direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Thorbeckelaan IX, partiële herziening Barneveld-Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1658-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op het perceel Thorbeckelaan 123 (kadastraal bekend als gemeente Barneveld, BNV00, sectie A, perceelnummers 3013, 3014, 3015, 3083, 3085, 2605 en gedeeltelijk 3084) is een evenementencomplex gevestigd. Het gebied bestaat op dit moment uit één hal en bijbehorende parkeerfaciliteiten. Achter het de huidige evenementenhal bevindt zich een groot onbebouwd gedeelte waar een planologische mogelijkheid is om hier een tweede hal te realiseren. Voor dit gedeelte van het perceel aan de Thorbeckelaan 123 is een verzoek ingediend om een tweede evenementenhal te realiseren. Een zuidelijk gelegen gedeelte zal hierbij aangewend worden om te voorzien in de parkeerbehoefte. Voorliggend plan is tevens op een landschappelijke wijze ingepast.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0001.png"

Ligging locatie

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Thorbeckelaan aan de westzijde van de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Thorbeckelaan. Aan de oostzijde vormt de toegangsweg naar de huidige evenementenhal en de kern Barneveld de grens. Aan de zuidkant ligt een manege en westelijk is de snelweg A30 gelegen als grens van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft de plangrens weer. De bestemmingsplangrens betreft het gehele bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0002.png"

Plangrens (met in het kader de bestemmingsplangrens "Barneveld-Noordwest")

2.2 Geldende bestemmingen

2.2.1 Bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" en heeft de bestemmingen 'Cultuur en ontspanning ' en 'Maatschappelijk - Uit te werken'. Daarnaast geldt een dubbelbestemming en zijn diverse functieaanduidingen en maatvoeringen opgenomen.

Het bouwen van een evenementenhal met een hoogte van 21 meter is niet toegestaan buiten het bestaande bouwvlak. Daarnaast past het parkeren in de gevraagde vorm niet binnen de uitwerkingsregels van de uit te werken bestemming.

Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Groen van Prinstererlaan I, partiële herziening Barneveld-Noordwest". Bij de vaststelling van dit plan zijn de regels voor de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 16.1 onder a) herzien. Dit is niet van invloed op onderhavig plan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan voor herziening Uitsnede bestemmingsplan na herziening relevante legenda

Het plan wordt aangepast zoals hierboven is aangegeven. De wijzigingen betreffen het aanpassen van het zuidelijke bouwvlak en het veranderen van de uit te werken maatschappelijke bestemming in de bestemming 'Cultuur en Ontspanning'.

2.2.2 Voorbereidingsbesluit

Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

In 2016 is gestart met de bouw van een eerste evenementenhal aan de Thorbeckelaan in Barneveld. Sinds eind 2016 is deze locatie in gebruik voor onder andere congressen, beurzen, feesten, evenementen en kerkdiensten die hier worden georganiseerd. Vanaf het begin waren er al plannen om op de locatie een extra hal te realiseren. De mogelijkheden waren hiervoor ook in het bestemmingsplan opgenomen.

De initiatiefnemer heeft nu de wens om gebruik te maken van de geboden uitbreiding. Doordat de plannen anders zijn dan in 2016 voorzien, is het bouwplan, met bijbehorende parkeervoorziening en landschappelijke inpassing niet mogelijk binnen de bestaande (bouw)grenzen van het bestemmingsplan. De plannen leiden tot een andere opzet maar zijn ruimtelijk een wenselijke situatie.

De te bouwen hal heeft een oppervlakte van ongeveer 7000m² (deze oppervlakte komt overeen met de mogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan) en zal worden gebouwd aan de achterzijde van de bestaande hal. Er vinden geen veranderingen plaats aan de huidige bestaande maximale bezoekersaantallen zoals deze gelden voor het gehele evenementencomplex.

De te bouwen hal gaat gepaard met de aanleg van een parkeerfaciliteit aan de zuidzijde welke is gelegen tussen de nieuwe hal en het bestaande manege.

Bij de opzet is rekening gehouden met de mogelijke nieuwe rondweg die de Thorbeckelaan in de toekomst zou moeten verbinden met de Plantagelaan. De ruimte voor deze rondweg is hiervoor gereserveerd buiten het plangebied. Voor de ontsluiting van de evenementenhal(len) zal de toegang aangepast worden.

