direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hoofdstraat - Stationsplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1374-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Hoofdstraat - Stationsplein

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op de locatie Hoofdstraat - Stationsplein (locatie Crescent-West) ligt nog een stuk braak liggend terrein. Voor dit terrein is een bouwplan ontwikkeld voor stadsvilla's en appartementen. Het beoogde bouwplan past niet in het huidige bestemmingsplan, daarom is herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied (rood omkaderd in figuur 1) is gelegen in het westelijke gedeelte van het stationsgebied. Het perceel wordt begrensd door de Hoofdstraat - Stationsplein - Stationsstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0001.png"

Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Binnenstad Zuid-Oost'. De gronden hebben hierin de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied' en de dubbelbestemming 'waarde - archeologie hoog'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0002.png"

uitsnede van huidige bestemmingsplan

Het realiseren van woningen is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en de toekomstige situatie van het plangebied en omgeving weergegeven. In hoofdstuk 3 van deze toelichting is het beleidskader beschreven. Hier wordt ingegaan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid en de betekenis daarvan voor het plangebied.De planologische aspecten en uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan worden in hoofdstuk 4 beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planopzet. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de inspraak en overleg aangaande onderhavig bestemmingsplan.

2 BESTAANDE EN TOEKOMSTIGE SITUATIE PLANGEBIED

2.1 Noordelijke Stationsomgeving

Het plangebied maakt onderdeel uit van de noordelijke stationsomgeving. In functioneel opzicht heeft het stationsgebied een gemengde woon-werkbestemming. Hierbij wordt uitgegaan van een bundeling van activiteiten, die bij elkaar horen en elkaar versterken, waardoor een levendige en sociaal veilige stationsomgeving ontstaat. Dit geldt vooral voor de functies langs de voetgangersroute naar de binnenstad en die aan het Stationsplein: overwegend publieksgerichte functies op de begane grond met daarboven vooral woningen. Opvallende gebouwen zijn de R.K. Mariakerk aan de Hoofdstraat en het voormalige kantoor van de Belastingdienst aan het Stationsplein.

Een belangrijk ruimtelijk element is het royale Stationsplein in de vorm van een halve cirkel, waardoor de trein ook vanuit de stad zichtbaar is. De halve cirkelvorm wordt niet alleen geaccentueerd door een gebogen wand van bebouwing (een crescent) aan de noordzijde, maar ook door de gespiegelde open ruimte met dezelfde gebogen vorm aan de overzijde van het spoor. Hierdoor wordt het spoor in het algemeen en het 19e eeuwse stationsgebouw in het bijzonder, verder benadrukt. Ook vormt het stationsgebied daarmee de koppeling tussen Noord en Zuid.

De Crescent, de gebogen wand die het Stationsplein omzoomt, vormt het decor voor de ontmoeting van stad en reiziger. Het middelste deel (gebouw De Wereld) bevat woningen op een extra hoge terugliggende voet met commerciële functies en 's zomers terrassen. Deze voorzieningen zijn gericht op passanten en zijn dan ook gedacht in kleinere eenheden. Een grote supermarkt past hier dus niet, net zo min als nachtclubs, bar-dancings en discotheken. De opbouw omvat vier woonlagen en een terugliggende laag met penthouses. Het oostelijke deel, het kantorenterras, heeft een verwante gevelopbouw en eenzelfde hoogte maar een verdieping minder door de grotere verdiepingshoogte. Ieder deel heeft een parkeerkelder. De hele Crescent vertoont een sterke samenhang in hoogte, gevelopbouw, kleur en materiaal. Het westelijke deel van de Crescent, Crescent-West genaamd, ontbreekt nog (zie figuur 2.1).

2.2 Bestaande situatie plangebied

Het plangebied is het laatse ontbrekende deel van de ontwikkelingen rondom het Stationsplein. Het plangebied bestaat uit braakliggende terrein. Een gedeelte van het plangebied is in gebruik als tijdelijke stadstuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0003.png"

Locatie Crescent-West

Voor het plangebied is een bouwplan voor woningen ontwikkeld.

2.3 Bouwplan

Het plangebied is het laatste onderdeel van een ontwikkeling rondom het Stationsplein. Het Stationsplein wordt begrenst door een crescent-vormige bebouwingswand dat in segmenten is opgebouwd. Voorliggend plan is de laatste segment van deze crescent. De andere zijde van het halfronde plein bestaat uit een muur/basement waarin een kunstwerk is opgenomen. Op dit basement staat het historische stationsgebouw. Dit ruimtelijk- stedenbouwkundige concept is sterk en verdraagt geen afwijkingen. Het is dan ook goed dat met voorliggend plan het oorspronkelijke stedebouwkundige plan wordt voltooid. Het voorliggende plan maakt onderdeel uit van een groter ensemble.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0004.jpg"

Impressie Crescent West
Het plan bestaat uit een U-vormig blok waarvan één poot gebogen is (en daarmee deel uitmaakt van de crescent aan het Stationsplein). In dit deel zijn appartementen opgenomen in 5 lagen. De onderste laag is opgetild t.o.v. maaiveld. De andere twee delen bestaan uit rechte wandbebouwing en hierin zijn 4-laagse stadsvilla's opgenomen. Het U-blok sluit aan beide uiteinden aan op bestaande bebouwing en vormt daarmee een bouwblok. Binnen de U-vorm is ruimte opgenomen voor een deel van het benodigde parkeren. Een ander deel van de parkeerbehoefte wordt opgelost in een halfverdiepte parkeergarage onder het gebogen gebouwdeel. In totaal worden er binnen het plangebied 14 stadsvilla's en 30 appartementen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0005.jpg"

Impressie hoek Hoofdstraat - Stationsplein

3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.


Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

De ontwikkeling waarin dit project voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Verder is in de SVIR de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie ervan vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (=Bro). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de Laddertoets moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 onder i Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De toetsing aan de ladder is opgenomen in paragraaf 4.5 . Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Ladder.

3.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven;
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics);
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting;
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties;
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. In paragraaf 4.3 is de watertoets opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.


Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.


Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.


Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0006.jpg"


Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.


De voorgenomen ontwikkeling is de laatste fase van het project Stationsgebied. Het maakt de crescent om het Stationsplein af. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale visie.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 19 december 2018 is het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld. Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van een regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Het provinciaal beleid voor detailhandel is onderdeel van het verstedelijkingsbeleid, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelstructuur in Gelderland die bijdraagt aan de vitaliteit van steden en dorpen. De positie van centra van steden, dorpen en wijken staat centraal. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande centra en winkelgebieden aan een afnemende vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit. Met het toevoegen van nieuw winkeloppervlak wordt zeer terughoudend omgegaan. Nieuwe ontwikkelingen zijn slechts toegestaan als ze bijdragen aan een versterking van de bestaande detailhandelstructuur en de vitaliteit van binnensteden en dorpscentra. Dit vraagt om een goede onderbouwing op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale verordening.

3.2.3 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 vormt onderdeel van de Omgevingsverordening Gelderland.


Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.


Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.

3.2.4 Koers wonen: 'Ruimte voor goed wonen

Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.


Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.

Op 6 maart 2018 heeft de provincie Gelderland per brief laten weten mee te werken aan het ophogen van de kwantitatieve opgave van de Stedendriehoek met 882 woningen. Hiermee is het toevoegen van een woning passend in het woningbouwprogramma. Zie ook paragraaf Woonagenda Cleantech .

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterbeheerprogramma

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen;
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • 5. Afvalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.


De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.


Dit bestemmingsplan voldoet aan het waterbeheerprogramma. Voor een uitwerking wordt u verwezen naar de uitgevoerde watertoets (paragraaf 4.3.6).

3.3.2 Woonagenda Cleantech

In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers “Ruimte voor goed wonen”, waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's “sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland”. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.

De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • 1. Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de
    bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • 2. Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke
    doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het
    bestaande woningaanbod;
  • 3. De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven
    aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de “Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014” en het “Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024” van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Op basis van afspraken in de regio Stedendriehoek is het 'Meerjaren woningbouwprogramma Apeldoorn 2010 - 2019' opgesteld. In dit woningbouwprogramma is voor de planlocatie 44 woningen 'geprogrammeerd'. Het toevoegen van 44 wonigen past binnen de afspraken die gemaakt zijn in het regionaal woonprogramma.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0007.png"

Structuurvisie Buitenstad

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de geformuleerde ambities uit de structuurvisie.

3.4.2 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz..

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is: a) zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en b) de grote opgave om alle woningen te verduurzamen;
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente;
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0008.png"

Figuur beleidsschema woonagenda

Woningbouwprogrammering

In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.


Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:

  • vijfhonderd woningen voor de sociale voorraad;
  • reserveren van circa 250 woningen voor een nieuwe ontwikkeling van een iconisch gebouw;
  • vijfhonderd woningen voor gebiedsontwikkeling (focus op Comfortabele gezinsstad en gezinswoningen);
  • 250 woningen voor bijzondere initiatieven in niches (CPO, bijzondere projecten met levensloopbestendigheid, tiny houses en bijzondere transformaties in wijken).


Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)

De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.


Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woonlocatie De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.

Het bouwplan kent een lange ontwikkelgeschiedenis. Het is het laatste bouwplan uit de gebiedsontwikkeling stationsomgeving. De te bouwen woningen worden gerealiseerd in het midden dure- en duurdere segment. De 14 stadsvilla's zijn koopwoningen in het dure segment. De 30 appartementen worden midden dure koop. Er is daarbij ook een mogelijkheid dat (een deel van) de appartementen wordt verhuurd. Dit plan voorziet in een flinke bijdrage aan de realisatie van kwalitatief goed middelduur woningbouwprogramma en is daarmee van meerwaarde voor Apeldoorn.

Het plan past hiermee in de hierboven genoemde kwantitatieve kaders voor woningbouw. Deze ontwikkeling is daarmee ook in overeenstemming met de hierboven genoemde kwalitatieve kaders.

3.4.3 Verkeersvisie

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.


Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.


Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.


Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.


Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.


De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:


Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.


Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.


Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.


In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de verkeersvisie.

3.4.4 Parkeernota

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

In de verkeersvisie is voorgesteld het parkeerbeleid uit 2004 te actualiseren. Dit heeft geleid tot een nieuwe Parkeervisie (fiets en auto) d.d. 21 maart 2019. Onderdeel van de Parkeervisie is het uitgangspunt om zorg te dragen voor voldoende parkeerruimte bij bestemmingen die leiden tot een extra parkeerbehoefte en er voor te zorgen dat deze ook in stand te bliven. Op 21 maart 2019 is tevens de 'Beleidsregel Parkeren' vastgesteld.

Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de beleidsregel Parkeren blijft deze beleidsregel buiten toepassing en wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota, tenzij de beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat in afwijking van ons parkeerbeleid er per woning 1 parkeerplaats wordt gerealiseerd. Dit vanwege de directe nabijheid van een OV-knooppunt. Ons parkeerbeleid maakt deze afwijking van het beleid mogelijk. Zie voor een uitwerking van parkeren in het plangebied paragraaf 4.2.

