direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, vijfde herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0214.BUIBP20140020-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, vijfde herziening' met indentificatienummer NL.IMRO.0214.BUIBP20140020-vg01 van de gemeente Buren.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden nevenactiviteiten:

consumentenverzorgende, dienstverlenende en ambachtelijke activiteiten, die in de tot een woning behorende gebouwen worden uitgeoefend, alsmede galeries, vrijwel uitsluitend door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.6 aan huis gebonden bedrijf:

Het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft door de gebruik(st)er van de woning.

1.7 aan huis gebonden beroep:

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, maatschappelijk juridisch administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.10 agrarisch hulpgebouw:

een bij een agrarisch bedrijf behorend agrarisch bedrijfsgebouw dat is gesitueerd buiten een bouwvlak en dat bijvoorbeeld dient voor het melken van vee, voor de opslag van goederen en materieel en/of ter beschutting tegen weersinvloeden.

1.11 agrarisch verwant bedrijf:

een niet-agrarisch, doch aan de agrarische productie verwant bedrijf dat zich richt op het leveren van diensten en goederen aan agrarische bedrijven, zoals een agrarisch loonwerkbedrijf, een landbouwmechanisatiebedrijf, een reparatie- en/of verhuurbedrijf van agrarische machines, een bedrijf voor landschapsbeheer, een veehandelaarsbedrijf, een groothandel in agrarische gewassen, een foerageerbedrijf, een KI-station, een dierenkliniek voor grootvee, een zorgboerderij en daarmee gelijk te stellen andere bedrijfsvormen.

1.12 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van het in dat gebied voorkomende bodemarchief.

1.14 bebouwd oppervlak:

het totaal van de oppervlakken van bouwwerken voor zover deze een grotere bouwhoogte hebben dan 1,2 m.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het met een aanduiding aangegeven gebied, dat ten hoogste tot het bebouwd oppervlak mag behoren.

1.17 bed en breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf.

1.18 bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.21 bestaand:

bij bouwwerken:
bouwwerken die:

  • a. op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan legaal bestonden of in uitvoering waren, of;
  • b. gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

bij gebruik:

gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, legaal bestond.

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak.

1.24 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Indien en voor zover twee bouwpercelen middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een open bed-ondergrond met drainage.

1.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk, een werk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk, dat werk of dat gebied.

1.32 dagrecreatie:

verblijf buiten de woning voor recreatieve doeleinden zonder dat er een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

1.33 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.35 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.36 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.37 extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor niet gemotoriseerde dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen en dergelijke.

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 glastuinbouw:

een vorm van niet-grondgebonden agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten, door middel van het telen van gewassen, plaatsvindt in kassen en/of in permanente kunststoftunnels.

1.40 groensingel:

lijnvormige bos- en/of struikvegetatie als begrenzing;

1.41 grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het desbetreffende agrarisch bedrijf. Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten.

1.42 halfvrijstaande woning:

een twee-onder-één-kap-woning.

1.43 hergebruik:

een ander gebruik dan het bestaande gebruik, waarbij het bestaande gebruik verdwijnt.

1.44 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.

1.45 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, niet zijnde een discotheek/bardancing/nachtclub of pension/hotel, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verkocht, waaronder begrepen een restaurant, een cafetaria/snackbar/ijssalon en een theetuin.

1.46 hoofdverblijf:

een gebouw of een deel van een gebouw dat:

òf door eenzelfde persoon of huishouden gebruikt wordt als woonruimte op een wijze die, ingevolge het bepaalde in artikel 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, noopt tot inschrijving van de bewoner(s) in de basisadministratie van de gemeente waarin dat gebouw is gelegen; hiervan is sprake indien er naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in het gebouw wordt verbleven;

òf indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres is waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; met dien verstande dat van een gebruik als hoofdverblijf voorts wordt geacht sprake te zijn wanneer buiten het zomerseizoen (dat loopt van 1 mei tot 1 oktober) in een kalenderjaar ter plaatse meer dan 70 maal nachtverblijf wordt gehouden en door betrokkene niet aannemelijk is of kan worden gemaakt, dat elders over een hoofdverblijf kan worden beschikt.

1.47 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met uitzondering van grondgebonden melkveehouderijen.

1.48 kantoor:

een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.49 kantoor- en praktijkruimte:

een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, (para)medische, sociaalwetenschappelijke, juridische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en andere hiermede vergelijkbare beroepen, door de bewoner(s) van de desbetreffende woning.

1.50 kampeermiddel:

een al dan niet als bouwwerk aan te merken tent, tentwagen, kampeerauto, trekkershut, (sta) caravan of hiermee gelijk te stellen onderkomen, dat bestemd is voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.51 karakteristiek gebouw:

een gebouw dat wegens zijn verschijningsvorm of zijn cultuurhistorische betekenis van zodanig belang is voor het karakter van het desbetreffende deel van het plangebied, dat dit belang de toepassing van bijzondere voorschriften ten aanzien van de bouwmogelijkheden rechtvaardigt.

1.52 kas:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steun constructie en een afdichting van glas, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.53 kunststoftunnel:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.54 kleinschalig kamperen:

een vorm van kamperen waarbij maximaal 25 kampeermiddelen voor een korte periode en uitsluitend tussen 15 maart en 31 oktober zijn toegestaan.

1.55 landgoed:

een onroerende zaak, waarop bossen, landschappelijke beplanting, terreinen met natuurwaarde en/of waterpartijen, zijn gelegen rond een woon- en/of kantoorgebouw.

1.56 landgoedwinkel:

een verkooppunt op/van een landgoed waar voornamelijk producten van het eigen landgoed of streekeigen agrarische producten, eventueel voor gebruik ter plaatse, worden verkocht.

1.57 landschappelijke beplanting:

opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.

1.58 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde bepaald wordt door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.59 loonwerkbedrijf:

een niet-agrarisch, doch agrarisch verwant bedrijf, dat in opdracht van anderen werkzaamheden verricht ten behoeve van de agrarische productie en/of het beheer en onderhoud van het landschap.

1.60 maatschappelijke voorzieningen / dienstverlening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen/dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.

1.61 mantelzorg:

het bieden van zorg aan huis aan iemand die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten bedrijfsmatig of organisatorisch verband.

1.62 molen:

bouwwerk bestemd en geschikt voor het benutten van windkracht.

1.63 monument:

een bouwwerk of een werk dat van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap of zijn cultuurhistorische waarde en dat als zodanig is opgenomen in de lijst van beschermde monumenten van rijk of gemeente, waardoor op het desbetreffende bouwwerk of werk de Monumentenwet, respectievelijk de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is.

1.64 natuurkampeerterrein:

een kampeerterrein, geopend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, dat zich kenmerkt door eenvoud, rust en mooie ligging in de natuur.

1.65 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de hydrologie en door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk, als in onderlinge samenhang.

1.66 nevenactiviteit:

een ander gebruik naast het bestaande gebruik, maar daaraan ondergeschikt en waarbij het bestaande gebruik volwaardig blijft bestaan.

1.67 niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet-zijnde een agrarisch bedrijf, zoals dit bedrijf in de regels nader is benoemd.

1.68 niet-grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

1.69 niet-permanente teeltondersteunende voorziening:

een kunststoftunnel of overkapping waarbij de afdichting of afdekking per jaar niet langer dan 5 maanden aaneengesloten is aangebracht.

1.70 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

1.71 open erf:

het deel van een bouwperceel, waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.

1.72 overkapping:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdekking van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.73 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrij-activiteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.74 perceelsgrens:

de scheiding tussen percelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

1.75 permanente bewoning c.q. gebruik als hoofdverblijf:

gebruik van een gebouw door eenzelfde persoon of eenzelfde huishouden op een wijze die ingevolge het bepaalde in de artikelen 24 tot en met 31 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noopt tot inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Buren. Hiervan is sprake indien er naar redelijke verwachting gedurende een half jaar tenminste twee derde van de tijd in het recreatieverblijf wordt verbleven.

1.76 plattelandswoning:

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden en die wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting op grond van artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de toepassing van die wet.

1.77 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.78 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.79 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomaat, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.80 stacaravan:

een aanhangwagen, zonder uitgebreide aanpassingen als één geheel verrijdbaar, die kan dienen als recreatief onderkomen, daaronder overnachting begrepen, met een lengte van meer dan 8 m en/of een breedte van meer dan 2,5 m, dan wel een ander, zonder uitgebreide aanpassingen als één geheel verrijdbaar, kampeermiddel, dat niet is of kan worden uitgerust om als aanhangwagen achter een motorvoertuig over de openbare weg te worden voortbewogen.

1.81 standplaats:

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.82 vollegrondsteeltbedrijf:

agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.83 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op lange termijn in voldoende mate verzekerd is.

1.84 voorgevel:

de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.

1.85 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.86 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, niet zijnde een woonwagen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.87 woning/woningeenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.88 woongebouw:

een gebouw waarin meerdere wooneenheden aanwezig zijn met een gemeenschappelijke entree.

1.89 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de bouwperceelgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.8 peil
  • a. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang of voorgevel zich bevindt binnen een maximale afstand van 5 meter tot de rand van de weg (inclusief stoep), geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. Als aan een dijk wordt gebouwd en indien de voorgevel van een bouwwerk binnen een afstand van maximaal 5 meter uit de grens van de weg (dijk) ligt geldt de kruin van de dijk.
  • c. Als in of op de grens van water wordt gebouwd geldt het Nieuw Amsterdams Peil voor het bouwwerk.
  • d. In andere gevallen voor bouwwerk geldt de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein, dat gelegen is binnen het desbetreffende bestemmingsvlak.

