1) en (Parkeernomen, artikel 13, lid 13.2).

6.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Het laatste Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel (artikel 14) is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is bepaald dat legaal gerealiseerde bouwwerken, die niet voldoen aan het (nieuwe) bestemmingsplan. mogen worden gehandhaafd. Ook voor strijdig gebruik van gronden en opstallen is een dergelijke overgangsregeling opgenomen.

Het tweede, tevens het laatste artikel, bevat de slotregel.

Artikel 14 Overgangsrecht

In artikel 14 is het overgangsrecht van het bestemmingsplan geregeld. Dit artikel komt overeenkom met het bepaalde in paragraaf 3.2 (artikel 3.2.1 tot en met artikel 3.2.3) van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 15 Slotregel

In de slotregel is geregeld, dat de regels van het onderhavige bestemmingsplan moeten worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo".

6.6 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft de wet- en regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het "uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden" (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.

In dit bestemmingsplan is door middel van de juridische regelingen in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De Verbeelding, de Regels en de Toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

7.2 Exploitatieplan

7.2.1 Algemeen

Voor de nieuwe ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro, zie hieronder.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro wordt aangewezen, een bouwplan voor:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte.

Hieruit volgt dat er bij het onderhavige bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" sprake is van een bouwplan ex artikel 6.2.1 Bro.

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen. De raad kan op basis van artikel 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13 eerste lid, onder c, 4° onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Dit kostenverhaal kan worden verzekerd via bijvoorbeeld een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte, of via een anterieure overeenkomst met de grondeigenaar over de ontwikkeling.

7.2.2 Exploitatieplan

Naar verwachting kan voor het grootste deel van het plangebied tot overeenstemming worden gekomen over de te verhalen kosten en over de aankoop van gronden. De mogelijkheid is echter aanwezig dat niet voor het gehele plangebied anterieure overeenkomsten kunnen worden gesloten. Om deze reden wordt er naast het onderhavige bestemmingsplan ook een exploitatieplan opgesteld. Dit exploitatieplan zal tegelijk met het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage worden gelegd. Ook na de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan en van het exploitatieplan zullen deze vastgestelde plannen tegelijk ter inzage worden gelegd.

7.3 Conclusie economische uitvoerbaarheid

Door de gemeente is een grondexploitatie opgesteld. Hieruit blijkt, in samenhang met het in de voorgaande Paragraaf genoemde Grondexploitatieplan, dan wel met de nog te sluiten anterieure overeenkomsten, dat het bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo" economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg

Gezien de aard van het bestemmingsplan - in hoofdzaak een plan dat woningbouw mogelijk maakt - hetgeen past in het provinciale en regionale beleid - is besloten om geen officieel vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro te voeren.

8.2 Inspraak

Voor dit bestemmingsplan zal geen inspraakprocedure op grond van de gemeentelijke Inspraakverordening worden gehouden. De wettelijke zienswijzenprocedure op grond van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt voldoende geacht voor dit bestemmingsplan "De Driesprong Ermelo".

Van belang hierbij is ook, dat er in ruime mate overleg met belanghebbenden binnen het plangebied en in de omgeving daarvan is gevoerd voordat het bestemmingsplan als ontwerpbestemmingsplan ter inzage zal worden gelegd.

8.3 Ontwerpbestemmingsplan en Zienswijzenprocedure

8.3.1 Procedure ontwerpbestemmingsplan

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht [Awb]) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zal in de Nederlandsche Staatscourant (digitale versie) worden geplaatst. Tevens zal de kennisgeving in het plaatselijke blad worden geplaatst. Daarnaast wordt de kennisgeving geplaatst op de website van de gemeente Ermelo.

Het ontwerpbesluit en het ontwerp-bestemmingsplan zullen vervolgens 6 weken ter inzage worden gelegd. Binnen de genoemde termijn wordt 'een ieder' in de gelegenheid gesteld om een zienswijze met betrekking tot het bestemmingsplan in te dienen.

De kennisgeving en het ontwerp-bestemmingsplan zullen ook op digitale wijze worden gepubliceerd. Dit zal gebeuren op de gemeentelijke website en ook op www.ruimtelijkeplannen.nl.

8.3.2 Zienswijzenprocedure

Het bestemmingsplan heeft volgens de procedure van het ontwerpbestemmingsplan ex artikel 3.8 Wro en Afdeling 3.4 Awb zes weken ter inzage gelegen voor de zogenoemde zienswijzenprocedure in de periode van 27 april 2017 tot en met 7 juni 2017. Binnen deze termijn zijn 11 zienswijzen binnengekomen bij de gemeente.

Naar aanleiding van de binnengekomen zienswijzen is het bestemmingsplan (de Verbeelding, de Regels en de Toelichting) aangepast. Zie hiervoor de "Nota beoordeling zienswijzen Bestemmingsplan de Driesprong".

8.4 Ambtshalve aanpassingen

Niet van toepassing.

8.5 Vaststelling van het bestemmingsplan

Na de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd (fysiek en digitaal) voor de beroepstermijn.

Bijlagen bij Toelichting