3.4.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0009.png"

Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Dit bestemmingsplan staat de uitvoering van de opgaven uit het beleid Groene Mal niet in de weg.

3.4.6 Gemeentelijk waterbeleid

Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

Het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid. Zie hiervoor paragraaf 4.3 van de toelichting.

3.4.7 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0010.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Er is geen apart BKP gemaakt voor deze ontwikkeling. Dit betekent dat de algemene Welstandsnota 2017-2020 toetsingskader is. Hieronder is de doelstelling voor de binnenstad verwoord.


Binnenstad
Doelstelling is dat nieuwe ontwikkelingen of bouwprojecten een bijdrage leveren aan het versterken van de samenhang en herkenbaarheid in de binnenstad. De levendigheid die hoort bij een binnenstad kan worden versterkt door open en levendige plinten, door de voetganger centraal te stellen en de auto zorgvuldig in te passen, met parkeren zoveel mogelijk uit het zicht. Woningen worden bij voorkeur ook aan de straat ontsloten en zo ingedeeld dat er aan de straat geleefd wordt. Contact tussen begane grond en straat is gewenst.


Het bouwplan voldoet aan de welstandscriteria. Het bouwplan is op postief beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

3.4.8 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.6 en 4.7.

3.4.9 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

De realisatie van project ‘Crescent West’ is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De aanleg van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0011.jpg"

Onderdeel D 11.2 Besluit m.e.r.

De drempelwaarden van de activiteiten uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden door dit project. Er is daarom geen m.e.r.-beoordelingsplicht conform artikel 2 lid 5 sub a van het Besluit m.e.r.. Wel dient voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. De procedure- en inhoudelijke vereisten voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn sinds een wijziging van de Europese Richtlijn MER in mei 2017 en het Besluit m.e.r. in juli 2017 gelijk aan de procedurevereisten voor een ‘gewone’ m.e.r.-beoordeling met uitzondering van de publicatieverplichtingen in artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit m.e.r.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn de effecten beschreven rond de thema's leefomgeving (geluid, lucht, licht, wind, externe veiligheid bodem, parkeren, water en bedrijven en milieuzonering) en ruimtelijke kwaliteit (archeologie en cultuurhistorie, natuur en duurzaamheid). Uit de beoordeling blijkt dat er geen mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn door het project. De belangrijkste redenen voor deze conclusie zijn:

  • de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh wordt op enkele punten overschreden maar niet de maximaal toegestane geluidsbelasting van 63 dB als gevolg van wegverkeer over de Laan van Mensenrechten. Het is mogelijk hogere waarden te verlenen.;
  • de voorkeursgrenswaarde van 55 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh wordt overschreden, maar niet de maximaal toegestane geluidsbelasting van 68 dB als gevolg van spoorweglawaai afkomstig van het traject Deventer - Apeldoorn - Amersfoort. Het is mogelijk hogere waarden te verlenen;
  • de ontwikkeling valt binnen het programma van de NSL. Hiermee wordt voldaan aan de bestuurlijke bevoegdheid en is er op grond van luchtkwaliteit geen belemmering;
  • de ontwikkeling leidt niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het aspect ‘externe veiligheid’;
  • de bodemkwaliteit zal naar verwachting geen belemmeringen opleveren;
  • de parkeerbehoefte van de ontwikkeling kan worden opgevangen op eigen terrein;
  • ten aanzien van het aspect 'water' is van belang dat er een gescheiden rioolstelsel wordt aangelegd, waarbij hemelwater op het aanwezige oppervlaktewater wordt afgevoerd;
  • significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er vindt tevens geen aantasting van het NNN of beschermde soorten uit de Wnb plaats;
  • belangrijke nadelige milieugevolgen aangaande het aspect 'duurzaamheid' zijn er niet. Er zijn kansen om duurzaamheid van de ontwikkeling te vergroten, bijvoorbeeld door aanleg van groen om verhoging van hittestress te voorkomen.


Op de bovenstaande aspecten wordt verder in dit hoofdstuk nader ingegaan.


Conclusie

Gelet op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat nader onderzoek via een MER of m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij besluit van 20 april 2020 is het besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling genomen.

4.1.3 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd.


Uitgevoerde bodemonderzoeken

Ter plaatse van (delen van) het bestemmingsplangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Recent is door Heijmans Wegen B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de gehele te ontwikkelen locatie. Bij de onderzoeksopzet is rekening gehouden met de resultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken op (delen van) de locatie. De rapportage van het verkennende bodemonderzoek is gedateerd op 16 augustus 2017 en heeft als kenmerk 17.0098, zie bijlage 5 en nader bodemonderzoek Stationsplein 3 te Apeldoorn, gedateerd op 13 februari 2020, uitgevoerd door Tauw, kenmerkr 1274032. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt het volgende:


Bovengrond:
In de bovengrond zijn licht verhoogd gehalte aan PAK, lood en zink aangetroffen.


Ondergrond:

In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan lood, PAK en minerale olie aangetoond.


Grondwater:
Uit voorgaand onderzoek blijkt dat op een deel van de te ontwikkelen locatie een sterke verontreiniging met gechloreerde oplosmiddelen (VOCL) in het grondwater aanwezig is. Tijdens het recent uitgevoerde onderzoek heeft er ook een actualisatie van de grondwaterverontreiniging met VOCL plaatsgevonden. Uit de resultaten blijkt er ter plaatse van de eerder aangetroffen
verontreiniging in het grondwater op een diepte van 4,2 tot 5,2 meter beneden maaiveld nog slechts licht verhoogde gehalten aan VOCL’s worden aangetroffen. In het diepere grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan VOCL aangetoond. Oorzaak van het verdwijnen van de VOCL-verontreiniging is waarschijnlijk de bemaling die in de periode 2004-2006 heeft plaatsgevonden in de nabijheid van de verontreiniging. Het onttrokken water is na zuivering geloosd op het riool.