In algemene zin geldt dat:

  • e. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.
  • f. Plaatselijke ophogingen aan de voet van het bouwwerk, die niet bij het verdere verloop van het terrein passen, blijven buiten beschouwing voor de hoogte van het peil. Ophogingen die noodzakelijk zijn voor de bouw, vallen niet onder deze plaatselijke ophogingen.
  • g. Voor een bouwwerk op een erf- of perceelgrens is het maatgevende peil aan die kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. landschappelijke beplanting;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder begrepen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;

voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'bouwvlak', zijn deze gronden tevens bestemd voor:

  • g. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
  • h. bijbehorende be- en verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  • i. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwmechanisatiebedrijf' het uitoefenen van een landbouwmechanisatiebedrijf als nevenactiviteit;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vollegrondsteeltbedrijf'.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels binnen de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch, voor zover dit betreft de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat
    • 1. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' het aangegeven aantal;
  • c. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

Voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in 3.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • b. ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (Iaan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan 2.500 m2;
  • c. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  • d. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens 3.1 onder h en j. . toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in 3.2.1 onder b. bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. indien nog geen bedrijfswoning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande bedrijfswoning, mag de bedrijfswoning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • b. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, bouwhoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Bij de bouw van de in 3.2.1 onder c. bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per bedrijfswoning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 3.2.1 onder d. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de bouwhoogte van mest- en voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
3.2.6 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
3.2.7 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van de in 3.2.6 onder a. bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.8 Molens

Bij de bouw van de in 3.2.6 onder b. bedoelde molens mag de ashoogte niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.9 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 3.2.6 onder c. bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Algemeen

Tot het afwijken van de regels wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
3.3.2 Overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een in 3.2.1 onder a. en onder d. bedoeld bouwwerk dat de grenzen van een bouwvlak overschrijdt, indien en voor zover:

  • a. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • c. de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 15 m;
  • d. indien het een bedrijfsgebouw betreft de oppervlakte van het gedeelte dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt niet meer bedraagt dan 300 m2.
3.3.3 Agrarisch hulpgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  • a. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  • c. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in 3.1, voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  • c. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  • d. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regels van toepassing zijn;
  • e. indien mogelijkheden voor de sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  • f. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  • g. van de sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode;
  • h. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch voor zover dit niet betreft de bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • c. het dempen, aanleggen of verbreden van watergangen.
3.6.2 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • c. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
3.6.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in , indien 3.6.1 uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden, die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Komgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Komgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch komgebied;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;

voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'bouwvlak', zijn deze gronden tevens bestemd voor:

  • g. niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;
  • h. bijbehorende be- en verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' een zorgboerderij als nevenactiviteit;
  • j. ter plaatse van de aaanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' landschappelijke waarde in de vorm van landschappelijke inpassing.
  • k. bijbehorende bewoning;
4.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van Haagweg ong. is de bestemming gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting: het in gebruik nemen van de nieuw te bouwen bedrijfsgebouwen is uitsluitend toegestaan, indien de landschappelijke inpassing is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

4.1.3 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 4.1.1 onder d. bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. landschappelijke openheid;
  • b. reliëf: een vlakke ligging met plaatselijk dijken en kaden;
  • c. waterhuishouding: een relatief hoog grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • d. grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend als grasland;
  • e. verkaveling: een grootschalige rechthoekige blokverkaveling;
  • f. bebouwing: plaatselijk verspreid liggende bebouwing;
  • g. flora: natte halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, met plaatselijk, in waterlopen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;
  • h. fauna: weidevogels, waaronder met name weidevogels met een specifieke voorkeur voor natte weidegebieden (zoals grutto en tureluur), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), en diverse soorten amfibieën.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwregels binnen de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Komgebied voor zover dit betreft de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat indien geen bedrijfswoning aanwezig is, maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • c. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
  • e. Voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan - zijn gebouwen niet toegestaan.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in 4.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • b. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  • c. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  • d. van de gezamelijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens 4.1.1 onder h.en i toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in 4.2.1 onder b. bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. indien nog geen bedrijfswoning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande bedrijfswoning, mag de bedrijfswoning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  • c. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, bouwhoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

4.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Bij de bouw van de in 4.2.1 onder c. bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per bedrijfswoning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
4.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 4.2.1 onder d. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de bouwhoogte van mest- en voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
4.2.6 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Komgebied, voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
4.2.7 Molens

Bij de bouw van de in 4.2.6 onder a. bedoelde molens mag de ashoogte niet meer bedragen dan 6 m.

4.2.8 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 4.2.6 onder b. bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Tot het afwijken van de regels wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
4.3.2 Overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een in 4.2.1 onder a. en onder d. bedoeld bouwwerk dat de grenzen van een bouwvlak overschrijdt, indien en voor zover:

  • a. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • c. de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 15 m;
  • d. indien het een bedrijfsgebouw betreft de oppervlakte van het gedeelte dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt niet meer bedraagt dan 300 m2.
4.3.3 Agrarisch hulpgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  • a. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  • c. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - Komgebied wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2;
  • h. het verwijderen van erfbeplanting of andere landschappelijke inpassingselementen die conform een inrichtingsplan zijn aangelegd, anders dan vervanging in het kader van normaal onderhoud.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in 4.1 voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  • c. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  • d. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regels van toepassing zijn;
  • e. indien mogelijkheden voor de sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  • f. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  • g. van de sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode;
  • h. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • i. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Komgebied, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen agrarisch productiebos, productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom) kwekerij of windsingel zijnde, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • e. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
4.6.2 Uitzonderingen

Het in 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • c. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • d. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • e. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • f. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
4.6.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 4.6.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Linge uiterwaardgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Linge uiterwaardgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch uiterwaardgebied;
  • b. grondgebonden agrarische productie;
  • c. het weiden van dieren;
  • d. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
5.1.2 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 5.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen, en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: het verloop van de Linge en de Korne;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland en boomgaard, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkavelng die grotendeels het reliëf en de stroomrichting volgt;
  • f. opgaande beplanting: plaatselijk erf- , kavelgrens- en wegbeplantingen, en boomgaarden, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit-, noten-, en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: weinig en verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: zowel droge als natte halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden, opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing en oevervegetaties langs het lengteprofiel van de Linge en de Korne;
  • i. fauna: diersoorten die zijn verbonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen) en watervogels gebonden aan de Linge en de Korne en de oevers daarvan.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Linge uiterwaardgebied, voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet- permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
5.2.2 Teeltondersteunende voorzieningen

Bij de bouw van de in 5.2.1 onder a. bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de hoogte niet meer bedragen dan 6 m.

5.2.3 Molens

Bij de bouw van de in 5.2.1 onder b. bedoelde molens mag de ashoogte niet meer bedragen dan 6 m.

5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 5.2.1 onder c. bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - Linge uiterwaardgebied wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt in kassen of kunstoftunnels, teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
  • d. de opslag van mest;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht;
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Linge uiterwaardgebied, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, geen agrarisch productiebos, productieboomgaard, zacht - fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel zijnde,voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van een houtopstand;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; voorzover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarisch gebruik;
  • f. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van watergangen.
5.4.2 Uitzonderingen

Het in 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
5.4.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 5.4.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische productie;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
  • e. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • f. voorzieningen voor dagrecreatie in de vorm van toegangsvoorzieningen en dierenweide ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • g. extensief dagrecreatief medegebruik;

voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid als 'bouwvlak', zijn deze gronden tevens bestemd voor:

  • h. bijbehorende be- en verwerking van agrarische producten, productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten;
  • i. bijbehorende bewoning;
  • j. recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen;
  • k. bijbehorende bewoning, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' de bedrijfswoning mag worden gebruikt als een plattelandswoning;
6.1.2 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 6.1.1 onder d. bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
  • c. watersysteem: wielen, plassen en open water;
  • d. grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen voorkomen;
  • e. verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;
  • f. opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen, boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken, essen, iepen, lindes, fruit, noten,- en kastanjebomen;
  • g. bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voortkomen in de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;
  • h. flora: droge halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  • i. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwregels binnen de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied voor zover dit betreft de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat
    • 1. indien geen bedrijfswoning aanwezig is, maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' het aangegeven aantal;
  • c. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
  • e. Voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' zijn gebouwen niet toegestaan.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Bij de bouw van de in 6.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.500 m2;
  • b. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  • c. van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 750 m2;
  • d. van de gezamelijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de volgens 6.1.1 onder g. toegestane nevenactiviteiten mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 25% van het oppervlak van de bedrijfsgebouwen, tot een maximum van 350 m2;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van kassen en kunststoftunnels niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • g. ter plaatse van het bouwvlak, gelegen binnen de aanduiding 'recreatie', is een gebouw in de vorm van een schuilgelegenheid voor dieren toegestaan.
6.2.3 Bedrijfswoningen

Bij de bouw van de in 6.2.1 onder b. bedoelde bedrijfswoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. indien nog geen bedrijfswoning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande bedrijfswoning, mag de bedrijfswoning uitsluitend in- of aanpandig met, dan wel op ten hoogste 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geen gebouwen toegestaan' is het bouwen van gebouwen niet toegestaan;
  • c. de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, bouwhoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

6.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Bij de bouw van de in 6.2.1 onder c. bedoelde bijbehorende bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per bedrijfswoning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 6.2.1 onder d. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de bouwhoogte van mest- en voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • d. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.
6.2.6 Bouwregels buiten de bouwvlakken

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet-permanente teeltondersteunende voorzieningen zoals kunststoftunnels en overkappingen;
  • b. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
6.2.7 Teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen van de in 6.2.6 bedoelde teeltondersteunende voorzieningen mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m.

6.2.8 Molens

Bij de bouw van de in 6.2.6 bedoelde molens mag de ashoogte niet meer bedragen dan 6 m.

