direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harskamperweg-Oosterbrinkweg, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1624-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel Harskampweg 32 in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om het daar gevestigde niet-agrarische bedrijf te vergroten. Ter compensatie wordt het inmiddels beëindigde agrarische bedrijf (glastuinbouw) op het perceel Oosterbrinkweg 12-16 in Kootwijkerbroek ingezet en omgezet naar drie bestemmingsvlakken 'Wonen'. Eén van deze bestemmingsvlakken is voor een te verplaatsen woonrecht van het perceel Heetkamperweg 27 in Stroe. Daarnaast wordt een agrarisch perceel langs de N310 bij Stroe (hierna: Natuurcompensatieperceel) omgezet naar de bestemming 'Natuur'.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Op onderstaande afbeelding zijn de drie planlocaties weergegeven, waarvan het perceel Harskamperweg 32 rood omlijnd, het perceel Oosterbrinkweg 12-16 blauw omlijnd en het Natuurcompensatieperceel geel omlijnd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0001.png"

Afbeelding: Planlocaties Harskamperweg 32, Oosterbrinkweg 12-16 en Natuurcompensatieperceel

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied bestaat uit drie planlocaties ten zuiden en ten oosten van de kern Stroe: Harskamperweg 32, Oosterbrinkweg 12-16 en het Natuurcompensatieperceel. De locatie Harskamperweg wordt aan de oostzijde begrend door de provinciale weg N310 en het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. De overige zijden worden begrensd door andere (niet-)agrarische bedrijven, woonbestemmingen en agrarische gronden. De locatie Oosterbrinkweg wordt omringd door agrarische gronden met woonbestemmingen en enkele agrarische en niet-agrarische bedrijven. Het Natuurcompensatieperceel maakt onderdeel uit van het genoemde Natura 2000-gebied en wordt aan de westzijde begrensd door de N310. De overige zijden is heide- en bos.

Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van de drie planlocaties weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0002.png"

Afbeelding: Planlocatie Harskamperweg 32

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0003.png"

Afbeelding: Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0004.png"

Afbeelding: Planlocatie Natuurcompensatieperceel

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de (dubbel)bestemmingen 'Agrarisch', 'Bedrijf - Niet agrarisch', 'Groen', 'Natuur', 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Openheid en Reliëf'. Daarnaast zijn meerdere aanduidingen van toepassing. De uitbreiding van het niet-agrarische bedrijf, de beëindiging van het agrarische bedrijf, het verplaatsen van een woning en het omzetten van agrarische grond naar natuur is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan in zijn geheel mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Onderstaande afbeeldingen geven de zogenaamde 'was-wordt situatie' van het bestemmingsplan voor de drie planlocaties weer. De linkerzijde is de 'was-' en de rechterzijde is de 'wordt-situatie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0005.png"

Afbeelding: Planlocatie Harskamperweg 32

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0006.png"

Afbeelding: Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0007.png"

Afbeelding: Planlocatie Natuurcompensatieperceel

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het niet-agrarische bedrijf op het perceel Harskamperweg 32 wil met 1.450 m2 aan bedrijfsbebouwing uitbreiden, verharding aanbrengen ter verbetering van de manoeuvreerruimte en een gedeelte van de buitenopslag en verharding buiten het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' legaliseren. Hiervoor wordt de ten zuiden liggende natuurbestemming langs de Oude Garderenseweg met circa 2.500 m2 verkleind. Verder wordt de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' in overeenstemming met het huidige gebruik van de gronden gebracht, zoals beschreven staat in artikel 7.2 van de regels. Door deze ontwikkeling wordt de toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing 7.345 m2.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 1 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0008.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Harskamperweg 32

Ter compensatie voor de gevraagde ontwikkeling is inmiddels een kassencomplex van 5.118 m2 op het perceel Oosterbrinkweg 12-16 gesloopt. Met voorliggende partiële herziening wordt het 2,7 hectare grootte agrarische bouwvlak verwijderd en omgezet naar drie woonbestemmingsvlakken. Twee van deze vlakken zijn voor de voormalige bedrijfswoningen en één vlak is voor een te verplaatsen woning vanaf het perceel Heetkamperweg 27 in Stroe, die al in 2015 is gesloopt.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 2 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0009.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Oosterbrinkweg 12-16

De verplaatsing van de woning hangt samen met de overeenstemming en aankoop van de planlocatie Natuurcompensatieperceel. Dit agrarische perceel van bijna 1,9 hectare, kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie C, nummer 557, wordt omgezet naar en ingericht als natuur. Dit perceel ligt langs de Houtbeek en de N310 bij Stroe. Op dit perceel vindt ook de invulling plaats van 4.000 m2 boscompensatie ter compensatie van de kap van bomen bij de planlocatie Harskamperweg 32. Deze compensatie bestaat uit het versterken van de zuidelijke bosrand met een mantelzoom. De rest van het perceel wordt natuurlijk ingericht waarbij hekwerken verwijderd worden. De compensatie is in overleg met de initiatiefnemer, de provincie en Staatsbosbeheer tot stand gekomen. In paragraaf 5.12 wordt verder ingegaan op dit perceel.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 3 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0010.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Natuurcompensatieperceel

De beoogde invulling van de planlocatie Harskamperweg 32 leidt ertoe dat de opslag op het voorterrein verminderd en landschappelijk ingepast wordt. Daarbij ontstaat meer parkeer- en manoeuvreerruimte. Naar aanleiding van stedebouwkundige opmerkingen is het te realiseren bedrijfsgebouw enigzins gedraaid en daarmee ingepast op het terrein. Verder wordt de groenstrook aan de westkant van deze planlocatie, langs de Oude Garderenseweg voorzien van onderbegroeiing. Hierdoor wordt het nieuwe bedrijfsgebouw ook landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt het buitenterrein aan de oostzijde ook landschappelijk ingepast.

De beoogde invulling van de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 zorgt ervoor dat er geen agrarisch bedrijf meer op deze locatie aanwezig is. Daarnaast worden de woningen landschappelijk ingepast en voorzien van erfbeplanting. Voor de ontsluiting van de nieuwe woning wordt een bestaande uitrit verplaatst.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking
Het beoogde plan is, hoewel het op plaatselijk niveau is, in lijn met de prioriteiten. Zo wordt bij het nieuwe bedrijfsgebouw en de woning rekening gehouden met het gemeentelijke energiebeleid (§ 4.6.4). Daarnaast wordt het bedrijf met de uitbreiding en herinrichting toekomstbestendiger. Ook draagt het plan bij aan het versterken van het landschap door de sloop van bebouwing en de omzetting van een agrarisch perceel naar natuur. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting 1 juli 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied
Met de herontwikkeling van het Natuurcompensatieperceel wordt bijgedragen aan het versterken van de biodiversiteit. De in het verlenden gebruikte maïsakker, die aan drie zijden omsloten wordt door natuur, wordt omgezet naar droog schraalgrasland en kruiden- en faunarijk grasland. Daarbij wordt aan de zuidzijde van het perceel een mantelzoom aangebracht om de bosrand te versterken en worden hekwerken verwijderd. Hierdoor wordt het perceel onderdeel van het omliggende gebied.