In de peilbuis die buiten de verontreinigingscontour is geplaatst zijn licht verhoogde gehalten aan barium en zink aangetroffen.

Ter plaatse van het eerder aangetroffen sterk verhoogde gehalte aan minerale olie en aromaten in de grond is destijds en tijdens het verkennende onderzoek van 16 augustus 2017 geen onderzoek uitgevoerd. Het nadere bodemonderzoek van 13 februari 2020 heeft deze verontreiniging ook nog niet voldoende in beeld gebracht. Deze verontreiniging kan worden gesaneerd in combinatie met de bouw/aanleg van de parkeerkelder van de nieuwbouw. Hiervoor wordt zodoende een saneringsplan opgesteld en een kostenraming gemaakt. De bodem kan geschikt worden gemaakt voor het beoogde gebruik.

Uit de resultaten van het bodemonderzoek dat is uitgevoerd aan het Stationsplein 3 in Apeldoorn wordt geconcludeerd dat (zie bijlage 2):

  • De grond ter plaatse van de geplande herontwikkeling verontreinigd is met xylenen boven de tussenwaarde. De interventiewaarde wordt niet overschreden voor minerale olie en vluchtige aromaten;
  • Met het huidige onderzoek is de sterke grondwaterverontreiniging met xylenen en minerale olie ter plaatse van de onderzoekslocatie in westelijke richting afgeperkt. De kern van de grondwaterverontreiniging bevindt zich buiten de herontwikkelingslocatie. Slechts een beperkt deel van de sterke verontreiniging (circa 10 m2) ligt binnen de herontwikkelingslocatie.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

Vervolgens is een Bodemluchtonderzoek VOCl-verontreiniging uitgevoerd voor de locatie Stationsstraat 3 te Apeldoorn (zie bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat de aangetroffen concentraties aan VOCl’s in de bodemlucht niet tot acute risico’s leiden. De aangetroffen concentraties blijven beneden de risicogrenswaarde. Wel benadert de gemeten waarde aan 1,1,1-trichloorethaan de risicogrenswaarde voor 77 %. Mogelijk dat deze concentraties in de toekomst (bij woningbouw) kunnen leiden tot verhoogde waarden aan VOCl in de binnenlucht. Het is theoretisch (middels een risicomodel) moeilijk te bepalen of dit daadwerkelijk het geval is. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de nieuwbouw sanerende maatregelen te nemen als het aanleggen van een dampdichte folie tussen de kruipruimte en de woning en het installeren van kruipruimte ventilatie. Ook wordt geadviseerd de rapportage voor te leggen bij de GGD om de definitieve maatregelen te bepalen. Aangezien de te nemen maatregelen beperkt van aard zijn wordt niet verwacht dat deze de uitvoerbaarheid van de herontwikkeling (wonen met tuin) in de weg staan. De aangetroffen verontreiniging vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.


Asbest:

Op het maaiveld en in de grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Analytisch is in 2 van de 3 monsters geen asbest aangetroffen. In 1 monster is een licht verhoogd gehalten aan asbest gevonden. Dit gehalte licht ruim beneden de interventiewaarde.


Conclusie

De bodem is, op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.

4.1.4 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse bedrijfsmatige functies. In de onderstaandetabel zijn de voor het plangebied relevante locaties samengevat. Het plangebied ligt in het centrum van Apeldoorn en maakt deel uit van de stationslocatie. Het plangebied wordt getypeerd als ‘gemengd gebied’. De richtafstanden uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' kunnen hierom met één afstandsstap worden verlaagd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0012.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0013.jpg"

Links uitsnede bestemmingsplan 'Binnenstad West' en rechts uitsnede bestemmingsplan 'Binnenstad Zuid-Oost'

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende functies toelaatbaar:

functie   richtafstand VNG brochure   gecorigeerde richtafstand gemengd gebied  
maatschappelijk   10   0  
bedrijven categorie 1 en 2   30   10  
kantoor   10   0  
detailhandel   --    
cultuur- en ontspanning cat 1 en 2   30   10  
horeca cat 1   10   0  
     


De woningen worden op een afstand van meer dan 10 meter gerealiseerd van de centrumvoorzieningen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

Aan het Stationsplein bevindt zich het station en het rangeerterrein. Voor het station geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar ten opzichte van een gemengd gebied. Het nabij gelegen rangeerterrein heeft een richtafstand van 200 m ten opzichte van een gemengd gebied. Hierbij zijn geluid en gevaar het maatgevende aspect.

De kortste afstand tussen het station en plangebied is 30 meter. Voor het aspect geluid gaat het in hoofdzaak om de omroepinstallatie. De invloed van de omroepinstallatie is niet continue, niet ‘s nachts en niet elke dag in gebruik. De speakers zijn vooral op de perrons gericht en het geluid is waarschijnlijk wel hoorbaar, maar is ondergeschikt aan de doorgaande treinen. Er ontstaat geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de te realiseren woningen.