Het plangebied zal landschappelijk worden ingepast. Dat houdt in dat er diverse boomstructuren en een aantal grote waardevolle bomen behouden zullen blijven en de grens aan de oostzijde met groen wordt versterkt

Een impressie van het plan wordt hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0005.png"

Impressie nieuwe hal (in westelijke richting)

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking

Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder een duurzaam economisch groeipotentieel en de bijdrage aan gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Het plan maakt de bouw van een tweede evenementenhal mogelijk. Het plan zorgt voor een andere invulling van het terrein wat kan bijdragen aan het verbeteren economisch vestigingsklimaat. Het plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening. De laatste actualisering dateert van februari 2022.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 9: Regels Water en Milieu

Eerst wat betreft glastuinbouw. Het bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw. Dan wat betreft water en milieu: het plangebied maakt deel uit van 'intrekgebied'. In Omgevingsverordening is bepaald dat de winning van fossiele energie niet mogelijk wordt gemaakt. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde. Vanuit de bovengenoemde kaarten volgen daarom geen regels die relevant zijn voor het voorliggende plan.

Klimaatadaptatie
In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

Doorwerking in plangebied
De waterberging is reeds voorzien in de eerste fase bij de bouw van hal 1. Daarbij komt nu dat de extra parkeerplaatsen in halfverharding of waterdoorlatend worden uitgevoerd. Extra waterberging is dan ook niet noodzakelijk. Tezamen met het behoud van drie grote bomen in het terrein draagt dit bij aan het voorkomen van wateroverlast (en voorkomen van droogte) en het voorkomen van hittestress. Het plan is in overeenstemming is met de verordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied

Het RAP bevat hogere abstractere ambities die binnen ontwikkelingen integraal toegepast worden. Het RAP geeft geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan.

4.4 Waterschap

4.4.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw. Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.3 BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.


Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.


Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.


Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.


Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Doorwerking in plangebied

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'Stedelijke Zone'. Dit gebied is aangewezen als concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld Harselaar Voorthuizen. Het plan is in lijn met de 'structuurvisie Buitengebied Barneveld'.

4.5.2 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in een zoekgebied voor voorzieningen (korte termijn) ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0006.png"

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Het ingekomen verzoek betreft het verder invullen van het gebied 'Thorbeckelaan-Zuid'. Het plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.5.3 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).


Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

In het plan wordt hier rekening mee gehouden. Bijvoorbeeld de dakconstructie wordt dusdanig is ontworpen dat deze voldoende stevig is om het dakvlak te kunnen voorzien van zonnepanelen met een hoog rendement. Deze worden via BENG opgeleverd.


Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Per 1 april 2021 worden nieuwe geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.

De verwarming/koeling van de evenementhal wordt door middel van een warmte koudeopslag installatie gerealiseerd. De bestaande Midden Nederland Hallen 1 is hier ook op aangesloten. Deze bron ligt tussen beide hallen in ondergronds. Het gebouw wordt gasloos opgeleverd.


Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen. Op het dakvlak worden PV panelen gebruikt om energie op te wekken. Het dakvlak kan benut worden ten behoeve van het plaatsen van zonnepanelen.


Materialen

Het dak heeft een hoge isolatiewaarde (Rc = 6,3). Het dak van de evenementhal wordt voorzien van licht grijze kunststof dakbedekking.

Voor toepassing op het dak is de kunststof PVC dakbedekking uv-bestendig gemaakt. PVC kan goed als dakbedekking toegepast worden. PVC is in diverse kleuren leverbaar wat het architectonisch interessant kan maken. In de vorm van rollen, folie op maat.


Laadpalen

Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Het buitenterrein wordt voorzien van meerdere (loze leidingen) mantelbuizen zodat op diverse plekken op en rondom de nieuwbouw relatief gemakkelijk laadpalen geplaatst kunnen worden. Bij de evenementenhal wordt de mogelijkheid geboden voor meerdere laad units aan de wand voor het elektrisch laden van diverse voertuigen.


Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Er zal gebruik worden gemaakt van groene parkeerplaatsen (daar waar mogelijk) door middel van grasdallen voor een natuurlijke infiltreren van het regenwater. Regenwater kan bij hevig regenval gemakkelijk in de grond lopen waardoor grasdallen een goede oplossing zijn voor wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0007.png"

Voorbeeld van de waterdoorlatende verharding in de vorm van grasdallen

4.5.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Voor deze locatie is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek geeft een voldoende beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de bestemmingsplanprocedure.

Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging (o.a. stortgaten, asbestverdacht materiaal etc.). Aan- en afvoer van grond, bouwstoffen etc. van en naar de onderzoekslocatie dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het Tijdelijk handelingskader PFAS.

Conclusie

Op basis van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (zie onderstaande afbeelding) geeft binnen het plangebied het volgende aan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0008.png"

Plangebied op uitsnede beleidskaart 2018


Groen: dekzandvlakte met een lage verwachting;
Groengeel: lage dekzandwelving 10-25 cm met een middelhoge verwachting;
Rood: plaggendek op dekzand met een hoge verwachting.

 
Aanvullende informatie

Uit bovenstaande afbeelding wordt duidelijk dat delen van het plangebied in het verleden al onderzocht zijn middels een archeologisch booronderzoek (oranje contouren op afbeelding 1):

Uit eerder bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (BAAC-rapport V-09.0125) welke in 2010 in het kader van de eerste fase van de bouw van de evenementenhal zijn uitgevoerd, bleek dat de bodem in die delen van het plangebied waarvoor betredingstoestemming kon worden verkregen grotendeels verstoord was. Slechts in vier boringen in het oosten van het plangebied was nog een (verstoorde) B-horizont aanwezig. Bovendien zijn vrij grote delen ervan verstoord door de aanwezigheid van bebouwing en een dubbele hoge druk-gasleiding. Bijgevolg kan worden gesteld dat voor het hele deel van het plangebied waar geboord kon worden een lage verwachting geldt.

Ook in een later uitgevoerd veldonderzoek (inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). BAAC-rapport V-11.0392) werd vastgesteld dat de bodem verstoord was, waardoor geen archeologische waarden meer te verwachten waren.

Voor het plangebied geldt op basis van de Archeologische beleidskaart 2018 een middelhoge en lage archeologische verwachting. Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan worden gesproken van een lage verwachting en geen verwachting meer binnen het plangebied.

In het bestemmingsplan Barneveld-Noordwest heeft het gehele plangebied geen dubbelbestemming archeologie meer. Op basis van de onderzoeksresultaten in delen van het plangebied is het gehele gebied vrijgegeven.

Er is derhalve geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Wel geldt onderstaande wettelijke meldingsplicht.


Wettelijke meldingsplicht
Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Op de cultuurhistorische waardenkaart heeft ligt het plangebied in Waarde 1, sterk bebouwd gebied.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op het perceel en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Stikstof

Het plangebied ligt op een afstand van maximaal 15 kilometer tot een viertal beschermde natuurgebieden.

  • a. Arkenheem (12 km)
  • b. Binnenveld (14 km)
  • c. Veluwerandmeren (13 km)
  • d. Veluwe (7 km)

De Veluwe is het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitatten.

Hierdoor is een effect van stikstofdepositie niet op voorhand uit te sluiten. In het kader van de Wet natuurbescherming dient beoordeeld worden of de realisatie van het voorliggende bouwplan significante gevolgen heeft voor de stikstofgevoelige soorten binnen Natura 2000-gebieden in de omgeving.

Dit wordt gedaan door middel van een AERIUS berekening. De berekening heeft als doel om aan te tonen dat de stikstof depositie op de natuurgebieden na ontwikkeling van de locatie niet toeneemt en geen significante gevolgen voor de beschermde habitattypes oplevert.

Per 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurverbetering in werking getreden, deze is echter op 2 november 2022 weer door de Raad van State verworpen. Onderdeel van deze wet was de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten, in het kort de bouwvrijstelling. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof de neerslag (depositie) in de gebruiksfase én de bouwfase een rol speelt.