Met de uitbreiding van het bestaande niet-agrarische bedrijf op het perceel Harskamperweg 32 ontstaat een meer toekomstbestendig bedrijf die goed ontsloten is bij de N310. In paragraaf 4.3.1.2 wordt ingegaan op de toetsing aan de Omgevingsverordening en is de uitbreiding op deze locatie onderbouwd.

Het wegbestemmen van het agrarische bouwvlak van het perceel Oosterbrinkweg 12-16 leidt ertoe dat op dit perceel geen nieuw agrarisch bedrijf zondermeer gerealiseerd kan worden. Hierdoor ontstaat een beter woon- en leefklimaat, wat ook gunstig is voor de aanwezige woonbestemmingen rondom het perceel. Ditzelfde geldt voor de te verplaatsen woning vanaf het perceel Heetkamperweg 27. Daar blijft immers het agrarisch bedrijf gehandhaafd.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 1: Regels Landbouw
  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 3: Regels Natuur
  • Kaart 9: Regels Water en Milieu

Naast de kaarten en de daarbijbehorende artikelen is artikel 2.12 met betrekking tot solitaire bedrijvigheid in het buitengebied van toepassing. Dit bestemmingsplan maakt een dergelijke ontwikkeling mogelijk.

Doorwerking in plangebied
Kaarten
Het plan is in overeenstemming met de Omgevingsverordening. De planlocaties Harskamperweg 32 en Natuurcompensatieperceel liggen in het ammoniakbuffergebied (kaart 1). In dit gebied is de nieuwvestiging en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtakken aan regels gebonden, maar aangezien voorliggend plan hier niet op ziet is er geen strijd met de Omgevingsverordening. Datzelfde geldt voor de glastuinbouw (kaart 2). Dit plan maakt glastuinbouw niet mogelijk, het verminderd zelfs de glastuinbouw door op de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 een dergelijk bedrijf weg te bestemmen en om te zetten naar woningbestemmingen. Verder maakt voorliggend plan de winning van fossiele energie niet mogelijk (kaart 9), waardoor het plan ook daarmee in overeenstemming is met de Omgevingsverordening.

Op onderstaande afbeelding die een fragment is van kaart 3, zijn de drie planlocaties zichtbaar met hun ligging ten opzichte van de Groene Ontwikkelingszone (GO) en het Gelders natuurnetwerk (hierna: GNN). Te zien is dat alleen de planlocatie Natuurcomepensatieperceel in één van deze gebieden lig, namelijk in het GNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0011.png"

Afbeelding: Fragment kaart 3 met planlocaties

Voor de planlocatie Natuurcompensatieperceel gelden de kernkwaliteiten van het deelgebied Radio Kootwijk. Het GNN is een gebied met een samenhangend netwerk van binnen de provincie Gelderland bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten. Vanwege de ligging van deze planlocatie is het bepaalde uit paragraaf 2.6.1 Gelders Natuurnetwerk van de Omgevingsverordening van toepassing.

Het bureau Ecogroen heeft onderzoek uitgevoerd naar de herinrichting van dit perceel en hiervoor een notitie opgesteld (kenmerk 18255, d.d. 17 januari 2019). Dit onderzoek is opgenomen als bijlagen 2 t/m 8 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de notitie blijkt dat de planlocatie is opgenomen op de ‘Ambitiekaart 2019’ behorend tot het Ontwerp Natuurbeheerplan 2019 van de provincie. De beschreven beheertype ambitie is: N00.01 ‘Functieverandering van landbouw naar nieuwe natuur’. Na uitvoeren van de inrichtingswerkzaamheden zou het gehele perceel bestaan uit het beheertype N06.04: ‘Vochtige heide’, maar na overleg met de provincie is dit omgezet naar de typen N11.01 ‘Droog schraalgrasland’ en N12.02 ‘Kruiden- en faunarijk grasland’. Het perceel is namelijk zeer sterk fosfaatrijk en het grondwater is te diep om vochtige heide te laten ontstaan. Diep afgraven is daarbij ongewenst omdat het perceel in de huidige situatie al als een ‘badkuip’ diep in het landschap ligt. Met het nog verder afgraven wordt deze onnatuurlijke situatie versterkt.

Uit de AERIUS-berekening uit de bijbehorende Quickscan Natuurtoets, die als bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen, blijkt dat voor de uitvoeringsfase géén sprake is van een toename van stikstofdepositie (0,0 mol N/ha/jaar) op voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Hoewel deze berekening het rekenjaar 2019 heeft, is op basis van de bouwvrijstelling uit de Wet en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering geen stikstofberekening meer nodig voor de aanlegfase van ontwikkelingen. Deze zijn met het Besluit vrijgesteld.

De herinrichting van de planlocatie past binnen artikel 2.39 van de Omgevingsverordening aangezien het geen nadelige gevolgen heeft voor de kernkwaliteiten. Deze worden namelijk versterkt met bijvoorbeeld het aanbrengen van de mantelzoom en het verwijderen van hekwerken. Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan niet in strijd is met de Omgevingsverordening.

Artikel 2.12 Solitaire bedrijvigheid
Bestaande bedrijven in het buitengebied, die naar de huidige planologische inzichten thuishoren op een bedrijventerrein, zijn vaak kleinschalig begonnen en steeds verder doorgegroeid. In sommige gevallen leveren ze hinder op voor de omgeving. Als vanwege een uitbreiding van meer dan 250 m2 de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing boven de 1.000 m2 komt, moet eerst worden gekeken of verplaatsing van (een deel van) het bedrijf naar een bedrijventerrein in redelijkheid mogelijk is. Dit vraagt een goede onderbouwing, waarvan ook de langetermijnvisie van het bedrijf deel uitmaakt.

Is verplaatsing in redelijkheid niet mogelijk, bijvoorbeeld als is aangetoond dat de verplaatsing bedrijfseconomisch niet haalbaar is of als kan worden onderbouwd dat het bedrijf aan de huidige locatie is gebonden, gelden voorwaarden voor de uitbreiding. De uitbreiding moet regionaal zijn afgestemd. De reikwijdte van de regionale afstemming kan per initiatief verschillen. Ze moet passen bij de aard en omvang en het verzorgingsgebied van het uitbreidende bedrijf. Daarnaast moet de uitbreiding landschappelijk goed worden ingepast en een maatwerkbestemming krijgen. Zo kan na bedrijfsbeëindiging niet elke andere vorm van bedrijvigheid op een locatie in het buitengebied worden gestart.