Het rangeerterrein ligt op ca. 30 meter afstand van het plangebied. De afstand van het plangebied tot het rangeerterrein is vergelijkbaar met de afstand van het rangeerterrein tot de hogeschool Saxion aan de Spoorstraat 29. In 2014 is voor de ontwikkeling van deze geluidgevoelige functie een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsinvloed van het rangeerterrein op de hogeschool (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat de invloed van het rangeerterrein ondergeschikt is ten opzichte van het doorgaande treinverkeer. De akoestische situatie is ten opzichte van 2014 niet gewijzigd. Ter plaatse van de te realiseren woningen is daarom geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder van het rangeerterrein. Ook wordt het rangeerterrein niet in zijn bedrijfsvoering beperkt door de komst van de woningen.


Conclusie 

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en omliggende functies de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.1.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Derhalve worden wegverkeers- en railverkeerslawaai beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van keuze: 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Amersfoort - Apeldoorn heeft een geluidzone. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh. In de rapportage mei 2019, opgesteld door Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage 6 van de bijlagen bij de toelichting. Hieronder zijn de onderzoeksresultaten weergegeven.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn Laan van Mensenrechten (50 km/u), Hoofdstraat, Stationstraat en Stationsplein (allen 30 km/u). Bij de drie waarneempunten op de zuidgevel van de nieuwbouw wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van verkeer over de Laan van Mensenrechten overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB. De cumulatieve geluidsbelasting vanwege alle wegen zonder aftrek ex. artikel 110g Wgh bedraagt maximaal 57 dB, eveneens op de zuidgevel. Dit is meer dan 53 dB en daardoor zullen extra gevelmaatregelen noodzakelijk zijn.

Onderzoeksresultaten spoorweglawaai

De voorkeursgrenswaarde ter plaatse van meerdere waarneempunten wordt overschreden. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB. Doordat de geluidsbelasting op meerdere gevels meer dan 53 dB bedraagt zullen extra gevelmaatregelen nodig zijn.

Cumulatie

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing en de Wgh moet ook aandacht besteed worden aan de gecumuleerde geluidsbelasting van de afzonderlijke wegen en spoorweg Amersfoort - Deventer. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat welliswaar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar dat er wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde voor spoorweglawaai. Om die reden wordt de cumulatieve geluidsbelasting aanvaardbaar geacht.

Deze geluidsbelasting (Lcum-spoor) is het uitgangspunt voor de toets aan het Bouwbesluit en de normen in Wgh voor het binnenniveau. Dit binnenniveau mag niet meer bedragen dan 33 dB. De minimumeis is voor gevelwering vanuit het Bouwbesluit is 20 dB en bij geluidbelastingen tot en met 53 dB kan daar aan worden voldaan zonder bijzondere geluidwerende maatregelen. Boven 53 dB zijn aanvullende voorzieningen nodig. Uitgaande van de berekende gecumuleerde geluidsbelastingen worden geen onuitvoerbare gevelmaatregelen verwacht en wordt ervan uitgegaan dat deze maatregelen financieel uitvoerbaar zijn.

Maatregelen

Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk. De wegverharding van de Laan van Mensenrechten is zeer recent vernieuwd. Omdat de kosten van het opnieuw aanleggen van stil asfalt niet in verhouding staan tot de omvang van het plan, is aanleg hiervan op korte termijn geen optie. De aanleg van raildempers is eveneens geen optie aangezien hiermee onvoldoende reductie wordt gehaald om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, de gemeente geen beheerder is en de kosten hiervoor ook niet in verhouding staan tot de omvang van het plan.

Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan het toepassen van geluidsschermen. Een geluidsscherm zou nabij de bron geplaatst moeten worden en gezien de ligging van het plangebied en het feit dat er hoogbouw is gepland zou de afscherming een behoorlijke lengte en hoogte moeten hebben om voldoende geluidsreductie te geven. Vanuit financieel oogpunt is een dergelijk scherm ongewenst en staan de kosten niet in verhouding tot de omvang van het plan.

Hogere grenswaarde

Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen niet haalbaar zijn, tot onvoldoende geluidreductie leiden en de maximale grenswaarden niet worden overschreden, kan het plan worden gerealiseerd met een hogere grenswaarde die wordt afgegeven door het college van Burgemeester en wethouders. De “Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder” van de gemeente Apeldoorn stelt dat een hogere waarden alleen kan worden vastgesteld, als voldaan wordt aan een ontheffingscriterium zoals de het opvullen van een open plek tussen bestaande bebouwing of gesitueerd nabij een halte of station. Aan deze criteria wordt voldaan.

Conclusie

De woningen waarvoor een hogere waarde op basis van Wet geluidhinder wordt toegepast worden uitgevoerd met een gebalanceerd ventilatiesysteem en waar nodig wordt geluidswerend glas toegepast. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

4.1.6 Trilling

Beleid/regelgeving

Treinverkeer, maar ook bouwwerkzaamheden en wegverkeer, kunnen aanleiding geven tot trillingen in gebouwen. Deze trillingen kunnen leiden tot verstoring van gevoelige apparatuur, hinder of schade. In Nederland bestaat tot op heden geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen, zoals die wel bestaat voor geluidhinder (Wet geluidhinder). Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling.

De volgende richtlijnen en beleidsregels worden gebruikt bij de afweging rond trillingen:

I. SBR-richtlijnen:

  • Deel A, Schade aan gebouwen
  • Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • Deel C, Storing aan apparatuur

II. Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts).


De minister van Infrastructuur en Milieu heeft in 2012 de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts) opgesteld, die een wijziging van en aanvulling op de eerder gebruikte SBR B-richtlijn is. In 2014 is een aangevulde versie van de Bts gepubliceerd.