In de bouwfase leiden het gebruik van bouwmachines en materieel tot stikstofemissies. Tijdens de gebruiksfase leiden het gebruik van het bouwwerk en de verkeersgeneratie tot stikstofemissies.

Daarom is voor de locatie een AERIUS berekening uitgevoerd van de aangevraagde situatie (Zie Bijlage 4). Conclusie van het rapport en de uitgevoerde berekeningen (zie hiervoor Bijlage 5 en Bijlage 6) is, dat er geen effect is, met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, in zowel de bouwfase als in de gebruiksfase.

AERIUS Calculator 2021.2 geeft de resultaten als waarden met twee decimalen (afgerond). Als de melding ‘Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0.00 mol/ha/j.’ wordt getoond, zijn er geen relevante hexagonen met een bijdrage groter of gelijk aan 0,005 mol/ha/jaar.

Bijdragen die kleiner zijn dan 0,005 mol/ha/jaar worden niet meegenomen bij de beoordeling van een initiatief. Zulke kleine bijdragen kunnen vanwege onzekerheden in data en model niet redelijkerwijs aan een specifieke activiteit worden gerelateerd en hebben geen aantoonbaar negatief effect op een Natura2000 gebied.

Bouwfase berekening:

De berekening voor de bouwfase heeft geen depositieresultaten opgeleverd. Ook de berekening voor de gebruiksfase heeft geen depositieresultaten opgeleverd.

Conclusie

De conclusie is dat er géén mogelijk (blijvende) toename te verwachten is van stikstofdepositie binnen het project of de locatie, waardoor significante effecten bij voorbaat kunnen worden uitgesloten. Daarnaast is er is geen toestemming nodig in het kader van de Wet natuurbescherming op het gebied van stikstof. Voor het aspect stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is er een natuurtoets uitgevoerd(zie Bijlage 3).

Uit de natuurtoets wordt geconcludeerd dat de planlocatie geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli).

Hierbij dienen de maatregelen zoals beschreven in de rapportage genomen te worden:

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Te treffen maatregelen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel). In de nieuwe situatie mogen er geen lichtbundels gericht worden op de houtwal aan de westelijke zijde van de planlocatie.
  • De kapwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.

Doorwerking in plangebied

In de beoogde ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien aan zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, met een oppervlakte van 1000 m² of meer. Ook de kap van een rijbeplanting met meer dan 20 bomen niet aan de orde. Een meldingsplicht in het kader van Wnb is niet noodzakelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO. Zie de uitsnede van de Omgevingsverordening hieronder zoals ook beschreven in Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0010.png"

Planlocatie ten opzichte van GNN en GO

Conclusie

Ten aanzien van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone geldt dat externe werking geen toetsingskader is. Dit aspect is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen) .

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde (per kilometer) per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
  • enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen

De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen 

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht

In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een (significante) toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

5.4.2 Planspecifiek

Onderzoeksresultaten

In Bijlage 7 bij de toelichting is een externe veiligheidsonderzoek opgenomen. Uit de risico-inventarisatie in paragraaf 3.3 van dat onderzoek blijkt dat het beoogde bouwvlak voor de tweede evenementenhal is gelegen binnen het invloedsgebied van de A30, waarover het transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en het bouwvlak is niet gelegen binnen een plasbrandaandachtsgebied (PAG). De hoogte van het groepsrisico is berekend middels een kwantitatieve risicoanalyse. Hieruit blijkt dat het groepsrisico in zowel de huidige als de toekomstige situatie hoger ligt dan de oriëntatiewaarde. Het veranderen van het bouwvlak leidt niet tot een significante toename (> 10%) van het groepsrisico.

Omdat het groepsrisico hoger ligt dan de oriëntatiewaarde, dient het groepsrisico uitgebreid verantwoord te worden (conform art. 8 lid 2, Bevt).

Groepsrisicoverantwoording A30 

De dichtheid van personen in het invloedsgebied

De dichtheid van personen in het invloedsgebied wijzigt niet. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie heeft de tweede evenementenhal een oppervlak van circa 7.000 m², bestemd voor maximaal 5.000 personen. Alleen het bouwvlak wijzigt beperkt.