6.2.9 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 6.2.6 bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen

Tot het afwijken van de regels wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.
6.3.2 Overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een in 6.2.1 onder a. en d. bedoeld bouwwerk dat de grenzen van een bouwvlak overschrijdt, indien en voor zover:

  • a. het bouwwerk niet of niet doelmatig in zijn geheel op het bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. het bouwvlak niet reeds is vergroot door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid;
  • c. de overschrijding van de grens van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 15 m;
  • d. indien het een bedrijfsgebouw betreft de oppervlakte van het gedeelte dat de grenzen van het bouwvlak overschrijdt niet meer bedraagt dan 300 m2.
6.3.3 Agrarisch hulpgebouw

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een agrarisch hulpgebouw buiten een bouwvlak, indien en voor zover:

  • a. het hulpgebouw niet of niet doelmatig op een bouwvlak kan worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht meer bedraagt dan 1 ha;
  • c. de oppervlakte van het gebouw niet meer bedraagt dan 0,25% van het perceel waarop het gebouw wordt opgericht en niet meer bedraagt dan 100 m2;
  • d. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
  • e. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming 'Agrarisch' wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt op tray-velden of op stellingen en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 250 m2 en een gebruik voor productiegebonden detailhandel en detailhandel in streekeigen agrarische producten, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 50 m2;
  • d. de opslag van mest buiten de agrarische bouwvlakken;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en buiten de agrarische bouwvlakken uitsluitend ten behoeve van bedrijfsmatige grondgebonden agrarisch gerelateerde activiteiten, voor zover de oppervlakte van de opslag meer bedraagt dan 200 m2 per perceel en/of de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 2 m;
  • f. de opslag van goederen en materieel in de openlucht en op de agrarische bouwvlakken, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m;
  • g. de plaatsing van kampeermiddelen waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 25 m2.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik volgens het bepaalde in 6.1 voor het verlenen van huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:

  • a. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoenarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
  • c. de aanwezige bedrijfsgebouwen voor dit doel mogen worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen;
  • d. indien aangetoond wordt dat onvoldoende ruimte aanwezig is binnen de aanwezige bedrijfsgebouwen deze voor dit doel ook mogen worden uitgebreid, waarbij de regels voor bedrijfsgebouwen overeenkomstig deze regels van toepassing zijn;
  • e. indien mogelijkheden voor de sub c genoemde overnachtingsaccommodatie redelijkerwijs ontbreken, in plaats daarvan en maximaal gedurende 4 aaneengesloten maanden, binnen het bouwvlak tijdelijke mobiele woonunits mogen worden geplaatst, met geen groter gezamenlijk oppervlak dan 100 m2, geen hogere hoogte dan 3 m en mits wordt voorzien in een doeltreffende landschappelijke inpassing;
  • f. aangetoond wordt dat de omvang van de overnachtingsaccommodatie en/of het aantal te realiseren woonunits is afgestemd op de behoefte aan tijdelijke arbeidskrachten;
  • g. van de sub e genoemde periode kan worden afgeweken indien aangetoond wordt dat de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzaakt tot de huisvesting van seizoenarbeiders buiten de genoemde periode;
  • h. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • i. voor zover het betreft gronden gelegen buiten de bouwvlakken, uit een nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad en, in geval het bouwwerken betreft, van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting ter inpassing van de bouwwerken die door het verlenen van de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voor zover het niet betreft wegen en paden ten behoeve van het normale agrarische gebruik;
  • e. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
6.6.2 Uitzonderingen

Het in 6.6.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
6.6.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 6.6.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 7 Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch uiterwaardgebied;
  • b. grondgebonden agrarische productie;
  • c. het weiden van dieren;
  • d. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - theetuin' is gebruik van de gronden ten behoeve de exploitatie van een theetuin toegestaan.

7.1.2 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 7.1.1 bedoelde gronden worden gerekend:

  • a. reliëf: geulen, ruggen, dijken, kaden en huisterpen; sporen van kleiwinning;
  • b. waterhuishouding: periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen en moerassen;
  • c. grondgebruik: een agrarisch gebruik, overwegend als grasland;
  • d. verkaveling: een grootschalige onregelmatige blokverkaveling, die voor een deel het reliëf volgt;
  • e. opgaande beplanting: plaatselijk erf- , kavelgrens- en wegbeplantingen, struwelen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten (knot)wilgen, populieren en meidoorns;
  • f. bebouwing: plaatselijk bebouwing op huisterpen;
  • g. flora: zowel droge als natte halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, met plaatselijk, in waterplassen en -lopen, water-, moeras- en rietvegetaties en met plaatselijk opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;
  • h. fauna: weidevogels, waaronder met name weidevogels met een specifieke voorkeur voor natte weidegebieden (zoals grutto en tureluur), watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), en diverse soorten amfibieën.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied, voor zover gelegen buiten de bouwvlakken, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. molens ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
7.2.2 Molens

Bij de bouw van de in 7.2.1 onder a. bedoelde molens mag de ashoogte niet meer bedragen dan 6 m.

7.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 7.2.1 onder b. bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik als volkstuin;
  • b. een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van teelt in kassen of kunstoftunnels, teelt op tray-velden of op stellingen, teelt op folie of worteldoek en/of containerteelt op lavas of beton;
  • c. een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden detailhandel;
  • d. de opslag van mest;
  • e. de opslag van goederen en materieel in de openlucht;
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Uiterwaardgebied, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van een houtopstand;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;
  • g. het scheuren van grasland anders dan werkzaamheden ter vervanging van een bestaand grasland of het toepassen van wisselteelt.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
7.4.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 7.4.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 8 Bedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' uitsluitend een aannemersbedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van bedrijf - garagebedrijf' een garagebedrijf;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', een horecabedrijf;
  • d. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  • e. erfbeplanting en/of de landschappelijke inpassing;

met bijbehorende:

  • f. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • g. bijbehorende bewoning;
  • h. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Bedrijf mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. één woning per bestemmingsvlak;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • e. voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.
8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in 8.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'onbebouwd' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. het bebouwd oppervlak van de gebouwen mag, indien behorend bij een bedrijf met een bestaande omvang kleiner dan 500 m2, niet meer bedragen dan 140% van het bestaande bebouwd oppervlak en, indien behorend bij een bedrijf met een bestaande omvang groter dan 500 m2, niet meer bedragen dan 130% van 500 m2 plus 110% van het bestaand bebouwd oppervlak boven de 500 m2. 
8.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in 8.2.1 onder b. bedoelde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'onbebouwd' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. indien nog geen bedrijfswoning aanwezig is of indien sprake is van de vervanging van een bestaande bedrijfswoning, mag de bedrijfswoning uitsluitend in - of aanpandig met, dan wel op ten hoogte 5 m van een bedrijfsgebouw worden gebouwd;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;

met dien verstand dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

8.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van de in 8.2.1 onder c. bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 8.2.1 onder d. bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, niet zijnde automobielen en vrachtwagens.

 

Artikel 9 Bedrijf - Beperkt

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor Bedrijf - Beperkt aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de niet-agrarische bedrijvigheden, die gebruik maken van bestaande (vrijgekomen agrarische bedrijfs-)gebouwen, zoals deze voor de desbetreffende gronden met een aanduiding op de verbeelding nader zijn aangeduid en hieronder met de bijbehorende bestemmingsfunctie nader zijn benoemd, met in achtname van de opgenomen beperking van de bedrijfsvloeroppervlakte daarvan binnen de bestaande bedrijfsgebouwen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' uitsluitend een kantoor met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 128 m2;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerkingsbedrijf' uitsluitend een metaalbewerkingsbedrijf met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 235 m2;
  • b. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  • c. erfbeplanting en/of de landschappelijke inpassing;
  • d. met bijbehorende:
  • e. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • f. bijbehorende bewoning;
  • g. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Bedrijf - Beperkt mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
  • e. voor gebouwen geldt dat de afstand tot de perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de in 9.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan het bestaand bebouwd oppervlak;
  • b. bij (algehele) vernieuwing mogen de gebouwen uitsluitend op dezelfde plaats worden herbouwd;
  • c. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan in 9.1 onder a is aangegeven;
  • d. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande hoogte;
  • e. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte, met dien verstande dat een grotere goothoogte tot maximaal 5 m is toegestaan, mits de totale oppervlakte en inhoud van de bedrijfsgebouwen niet toeneemt als gevolg van deze grotere goothoogte.
9.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de in 9.2.1 onder b. bedoelde bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud tot 300 m3 mag worden vergroot tot maximaal 400 m3;
  • b. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud van meer dan 300 m3 mag eenmalig worden vermeerderd met maximaal 100 m3, tot een maximale inhoud van 750 m3;
  • c. de hoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

9.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van de in 9.2.1 onder c. bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per woning mogen niet meer dan 2 vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd en mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan 75 m2;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 9.2.1 onder d. bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Beperkt wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht, inclusief het ten verkoop uitstallen van automobielen.

 

Artikel 10 Bedrijf - Uiterwaardgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.1.1 Algemeen

De op de verbeelding voor ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specfieke vorm van bedrijf - botenstalling' uitsluitend het inpandig stallen en repareren van recreatievaartuigen;
  • b. bijbehorende voorzieningen en opslag;
  • c. erfbeplanting;

met bijbehorende:

  • d. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • e. bijbehorende bewoning;
  • f. bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
10.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenstalling' is gebruik van bebouwing en gronden ten behoeve van inpandig stallen en repareren van recreatievoertuigen uitsluitend toegestaan nadat de landschappelijke inpassing - ter plaatse van de bestemming Groen - Beplantingsstrook - is aangelegd en in stand wordt gehouden conform de landschappelijke inpassing als opgenomen in Bijlage 4 van deze regels.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Bedrijf - Uiterwaardgebied mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenstalling'

Voor het bouwen van de in 10.2.1 onder a. bedoelde bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • b. het bebouwd oppervlak van ieder afzonderlijk gebouw mag niet meer bedragen 110% van de bebouwde oppervlakte van het desbetreffende gebouw volgens de 'Staat van oppervlakte behorende bij deze regels als opgenomen in Bijlage 5;
  • c. de inhoud van ieder afzonderlijk gebouw mag niet meer bedragen dan 110% van de bestaande inhoud van het betreffende, onder sub a bedoelde gebouw;
  • d. in plaats van ieder afzonderlijk gebouw mag het gestelde onder a en b ook worden toegepast op naar functie en op hetzelfde perceel bij elkaar behorende gebouwen;
  • e. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m
  • f. bij algehele vernieuwing mogen de gebouwen uitsluitend op dezelfde plaats worden herbouwd;
  • g. de hoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • h. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 10.2.1 onder b bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Opslag

Als gebruik in strijd met de bestemming Bedrijf - Uiterwaardgebied wordt in ieder geval begrepen de opslag van goederen en materieel in de openlucht indien en voorzover de hoogte van de opslag groter is dan 2,5 m., een en ander behoudens het tijdelijk stallen van boten. In de periode vanaf 1 december tot 1 maart is het (al dan niet tijdelijk) stallen van boten in de openlucht niet toegestaan.