In dit bestemmingsplan is sprake van een dergelijke uitbreiding. Om dit mogelijk te maken moet aangetoond worden dat:

  • a. verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
  • b. de uitbreiding regionaal is afgestemd;
  • c. de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast;
  • d. de uitbreiding mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

Ad a.: Van de Pol Hout- en Bouwmaterialen B.V. is al sinds 1961 op de locatie aanwezig en dan ook niet meer weg te denken van de locatie. Door de jaren heen heeft het bedrijf geïnvesteerd in haar gebouwen en de bedrijfsvoering geoptimaliseerd en verduurzaamd. Dit heeft geresulteerd in een stevig fundament voor de onderneming op deze locatie. Op de locatie is in de huidige situatie 5.895 m2 aan bedrijfsbebouwing toegestaan. De bebouwing is bouwkundig in goede staat en voorzien van 1.000 zonnepanelen. In de gewenste situatie wordt de maximale toegestane oppervlakte aan bebouwing uitgebreid tot 7.345 m2. Er is in de regio geen locatie te vinden waar deze oppervlakte beschikbaar is en de bedrijfsactiviteiten in bestaande bedrijfsbebouwing duurzaam uitgeoefend kunnen worden. Verplaatsing naar een nog onbebouwd terrein is daarnaast ongewenst. In dat geval zou het bedrijf geheel opnieuw opgebouwd moeten worden, terwijl op de huidige locatie sprake is van bebouwing die bouwkundig nog in goede staat is en optimaal ingericht is voor de eigen bedrijfsvoering. Dit zou kapitaalvernietiging tot gevolg hebben en een optimalisatieproces van ruim 60 jaar teniet doen.

Ad. b.: In het Regionaal Programma Werklocaties Food Valley is één van de speerpunten 'Het juiste bedrijf op de juiste plek'. We streven er niet naar om bedrijvigheid in het buitengebied uit te sluiten of te mitigeren, maar streven naar het principe 'het juiste bedrijf op de juiste plek'. Dit betekent dat een lokaal bedrijf onder bepaalde voorwaarden de ruimte moet kunnen (blijven) hebben om zich in eigen gemeente dan wel (sub)regio te kunnen vestigen en/of uit te breiden. Een ondernemer in een gemeente die lokaal wil uitbreiden ziet - als er geen kavels beschikbaar zijn in de gemeente zelf - alternatieve kavels in een andere gemeente of (sub)regio vaak niet als realistisch alternatief. De lokale gebondenheid van het personeel, de afzetmarkt en de sociale verbondenheid met een dorp/stad kan hierbij van invloed zijn. De geografische 'inwisselbaarheid' van (de beschikbaarheid van) locaties ten behoeve van lokale uitbreidingsvraag, kent daarmee zijn beperkingen. Voldoende (kleinschalige) beschikbare ruimte per gemeente is het uitgangspunt. Tegelijkertijd blijven we het uitgangspunt hanteren dat het bieden van lokaal maatwerk geen onaanvaardbare ruimtelijke impact mag hebben op de omgeving (denk aan transportbewegingen, landschapsvervuiling of leegstand in de bestaande voorraad) en dat we eerst kijken naar bestaand aanbod (leegstand) of bestaande plekken (planaanbod) voordat we nieuw ontwikkeling mogelijk maken

Van de Pol Hout- en Bouwmaterialen is de grootste leverancier van hout- en bouwmaterialen in de regio. Het bedrijf betreft een groothandel. Slechts op zeer kleine schaal (3,5%) vindt detailhandel plaats. De materialen worden voor meer dan 80% verkocht aan klanten uit de regio Veluwe. In de regio zijn nog een handvol kleinere groothandels aanwezig welke vergelijkbare activiteiten uitvoeren. De vraag naar hout- en bouwmaterialen is in de huidige situatie zodanig groot dat de bedrijven tezamen niet in de regionale behoefte kunnen voorzien. De verwachting is dat deze trend zich ook in de toekomst zal doorzetten. Daarom wenst Van de Pol Hout- en Bouwmaterialen uit te breiden. Op de locatie zijn ongeveer 70 personen (FTE) in dienst. Het bedrijf draagt ook bij aan de werkgelegenheid binnen de regio.

Het plan is ambtelijk en bestuurlijk besproken in het 'Portefeuillehoudersoverleg Economie Regio Foodvalley'. In dit overleg is zowel ambtelijk als bestuurlijk ingestemd met de uitbreiding. Via de aangeleverde informatie ten behoeve van de bestemmingsplanherziening is aangetoond dat het plan geen onaanvaardbare ruimtelijke impact heeft op de omgeving. Daarnaast is aangetoond dat verplaatsing in redelijkheid niet mogelijk is. Er zijn door het bevoegd gezag voorwaarden gesteld waaronder het bedrijf de ruimte wordt geboden om uit te breiden. Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Het plan is dan ook niet in strijd met het Regionaal Programma Werklocaties Food Valley.

Ad. c.: De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing is in de gewenste situatie landschappelijk ingepast conform het landschapstype ter plaatse. Ten zuiden van de uitbreiding is al een bosschage aanwezig. Aan de westzijde wordt de bestaande groenstrook aangevuld met twee eiken en onderbegroeiing. Ook worden een andere beplantingselementen op het perceel aangepast of toegevoegd en wordt ter compensatie van het plan een natuurgebied van bijna 1,9 hectare ontwikkeld (het Natuurcompensatieperceel) en een agrarisch bouwvlak van 2,7 hectare groot aan de Oosterbrinkweg 12 ingeleverd. Hiermee wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing en versterking, die met voorwaardelijke verplichtingen is vastgelegd in het bestemmingsplan.

Ad. d.: Het plan wordt mogelijk gemaakt via een maatbestemming. In de regels van het bestemmingsplan wordt alleen de toegestane oppervlakte aan bedrijfsgebouwen gewijzigd van 5.895 m2 naar 7.345 m2. De overige bestemmingsplanregels ten aanzien van de niet-agrarische bedrijfsbestemming blijven ongewijzigd. Verder wordt de verbeelding op een aantal aspecten herzien zodat de grotere oppervlakte mogelijk kan worden gemaakt.

Conclusie
Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de Omgevingsverordening.

4.4 Regio

4.4.1 Menukaart Regio FoodValley

Op 3 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Barneveld de Menukaart Regio FoodValley vastgesteld. De Menukaart is een regionaal afwegingskader voor (agrarische en niet agrarische) bedrijven die verder willen uitbreiden dan dat het bestemmingsplan toestaat. De Menukaart werkt voor niet-agrarische bedrijven aanvullend op het Functieveranderingsbeleid Regio Foodvalley 2016.

De Menukaart kent een meervoudige doelstelling:
- Het bieden van groeiruimte aan ondernemers die zich duurzaam willen doorontwikkelen
- Het afspreken en vastleggen van tegenprestaties die leiden tot een betere kwaliteit van de leefomgeving
- Het betrekken van de samenleving bij de economische ontwikkeling van het platteland.

