direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Experiment veegplan landelijk gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0171.BP00594-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding veegplan

De gemeente Noordoostpolder heeft een aantal verzoeken ontvangen voor kleinschalige ontwikkelingen die niet overeenkomen met het geldende bestemmingsplan. In totaal betreft het vijf ontwikkelingen in het landelijk gebied. De gemeente wil in dit kader een veegplan opstellen voor het landelijk gebied, waarin deze ontwikkelingen tegelijkertijd geborgd worden. Het plan is tevens een experiment om te kijken of wij deze systematiek vaker willen toepassen.

In paragraaf 1.2 wordt ingegaan op de ligging van de onderhavige planlocaties. In paragraaf 2.2 worden de voorgenomen ontwikkelingen beschreven.

Voorliggend veegplan voorziet in het planologisch-juridisch borgen van de wijzigingen op alle vijf locaties, om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit 5 planlocaties verspreid binnen de gemeente Noordoostpolder. Het betreft de volgende locaties:

  • Een open terrein in het Kuinderbos, gelegen tussen Bant en Kuinre;
  • Noordermiddenweg 10-I en Noordermiddenweg 10-II te Creil;
  • Casteleynsweg 2 te Emmeloord;
  • Ankerpad 15 te Espel;
  • Hopweg 41 te Rutten.

In navolgende afbeelding is een overzicht opgenomen van de ligging van de vijf planlocaties binnen de gemeente Noordoostpolder. Hierin is ligging van de planlocaties indicatief weergegeven. Voor de exacte begrenzing van de locaties wordt verwezen naar de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt nader ingezoomd op de concrete locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Overzicht locaties binnen plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voorliggend bestemmingsplan herziet de bestemmingsplannen die van kracht zijn op de vijf locaties in het plangebied. In het plangebied zijn momenteel de volgende planologisch-juridische regelingen van kracht.

Kuinderbos
De locatie ligt in het besluitgebied van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied' van de gemeente Noordoostpolder, dat op 21 maart 2016 is vastgesteld. Voor de locatie gelden de regels uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', dat is vastgesteld op 29 september 2005, en is de bestemming 'Bosgebied' van toepassing. In navolgende afbeelding is de globale ligging van de aan te leggen natuurlijke dierenbegraafplaats binnen het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Uitsnede plangebied Natuur-Dierenbegraafplaats uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'

Noordermiddenweg 10-I en 10-II
Beide locaties liggen in het plangebied van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied' van de gemeente Noordoostpolder, dat op 21 maart 2016 is vastgesteld. Voor de locaties gelden de volgende bestemmingen:

  • Noordermiddenweg 10-II: 'Agrarisch gebied', op grond van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', dat is vastgesteld op 29 september 2005. Tevens geldt een aanduiding voor 'openheid'.
  • Noordermiddenweg 10-I: 'Opvang buitenlandse werknemers' op grond van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004 – wijziging Noordermiddenweg 10-I te Creil', dat is vastgesteld op 13 oktober 2009.

In de navolgende afbeeldingen zijn beide percelen binnen het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0003.png"

Afbeelding 1.3 - Uitsnede perceel Noordermiddenweg 10-II uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0004.png"

Afbeelding 1.4 - Uitsnede perceel Noordermiddenweg 10-I uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004 – wijziging Noordermiddenweg 10-I te Creil'

Casteleynsweg 2, Emmeloord
De locatie ligt in het plangebied van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied', dat op 21 maart 2016 is vastgesteld. Voor het gebied zijn de regels van de bestemming 'Agrarisch gebied' van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', dat is vastgesteld op 29 september 2005, van toepassing. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het perceel Casteleynsweg 2 in het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0005.png"

Afbeelding 1.5 - Uitsnede plangebied in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied'

Ankerpad 15, Espel
De locatie ligt in het plangebied van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied', dat op 21 maart 2016 is vastgesteld. Voor het gebied zijn de regels van de bestemming 'Agrarisch gebied' van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', dat is vastgesteld op 29 september 2005, van toepassing. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het perceel Ankerpad 15 in het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0006.png"
Afbeelding 1.6 - Uitsnede plangebied in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'

Hopweg 41
De locatie ligt in het plangebied van de 'Beheersverordening Landelijk Gebied', dat op 21 maart 2016 is vastgesteld. Voor het gebied zijn de regels van de bestemming 'Agrarisch gebied' van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', dat is vastgesteld op 29 september 2005, van toepassing. Daarnaast is een aanduiding voor 'intensieve veehouderij' opgenomen. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het perceel Hopweg 41 in het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0007.png"

Afbeelding 1.7 - Uitsnede perceel Hopweg 41 in het bestemmngsplan 'Landelijk gebied 2004'