Artikel 11 Bos

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een bosgebied;
  • b. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
11.1.2 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 11.1.1 bedoelde gronden worden gerekend

  • a. grondgebruik: een gebruik als bos- en natuurgebied met een extensief beheer;
  • b. opgaande beplanting: bos, met als meest kenmerkende boomsoorten elzen, eiken, essen en iepen;
  • c. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;
  • d. flora: opgaande beplantingen met bijbehorende onderbegroeiing;
  • e. fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplantingen (zoals vleermuizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen) en diverse soorten amfibieën.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Bos mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

11.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 11.2.1 bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2,5 m.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Bos, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voorzover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;voor zover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer;
  • e. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;
11.3.2 Uitzonderingen

Het in 11.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • c. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • d. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
11.3.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 11.3.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bos, park, plantsoen, beplantingsstroken;
  • b. parkeervoorzieningen, voorzieningen voor verkeersontsluiting en wandel- en fietspaden;
  • c. waterpartijen en- gangen, waterberging en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - scouting': recreatief medegebruik voor de scouting;

een en ander met bijbehorende voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Groen mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. zitbanken, speeltoestellen, beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen;
  • b. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;
  • c. abri's en rijwielstallingen;
  • d. erfafscheidingen en (keer)muren;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

Artikel 13 Groen - Beplantingsstrook

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Beplantingsstrook aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van afschermende groenvoorzieningen, bestaande uit hoogopgaande gebiedseigen beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag', de aanleg en instandhouding van een dubbele windhaag;
  • c. bestaande schouwstroken;
  • d. in- en uitritten die noodzakelijk zijn in verband met aangrenzende bestemmingen;
  • e. voorzieningen voor de waterhuishouding, waterberging, waterzuivering en hemelwaterinfiltratie;
  • f. nutsvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Groen - Beplantingsstrook mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met een bouwhoogte van niet meer dan 2,5 m en een oppervlakte van niet meer dan 10 m2.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke doeleinden in de vorm van het faciliteren van opvang van mensen met een hulp- of zorgvraag;
  • b. ter plaatse van de aaanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' landschappelijke waarde in de vorm van landschappelijke inpassing.
  • c. bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

  • d. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

14.1.2 Voorwaardelijke verplichting

De gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van de maatschappelijke functie indien de landschappelijke inpassing is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 2 van deze regels.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming 'Maatschappelijk mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen geen woning zijnde in de vorm van een gebouw ten behoeve van de opvang van mensen met een hulp- of zorgvraag en bijbehorende bijgebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
14.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van de in 14.2.1 bedoelde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van het gebouw ten behoeve van de opvang van mensen met een hulp- of zorgvraag , mag maximaal 225 m2 bedragen;
  • b. het onder a bedoelde gebouw dient te worden gesitueerd binnen het bouwvlak;
  • c. de oppervlakte van bijgebouwen mag in totaal niet meer bedragen dan 75 m2, waarvan maximaal 35 m2 buiten het bouwvlak mag worden geplaatst;
  • d. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen 7 m
  • e. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m
  • f. de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 14.2.1 bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Maatschappelijk wordt in ieder geval begrepen

  • a. gebruik van de gebouwen voor wonen, anders dan wonen in het kader van de maatschappelijke opvang van mensen met een hulp- of zorgvraag .
  • b. het verwijderen van erfbeplanting of andere landschappelijke inpassingselementen die conform een inrichtingsplan zijn aangelegd, anders dan vervanging in het kader van normaal onderhoud.

 

Artikel 15 Natuur - Uiterwaardgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor Natuur - Uiterwaardgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een natuurlijk uiterwaardgebied;
  • b. het weiden van dieren;
  • c. grondgebonden agrarische productie;
  • d. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - botenhelling' gebruik van de gronden ten behoeve van het in en uit het water halen van te stallen recreatievaartuigen.
15.1.2 Waarden

Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in 15.1.1 bedoelde gronden worden gerekend

  • a. reliëf: geulen, ruggen en rivierduinen; sproren van kleiwinning;
  • b. waterhuishouding: periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen en moerassen;
  • c. grondgebruik: een gebruik als natuurgebied, waarbij het beheer met name bestaat uit een extensieve begrazing;
  • d. verkaveling: het ontbreken van een verkaveling;
  • e. opgaande beplanting: struwelen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten wilgen, populieren en meidoorns;
  • f. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;
  • g. flora: zowel droge als natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, water-, moeras- en rietvegetaties en opgaande beplanting met bijbehorende ondergroeiing;
  • h. fauna: watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moeras- en rietvogels en diverse soorten amfibieën.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming Natuur - Uiterwaardgebied, mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

15.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 15.2.1 bedoelde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Natuur - Uiterwaardgebied, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanplanten van een houtopstand;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen;
15.3.2 Uitzonderingen

Het in 15.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
15.3.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 15.3.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast en, gehoord de betrokken rivier-, dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 16 Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeervoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende verblijfsrecreatie;
  • b. sanitaire voorzieningen;
  • c. schuilgelegenheden voor vee
  • d. groen
  • e. water
  • f. voetpaden
  • g. verkeersvoorzieningen en ontsluitingswegen
  • h. extensief dagrecreatief medegebruik.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

16.2.2 Berging/dierenverblijf

Binnen het bouwvlak is een berging/schapenschuur toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m2.

16.2.3 Sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid

Bij de bouw van de sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de gezamelijke oppervlakte van de gebouwen mag - ter plaatse van de Erichemsekade 8 te Buren - , niet meer bedragen dan 500 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van verwijsborden en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 16.2.3 ten behoeve van een grotere gezamelijke oppervlakte aan sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid, waarbij de gezamelijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.100 m2.
Tot het afwijken wordt pas overgegaan, indien en voorzover de uitbreiding wordt gerealiseerd in samenhang met een door het bevoegd gezag goed te keuren erfinrichtingsplan, waarin aandacht wordt besteed aan ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden voor dag- en verblijfsrecreatie anders dan in de vorm van ondersteunende functies zoals parkeren, sanitaire voorzieningen, schuilgelegenheid en beweiding van de gronden.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de gronden met de bestemming Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen wijzigen in de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie tot en met 55 m2, indien door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefmilieu op het terrein, gelet op het gebruik van de omliggende gronden, kan worden gewaarborgd.

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie tot en met 55 m2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie tot en met 55 m2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie door middel van recreatiewoningen en/of kampeermiddelen, waarbij
    • 1. geldt dat het bouwperceel van een recreatiewoning een oppervlakte dient te hebben van ten minste vier maal de oppervlakte van de recreatiewoning;
    • 2. geldt dat de oppervlakte van een standplaats niet minder mag bedragen dan drie maal de oppervlakte van een stacaravan, indien de standplaats is bedoeld voor een stacaravan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie uitgesloten' geldt dat geen recreatiewoningen en geen kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • b. parkeervoorzieningen, waarbij geldt dat ten minste moet zijn voorzien in minimaal 1 parkeerplaats per recreatiewoning en per kampeermiddel, hetzij in het bestemmingsvlak met de bestemming Recreatie - Ondersteunende recreatieve voorzieningen,hetzij in de onderhavige bestemming;
  • c. sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen - waaronder niet worden begrepen zwembaden, een manege en het houden van vee -, groen, water voetpaden, verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie tot en met 55 m2 mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

17.2.2 Berging/dierenverblijf

Binnen het bouwvlak is een berging/schapenschuur toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m2.

17.2.3 Recreatiewoningen

Bij de bouw van recreatiewoningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de totale oppervlakte incl. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 55 m2 per recreatiewoning;
  • b. de totale inhoud incl aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en kelders mag niet meer bedragen dan 300 m3 per recreatiewoning;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. indien de recreatiewoningen niet aaneengebouwd (geschakeld) worden, mag de onderlinge afstand tussen recreatiewoningen niet minder dan 5 m bedragen en mag de afstand tot de bouwperceelsgrens niet minder dan 2,5 m bedragen;
  • f. bergingen mogen niet vrijstaand worden gebouwd;
  • g. de toevoeging, uitbreiding of verbouw van een recreatiewoning mag pas worden gerealiseerd als de afschermende beplanting is aangelegd conform het in de bijlage opgenomen beplantingsplan.
17.2.4 Kampeermiddelen

Bij de bouw van kampeermiddelen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de totale oppervlakte inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 55 m2 per kampeermiddel, met dien verstande dat op de standplaatsen voor stacaravans per standplaats één berging met een oppervlakte van 6 m2 en bij de toegangsdeur een opstap en een afdak van 2 m2 mogen worden geplaatst;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • c. indien de kampeermiddelen niet aaneengebouwd (geschakeld) worden, mag de onderlinge afstand tussen kampeermiddelen niet minder dan 5 m bedragen en mag de afstand tot de standplaatsgrens niet minder dan 2,5 m bedragen;
  • d. de toevoeging, uitbreiding of verbouw van een recreatiewoning mag pas worden gerealiseerd als de afschermende beplanting is aangelegd conform het in de bijlage opgenomen beplantingsplan.
17.2.5 Trekkershutten

Bij de bouw van trekkershutten dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. het aantal trekkershutten mag niet meer dan 10 bedragen;
  • b. de oppervlakte per trekkershut mag niet meer dan 12 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. bij een trekkershut is geen berging toegestaan.
17.2.6 Sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid

Bij de bouw van de sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de gezamelijke oppervlakte van de gebouwen mag - ter plaatse van de Erichemsekade 8 te Buren - , niet meer bedragen dan 500 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
17.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van toestellen voor sport en spel, verwijsborden en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken voorgeschreven afstand

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.4 onder f. en 17.2.5 onder c. teneinde een geringere afstand te kunnen toestaan, indien brandwerende maatregelen zijn getroffen.