Dat houdt in dat een ontwikkeling wordt gecombineerd met een maatschappelijke tegenprestatie op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, milieu, dierenwelzijn en/of gezondheid en dat dat plaatsvindt in overleg met de ondernemer, de buurt en de gemeente. De Menukaart sluit goed aan bij de aanstaande Omgevingswet en bevat onder andere een regionale vertaling van het Gelderse Plussenbeleid. De acht regiogemeenten hebben hierbij samengewerkt met de provincies Utrecht en Gelderland, het waterschap Vallei en Veluwe. Ook zijn in een aantal themasessies de LTO en natuur- en milieuorganisaties betrokken.

De Menukaart maakt een onderscheid in vaste randvoorwaarden en menukaart-voorwaarden. Deze laatstgenoemde voorwaarden hebben betrekking op de inzet van sloopmeters en het leveren van een extra maatschappelijke tegenprestatie, bovenop de eisen die de gemeente stelt voor de realisatie van de plannen. De maatschappelijke tegenprestatie moet minimaal ter hoogte van 8% van de bouwsom van de te realiseren ontwikkeling zijn. Voor de maatschappelijke tegenprestatie gelden een aantal voorwaarden:

  • de tegenprestatie is altijd fysiek van aard en waar mogelijk ruimtelijk relevant;
  • prestaties mogen alleen bovenwettelijke maatregelen zijn (dus ook buiten de eisen die het bestemmingsplan al stelt). Zo stellen bestemmingsplannen vanuit de watertoets de eis dat een initiatief waterneutraal moet zijn. Waterberging als compensatie voor nieuw verhard oppervlak telt daarom niet mee bij de maatschappelijke tegenprestatie;
  • de tegenprestatie wordt in principe voorafgaand of tijdens de bouw geleverd. Als dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld in verband met het plantseizoen, dan kan een gemeente nadere afspraken maken in een anterieure overeenkomst;
  • de tegenprestatie wordt in principe op of zo dicht mogelijk bij de planlocatie gerealiseerd.

Behalve de maatschappelijke tegenprestatie is er ook de voorwaarde van een 'buurtdialoog' met de naaste omgeving (alle omwonenden binnen een afstand van 250 meter van het plangebied). Dit met het doel een stuk wederzijds begrip te kweken en inspiratie op te doen over wat de omwonenden graag zouden willen zien als maatschappelijke compensatie.

Doorwerking in plangebied
Vanaf 2014 zijn diverse gesprekken gevoerd met onder andere de initiatiefnemer, Dorpsbelang Stroe, Staatsbosbeheer, de provincie en de gemeente. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een tegenprestatie in de vorm van natuurontwikkeling op het Natuurcompensatieperceel. Daarbij is ook gekeken om op het perceel de bouwmogelijkheid voor een schaapskooi te kunnen realiseren. Echter, deze mogelijk is komen te vervallen. Ten eerste vanwege de mogelijke stikstofuitstoot van schapen en de eventuele vergunbaarheid hiervan in het kader van de Wnb en ten tweede vanwege de onzekerheid of een schaapskooi op dit perceel of in deze omgeving gerealiseerd zou moeten worden. Daarmee ziet het Natuurcompensatieperceel alleen op natuurontwikkeling, het verwijderen van rasters en poorten, de aanleg van een zandpad en de realisatie van 4.000 m2 boscompensatie (zie paragraaf 5.3.1.3).

Voor de buurtdialoog wordt verwezen wordt naar paragraaf 8.1.

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.2 BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0013.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.1.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

4.6.1.2 Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek
Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik
Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Doorwerking in plangebied
Zoals uit hoofdstuk 3 van de toelichting blijkt, ziet dit bestemmingsplan op de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf waarvoor ter compensatie een agrarisch bedrijf beëindigd wordt en nieuwe natuur wordt aangelegd. Met deze nieuwe natuur wordt het Natura 2000-gebied 'Veluwe' versterkt. Verder blijft het aantal woningen met de verplaatsing van de woning van het perceel Heetkamperweg 27 per saldo gelijk.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2021-2025, regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen, waarvan gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog van € 230.000 tot € 280.000), 20% middeldure woningen (middendure huur tot € 1.067,- en koop van € 280.000 tot € 350.000) en 30% duurdere woningen vanaf € 350.000,- en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.800 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 6.000 woningen beteken. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2021 t/m 2024 is een programma van ruim 2.600 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75-80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, dit betekent zo'n 500 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2021 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst in sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog € 230.000 - € 280.000) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 1.067,- in 2022).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen, goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 65.000, voor sociale koop laag op € 55.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Zonnepanelen en -collectoren
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
Het doel van de bouw van het bedrijfsgebouw op het perceel Harskamperweg 32 is het centraliseren van de opslag waardoor externe opslag wordt vermeden c.q. verminderd. Dit doel bewerkstelligd een vermindering van de interne en externe goederenbewegingen. Het gebouw wordt uitsluitend gebruikt voor opslag. Buiten verlichting (LED) is er geen energiebehoefte. In vrijwel de volledige eigen energiebehoefte van de gebouwen (verlichting en verwarming) wordt voorzien door een eigen duurzame opwekking via zonnepanelen. Een klein gedeelte (werkplaats) wordt nog verwarmd door gasheaters. Bij de opstelling is ermee rekening gehouden dat de (interne) transportafstanden zo klein mogelijk zijn.

4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities
4.6.5.1 Saldering

Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt; respectievelijk wordt toegevoegd.

Doorwerking plangebied
Met het wegbestemmen van het agrarische bouwvlak op het perceel Oosterbrinkweg 12-16 verdwijnt één agrarisch bouwvlak ter grootte van 27.877 m2. Dit aantal is opgenomen in de salderingsregistratie.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Voor de planlocaties Harskamperweg 32 en Oosterbrinkweg 12-16 zijn in het verleden bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis daarvan is geconstateerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor een herbestemming. Van de planlocatie Natuurcompensatieperceel is geen informatie aanwezig maar op de bodemkwaliteitskaart valt deze in de zone "Achtergrondwaarde". Dit betreft schone grond.

Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat voor de planlocatie Natuurcompensatieperceel grotendeels een lage archeologische verwachting geldt. Aangezien een deel van dit perceel binnen een terrein van archeologische waarde valt, is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit wordt beschreven in paragraaf 5.2.1.3.

5.2.1.2 Archeologie middelhoge verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen de planlocaties Harskamperweg 32 en Oosterbrinkweg 12-16 een middelhoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Voor wat betreft de planlocatie Harskamperweg 32 geldt dat hier de bodem al sterk is verstoord waardoor archeologisch onderzoek weinig zal toevoegen. De locatie voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing geldt dat deze is gesitueerd in een natte laagte waar geen archeologische resten worden verwacht.