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de huidige feitelijke en planologische situatie op de locaties in het plangebied beschreven en volgt vervolgens een beschrijving van de gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting van de relevante beleidskaders op landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau gegeven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van relevante milieuaspecten, de waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de opzet en inhoud van de regels en de verbeelding. In hoofdstuk 6 volgt een beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Kuinderbos

De planlocatie voor de natuurlijke dierenbegraafplaats in het Kuinderbos is gelegen ten zuiden van de plas 'De Kuilen' in het Kuinderbos. Het Kuinderbos is een aaneengesloten bosgebied aan de noordzijde van de provincie Flevoland, en grenst aan Overijssel en Friesland. De locatie bestaat uit open grasland omzoomd met diverse soorten (fruit)bomen. Het terrein wordt beheerd door Staatsbosbeheer.

In de navolgende afbeelding is de huidige situatie ter plaatse van de aan te leggen Natuur-Dierenbegraafplaats weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0008.png"
Afbeelding 2.1 - Huidige situatie aan te leggen Natuur-Dierenbegraafplaats in Kuinderbos

2.1.2 Noordermiddenweg 10-I en Noordermiddenweg 10-II

De percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II liggen ten zuiden van de kern van Creil, een dorp ten noordwesten van Emmeloord. Op het perceel Noordermiddenweg 10-II, dat een agrarische bestemming heeft, is een bloembollenbedrijf gevestigd. Het perceel Noordermiddenweg 10-I betreft een voormalig agrarisch perceel, waar medio 2010 de bestemming is gewijzigd in verband met de wens om hier een pension voor buitenlandse werknemers te realiseren in de toenmalige leegstaande boerderij. Het project is echter nooit gerealiseerd. Op dit perceel zijn nog een bedrijfswoning en een orginele schokbetonschuur en nog een andere schuur aanwezig. Achter beide percelen liggen aan de oostzijde enkele waterbassins.

In de navolgende afbeelding is de huidige situatie ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0009.png"
Afbeelding 2.2 - Huidige situatie percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II
 

2.1.3 Casteleynsweg 2

Het perceel Casteleynsweg 2 ligt ten noorden van de kern van Emmeloord, de hoofdplaats van de gemeente Noordoostpolder. Ten noorden van het perceel ligt de Casteleynsplas, een voormalige zandwinput. Daarnaast is tussen het plangebied en de Casteleynsweg een camping met camperplaatsen gevestigd.

Het perceel betreft een voormalig agrarisch perceel. Er vinden geen agrarische activiteiten meer plaats en het perceel kent momenteel alleen een woonfunctie. Op het terrein zijn een voormalige bedrijfswoning en enkele bijgebouwen gevestigd. Het terrein wordt omzoomd door een erfsingel.

Het perceel wordt ontsloten op de Castelynsweg, dat aan de oostzijde kruist met het Friesepad. Op ongeveer 150 meter ten westen van het perceel is de snelweg A6 gelegen.

In de navolgende afbeelding is het perceel Casteleynsweg 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0010.png"

Afbeelding 2.3 - Huidige situatie Casteleynsweg 2 te Emmeloord

2.1.4 Ankerpad 15

Het perceel Ankerpad 15 ligt aan de zuidwestzijde van het dorp Espel, op circa één kilometer ten oosten van het IJsselmeer. Het terrein betreft een voormalig agrarisch perceel, waarop een bedrijfswoning en een aantal schuren zijn gelegen.

Het erf wordt omzoomd door een erfsingel. Ten noorden, noordoosten en oosten van het perceel liggen drie vergelijkbare (voormalige) agrarische erven, die ook zijn omgeven door erfsingels. Aan de westzijde van het perceel is een tulpenbedrijf gevestigd. In de nabije omgeving zijn met name weilanden gelegen.

Het perceel wordt ontsloten op de Ankerpad, dat aan de westzijde uitkomt op de Westermeerweg. In de navolgende afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0011.png"
Afbeelding 2.4 - Huidige situatie Ankerpad 15

2.1.5 Hopweg 41

Het perceel Hopweg 41 te Rutten is gelegen aan de noordzijde van Flevoland, op minder dan één kilometer van de grens met Friesland. Het perceel ligt aan de noordwestzijde van het Kuinderbos en wordt omgeven door bosgebied en weilanden. Het perceel kent momenteel een bestemming 'Agrarisch gebied' met een aanduiding voor een intensieve veehouderij. Er zijn een bedrijfswoning en een aantal schuren op het perceel gevestigd. Daarnaast wordt het perceel deels omsloten door een erfsingel. Inmiddels wordt het perceel niet meer voor agrarische doeleinden gebruikt.