Onderzoeksresultaten trilling

Het plan maakt de ontwikkeling mogelijk van woningen langs de spoorweg Deventer - Amersfoort. Op basis van de afstand tot het spoor (circa 40 meter) en het spoorgebruik is trillingshinder in de woningen niet uit te sluiten. Daarom is een trillingsonderzoek uitgevoerd waarin getoetst wordt aan de streefwaarden uit de SBR-B richtlijn. De resultaten van dit onderzoek staan beschreven in het rapport ‘Stationsplein Apeldoorn, resultaten trillingsonderzoek’, zie bijlage 7. Hierna volgt het resultaat van het onderzoek.

In het trillingsonderzoek is op basis van trillingsmetingen op maaiveldniveau ter plaatse van de nieuwbouwlocatie en ter plaatse van bestaande panden in de directe omgeving de verwachte trillingshinder bepaald.
De metingen zijn uitgevoerd op een pand op vergelijkbare afstand tot het spoor als de nieuwbouw. De massa en funderingsconstructie van de nieuwbouw en het pand Hoofdstraat 19c zijn vergelijkbaar, zodat de trillingen op de fundering van de nieuwbouw vergelijkbaar zullen zijn. De te verwachten opslingering van de maatgevende verticale trillingen door de vloeren zal (voor een gebouw met deze beukmaten) bij betonnen vloeren tussen de 1,6 en 2,3 liggen. Indien hier van uitgegaan wordt, blijkt dat in de nieuwbouw geen trillingshinder te verwachten valt. Zowel Vmax als Vper voldoen aan de streefwaarden voor nieuwbouw.


Op basis van het Geluidsregister Spoor rijden er in de huidige situatie circa 14 goederentreinen (beide richtingen samen) per etmaal. Er is afhankelijk van het economisch scenario een groei van het goederenvervoer voorzien naar 30 tot 40 goederentreinen per dag. Ook rekening houdend met de toekomstige situatie zal naar alle waarschijnlijkheid voldaan worden aan het beoordelingskader.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect trillingen wordt voldaan aan de streefwaarden voor SBR-B. Daarmee is een goede ruimtelijke ordening op het aspect trillingen gewaarborgd.

4.1.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden; of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert; of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen; of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de bouw van 44 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

4.1.8 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In het plangebied zijn 44 woningen geprojecteerd. Op grond van artikel 1 lid 1 van het Bevi worden de woningen beschouwd als een kwetsbaar object. Figuur 1 geeft een overzicht van de risicobronnen in en nabij het plangebied. Voor het plangebied is een risicoberekening spoor uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 8 van de bijlagen bij de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0014.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied (geel gemarkeerd) op de Signaleringskaart EV/ Professionele risicokaart Provincie Gelderland met de 200 meter one van de spoorlijn Amersfoort-Deventer

Uit de bovenstaande figuur blijkt dat in het plangebied geen stationaire risicobronnen aanwezig zijn. Nabij het plangebied op ca. 60 meter afstand ligt de doorgaande spoorlijn Amersfoort - Deventer waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het Stationsplein bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.


Plaatsgebonden risico

Het spoor heeft geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van woningen.


Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van de spoorlijn en dus binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort - Deventer het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden

Het groepsrisico is berekend aan de hand van het 'spoorboekje' de Circulaire risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen/ Basisnet Spoor van het BEVT. Daarnaast is het groepsrisico ook berekend met gegevens van de daadwerkelijke transportaantallen (realisatiecijfers 2018). In beide gevallen ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. De toename van het groepsrisico ingevolge de ontwikkeling Cresent west (44 woningen en 106 personen) is minder dan 10% van de oriëntatiewaarde en de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden, daarom hoeft ingevolge artikel 8 lid 2 onder b van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico niet volledige verantwoord te worden.


Verantwoording groepsrisico spoorlijn Amersfoort - Deventer

Ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 31 juli 2019 hebben we dit advies ontvangen en het is meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico.


Algemene beschouwing

De doelgroep betreft over het algemeen zelfredzame personen. Er is sprake van een kwetsbaar object.

Maatgevende scenario's over de spoorlijn Amersfoort - Deventer vindt transport plaats van toxische en brandbare gassen. Ten aanzien van het transport van brandbare en toxische stoffen zijn de volgende scenario's relevant:

  • 1. Fakkelbrand van een ketelwagon met LPG;
  • 2. Wolkbrand/gaswolkexplosie met LPG;
  • 3. BLEVE LPG;
  • 4. Het vrijkomen van een toxische wolk.


Volgens het basisnet vindt er geen transport van toxische stoffen over het traject van de spoorlijn Amersfoort - Deventer. In de praktijk blijkt dit wel plaats te vinden. Het aantal transporten leidt echter niet tot een overschrijding van het risicoplafond. Naar verwachting zullen de transporten na 2022 niet meer over het traject plaatsvinden. In deze is het scenario toxische wolk vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid meegenomen.


De mogelijkheden voor beheersbaarheid en bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer.

De openbare bluswatervoorziening rondom het plangebied is gelegen op 600 meter. Binnen het plangebied is voldoende bluswater ter beschikking door middel van ondergrondse brandkranen.


De mogelijkheden voor bereikbaarheid

Het plangebied is via meerdere wegen goed bereikbaar. Om bij een calamiteit tot een adequate hulpverlening over te kunnen gaan is het van belang dat de hulpverleningsdiensten snel de woningen in kunnen gaan. Tevens is het van belang dat de vluchtwegen van de risicobronnen af geplaatst worden.

Het plangebied is van meerdere zijden goed bereikbaar.


De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen).

Op termijn verdwijnen de WAS-palen en wordt meer ingezet op 'modernere' communicatiemiddelen, zoals NL-alert en sociale media. Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).