17.3.2 Afwijken oppervlakte sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 17.2.6 ten behoeve van een grotere gezamelijke oppervlakte aan sanitaire voorzieningen en schuilgelegenheid, waarbij de gezamelijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.100 m2.
Tot het afwijken wordt pas overgegaan, indien en voorzover de uitbreiding wordt gerealiseerd in samenhang met een door het bevoegd gezag goed te keuren erfinrichtingsplan, waarin aandacht wordt besteed aan ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing.

Artikel 18 Sport

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport en speelvoorzieningen
  • b. scouting met bijbehorende voorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. waterpartijen en -gangen, waterbergingen andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen
  • g. bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Toegestane bebouwing

Op gronden met de bestemming Sport mogen uitsluitend worden gebouwd:

bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 18.2.1 bedoelde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van ballenvangers en vlaggemasten mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • b. de hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

Artikel 19 Verkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, parkeerplaatsen en fiets- en voetpaden met bermen;
  • b. bijbehorende voorzieningen;
  • c. buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomende doeleinden;
  • d. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder begrepen;
  • e. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan wegbermen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Op de gronden met de bestemming Verkeer mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. masten ten behoeve van verlichting en verkeers- en verwijsborden;
  • b. abri's en rijwielstallingen;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
19.2.2 Masten

Bij de bouw van de in 19.2.1 bedoelde masten geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 10 m.

19.2.3 Abri's en rijwielstallingen

Bij de bouw van de in 19.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 19.2.1 bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterpartijen, watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  • b. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan waterpartijen, watergangen en aan bijbehorende oeverzones, waaronder natuurvriendelijke oevers;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming Water mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waaronder mede begrepen duikers en overkluizingen.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 20.2.1 genoemde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte, behoudens bij duikers en overkluizingen, mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

Artikel 21 Water - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - Waterkering aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het instandhouden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. de op de waterkering voorkomende verkeerswegen;
  • c. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivier- en kanaaldijken;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats', voorzieningen ten behoeve van een laad- en losplaats.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming Water - Waterkering mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waaronder mede begrepen duikers en overkluizingen.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 21.2.1 genoemde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte, behoudens bij duikers en overkluizingen en voorzieningen ten behoeve van de laad- en losplaats, mag niet meer bedragen dan 6 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
  • c. hoogte voorzieningen laad en losplaats PM
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2.2 voor de bouw van bouwwerk, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijven onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken dijk- of waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

21.3.2 Afwijken ten behoeve van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.2.2 voor de bouw van bouwwerk, indien en voorzover het betreft:

  • a. masten ten behoeve van de verlichting en bebakening, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
  • b. abri's, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, waarvan de oppervlakte neit meer bedraagt dan 10 m2 en de hoogte niet meer dan 10 m.

Artikel 22 Water - Waterweg

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - Waterweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. afvoer van ijs en sediment;
  • c. verkeer te water;
  • d. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan rivieren, kanalen en bijbehorende oeverzones;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ponton' zijn de gronden tevens bestemd als ligplaats voor een ponton.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming Water - Waterweg mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. waterstaatkundig bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. masten ten behoeve van verlichting en bebakening;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van de in 22.2.1 genoemde bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van de masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • b. de oppervlakte van de overige bouwwerken als bedoeld in 22.2.1 onder c. mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken als bedoeld in 22.2.1 onder c. mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning;
  • b. bijbehorende voorzieningen;
  • c. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' mede voor recreatief nachtverblijf in de vorm van kleinschalig kamperen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stalling' mede voor de stalling van oldtimers;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - serre' is de bouw en het gebruik van een serre toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' landschappelijke waarde in de vorm van landschappelijke inpassing.
23.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de volgende adressen is de bestemming gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting:

  • a. Laageinde 49, Kapel Averzaath: het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de woonfunctie is uitsluitend toegestaan indien in de direct aangrenzende bestemming Groen - Beplantingsstrook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - windhaag', een dubbele windhaag (2 bladhoudende hagen met een breedte van minimaal 1 m en een onderlinge afstand van minimaal 4 m, hoogte minimaal 4 m) is aangelegd en in stand wordt gehouden;
  • b. Retsezijstraat 3, Zoelen: het medegebruik van de als 'kampeerterrein' aangegeven gronden ten behoeve van het kleinschalig kamperen is toegestaan indien binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan de landschappelijke inpassing is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het inrichtingsplan als opgenomen in bijlage 3 van deze regels;
  • c. Parkstraat 27 - 27a: de omgevingsvergunning voor het bouwen van de twee woningen binnen de daartoe aangeduide bouwvlakken, wordt niet eerder verleend dan nadat de te slopen voormalige bedrijfsgebouwen (voorzover niet aangemerkt als 'karakteristiek') bouwwerken en overtollige verharding daadwerkelijk zijn gesloopt c.q. verwijderd.
    De sloop van de gebouwen mag uitsluitend plaatsvinden indien daarbij de ecologische waarden ingevolge de Flora en Faunawet afdoende zijn geborgd. Indien nodig kunnen mitigerende maatregelen worden genomen.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • c. de bebouwing moet worden gesitueerd binnen dat deel van het bestemmingsvlak dat is gelegen achter de bestaande voorgevel, waarbij niet meer dan 50% van dit deel tot het bebouwd oppervlak mag behoren;
  • d. de afstand van de woning tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
23.2.2 Vrijstaande woningen

Bij de bouw van de in 23.2.1 bedoelde vrijstaande woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • b. indien in het bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven, mag een woning uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn meerdere woningen binnen een bestemmingsvlak toegestaan onder onderstaande voorwaarden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
    • 2. indien en voorzover meerdere bouwvlakken binnen een bestemmingsvlak zijn aangeduid, is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan;
  • d. indien het betreft volledige herbouw of vervanging, moet de nieuwe woning op de plaats van de te herbouwen of te vervangen woning worden gebouwd, tenzij de woning is opgenomen binnen een bouwvlak; dan mag de woning binnen het bouwvvlak worden herbouwd;
  • e. indien het betreft een vergroting van de inhoud van het gebouw waarin de woning is opgenomen, is deze vergroting slechts toegestaan voorzover de toegestane vergroting van de woning niet of niet doelmatig binnen de bestaande inhoud van dat gebouw kan worden verwezenlijkt;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder b, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - serre' een aan- of uitbouw in de vorm van een serre toegestaan;
  • g. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3, met dien verstande dat
    • 1. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud tot 300 m3 mag worden vergroot tot 400 m3;
    • 2. de inhoud van woningen met een bestaande inhoud van meer dan 300 m3 mag worden vergroot met maximaal 100 m3 tot maximaal 750 m3;
  • h. de goothoogte mag maximaal 6 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte mag maximaal 12 m bedragen;
  • j. de woning moet met een kap worden afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 30 graden en niet meer dan 60 graden bedraagt;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, bouwhoogte of goothoogte van de woning groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

23.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor de bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. per woning mogen niet meer dan twee vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. indien en voorzover de aanduiding 'bijgebouwen' is weergegeven, dienen de bijbehorende bouwwerken gesitueerd te worden binnen deze aanduiding.
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - gezamenlijk bijgebouw' op de locatie Parkstraat 25 en 25a te Maurik, een bijgebouw toegestaan in de bestaande omvang, zijnde niet meer dan 650 m2; het bijgebouw behoort zowel bij de woning op de Parkstraat 25 als bij de woning op Parkstraat 25a;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een bijgebouw toegestaan met een maximale oppervlakte van 200 m2;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer bedragen 7 m;
  • g. de goothoogte mag niet meer bedragen 3 m;
  • h. indien het bijbehorend bouwwerk een traditionele hooiberg betreft mag, in de laagste stand van het dak, de bouwhoogte niet meer bedragen dan 10 m en de goothoogte niet meer dan 6 m.
23.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij de bouw van de in 23.2.1 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Inhoud woning

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.2 voor de bouw van een woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover de overschrijding van de toegestane inhoud niet meer bedraagt dan 10 m3 per 50 m2 te slopen surplus aan bijbehorende bouwwerken op het desbetreffende erf en niet meer dan 100 m3 en tot een absoluut maximum van 750 m3.

23.3.2 Bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.3 tot een totaal bebouwd oppervlak voor bijbehorende bouwwerken van maximaal 200 m2, indien en voor zover de overschrijding van het toegestane oppervlak niet meer bedraagt dan 25% van het oppervlak van een te slopen surplus aan bijbehorende bouwwerken op het desbetreffende erf en deze bepaling niet cumulatief wordt toegepast met het bepaalde in 23.3.3.

23.3.3 Agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 23.2.3, tot een totaal bebouwd oppervlak voor bijbehorende bouwwerken van maximaal 200 m2 voor agrarische nevenactiviteiten, daaronder begrepen het hobbymatig houden van dieren, indien en voor zover:

  • a. het bijbehorende huisperceel tenminste 2.500 m2 bedraagt;
  • b. tezamen met het huisperceel een perceel grond, binnen het grondgebied van de gemeente Buren, van tenminste 7.500 m2 in eigendom is;
  • c. deze bepaling niet cumulatief wordt toegepast met het bepaalde in 23.3.2.
23.4 Specifieke gebruiksregels

  • a. In een bestemmingsvlak met de aanduiding 'kampeerterrein' mogen bijbehorende bouwwerken bij de woning worden gebruikt voor voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein.
  • b. Als gebruik in strijd met de bestemming Wonen wordt in elk geval begrepen het verwijderen van erfbeplanting of andere landschappelijke inpassingselementen, die conform een inrichtingsplan zijn aangelegd, anders dan vervanging in het kader van normaal onderhoud.