Voor wat betreft de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 geldt eveneens dat deze in een lage natte dekzandvlakte is gelegen waar geen archeologische resten worden verwacht. Aangezien het hier zones betreft die van oudsher als nat kunnen worden beschouwd, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De archeologische belangen worden bij de uitvoering van de plannen niet onevenredig aangetast.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.1.3 Terreinen van archeologische waarde

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat het zuidoostlijke deel van de planlocatie Natuurcompensatieperceel binnen een terrein van archeologische waarde (AMK-terrein) valt.

Zie onderstaande afbeelding voor een fragment van deze kaart, waarbij de planlocatie blauw omlijnd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0014.png"

Afbeelding: Fragment Archeologische waarden- en verwachtingenkaart

De planlocatie betreft de oude loop van de Houtbeek. Het terrein lijkt op de beleidskaart een lage verwachting te hebben, maar dit moet genuanceerd worden. Ten zuiden en oosten van het plangebied zijn in het verleden veel vondsten gedaan uit allerlei perioden. Circa 150 meter naar het zuidoosten is zelfs een aantal jaar geleden een zeer bijzondere vindplaats aangetroffen. In 2008 werd daar een vindplaats van de Hamburgcultuur uit de vroege Steentijd aangetroffen. Dit waren jagers-verzamelaars die hier aan het einde van de laatste IJstijd (zo'n 12.000 jaar geleden) rondtrokken op jacht naar rendieren. Van deze cultuur zijn slechts vier andere vindplaatsen in Nederland bekend. Dit gebied is daarom aangewezen als terrein van archeologische waarde.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek is nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm bij niet zichtbare terreinen. Bij zichtbare terreinen is altijd archeologisch onderzoek nodig.

Het bureau ADC ArcheoProjecten heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (kenmerk 5128, d.d. 24 maart 2020), die is opgenomen als bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie sporen van verstoring direct onder de bouwvoor vertoont. Het gaat hier om een grootschalige verstoring die waarschijnlijk door diepploegen is ontstaan. De planlocatie vertoont niet meer het oorspronkelijke reliëf zoals zichtbaar is ten oosten van de planlocatie op de AHN. In het oostelijke deel ligt het maaiveld enkele decimeters hoger dan in het westen, maar de bodemopbouw vertoont geen verschil. Sporen van bodemvorming zijn niet aangetroffen in het moedermateriaal. De verwachting voor archeologische resten kan derhalve bijgesteld worden naar een lage verwachting. De geplande verstoring blijft tevens binnen het reeds verstoorde pakket.

ADC ArcheoProjecten adviseert om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het hele plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. De planlocaties Harskamperweg 32 en Oosterbrinkweg 12-16 liggen in een gebied dat wordt aangeduid als jonge vochtige landbouwontginningen met een neutrale waarde.

De planlocatie Natuurcompensatieperceel wordt aangeduid als beekbegeleidende broek met een zeer hoge waarde. In de toelichting staat het volgende vermeld:

Bij Stroe loopt de laagte van de Houtbeek door op het Veluwemassief. Direct ten oosten van de provinciale weg wordt de laagte ingenomen door een door bos omgeven akker. Vroeger was dit een door houtwallen omgeven grasland te midden van heide. Ook het gebied ten oosten hiervan, op de Stroesche Heide, is tot deze eenheid gerekend. In de prehistorie voerde de Houtbeek hier waarschijnlijk nog water en konden zich hier mensen vestigen. In de loop der eeuwen is de laagte dichtgegroeid met veen, waarbij soms ook stuifzand werd ingestoven. Op negentiende-eeuwse kaarten is het gebiedje te zien als een moerassige laagte op de heide, met enkele watertjes, die mogelijk zijn ontstaan door turfwinning. In het kader van de natuurontwikkeling is dit gebiedje in 2005 vergraven. De nieuwe laagte komt ongeveer overeen met de vroegere laagte van de Houtbeek. Tot deze eenheid hoort ook een op hoogtebeelden zichtbare en enigszins meanderende vochtige laagte die over de Stroesche Heide naar het zuiden loopt.

Dit is gebied is op de cultuurlandschappelijke waardenkaart geselecteerd als gebied dat een dubbelbestemming krijgt in het bestemmingsplan. Uitgangspunt van de planregels is dat ontwikkelingen geen negatief effect op de aanwezige cultuurlandschappelijke waarden mogen hebben. De aanplant van bos heeft dat wel, omdat het hier de oude beekloop betreft waar niet tot nauwelijks bomen zullen hebben gestaan. Op historische kaarten is dit altijd een open gebied geweest, dus bomen passen niet in dit beeld en zijn strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde. Geadviseerd wordt daarom om geen bomen aan te planten, maar om voor inrichting en beplanting te kiezen die het open landschap in tact houden en recht doen aan de oude beekloop.

Dit advies is meegenomen in de uitwerking van het perceel. In overleg met de provincie is voor de invulling van de boscompensatie gekozen voor het aanplanten van een mantelzoom (planten en struiken) aan de zuidzijde van het perceel in plaats van het aanplanten van een bos. Hiermee wordt voldaan aan de boscompensatie-eis en blijft tevens de openheid van het perceel gehandhaafd.

Conclusie
Realisatie van de plannen schaadt deze waardering niet en daardoor is dit bestemmingsplan niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”. De Wnb bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt deels in een Natura 2000-gebied. Dit geldt voor het Natuurcompensatieperceel, die de bovenste planlocatie vormt op onderstaande afbeelding. De andere twee planlocaties maken geen onderdeel uit van het Natura 2000-gebied 'Veluwe'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0015.png"

Afbeelding: Planlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebied

Om de drie planlocaties te beoordelen, zijn deze bezocht door een flora- en faunacontroleur. Vanwege de ligging van de planlocatie Harskamperweg 32 tegenover de 'Veluwe', is onderzoek nodig naar de mogelijk negatieve effecten op dit gebied. Dit wordt onderstaand beschreven. De planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 ligt op meer dan een kilometer afstand van de 'Veluwe', waardoor de bestemmingswijziging van dit perceel geen negatief effect op dit gebied zal hebben. Hoewel het bij de planlocatie Natuurcompensatieperceel niet direct te verwachten is, maar op voorhand niet uit te sluiten is dat de ecologische waarden geschaad zullen worden, is een quickscan/natuurtoets op het gebied van soort- en gebiedsbeschermingswetgeving nodig. Dit wordt eveneens onderstaand beschreven.

Planlocatie Harskamperweg 32
Het bureau Ecogroen heeft onderzoek uitgevoerd naar deze planlocatie (kenmerk 20-179, d.d. 18 september 2020), die is opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de 'Veluwe' zijn uitgesloten. Dit vanwege de ligging, de aard van het voornemen en de bestaande verstoring in het plangebied, percelen rond het plangebied en tussenliggende N310. Geconcludeerd wordt dan ook dat vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland niet aan de orde zijn en geen belemmering vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Het bureau Van Westreenen heeft de AERIUS-berekeningen en de toelichting daarop (kenmerk LB/POL/5135, d.d. 19 mei 2019) ten aanzien van deze planlocatie opgesteld. Deze stukken zijn opgenomen als bijlagen 11 t/m 14 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de berekeningen blijkt dat zowel bij de bouwfase als bij de gebruiksfase géén sprake is van een toename van stikstofdepositie (0,0 mol N/ha/jaar) op voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het aspect stikstof zijn daarmee niet nodig.