Daarnaast zijn de fysieke kenmerken van een incident met gevaarlijke stoffen in veel gevallen direct waar te nemen. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.


Conclusie verantwoording groepsrisico

De berekeningen laten zien dat er geen significante toename is in het groepsrisico waardoor slechts aandacht noodzakelijk is voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de toekomstige bewoners. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de normen.

4.1.9 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningslijnen.

4.1.10 Duurzaamheid

Medio 2019 is een nieuwe visie voor de binnenstad opgesteld. In deze visie is een zeer stevige groene agenda neergezet als het gaat om de doorontwikkeling van de binnenstad. Met de ontwikkelaar is besproken of en zo ja hoe er meer groen in het plan kan worden gerealiseerd. Dit heeft tot het volgende eindresultaat geleid:

  • Aan de voorzijde van de stadsvilla's (tegenover de "fietsenflat") worden gemetselde plantenbakken gerealiseerd. Deze bakken dienen als erfscheiding, dragen bij aan de privacy en groene uitstraling;
  • De bergingen van de appartementen samen met de trafo op het binnenterrein worden voorzien van sedum dakbedekking;
  • Aan de zijde van de Hoofdstraat worden bij de bakken spandraden aan de gevel bevestigd zodat klimplanten ook de gevel kunnen vergroenen;
  • Vleermuis- en vogel(nest)kasten worden, indien zinvol toe te passen, ook aangebracht;
  • Aan kopers wordt voorlichting gegeven over de inrichting van de tuin om hen zoveel mogelijk te helpen en te stimuleren de tuinen insecten- en vogelvriendelijk in te richten. Dit is met name belangrijk bij kleine (stads)tuinen waarbij de ervaring leert dat men snel geneigd is die helemaal te betegelen.


Daarnaast worden de woningen gasloos gebouwd.

4.2 Verkeer

Verkeersgeneratie

In de huidige situatie is het plangebied een groenstrook. In de toekomstige situatie wordt op deze locatie woningbouw gerealiseerd. De verkeersgeneratie voor woningen wordt op basis van de CROW (Publicatie 381: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) berekend aan de hand van het aantal woningen.


De ontwikkeling voorziet in maximaal 44 woningen. 14 grondgebonden woningen en 30 appartementen. In de planvorming wordt thans uitgegaan van 44 dure koop woningen.


Voor de grondgebonden woningen is CROW functieaanduiding 'koop, vrijstaand' van toepassing. Voor de appartementen is de CROW functieaanduiding 'koop, etage, duur' van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten respectievelijk 7,2 mvt/etmaal en 6,2 mvt/etmaal per woning. De verkeersgeneratie bedraagt voor 44 woningen 286,8 mvt/etmaal weekdag.

functie   plan   verkeersgeneratie per eenheid   verkeersgeneratie plan  
stadsvilla   14   7,2   100,8  
appartementen   30   6,2   186  
totaal       286,8  

Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 318,3 mvt/etmaal.


Verkeersafwikkeling
De ontsluiting van het plangebied gaat plaatsvinden via de Hoofdstraat. Gezien de capaciteit van de Stationstraat en de omliggende wegen, is op voorhand te stellen dat het omliggende wegennetwerk geen problemen zal ondervinden door het onderhavige plan.


Parkeren

Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein in het binnenterrein en in de parkeerkelder. In het binnenterrein zijn 15 parkeerplaatsen voorzien en in de parkeerkelder 29 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1374-vas1_0015.jpg"

Parkeren op maaiveld

In het plangebied zijn 44 parkeerplaatsen voorzien.

Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling van het plan niet in de weg.

 

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Algemeen

De locatie Crescent West is gelegen aan het Stationsplein en ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,3 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en ook niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.3.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied sinds de herinrichting van het Stationsplein fluctueert tussen NAP + 13,20 m en NAP +13,80 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.3.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In de directe omgeving van het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Het Apeldoorns kanaal is gelegen op 400 meter ten oosten en de loop van de Grift is gelegen op hemelsbreed 300 meter van het plangebied. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.3.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd en er ligt een regenwaterinfiltratieriool bedoeld voor het afvoeren van regenwater van het wegoppervlak. De capaciteit van deze riolering is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond. Als een noodvoorziening voor afvoer van regenwater wordt ingepast is dit een secundaire afvoer en dient het regenwater oppervlakkig af te laten stromen naar gemeentelijk openbaar terrein, dit om foutieve aansluitingen te voorkomen.

4.3.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.3.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak ten opzichte van de historische situatie rondom het stationsplein. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.4 Natuurwaarden

4.4.1 Wettelijk kader en beleid
4.4.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.4.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang; en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten; of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn.
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabije Natura 2000-gebied (Veluwe) ligt op ruim 3 kilometer afstand en is daarvan afgescheiden door bestaand stedelijk gebied. Voor de aanleg- en gebruiksfase is een AERIUS berekening uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting. Uit de AERIUS berekening blijkt dat het projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner is dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Veluwe worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

In het plangebied komen geen beschermde soorten voor die daar hun vaste habitat hebben.

Gebiedsbescherming via de Wet natuurbescherming dan wel de bescherming via natuurnetwerk Nederland is niet van toepassing. Ook is geen bestemmingswijziging van bos aan de orde, zodat boscompensatie niet nodig is.