Artikel 24 Wonen - Uiterwaardgebied

24.1 Bestemmingsomschrijving
24.1.1 Algemeen

De voor Wonen - Uiterwaardgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning;
  • b. bijbehorende voorzieningen;
  • c. landschappelijke beplanting;
  • d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - theetuin' is gebruik van de gronden ten behoeve de expoitatie van een theetuin toegestaan;
24.1.2 Voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de woningen en bijgebouwen, gelegen op het voormalige steenfabrieksterrein Roodvoet is de bestemming gekoppeld aan een voorwaardelijke verplichting: de sloop van de gebouwen mag uitsluitend plaatsvinden indien daarbij de ecologische waarden ingevolge de Flora en Faunawet afdoende zijn geborgd. Indien nodig kunnen mitigerende maatregelen worden genomen.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Toegelaten bebouwing

Op de gronden met de bestemming Wonen - Uiterwaardgebied mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. bijgebouwen ten behoeve van de bestemming;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
24.2.2 Gebouwen

Bij de bouw van de in 24.2.1 bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. het bebouwd oppervlak van ieder afzonderlijk gebouw mag niet meer bedragen dan 110% van de bebouwde oppervlakte van het betreffende gebouw volgens de 'Staat van oppervlakte' bij deze voorschriften;
  • b. de inhoud van ieder afzonderlijk gebouw mag niet meer bedragen dan 110% van de bestaande inhoud van het betreffende onder sub a bedoelde gebouw;
  • c. in plaats van ieder afzonderlijk gebouw mag het gestelde onder sub a en sub b ook worden toegepast naar functie en op hetzelfde perceel bij elkaar behorende gebouwen;
  • d. de bebouwing moet worden gesitueerd binnen dat deel van het bestemmingsvlak dat is gelegen achter de lijn(en) door de bestaande, naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning;
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor de gemeenschappelijke perceelsgrens tussen woningen die aan elkaar zijn gebouwd.
24.2.3 Woningen

Bij de bouw van de in 24.2.1 onder a. bedoelde woningen en met inachtneming van het bepaalde in 24.2.2 dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. indien en voorzover bouwvlakken zijn aangeduid, is maximaal één woning met bijgebouwen per bouwvlak toegestaan;
  • b. indien het betreft volledige herbouw of vervangen, moet de nieuwe woning op de plaats van de te vervangen woning worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • d. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;

met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud, hoogte of goothoogte groter respectievelijk hoger is, deze grotere of hogere maat maatgevend is.

24.2.4 Woningen voormalige steenfabriek

Voor de woningen en bijgebouwen, gelegen op het voormalige steenfabrieksterrein Roodvoet en voorzover bestemd tot Wonen - Uiterwaardgebied geldt het volgende:

  • a. indien en voorzover bouwvlakken zijn aangeduid, is maximaal één woning per bouwvlak toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn meerdere woningen binnen een bebouwingsvlak toegestaan, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  • c. het totaal aantal woningen gelegen op het voormalige steenfabrieksterrein mag niet meer bedragen dan 10.
  • d. de inhoud van alle woningen tezamen mag nooit meer mag bedragen dan 110% van de bestaande inhoud; de maximaal toegestane gezamelijke inhoud (bestaand + 10%) is aangeven in bijlage 5 behorende bij deze regels;
  • e. bij herbouw mag een woning maximaal 750 m3 bedragen, met dien verstande dat voldaan dient te worden aan het bepaalde onder d.
  • f. de oppervlakte van alle bijgebouwen tezamen mag nooit meer mag bedragen dan 110% van de bestaande oppervlakte, de maximaal toegestane gezamelijke oppervlakte (bestaand + 10%) als aangeven in bijlage 5 behorende bij deze regels;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 75 m2 per woning bedragen; met dien verstande dat voldaan dient te worden aan het bepaalde onder f
  • h. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat dit niet geldt voor de gemeenschappelijke perceelsgrens tussen woningen die aan elkaar zijn gebouwd.
24.2.5 Bijgebouwen

Bij de bouw van de in 24.2.1 onder b. bedoelde bijgebouwen en met inachtneming van het bepaalde in 24.2.2 en 24.2.4 dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
24.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 24.2.1 onder c bedoelde overige bouwwerken, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2.

Artikel 25 Wonen - Woonwagenstandplaats

25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 Algemeen

De voor Wonen - Woonwagenstandplaats aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewoning met gebruikmaking van woonwagens en/of woonunits;
  • b. voor bijbehorende voorzieningen.
  • c. ter plaatse van de aaanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' landschappelijke waarde in de vorm van landschappelijke inpassing.
25.1.2 Specifiek

Voor zover de gronden nader zijn aangeduid met 'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijk bedrijf, opslag en detailhandel' zijn de gronden tevens bestemd voor ambachtelijk bedrijf, opslag van kermisartikelen, detailhandel en opslag en verkoop van consumentenvuurwerk.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Toegestane bebouwing

Op de gronden met de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woonwagens en/of woonunits;
  • b. bijgebouwen ten behoeve van berging en sanitair;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van de stalling van voertuigen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijk bedrijf, opslag en detailhandel' gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het specifiek aangeduide bedrijf;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend beplanting' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan in de vorm van erfafscheidingen.
25.2.2 Woonwagens en/of woonunits

Bij de bouw van de in 25.2.1 onder a bedoelde gebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. binnen de bestemming zijn maximaal vijf woonwagens c.q verplaatsbare dan wel demontabele woonunits toegestaan;
  • b. de goothoogte van de woonwagens mag maximaal 4 m bedragen; de goothoogte van de woonunits maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte van de woonwagens mag maximaal 7 m bedragen; de bouwhoogte van de woonunits maximaal 5 m;
  • d. de oppervlakte van de woonwagens mag maximaal 100 m2 per woonwagen bedragen, de oppervlakte van de woonunits mag maximaal 100 m2.
25.2.3 Bijgebouwen ten behoeve van berging en sanitair

Bij de bouw van de in 25.2.1 onder b bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per woonwagen c.q. woonunit is maximaal 1 bijgebouw voor berging en sanitair toegestaan met een maximale oppervlakte van 20 m2;
  • b. de goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

25.2.4 Bijgebouwen ten behoeve van de stalling van voertuigen

Bij de bouw van de in 25.2.1 onder c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. per woonwagen c.q woonunit is maximaal 1 bijgebouw voor stallen van voertuigen toegestaan, met een maximale oppervlakte van 35 m2;
  • b. de goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
25.2.5 Ambachtelijk bedrijf, opslag en detailhandel

Bij de bouw van de in 25.2.1 onder d bedoelde bouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten mag in afwijking van het bepaalde in 25.2.3 de oppervlakte van het gebouw voor de berging en santair maximaal 80 m2 bedragen;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mogen voorts maximaal 3 bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een totale maximale bebouwingsoppervlak van 300 m2;
  • c. de goothoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.
25.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij de bouw van de in 25.2.1 onder e bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
25.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

de opslag van goederen en materieel in de open lucht, voorzover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m of de opslag plaatsvindt binnen de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor 'vrijwaringszone - weg'.

Artikel 26 Leiding - Gas

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hogedruk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringsstroken.

De regels van deze dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

26.2 Bouwregels

Op de in 26.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

26.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

26.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.5.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Leiding - Gas, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
26.5.2 Uitzonderingen

Het in 26.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud ten aanzien van leiding en belemmingenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • c. werken en werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
26.5.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 26.5.1 indien de belangen van de leidingen niet worden geschaad.

26.5.4 Advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in 26.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 27 Leiding - Hoogspanningsverbinding

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor

  • a. de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding.
  • b. zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Op de gronden met de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de dubbelbestemming worden gebouwd.

27.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in 27.2.1. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

  • a. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van een 50 kV hoogspanningsleiding mag niet meer bedragen dan 27,5 m;
  • b. de bouwwerken ten behoeve van zend- en ontvangstinstallaties ten behoeve van radio- en telefoonverkeer mogen slechts worden gebouwd indien en voorzover zij deel uitmaken van een bouwwerk ten behoeve van een hoogspanningsleiding en mag de hoogte als genoemd in 27.2.1 met niet meer dan 5 m overschrijden.
27.3 Afwijken van de bouwregels
27.3.1 Afwijken tbv enkelbestemmingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels als bedoeld in 27.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere ter plaatse voorkomende bestemming(en) onder voorwaarde dat:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad:
  • b. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hiervoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, en/of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
27.3.2 Afwijken tbv bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 27.2 voor de bouw van bouwwerken tot meer dan de toegestane hoogte, indien en voorzover deze noodzakelijk zijn in verband met locale omstandigheden, waaronder begrepen kruisingen met andere hoogspanningslijnen, overspanningen die groter zijn dan voor de desbetreffende hoogspanningslijn overigens wordt toegepast ende aanwezigheid in het terrein van hoogteverschillen, bebouwing en beplanting.

Artikel 28 Leiding - Riool

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het transport van afvalwater door een rioolwaterpersleiding.

28.2 Bouwregels

Op de in 28.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de dubbelbestemming worden gebouwd.