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
Het bureau Van Westreenen heeft de AERIUS-berekening ten aanzien van deze planlocatie opgesteld. De berekening is opgenomen als bijlage 15 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de berekening blijkt dat bij de bouwfase géén sprake is van een toename van stikstofdepositie (0,0 mol N/ha/jaar) op voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het aspect stikstof zijn daarmee niet nodig.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel
Zoals in paragraaf 4.3.1.2 al is beschreven, heeft Ecogroen onderzoek uitgevoerd naar deze planlocatie. Hieruit blijkt dat de aangewezen habitattypen, habitatsoorten en broedvogels van de 'Veluwe' niet gebonden zijn aan agrarische landschappen zoals de planlocatie. Binnen de planlocatie ontbreken dan ook beschermde habitattypen en leefgebieden, waardoor negatieve effecten door habitatverlies en habitatverandering hierop dan ook zijn uitgesloten.

Ten aanzien van het aspect stikstof laat de AERIUS-berekening uit dit onderzoek zien dat voor de uitvoeringsfase geldt dat géén sprake is van een toename van stikstofdepositie (0,0 mol N/ha/jaar) op voor stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het aspect stikstof zijn daarmee niet nodig.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wnb beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om de drie planlocaties te beoordelen, zijn deze bezocht door een flora- en faunacontroleur. Geadviseerd is om voor de planlocaties Harskamperweg 32 en Natuurcompensatieperceel onderzoek uit te voeren. Dit wordt onderstaand beschreven. Voor de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 is geen onderzoek nodig aangezien de kassen al gesloopt zijn en de grond omgevormd is tot grasland, waar geen faunawaarden worden verwacht. Op een klein gedeelte van het grasland wordt de te verplaatsen woning gerealiseerd waardoor hier een woonerf zal ontstaan. De rest van het perceel wordt niet omgevormd.

Planlocatie Harskamperweg 32
Het bureau Ecogroen heeft onderzoek uitgevoerd naar deze planlocatie en hiervoor een notitie opgesteld (kenmerk 20-179, d.d. 18 september 2020). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 10 bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat:

  • op de planlocatie potentiële verblijfplaatsen en foerageergebied van wezel zijn aangetroffen, maar dat geen exemplaren of sporen aangetroffen;
  • door aanwezigheid van beplanting is geschikt foerageergebied van vleermuizen aanwezig, maar dat de werkzaamheden niet leiden tot aantasting van onmisbare foerageergebieden. Van een onmisbare vliegroutes is geen sprake;
  • (potentiële) nestlocaties van vogels met jaarrond beschermd nesten niet aanwezig of te verwachten zijn. Wel zijn (nesten van) enkele algemene vogels van bos en tuinen aangetroffen en te verwachten;
  • overige beschermde soorten niet worden verwacht op de planlocatie. Bij de geplande ingrepen kunnen wel enkele exemplaren en verblijfplaatsen van grondgebonden zoogdieren en amfibieën met een provinciale vrijstelling verloren gaan. Voor deze soorten geldt in voorliggende situatie een provinciale vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wnb, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is;
  • vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland niet aan de orde zijn en geen belemmering vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Verder wordt het volgende geadviseerd. In het bosje ten zuiden van de planlocatie zijn (jonge) groeilocaties van Japanse duizendknoop aangetroffen. Dit is een invasieve exoot die zo sterk is dat deze in staat is met haar meterslange wortels schade aan te richten aan funderingen of ondergrondse leidingen. De plant kan zich in hoog tempo uitbreiden waardoor schade al op korte termijn kan ontstaan. Geadviseerd wordt om de plant op de groeilocatie volledig te verwijderen en het afval af te voeren naar een gecertificeerd verwerker van groenafval afkomstig van invasieve exoten.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel
Zoals in paragraaf 4.3.1.2 al is beschreven, heeft Ecogroen onderzoek uitgevoerd naar deze planlocatie. Hieruit blijkt dat de Wnb voor het onderdeel soorten vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat, mits de in het onderzoek beschreven maatregelen worden getroffen. Hiermee kunnen overtredingen worden vermeden en wordt tevens invulling gegeven aan de zorgplicht. Voor een goede borging moeten deze maatregelen worden opgenomen als voorschrift in de omgevingsvergunning. In de regels van dit bestemmingsplan is hiervoor in artikel 9.1.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Met inachtneming van de maatregelen is een ontheffingsaanvraag Wnb dan niet nodig.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wnb heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Op de planlocatie Harskamperweg 32 is sprake van het kappen van houtopstand ten behoeve van onder andere de realisering van bedrijfsbebouwing en manoeuvreerruimte. Hiervoor is boscompensatie van 4.000 m2 nodig. Deze wordt aangeplant op de planlocatie Natuurcompensatieperceel. Zoals in bovenstaande paragraaf 5.3.1.1 beschreven is, heeft het bureau Ecogroen onderzoek uitgevoerd naar de planlocatie Harskamperweg 32. Hierin is onder andere de kap van houtopstand beschreven. Uit het onderzoek blijkt dat de planlocatie buiten de begrenzing bebouwde kom houtopstanden ligt, waardoor het beschermingsregime van de Wnb geldt. De te kappen bomen maken onderdeel uit van een bos dat voldoet aan de criteria voor een ‘houtopstand’ en heeft daarmee een beschermde status.

Voor het kappen van het bosje geldt een meldings- en herplantplicht. Minimaal 6 weken vooraf de werkzaamheden moet een kapmelding bij de provincie gedaan worden. Zodra de compensatie op het Natuurcompensatieperceel uitgevoerd is, is voldaan aan de herplantplicht. Het onderdeel houtopstanden vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Geconcludeerd kan worden dat de Wnb uitvoering van het voorliggende plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt deels binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Het plangebied ligt deels in het GNN ter plaatse van de planlocatie Natuurcompensatieperceel. De andere twee planlocaties liggen niet in het GNN of de GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid van de drie planlocaties aanwezig zijn. Externe veiligheid is dan ook geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wgh aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom moet de geluidbelasting vanwege het wegverkeer worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".