De hoogte van het groepsrisico  

In zowel de huidige als de toekomstige situatie is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. In de huidige situatie bedraagt het groepsrisico 1,36 maal de oriëntatiewaarde en in de toekomstige situatie is dit 1,37. Het groepsrisico neemt als gevolg van het wijzigen van het bouwvlak iets toe, maar niet significant (< 10%).

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

In het kader van dit plan zijn geen alternatieve stedenbouwkundige opzet of voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte onderzocht omdat het vigerende bestemmingsplan reeds een tweede evenementenhal toestaat en met het voorliggende plan alleen het bouwvlak van deze hal beperkt wijzigt.

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan

In het kader van dit plan zijn geen mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico onderzocht omdat het vigerende bestemmingsplan reeds een tweede evenementenhal toestaat en met het voorliggende plan alleen het bouwvlak van deze hal beperkt wijzigt.

Mogelijkheden voor de rampenbestrijding

In het kader van het aspect rampenbestrijding is advies gevraagd aan de VGGM voor de bouw van de tweede evenementenhal. Hierop heeft de VGGM advies uitgebracht Bijlage 8. In een memo, welke naar aanleiding van het op gestelde qra door de VGGM op verzoek is verstrekt, geeft de veiligheidsregio aan geen aanleiding te zien om nader te adviseren. Ze geven echter wel een nadere toelichting welke is bijgevoegd als Bijlage 9

Mogelijkheden voor de zelfredzaamheid

Ook in het kader van zelfredzaamheid heeft de VGGM maatregelen geadviseerd en nader toegelicht in de hiervoor reeds genoemde memo.

Het advies van de VGGM is opgevolgd waarmee de risico's verantwoord zijn.

Mogelijkheden voor rampenbestrijding

De rampenbestrijding richt zich in eerste instantie op het beperken van de schadelijke effecten voor de omgeving, dus bij de bron. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een koude Bleve (explosie en warmte straling met brand tot gevolg) zal de hulpverlening in de omgeving plaatsvinden, dus in het plangebied. Het plangebied is in het kader van rampenbestrijding dan goed bereikbaar, enerzijds via de Thorbeckelaan anderzijds via de calamiteitenontsluiting aan de zuidzijde richting de parkeerplaats van de bestaande sportvelden.

Binnen het plangebied is voorzien in voldoende bluswatermogleijkheden en is ruimte gereserveerd voor opstelplaatsen van hulpvoertuigen.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid

Risicocommunicatie vindt allereerst plaats via NL-Alert (eventueel waspalen?) Daarnaast kan de zelfredzaamheid worden verhoogd door een goede risicocommunicatie ten tijde van de ramp. De initiatiefnemer stelt een BHV plan/Calamiteiten plan op in samenwerking met de VGGM. Hierin zullen de risico's en de handelingsperspectieven van de verschillende scenario's een plek krijgen, de handelingsperspectieven zullen dan op gezette tijden worden geoefend. Bij een risicoscenario op de A30 is er ook rekening gehouden met het ontvluchten van het gebied van de bron af. Er zijn BHV verzamelpunten gelegen richting de Thorbeckelaan van de A30 af. Vandaaruit kan het plangebied ontvlucht worden richting de Thorbeckelaan of via de calamiteitenontsluiting aan de zuidzijde van het gebied. In de toekomst is er het voornemen om tevens de bestaande weg langs de manege door te trekken naar de zuidzijde.

Bij een explosie of toxisch scenario kan er worden geschuild in de Midden Nederland Hallen, bij een toxisch scenario kan dan de ventilatie in deze hallen worden uitgeschakeld.

Conclusie

Met het voorliggende plan wordt een ander bouwvlak mogelijk gemaakt voor een tweede evenementenhal op het complex van de Midden Nederland Hallen (MNH). Deze beperkte verandering van het bouwvlak leidt tot een lichte toename van het groepsrisico. Echter, zowel in de huidige als de toekomstige situatie is het groepsrisico hoger dan de oriëntatiewaarde. Doordat binnen het plan voldoende aandacht wordt besteedt aan de risicocommunicatie en de adviezen van de VGGM zijn/worden opgevolgd kan het eventuele risico worden verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Doorwerking in plangebied

Er is geen sprake van de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten waardoor dit aspect niet relevant is.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidhinder de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Doorwerking in plangebied

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Daarnaast maakt het plan geen bouw van geurgevoelige objecten mogelijk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De Midden Nederland Hallen aan de Thorbeckelaan 123 in Barneveld is voornemens een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing te realiseren aan de zuidzijde van de bestaande bebouwing. Deze uitbreiding is noodzakelijk om aan de stijgende vraag naar evenementen te kunnen blijven voldoen. De uitbreiding geeft de mogelijkheid om de huidige locatie te optimaliseren.