4.5 Duurzame verstedelijking

4.5.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Vanwege het aantal van 44 woningen is op basis van jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling en dient te worden getoetst aan de treden van de ladder voor 'duurzame verstedelijking.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Behoefte

De behoefte aan woningen is vastgesteld op basis van een onderzoek van het bureau Rigo (in 2011) tot en met de periode 2019. Voor de periode tot 2029 is gebruik gemaakt van landelijke behoefte modellen (Primos en Pearl).
Voor de uitbreidingsbehoefte in de gemeente wordt voor de periode van 2010 t/m 2019 van 3.900 woningen en voor de periode 2020 t/m 2029 van 2.000 woningen uitgegaan. Voor een gezonde aan te houden voorraad aan woningbouwplannen en voldoende ruimte voor de dorpen wordt uitgegaan van in totaal 7.130 woningen.

Op basis van afspraken in de regio Stedendriehoek is het 'Meerjaren woningbouwprogramma Apeldoorn 2010 - 2019' opgesteld. In dit woningbouwprogramma is voor de planlocatie 44 woningen 'geprogrammeerd'.
Door realisering van in totaal 44 woningen in het plangebied wordt voorzien in de vraag naar woningen in het stadscentrum.


Bestaand stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop vraagt het Bro geen motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.

4.5.3 Conclusie

Het nu voorlggende woningbouwplan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en voldoet daarmee aan onze woonagenda.

4.6 Archeologie

4.6.1 Beleid
4.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

ADC ArcheoProjecten heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek. Deze rapportage, gedateerd 23 mei 2019, is opgenomen in bijlage 10 van de bijlagen bij de toelichting.

Het plangebied bevindt zich op een relatief hooggelegen daluitspoelingswaaierafzettingen en zwak hellende glooiingen. Deze waaiers zijn ontstaan tijdens de koudere fasen van het Weichselien en het Holoceen. In de ondergrond bevindt zich zwak siltig, zwak grindig grof zand met bijmenging van grind (geelgekleurd en kalkloos). Dit zijn daluitspoelingswaaierafzettingen behorende tot de Formatie van Boxtel. Boven de onverstoorde afzettingen komt een pakket zwak tot matig humeus, siltig matig grof zand voor met bijmenging van grind en puinresten. De dikte hiervan is 105 tot 180 cm. De oorspronkelijke bodem, een gooreerdgrond, is niet meer aanwezig. In het plangebied komt bodemverstoring voor tot een diepte van minimaal 105 en maximaal 180 cm -mv.

Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. Vanwege de diepe vergravingen wordt de kans ook klein geacht dat in de C-horizont nog intacte/behoudenswaardige grondsporen uit de periode NeolithicumNieuwe tijd voorkomen, hoewel dit niet is uit te sluiten. De (middel)hoge verwachting op archeologische resten vanaf het Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd kan daarom worden bijgesteld naar een lage verwachting.

Bij besluit van 24 mei 2019 heeft de gemeente Apeldoorn een selectiebesluit genomen. Het plangebied is vrijgegeven voor wat betreft archeologie.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Wettelijk kader en beleid
4.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.7.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is onbebouwd en heeft geen cultuurhistorische waarde.

4.8 Kabels en leidingen

In het plangebied lopen geen bovengrondse hoogspanningsleidingen. Er lopen verder geen gasleidingen of andere leidingen in het plangebied die tot een ruimtelijke beperking kunnen leiden.

4.9 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is het verplicht een exploitatieplan op te stellen voor gronden waarop een bouwplan inzake artikel 6.2.1 Bro van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt voorbereid én er kosten te verhalen zijn, tenzij deze kosten anderszins verzekerd zijn. De Wro geeft de gemeente de mogelijkheid om eventuele gemaakte kosten voor de uitvoering van het plan op de aanvrager te verhalen. Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder f Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het betreft hier grond in eigendom van de gemeente. Met de ontwikkelende partij is een koopovereenkomst gesloten. Hierin zijn nadere afspraken gemaakt over onder andere eigendomsgrens, oppervlakte van het perceel, de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan en de planschade. De kosten worden op deze manier verhaald via de uitgifte van de grond. De kosten zijn hiermee anderszins verzekerd middels uitgifte van de grond, er zal dan ook geen exploitatieplan worden vastgesteld in het kader van de Grondexploitatiewet (artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening).

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Hoofdstraat - Stationsplein is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Wonen

Het plangebied heeft de bestemming Wonen. Voor de stadsvilla's en het appartementengebouw is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Het appartementengebouw heeft een bouwaanduiding 'gestapeld' gekregen en de stadsvilla's zijn aangeduid met 'aaneengebouwd'.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De bergingen in het binnenterrein ten behoeve van de appartementen en stadsvilla's en mogen uitsluitend gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.  


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten die voor de bestemming Wonen geldt.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving.Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 6 in lid 6.2 een gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Voor dit plan is afgesproken met de ontwikkelaar dat voor elke te realiseren woning 1 parkeerplaats wordt gerealiseerd. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel wordt voorzien in de afgesproken parkeerbehoefte.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de bestemming Wonen is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 3.4.9 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

De gemeente Apeldoorn heeft op een informatieavond georganiseerd voor de ontwikkelingen rondom het Stationsgebied. Op deze avond is ook informatie gepresenteerd over de planvorming Crescent West.

De ontwikkelaar van het plangebied houdt de direct omwonenden per brief op de hoogte van de planvorming. Ook is er met de omwonenden overleg geweest over de indeling van het plangebied.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan ligt met ingang van 22 mei 2020 voor een ieder ter inzage. De omwonenden, wijkraad en gemeenteraad zijn per brief geïnformeerd over de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

Zienswijzen

Er zijn drie zienswijzen op het plan ingediend. De zienswijzen zijn in de nota zienswijzen samengevat en van een reactie voorzien. Zie bijlage 3 voor de nota zienswijzen.