Planlocatie Harskamperweg 32
Het bureau TecMaP heeft ook akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluiduitstraling van de voorgenomen activiteiten (kenmerk 20200111-1, d.d. 15 september 2021). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 16 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Voor het onderzoek is een rekenmodel opgesteld. Met dit model is de geluidbijdrage ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen bepaald. Uit de rekenresultaten en toetsing blijkt het volgende:

Directe hinder:

  • op de planlocatie potentiële verblijfplaatsen en foerageergebied van wezel zijn aangetroffen, maar dat geen exemplaren of sporen aangetroffen;
  • het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) bedraagt ter plaatse van woningen minder dan 45 dB(A) etmaalwaarde. Er wordt voldaan aan stap 2 uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering;
  • er wordt ten aanzien van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ruimschoots voldaan aan de normstelling volgens het Activiteitenbesluit;
  • het maximale geluidniveau (LAmax) bedraagt ter plaatse van woningen maximaal 70 dB(A) in de dagperiode. De aanbevolen grenswaarden behorende bij stap 2 uit de VNG publicatie (gemengd gebied) worden gerespecteerd;
  • er wordt ten aanzien van de maximale geluidniveaus voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

Indirecte hinder:

  • De geluidbijdrage vanwege het verkeer dat van en naar de inrichting rijdt bedraagt ter plaatse van woningen beduidend minder dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Volgens de Circulaire indirecte hinder is er dan geen hinder te verwachten vanwege het verkeer dat van en naar de inrichting rijdt.

Uit bovenstaande blijkt dat de voorgenomen wijziging niet zal resulteren in een aantasting van het woon- en leefklimaat bij de geluidgevoelige objecten. Ook blijkt dat het bedrijf in de nieuwe situatie kan voldoen aan de normstelling volgens het Activiteitenbesluit.

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
Het bureau TecMaP heeft ook akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de nieuw te realiseren woning (kenmerk 20200111-2, d.d. 7 april 2020). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 17 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer over de N800 (Kootwijkerbroekerweg), de Harskamperweg en de Oosterbrinkweg na aftrek minder dan 48 dB Lden bedraagt. Dit betekent dat voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Ten aanzien van de eisen uit het Bouwbesluit 2012 wordt geconcludeerd dat in de woonvertrekken van de te verplaatsen woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel.
Voor de omzetting van dit perceel is geen akoestisch onderzoek nodig.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Planlocatie Harskamperweg 32
In de omgeving van deze planlocatie liggen twee agrarische bedrijven. Het gaat om het perceel Topperweg 60 aan de westzijde en het perceel Oude Garderenseweg 22 aan de zuidzijde. De afstand tussen het agrarische bouwvlak Topperweg 60 en het niet-agrarische bedrijfsbestemmingsvlak Harskamperweg 32 is in de huidige situatie al minder dan 50 meter. Echter, het agrarische bedrijf wordt al eerder belemmerd door aanwezige niet-agrarische bedrijfsgebouwen van de planlocatie en het ten noorden liggende perceel Harskamperweg 30. Daarbij komt dat het te realiseren bedrijfsgebouw op meer dan 50 meter van het bouwvlak gerealiseerd wordt.

De afstand tussen het agrarische bouwvlak Oude Garderenseweg 22 en het niet-agrarische bedrijfsbestemmingsvlak Harskamperweg 32 is in de huidige situatie al meer dan 50 meter. Daarmee wordt aan de afstandsnorm voldaan.

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
In de omgeving van deze planlocatie liggen verschillende agrarische bedrijven. Deze worden echter eerder belemmerd door dichterbij liggende woningen dan dat de toe te voegen woning zal gaan doen. Bovendien wordt de nieuwe woning op meer dan 50 afstand van een agrarisch bouwvlak gerealiseerd. Daarmee levert de woning geen belemmeringen op voor de agrarische bedrijven en omgekeerd.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel.
De omzetting van dit perceel levert geen agrarische geurhinder op.

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Zie paragraaf 4.3.1.2 onder het kopje 'Artikel 2.12 Solitaire bedrijvigheid' voor een onderbouwing van de beoogde uitbreiding.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegrouters vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wm en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wm maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wnb gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing
In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is in kolom 1 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen aangewezen als activiteit.

Van belang voor de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn.

Onderdeel D 11.2 is hier niet van toepassing en dat, wanneer geconstateerd zou moeten worden dat het project wel onder onderdeel D 11.2 valt, dat er geen effecten zijn en dat er geen plan-m.e.r-plicht dan wel een besluit-m.e.r.-plicht geldt.

De omvang van het voorliggend plan (aan de Harskamperweg 32) is zo ver onder de drempel gelegen dat gesteld kan worden dat de milieueffecten van deze bestemmingsplanherziening zodanig verwaarloosbaar zullen zijn dat geen sprake kan zijn van een plan-m.e.r.-plicht. Immers de omvang van het project is vrij gering, de oppervlakte blijft ruimschoots onder de drempelwaarde 'bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer' zoals genoemd in kolom 2 van de activiteit als bedoeld in D 11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.

Het milieubelang is in deze aanvraag zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing van dit bestemmingsplan. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in deze aanvraag besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. De aanvraag is niet m.e.r.-plichtig.

Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wm juncto artikel 2.8, eerste lid Wnb). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wnb is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wm). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Planlocatie Harskamperweg 32
Het niet-agrarische bedrijf op de planlocatie is aangeduid als een 'groothandel in hout- en bouwmaterialen, algemeen: b.o. > 2.000 m2'. De bijbehorende milieucategorie is 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Voorliggende partiële herziening wijzigt de bestemming en de aanduiding van het bedrijf niet.

Het bureau TecMaP heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluiduitstraling van de voorgenomen activiteiten. Zie hiervoor paragraaf 5.5. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorgenomen wijziging niet zal resulteren in een aantasting van het woon- en leefklimaat bij de geluidgevoelige objecten. Ook blijkt dat het bedrijf in de nieuwe situatie kan voldoen aan de normstelling volgens het Activiteitenbesluit.

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
In de omgeving van de te realiseren woning liggen meerdere agrarische bedrijven en een niet-agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijven zijn al beschreven in paragraaf 5.6, waaruit is gebleken dat de woning geen belemmeringen oplevert voor de agrarische bedrijven en omgekeerd.

Ten oosten van de te realiseren woning is op het perceel Oosterbrinkweg 22 een niet-agrarisch bedrijf gevestigd met de aanduiding 'groothandel in zand en grind, algemeen: b.o. > 200 m2'. De bijbehorende milieucategorie is 3.2 met richtafstand van 100 meter. De te realiseren woning vormt geen grotere belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Direct naast het bedrijf zijn al woningen aanwezig die of direct grenzen aan het bestemmingsvlak van het bedrijf of dichterbij liggen dan de te realiseren woning. Het bedrijf wordt al door deze woningen belemmerd in zijn ontwikkelingsmogelijkheden.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel
De omzetting van dit perceel heeft geen invloed op het aspect milieuzonering.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het voorliggende plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Liander heeft op 16 april 2021 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Planlocatie Harskamperweg 32
In de huidige situatie is aan de zuidzijde van deze planlocatie een houtopstand aanwezig. In de toekomstige situatie wordt hiervan 2.500 m2 gekapt om de beoogde bedrijfsbebouwing en buitenterrein mogelijk te maken. Naast de boscompensatie op het Natuurcompensatieperceel en de sloop van het kassencomplex op de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16, wordt de bestaande groenstrook langs de Oude Garderenseweg aangevuld met enkele bomen en onderbegroeiing in de vorm van onder andere Gewone liguster, Hazelaar en Gelderse roos. Dit komt de kwaliteit van de groenstrook ten goede en belemmert dit gelijk het zicht op het bedrijf vanaf deze weg.