Het bouwplan ten zuiden van de bestaande evenementenhal betreft een oppervlakte van 7000m2

Initiatiefnemer beoogt het huidige oppervlak aan bedrijfsbebouwing te vergroten. Dit zal gebeuren op eigen terrein waarbij een extra gedeelte parkeren zal plaatsvinden aan de zuidkant waar initiatiefnemer een stuk grond zal verwerven. Het totale perceel met de nieuwe grenzen heeft een oppervlakte van ca. ongeveer 6 hectare. In de nieuwbouw zullen met name theatervoorstellingen plaatsvinden.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De behoefte aan uitbreidingsruimte bij initiatiefnemer is groot. Daarnaast vindt de uitbreiding van de bebouwing plaats op aansluitende gronden die reeds de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' hebben en kunnen worden geschaard onder bestaand stedelijk gebied.

De behoefte aan een dergelijke hal bestaat tevens omdat er in de regio geen zalen aanwezig zijn van een dergelijke grootte zoals de voorgenomen hal. De bestaande theaters in Barneveld, Amersfoort en ede kunnen niet voorzien in deze vraag.

De initiatiefnemer merkt bij zijn klanten dat er behoefte is aan een dergelijke zaal. Ook is een vergelijkbare locatie in de regio niet aanwezig.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie

Leidingen en laagvliegroutes staan de uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Desondanks is er toch een onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd naar stikstofoxiden en fijnstof. Op alle receptorpunten is het effect van de bedrijfsactiviteiten op de luchtkwaliteit minder dan 3% van de grenswaarde (i.c. 1,2 µg/m3), voor zowel stikstofdioxide als fijnstof. De emissies vanwege de inrichting zijn daarmee niet in betekende mate (NIBM). Een verdere toetsing aan de grenswaarden daarom kan achterwege blijven. ( zie hiervoor Bijlage 2)

Conclusie

Op basis van het voorgaande blijkt dat met betrekking tot de gewenste bedrijfssituatie geconcludeerd kan worden dat de bedrijfsactiviteiten niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek 
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een evenementenhal van 7000 m² en bijbehorend, deels bestaand parkeerterrein. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling (2022) is opgenomen als Bijlage 10. Hieruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Op 16 november is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als Bijlage 11 opgenomen.


Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Het plan betreft de bouw van een evenementenhal en de aanleg van bijbehorende parkeerplaatsen. In dit kader is van belang dat deze voorzieningen impact kunnen hebben op de omgeving. Om dit inzichtelijk te maken is een onderzoek uitgevoerd in het kader van het 'Activiteitenbesluit milieubeheer'. Zie hiervoor Bijlage 12. Het doel van dit akoestisch onderzoek is het bepalen van de geluidemissie van de inrichting in de te melden bedrijfssituatie.

Uit het onderzoek blijkt dat er in de toekomstige situatie met de nieuwe hal niet onder alle omstandigheden wordt voldaan aan de geluideisen uit het Activiteitenbesluit.

Wanneer sprake is van gelijktijdige activiteiten kan in de nieuwe hal altijd 95 dB(A) aan muziek
niveau optreden. In de bestaande hal dienen de niveaus dan beperkt te worden als volgt:

  • Bij muziek in de nieuwe hal en Auditorium groot dienen de geluidniveaus in het auditorium maximaal 90 dB(A) te zijn.
  • Bij muziek in de nieuwe hal en expo hal dienen de geluidniveaus in de expo hal maximaal 92 dB(A) te bedragen.
  • Bij muziek in de nieuwe hal, het grote Auditorium en de Expo hal dienen de geluidniveaus in de expo hal en auditorium maximaal 88 dB(A) te bedragen.
  • In de overige ruimten mag het muziekniveau niet meer dan 70 dB(A) bedragen.