28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Algemeen

Tot het afwijken van het bepaalde in wordt pas overgegaan, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die inhet plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. geen strijdigheid ontstaat met de aan het plan ten grondslag liggende Structuurvisie Buren 2009-2019
  • c. gehoord de betrokken leidingbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de debetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

28.3.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 28.2 bedoelde, eveneens op de verbeelding voor deze gronden aangegeven, overige bestemmingen.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de bestemming Leiding - Riool, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van, van elders aangevoerde, grond, puin of afvalmaterialen,
  • b. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een productieboomgaard, een zacht-fruitboomgaard, een (boom) kwekerij of een windsingel;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanleggen van buis- en kabelleidingen voor riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
28.4.2 Uitzonderingen

Het in 28.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden, binnen het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en bodemexploitatie;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
28.4.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 28.4.1 indien - na advies van de leidingbeheerder te hebben ingewonnen, uit het advies blijkt, dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende leidingen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen. niet blijvend onevenredig worden geschaad.

 

Artikel 29 Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Bouwen

Voor het bouwen op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat het bouwwerk(en) betreft met een oppervlakte groter dan 30 m2.

29.2.2 Voorwaarden bouwen

Indien uit het onder 29.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
29.3 Afwijken van de bouwregels
29.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 29.2.1 indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologisch waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet, ruiter of rijwielpaden-/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.4.2 Uitzonderingen

Het in 29.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, een boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • c. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande traces van kabels en leidingen;
  • d. werken en werkzaamheden inden en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reed een omgevingsvergunning is verleend;
  • e. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • f. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • g. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
29.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 29.4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
29.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopregeling.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 30 m2.
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloop werken van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddelijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Bouwen

Voor het bouwen op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1 dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat

  • a. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden diepen reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 100 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand van 50 m van gronden die bestemd zijn als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied.
30.2.2 Voorwaarden bouwen

Indien uit het onder 30.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 30.2.1 indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologisch waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 3 archeologisch onderzoeksgebied 1 zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet, ruiter of rijwielpaden-/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.4.2 Uitzonderingen

Het in 30.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • b. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2; voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, een boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande traces van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden inden en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reed een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
30.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 30.4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
30.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopregeling.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 100 m2.
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloop werken van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddelijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Bouwen

Voor het bouwen op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2 dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat

  • a. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 1000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 1000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand van 50 m van gronden die bestemd zijn als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied.
31.2.2 Voorwaarden bouwen

Indien uit het onder 31.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 31.2.1 indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologisch waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 4 archeologisch onderzoeksgebied 2 zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet, ruiter of rijwielpaden-/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
31.4.2 Uitzonderingen

Het in 31.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 1000 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • b. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2; voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, een boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande traces van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden inden en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reed een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
31.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 31.4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
31.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopregeling.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 1000 m2.
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloop werken van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddelijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.

32.2 Bouwregels
32.2.1 Bouwen

Voor het bouwen op gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3 dient, overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Op voorwaarde dat

  • a. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte groter is dan 2000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld;
  • b. het bouwwerk(en) betreft waarbij de oppervlakte kleiner is dan 2000 m2 en de grondwerkzaamheden dieper reiken dan 0,30 m onder het bestaande maaiveld voor zover de bouw van de bouwwerk(en) plaatsvindt op een kleinere afstand van 50 m van gronden die bestemd zijn als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied.
32.2.2 Voorwaarden bouwen

Indien uit het onder 32.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1 Omgevingsvergunning bouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 32.2.1 indien:

  • a. het bouwwerk dient ter vervanging van een bestaand bouwwerk, waarbij de oppervlakte noch de diepte wordt uitgebreid;
  • b. het bouwwerk(en) betreft die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  • c. de archeologisch waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  • d. het bouwwerk is gesitueerd binnen 3 m uit de fundering van een bestaand bouwwerk.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 5 archeologisch onderzoeksgebied 3 zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren

  • a. het afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, mengen, ontginnen, scheuren en woelen van gronden;
  • b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
  • c. het verwijderen van bestaande funderingen;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet, ruiter of rijwielpaden-/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
32.4.2 Uitzonderingen

Het in 32.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld en met een oppervlakte kleiner dan 2000 m2 voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een grotere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • b. werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2; voor zover de werken en werkzaamheden plaatsvinden op een kleinere afstand dan 50 m van gronden die zijn bestemd als Waarde - Archeologie 2 archeologisch waardevol gebied
  • c. werken en werkzaamheden voor zover het betreft de herplant van een bestaande houtopstand, waaronder begrepen een bos, een boomgaard, zachtfruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel;
  • d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakteverhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande traces van kabels en leidingen;
  • e. werken en werkzaamheden inden en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reed een omgevingsvergunning is verleend;
  • f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
32.4.3 Verlening
  • a. Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in 32.4.1 kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  • b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
32.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een sloopregeling.
  • b. Aan de omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een deskundige wanneer de latere verstoringsdiepte dieper reikt dan 0,30 m onder maaiveld en het grondoppervlak van de werken meer bedraagt dan 2000 m2.
  • c. Indien tijdens de begeleiding van de sloop werken van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan onmiddelijk melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden.

Tot deze cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • a. reliëf: de ruggen, geulen, dijken, kaden en huisterpen;
  • b. waterhuishouding: de contouren van de waterpartijen;
  • c. verkaveling: de tracés en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen;
  • d. bebouwing: de locaties van de bebouwing, zoals deze op de desbetreffende gronden voorkomen, dan wel uit historische bronnen bekend zijn.
33.2 Bouwregels

Op gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, voorzover deze zijn toegestaan overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, mits hierbij de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheid tot het herstel van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren

  • a. werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op andere wijze opslaan van grond, puin of afvalmaterialen, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard), zacht fruitopstand of (boom) kwekerij en voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • d. het aanplanten van een houtopstand, niet zijnde agrarisch productiebos, productieboomgaard (voor zover geen hoogstamboomgaard) zacht fruitopstand of (boom) kwekerij;\
  • e. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen;
  • g. het wijzigen van de traces en patronen van de kavelgrenzen, wegen en waterlopen, alsmede van het reliëf.

33.3.2 Uitzonderingen

Het in 34.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
33.3.3 Verlening

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 33.3.1, indien is gebleken dat hierdoor de cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel van deze warden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 34 Waarde - Ecologie

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ecologische linten.

34.2 Bouwregels

Op de in 34.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden

Het is verboden binnen de in 34.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen en paden, en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het dempen, graven, verbreden, verdiepen van waterpartijen en watergangen.
34.3.2 Uitzonderingen

Het in 34.3.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud van watergangen;
  • c. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  • d. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  • e. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door bevoegd gezag is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
34.3.3 Onderzoek

Het bevoegd gezag gaat pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in 34.3.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot herstel of ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden aangetast.

Artikel 35 Waterstaat - Beheerszone watergang

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Beheerszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming en beheer van de naastgelegen watergangen;
  • b. werkzaamheden in het kader van de verbetering van de naastgelegen watergangen.
35.2 Bouwregels

Op de in 35.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

35.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 35.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 35.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en uit een verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 36 Waterstaat - Beheerszone waterweg

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Beheerszone waterweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het beheer van de aangrenzende rivier;
  • b. afvoer van water, ijs en sediment;
  • c. werkzaamheden in het kader van de vergroting van het waterbergend en - afvoerend vermogen van de aangrenzende rivier;

met dien verstande dat de gronden tevens zijn bestemd voor de op de plankaart eveneens aangegeven overige bestemmingen.

36.2 Bouwregels
36.2.1 Algemeen

Op de gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Beheerszone waterweg mogen uitsluitend worden gebouwd masten ten behoeve van verlichting en bebakening van de aangrenzende rivier.

36.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bij de bouw van de in artikel 36.2.1 bedoelde masten mag de hoogte niet meer bedragen dan 10 m.

36.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in .. voor de bouw van bouwwerken, indien en voorzover deze zijn toegestaan voor de in .. bedoelde, eveneens op de verbeelding voor deze gronden aangegeven, overige bestemmingen, indien hierdoor:

  • a. de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • b. gehoord de betrokken rivierbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige belangen, de Beleidslijn grote rivieren mede in acht genomen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 37 Waterstaat - Waterbergingsgebied

37.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bergen en infiltreren van regenwater door middel van wadi's.

37.2 Bouwregels

Op de in 37.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

37.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 37.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en uit een verklaring van de betrokken waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 38 Waterstaat - Waterkering

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
38.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in .. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder waterkerende functie bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
38.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 38.2 voor de bouw van bouwwerken, indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 38.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven overige bestemmingen, en uit een verklaring van de betrokken dijk- en waterbeheerder is gebleken dat hierdoor waterstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 40 Algemene bouwregels

40.1 Monumentale en karakteristieke bebouwing
40.1.1 Bestemmingsomschrijving

De als 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' aangewezen bebouwing is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bestaande hoofdgebouwen.

40.1.2 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a Vergunningplicht

Het is verboden bebouwing met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument' of 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag.

b Uitzonderingen

Het in 40.1.2 onder a. vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c Criteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  • b. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • c. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  • d. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
d Voorwaarde

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in , kan alleen 40.1.2 onder a. worden verleend indien, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie is gebleken dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze cultuurhistorische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

40.2 Overschrijding van bouwgrenzen

Van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mag met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, ten behoeve van tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits:

  • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw;
  • c. de breedte van entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw.

Artikel 41 Algemene gebruiksregels

41.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de regels van dit plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. gebruik van gronden of bouwwerken voor permanente bewoning, met uitzondering van de toegelaten (bedrijfs)woningen;
  • b. gebruik als seksinrichting;
  • c. gebruik als escortbedrijf,
  • d. gebruik als smartshop;
  • e. gebruik als coffeeshop;
  • f. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • g. het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermiddelen;
  • h. het gebruik als paardenbak, tennisbaan, vijver groter dan 10 m2, zwembad groter dan 10 m2 en (midget)golf;
  • i. het gebruik ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting;
  • j. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en bedrijfsgebouwen voor bewoning;
41.1.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 41.1 , indien en voor zover strikte toepassing zou leiden tot een niet door dringende redenen gerechtvaardigde beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 42 Algemene aanduidingsregels

42.1 geluidzone - 57 dB contour Betuweroute
42.1.1 Aanduidingsomschrijving

De als 'geluidzone - 57 dB contour Betuweroute' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming c.q. instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van de spoorlijn de Betuweroute als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

42.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - 57 dB contour Betuweroute' mogen uitsluitend nieuwe woningen en andere in de zin van de Wet geluidhinder gevoelige gebouwen worden gebouwd, indien de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn de Betuweroute van de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

42.1.3 Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidgevoelige gebouwen voor geluidgevoelige functies.