Verder wordt het buitenterrein aan de oost- en zuidoostzijde landschappelijk ingepast met een circa 2,5 meter hoge haag. Hierdoor is ervan af de Harskamperweg minder zicht op het bedrijf.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 1 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0016.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Harskamperweg 32

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
Tot de sloop van het kassencomplex werd deze planlocatie gekenmerkt door 5.118 m2 aan kassen en onbebouwde agrarisch gebruikte grond. In de huidige en toekomste sitautie is hier geen kassencomplex meer, maar wordt de planlocatie ingevuld met een nieuw woonbestemmingsvlak en meer onbebouwde agrarische grond. De bestaande woonbestemmingsvlakken houden hun eigen erfinrichting, terwijl bij het nieuwe vlak verschillende (fruit)bomen en een haag wordt aangeplant.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 2 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0017.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Oosterbrinkweg 12-16

Planlocatie Natuurcompensatieperceel
In de huidige situatie wordt het perceel agrarisch gebruikt. In de toekomstige situatie wordt een toplaag van circa 40 centimeter in een klein gedeelte van het noordoosten van het perceel afgegraven en op de zuidzijde van het perceel verwerkt. Op deze grond wordt ook de mantelzoom ter grootte van 4.000 m2 aangeplant als overgang tussen het omliggende bos en het op te houden perceel. Deze mantelzoom vormt de benodigde boscompensatie voor de ontwikkeling op de planlocatie Harskamperweg 32.

Verder worden de hekwerken aan drie zijden verwijderd zodat het perceel aan kan sluiten aan de omliggende bossen en het heideveld. Aan de westzijde wordt een zandpad aangelegd/doorgetrokken.

Zie onderstaande afbeelding en bijlage 3 van de regels voor de inrichting van deze planlocatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1624-0002_0018.png"

Afbeelding: Toekomstige inrichting Natuurcompensatieperceel

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Planlocatie Harskamperweg 32
Op deze planlocatie is de ruimte waar in de bestaande situatie nog buitenopslag van goederen is nu ingetekend als extra parkeerruimte. Een uitbreiding van het bedrijf met 1.450 m2 zorgt voor een theoretische toename van de parkeerbehoefte van 16 parkeerplaatsen (uitgaande van een parkeernorm voor opslag/transportbedrijf van 1,1 ppl/100 m2 komt dit op 1450 * 1,1/100 m2 BVO = 16 ppl). De extra parkeerruimte die is ingetekend biedt plaats voor 15 auto's. Een deel van de plaatsen is extra lang voor het parkeren met aanhangers. Daarnaast is nog ruimte om te manoeuvreren op het perceel. Deze ruimte is voldoende om de theoretische toename in parkeerdruk op te kunnen vangen.

Planlocatie Oosterbrinkweg 12-16
Op deze planlocatie wordt een bestaande uitrit verplaatst. Bij het perceel Oosterbrinkweg 12-16 zijn twee uitritten aanwezig, waar één hiervan wordt verplaatst ten behoeve van de te verplaatsen woning. Dit is vanuit verkeer gezien akkoord.

Planlocatie Natuurcompensatieperceel
De omzetting van dit perceel heeft geen negatieve invloed op het aspect verkeer.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige situatie
Op de planlocatie Harskamperweg 32 staat een bedrijfspand inclusief grote parkeerplaats en locaties voor opslag van snellopende producten en laad- en los locaties voor vrachtwagens. Omliggend hierbij liggen diverse c-watergangen.

Toekomstige situatie
Bij het bedrijf wordt een nieuwe bedrijfsruimte gerealiseerd (1.450 m2). Daarnaast wordt buitenopslag en verharding buiten bestemmingsvlak (600 m2) gelegaliseerd. In totaal neemt het afvoerend verhard oppervlak toe met ca. 2050 m2. Het hemelwater dat vrijkomt wordt afgevoerd naar de c-watergang langs de Oude Garderenseweg. Er is geen extra waterberging noodzakelijk voor de realisering van het project. Dit komt omdat op de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 meer wordt gesloopt (circa 5.118 m2) en de grond grotendeels wordt teruggebracht tot agrarisch gebruik.

Bij de realisatie van de woning en de bijgebouwen op de planlocatie Oosterbrinkweg 12-16 worden uit duurzaamheidsoogpunt geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.

De aanpassingen op het Natuurcompensatieperceel hebben geen invloed op de waterhuishouding aangezien het hier gaat om kleinschalig grondverzet en de aanleg van een halfverharding.

Conclusie
De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van deze partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van deze partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. Op de in dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' na, worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet herzien.

Verder wordt de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de drie planlocaties gewijzigd. Op het perceel Harskamperweg 32 wordt o.a. de niet-agrarische bedrijfsbestemming vergroot, de natuurbestemming verkleind en een grotere vloeroppervlakte aan bedrijfsbebouwing toegestaan. Op het perceel Oosterbrinkweg 12-16 wordt o.a. het agrarische bouwvlak verwijderd waarbij de twee bestaande woningen en de hiernaartoe te verplaatsen woning een woonbestemming krijgen. Op het Natuurcompensatieperceel wordt de agrarische bestemming omgezet naar een natuurbestemming.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Bro is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Schakelbepaling

Er is in artikel 7 van de regels een schakelbepaling opgenomen, waarin nader is aangegeven wat er op de verbeelding en in de regels verandert. Dit is in paragraaf 6.3 van de toelichting van deze partiële herziening ook toegelicht.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soort gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In deze partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met landschappelijke inpassing van de verschillende planlocaties.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Bro is aangewezen. Nu voorliggend plan de bouw van een woning en bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Bro heeft het college op 7 januari 2021 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met buren en belanghebbenden van de Harskamperweg, Oude Garderenseweg en Oosterbrinkweg. Hierbij zijn omwonenden geïnformeerd over de plannen.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Bro (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Vanwege de vergroting van het niet-agrarische bedrijf, de natuurontwikkeling en de gedeeltelijke ligging in het GNN, is sprake van provinciaal belang. Hierom heeft vooroverleg met de provincie plaatsgevonden.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 8 april tot en met 19 mei 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend.

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 18 van de toelichting bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Bosbergerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1580-0002   3-2-2021  
Dronkelaarseweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1611-0002   26-5-2021  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kapweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1623-0002   6-10-2021  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening Molenbiotopen   NL.IMRO.0203.1598-0002   21-4-2021  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Sleedoornweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1626-0002   6-10-2021  
Tolnegenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1596-0002   18-3-2021  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019