Als wordt voldaan aan de bovenstaande randvoorwaarden, kan worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Qirion heeft op 19 december 2022 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.


Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het plangebied betreft een evenementenlocatie waarbij het parkeren een prominente rol inneemt aan de zuidzijde van het terrein. Het inpassen van dit terrein is belangrijk voor de uitstraling van het geheel. Daarbij is het belangrijk dat de drie bestaande grote bomen (eiken) worden ingepast op het terrein. Er is aan de westkant en zuidkant bestaand groen aanwezig dat behouden blijft. In de toekomst kan de oostkant, welke op dit moment geen deel uit maakt van het plan en eigendom is van de gemeente, gebruikt worden voor het optioneel verlengen van de houtwal.

Met het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan wordt de inpassing en uitstraling geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0011.png"

Terreininrichting na realisatie van hal 2 (met in uitsnede een uitsnede van luchtfoto van dit gebied)

Conclusie
Het plan wordt op een goede manier landschappelijk ingepast en geborgd. Hierdoor geeft het aspect 'natuur en landschap' geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Parkeren

Bij realisatie van de tweede hal, is een uitbreiding van de parkeergelegenheid nodig. Om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplekken worden 516 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Een gedeelte hiervan was braakliggend terrein maar wel reeds als overloop in gebruik. Daarnaast kunnen 93 parkeerplaatsen worden gevonden bij het manegecomplex aan de zuidkant van de Midden Nederland Hallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0012.png"

Parkeren rond de Midden Nederland Hallen

Voor grotere evenementen en/of gelijktijdig gebruik van zowel de bestaande als de nieuwe hal kan het voorkomen dat er rondom de hallen onvoldoende parkeergelegenheid is. Op deze momenten zal gebruik worden gemaakt van parkeergelegenheden in de nabije omgeving. Dit betreft o.a. parkeerterrein de Vetkamp, Schaffelaar en Veluwehal. Tijdens evenementen worden verkeersregelaars ingezet om het inkomende en uitgaande verkeer op een vlotte manier te laten verlopen.

Ontsluiting terrein

Om de bezoekers bij aankomst op een vlotte manier te laten parkeren moeten de parkeerstromen op een heldere manier verlopen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen auto's, touringcars en leveranciers.

Automobilisten en fietsers maken gebruik van de bestaande entree bij de bestaande hal. Automobilisten worden afhankelijk van het evenement naar een van de parkeerplaatsen geleid. Voor P2,P3 en P4 worden de automobilisten om de hallen heen geleid. Bij vertrek worden de automobilisten via een uitgang aan de oostzijde geleid.

Touringcars rijden bij bezoek P1 voorbij en betreden het terrein tussen de beide hallen waar een ruimte is om passagiers uit te kunnen laten stappen voor de nieuw te bouwen hal. Aan de achterzijde van de nieuwe hal is ruimte voor touringcars om te parkeren. Touringcars verlaten het terrein net als de auto's via de uitgang aan de oostzijde.

Leveranciers rijden de zelfde aanrijdroute als de touringcars maar kunnen dan tussen de beide hallen in voor laden en lossen. Het verlaten van het terrein gaat evenals alle voertuigen via de uitgang aan de oostzijde.

Overigens kunnen de bezoekers van de manege via de kortste route aan de oostzijde naar de manegelocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0013.png"

Ontsluiting en routering op het terrein

5.15 Water

Waterparagraaf

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.


De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.


Waterbeleid

Vanuit het aspect water zijn er diverse beleidsstukken die relevant zijn voor dit plan. Vanuit het waterschap is er de BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe. Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) wordt beschreven in 4.4.3

Het gemeentelijk Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020 wordt beschreven in 4.5.4. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.


Huidige situatie

Op het terrein is momenteel één hal gesitueerd met een parkeerplaats aan de noordzijde en verharding aan de zuidzijde voor overig gebruik. Voor de gehele huidige planlocatie inclusief verharding aan de zuidzijde van het pand is reeds waterberging gerealiseerd in de aangegeven locatie. Het water in de berging wordt door een stuw tot de benodigde hoogte opgestuwd in het zuiden van de watergang. Hierna zal het water overstorten en afgevoerd worden naar de Barneveldse beek.