42.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 42.1.3 en toestaan dat niet-geluidgevoelige gebouwen worden gebruikt voor een geluidgevoelige functie, mits de geluidsbelasting vanwege de spoorlijn de Betuweroute van de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.

42.2 milieuzone - teeltvrijezone
42.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - teeltvrije zone' is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van productieboomgaarden;
  • b. het aanleggen van boomkwekerijen.
42.2.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 42.2.1 als door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd.

42.3 vrijwaringszone - dijk 1
42.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de waterkering.

42.3.2 Bouwregels

Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd.

42.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van 42.3.2 , met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende dijk- en waterbeheerder.
42.4 vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de waterkering.

42.5 vrijwaringszone - weg
42.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming van het gebruik van de naastgelegen verkeerswegen.

42.5.2 Bouwregels

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

42.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 42.5.2, voor de bouw van bouwwerken:

  • a. indien en voor zover deze zijn toegestaan voor de in 42.5.1 bedoelde, eveneens voor deze gronden aangegeven, overige bestemmingen;
  • b. indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad;
  • c. indien, gehoord de betrokken wegbeheerder, is gebleken dat hierdoor de belangen van de bescherming van de desbetreffende verkeerswegen, of de veiligheid van mensen, dieren en goederen, niet blijvend onevenredig worden geschaad.

Artikel 43 Algemene afwijkingsregels

43.1 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van bed & breakfast, waaronder wordt verstaan een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt en bedoeld voor kortstondig, wisselend recreatief verblijf, indien en voor zover:

  • a. het betreft een woning, die tevens bewoond blijft;
  • b. geen groter vloeroppervlak dan 60 m2 ten behoeve van bed & breakfast in beslag wordt genomen;
  • c. niet meer dan 3 slaapkamers, ten behoeve van maximaal 6 personen, van de betreffende woning worden ingericht en gebruikt voor bed & breakfast;
  • d. de bed & breakfast voorziening niet functioneert als een zelfstandige woning;
  • e. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen of voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
43.2 Kleine uitbouwen woningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de bouw van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover:

  • a. de overschrijding van een krachtens het plan aangegeven begrenzing niet meer bedraagt dan 2 m;
  • b. de oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
43.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw van een woning in verband met het verlenen van mantelzorg, indien en voor zover:

  • a. er, ingeval er geen ouder/kind relatie is, sprake is van een vastgestelde medische indicatie;
  • b. de verbouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan inwoning ten behoeve van mantelzorg;
  • c. de inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en geen groter vloeroppervlak in beslag neemt dan 75 m2;
  • d. er sprake is van een gemeenschappelijke entree;
  • e. het verbouwde gedeelte voor inwoning technisch/functioneel altijd weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
  • f. indien in voldoende mate aangetoond kan worden dat geen (volledig) gebruik kan worden gemaakt van de woning, mag naast of in plaats van inwoning door verbouw van de woning ook inwoning plaats vinden in een bestaand bijbehorend bouwwerk, mits voldaan wordt aan het volgende:
    • 1. de vloeroppervlakte in gebruik ten behoeve van mantelzorg mag niet meer bedragen dan 60 m2;
    • 2. de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 3. de getroffen functionele voorzieningen worden na afloop van het gebruik verwijderd.
43.4 Aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor een gebruik ten behoeve van aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten, indien en voor zover:

  • a. de desbetreffende woning bewoond blijft;
  • b. het vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis gebonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer bedraagt dan 50 m2;
  • c. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
  • d. de nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
  • e. de beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
  • f. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
43.5 Evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden voor het houden van meerdaagse evenementen, waaronder worden verstaan kermissen, jaarmarkten, tentfeesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

43.6 Grenzen en aanduidingen

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:

  • a. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • b. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen in het plan is aangegeven niet meer bedraagt dan 2,5 m;
  • c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

43.7 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor nutsvoorzieningen zoals pompgemalen, verdeel-, regel- of transformatorruimten, telefooncentrales, telefooncellen, geldautomaten en abri's, waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 50 m3 en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, alsmede voor beeldhouwwerken en daarmee gelijk te stellen kunstzinnige elementen met geen grotere bouwhoogte dan 6 m en lichtmasten en vlaggenmasten met geen grotere bouwhoogte dan 10 m.

43.8 Kleinschalige voorzieningen in de toeristisch en recreatieve sector

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het gebruik van gronden ten behoeve van kleinschalige voorzieningen in de toeristische en recreatieve sector, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. de voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in het achtererfgebied;
  • b. op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het woon- en leefmilieu;
  • d. er vindt geen milieubelemmering plaats voor omliggende functies en bedrijven;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersveiligheid;
  • f. er ontstaat geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving.
43.9 Monumenten
43.9.1 Herstel / herbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw van bouwwerken, indien en voor zover de instandhouding, dan wel het herstel of de herbouw, noodzakelijk is om te voldoen aan het bepaalde in de Monumentenwet, dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening.

43.9.2 Bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het bouwen van bouwwerken op een erf dat behoort bij een Rijks- of gemeentelijk monument, mits:

  • a. de bouwwerken een meerwaarde geven aan de (het) aanwezige (ensemble van) monumentale bebouwing;
  • b. alle niet bij het monumentale karakter passende bebouwing wordt gesloopt;
  • c. de gemeentelijke monumentencommissie is gehoord en een positief advies heeft gegeven.
43.10 Extra woning monument / karakteristiek pand

Het bevoegd gezag kan, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie, eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de realisering van één extra woning, indien en voor zover:

  • a. de extra woning wordt gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van een gebouw dat tevens is aangemerkt als Rijksmonument of gemeentelijk monument overeenkomstig de Monumentenwet of de gemeentelijke Monumentenverordening, dan wel is aan te merken als karakteristiek en wordt gerealiseerd met als oogmerk de karakteristiek van het desbetreffende gebouw in stand te houden, dan wel te herstellen, of
  • b. de extra woning wordt gerealiseerd binnen een bestaande woning met een grotere inhoud van 1000 m3 en
  • c. de extra woning een inhoud heeft van tenminste 300 m3;
  • d. van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de oppervlakte aan bestaande vrijgekomen bedrijfsbebouwing op het desbetreffende erf, voorzover deze geen karakteristieke of monumentale waarde heben en voor zover deze meer bedraagt dan 75 m2 per woning, wordt gesloopt.
43.11 Paardenbakken, tennisbanen, vijvers, zwembaden, (midget)golf, theetuinen en buitenexposities voor galeries

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor de aanleg van en het gebruik van gronden als paardenbak, tennisbaan, vijver, zwembad geen gebouw zijnde, (midget)golf, theetuin en buitenexpositie voor een galerie, met dien verstande dat:

  • a. het uitsluitend gronden betreft die niet verder dan 70 m uit de gevel van het hoofdgebouw van de bijbehorende woning zijn gelegen, op een afstand van tenminste 5 m tot een perceelgrens zijn gelegen en niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ' vrijwaringszone - weg ';
  • b. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het gebruik waarvan afwijking wordt verleend met geen grotere hoogte dan 2,5 m mogen worden gebouwd, met dien verstande dat, voor zover het tennisbanen betreft, bijbehorende hekwerken geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 m;
  • c. het bepaalde ten aanzien van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden bij de betreffende bepalingen van het plan waarvan afwijking wordt verleend, tevens in acht wordt genomen;
  • d. ingeval van theetuin en buitenexpositie voor galeries voorzien wordt in parkeergelegenheid op eigen terrein.
43.12 Terras bij horecafunctie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het in gebruik nemen van grond voor een terras met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij een horecafunctie, met in acht name van het volgende:

  • a. het terras behoort bij een horecafunctie;
  • b. het terras in ruimtelijke zin aansluit op de horecafunctie;
  • c. er geen ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • d. eventueel bijbehorende windschermen een maximale hoogte mogen hebben van 2 meter.

43.13 Bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel van het hoofdgebouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor het plaatsen, vernieuwen of veranderen van een bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, met in achtname van het volgende:

  • a. het aantal woningen mag niet wijzigen;
  • b. de stedenbouwkundige situatie is dusdanig, het het bijbehorend bouwwerk niet achter de voorgevel kan staan;
  • c. het bijbehorend bouwwerk is vrijstaand, zodat het niet aan het hoofdgebouw vastzit;
  • d. de plaats van het bijbehorend bouwwerk moet passen binnen het bestaande verkavelingspatroon;
  • e. er zijn geen landschappelijke, ruimtelijke, stedenbouwkundige en milieuhygiënische beperkingen.

Artikel 44 Algemene wijzigingsregels

44.1 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Het bevoegd gezag kan de gronden met de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wijzigen in de bestemming 'Gemengd' met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. gronden mogen uitsluitend gewijzigd worden ten behoeve van maatschappelijke en commerciele doeleinden, zonder woningen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80;
  • d. de ontsluiting van de voorzieningen dient plaats te vinden aan de westzijde van het te wijzigen gebied;
  • e. parkeren vindt uitsluitend plaats binnen de te wijzigen gronden.

Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 45 Overgangsrecht

45.1 Overgangsrecht bouwwerken
45.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
45.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 45.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 45.1.1 met maximaal 10 %.

45.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 45.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

45.2 Overgangsrecht gebruik
45.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

45.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 45.2.1

te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

45.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 45.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

45.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 45.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 46 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, vijfde herziening.