Deze waterberging is tevens ook het afvoertraject voor een deel van Bloemendal en het woningbouwproject aan de overzijde van de Thorbeckelaan (oosten). Deze afvoeren stromen door de duiker onder de Thorbeckelaan door richting het westen langs het MNH terrein naar het zuiden richting de Barneveldse beek. Naast deze berging ligt er ook een c-watergang op de grens tussen de manege.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1658-0002_0014.png"

Waterafvoer


In de Thorbeckelaan ligt een transportleiding die het water afvoert naar het gemaal in de Jacob Catstraat. Het terrein is aangesloten op de leiding bij de zuidelijke inrit. Deze voert onder vrij verval het vuilwater naar put 10020 waar het aangesloten zit op de transportleiding.


Toekomstige situatie

Op het terrein van de Midden Nederland Hallen wordt een tweede hal gebouwd met een parkeerterrein voor alle benodigd vervoer. Het parkeerterrein wordt opgedeeld in 2 delen, waarbij het noordelijke deel verhard wordt uitgevoerd en het zuidelijke deel (de punt tot aan de manege) wordt uitgevoerd in waterdoorlatende verharding of onverhard materiaal.

Door de bouw van de tweede hal komt er meer afvalwater vrij. De bebouwing kan worden aangesloten op de huidige terreinriolering.

In de eerste fase van de Midden Nederland Hallen is er berging gerealiseerd voor hal 1, bijhorende parkeerplaatsen en verharding en de punt aan de zuidzijde van het plan. De realisatie van hal 2 en de bijhorende verharding is dan ook al voorzien van berging in dit plan en door het uitvoeren van het overige deel van de parkeerplaats in halfverharding of waterdoorlatende verharding te realiseren is er geen extra waterberging nodig t.b.v. de nieuw aan te leggen verharding. Uitgangspunt bij het zuidelijke deel van de parkeerplaats is dat de 3 grote bomen blijven staan.

Ten zuiden van het plan, op de grens met de manege, ligt een watergang die wordt opgewaardeerd. Dit mede om ook de toekomstige afwatering van het naast gelegen woningbouwproject te garanderen en een mooie groene overgangszone te creëren ten zuiden van de Midden Nederland Hallen.

Bij de realisatie zullen uit duurzaamheidsoogpunt bij voorkeur geen uitlogende bouwmaterialen gebruiken.

De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Noordwest" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1310-0003), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd. Dit is hier niet aan de orde.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. Op de in dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' na (en de toegevoegde voorwaardelijke verplichting in hoofdstuk 3) worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" niet herzien.

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bouwvlak binnen de bestemming 'Cultuur en Ontspanning' is aangepast inclusief de benodigde functie aanduidingen. De uit te werken maatschappelijke bestemming heeft voor een deel de bestemming 'Cultuur en ontspanning' gekregen. Tevens is een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting toegevoegd.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest".

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast: 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het behoud van de groene elementen in het plan en de aanleg van de parkeerplaatsen.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van een evenementenhal (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde. Voor dit plan is een grondexploitatie (Thorbeckelaan-Zuid) geopend en vastgesteld door de gemeenteraad. Voor het tekort van deze grondexploitatie heeft de gemeenteraad een verliesvoorziening getroffen. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 8 december 2022 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

Het beleid is in werking getreden op 1 juli 2022, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:

  • Meebepalen | co-creatie
  • Meewerken | adviseren
  • Meedenken | raadplegen
  • Meeweten | informeren

In dit geval is het eerste spoor van het beleid relevant en trede 'informeren' van de participatieladder.

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met de ruitersportvereniging Barneveld welke een accommodatie heeft ten zuiden van het evenementencomplex aan de Thorbeckelaan 133 Dit tevens met het doel de parkeerterreinen van beide locaties van elkaar te kunnen gebruiken als extra overloop bij drukke momenten. Meer belanghebbenden zijn er niet in de directe omgeving.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Bij onderhavig plan is dat niet aan de orde.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 24 januari tot en met 6 april 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.