In de navolgende afbeelding is de huidige situatie op het perceel Hopweg 41 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0012.png"

Afbeelding 2.5 - Huidige situatie perceel Hopweg 41

2.2 Voorgenomen ontwikkelingen

2.2.1 Kuinderbos

Initiatiefnemer is voornemens om op de betreffende locatie een natuurlijke dierenbegraafplaats te realiseren. Het doel van deze begraafplaats is om een waardige en respectvolle plaats te vieden om afscheid te nemen van huisdieren. Op deze dierenbegraafplaats zullen diverse soorten kleine gezelschapsdieren begraven kunnen worden. Tevens kan het as verstrooid worden op een strooiveldje, of het as kan worden begraven, los in de grond of in een biologisch afbreekbare urn. Hobbydieren als dwerggeiten en paarden zijn bij wet uitgesloten, en mogen niet begraven worden.

Afhankelijk van de grootte van het dier wordt de eigenaar de keuze gegeven voor twee manieren van begraven:

  • 1. Een graf waarbij een gat met een doorsnede van 30 cm in de grond wordt geboord en het dier verticaal ter aarde wordt gesteld. Deze wijze van begraven is alleen mogelijk bij dieren die niet meer dan 25 cm in diameter meten zoals kleinere rassen honden, katten, fretten, konijnen en zal naar verwachting in de meeste gevallen gekozen worden voor dieren van een kleiner formaat zoals knaagdieren, vogels en reptielen.
  • 2. Een graf waarbij er een gat in de grond wordt gespit ter grote van de afmetingen van het dier en het dier horizontaal ter aarde wordt gesteld. Honden behorende tot de middelgrote en grote rassen kunnen alleen op deze wijze worden begraven.

De natuurlijke dierenbegraafplaats Kuinderbos zal bestaan uit een aantal compartimenten, bestemd voor verschillende type dieren. Het gaat om compartimenten voor

  • middelgrote en grote honden;
  • kleine honden, katten, gretten en grote konijnen;
  • kleinere huisdieren en urnen;
  • familiegraven en;
  • een strooiveld om as te verstrooien.

De dierenbegraafplaats zal toegankelijk zijn vanaf het onverharde ruiterpad en aangrenzende verharde fiets- en wandelpad.

2.2.2 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Op de planverbeelding worden twee bouwvlakken opgenomen voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, die met elkaar worden verbonden door een verbindingsteken. Initiatiefnemer wenst om het perceel Noordermiddenweg 10-I weer een agrarische bestemming toe te kennen. Daarnaast zal de voormalige bedrijfswoning op het perceel, dat door het verbindingsteken "relatie" is verbonden met het bloembollenbedrijf of perceel Noordermiddenweg 10-II, een aanduiding 'plattelandswoning' toegekend krijgen in het bestemmingsplan.

Er vinden geen wijzigingen plaats op het perceel Noordermiddenweg 10-II. Dit perceel wordt wel opgenomen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan, omdat in kader van de voorgenoemde ontwikkeling een erfsingel wordt aangelegd en in stand gehouden. Het beplantingsplan dat is opgesteld voor deze wijziging is weergegeven in de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0013.png"

Afbeelding - Erfinrichtsplan Noordermiddenweg 10-I en 10-II

2.2.3 Casteleynsweg 2

De initiatiefnemer wenst de bestemming van het perceel Casteleynsweg 2 te wijzigen in een woonbestemming. Het feitelijke gebruik op het perceel zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.

In kader van de bestemmingswijziging is een beplantingsplan opgesteld voor het perceel. De erfsingel zal conform dit plan worden hersteld. Aan de noordwestzijde van het perceel wordt een transparante singel toegestaan, bestaande uit bomen zonder struiklaag. Langs de gehele singel komt een bebouwingsvrije ruimte, die in de bestemming 'Groen - Erfsingel' krijgt.

In navolgende afbeelding is het beplantingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0014.png"

Afbeelding - Erfinrichtingsplan voor het perceel Casteleynsweg 2

2.2.4 Ankerpad 15

De initiatiefnemers zijn voornemens om op dit perceel een politiehondenschool te beginnen. De initiatiefnemers runnen momenteel al een hondenschool met tien kennels, waarin ruimte is voor tien honden, en willen vanwege uitbreidingsmogelijkheden verhuizen naar het perceel Ankerpad 15. Op dit perceel zal worden voorzien in maximaal 18 kennels.

De honden zullen in de achterste schuur verblijven, die vanwege haar voormalige functie als koelschuur al goed is geïsoleerd. De honden verblijven voornamelijk in deze schuur. Daarnaast worden buitenkennels aangelegd, achter de achterste schuur, en wordt een trainingsveld ingericht aan de westzijde van het perceel. Er zal een hek worden aangelegd rondom het terrein, om te voorkomen dat - indien de honden zouden ontsnappen - zij van het erf kunnen komen.

De honden verblijven gemiddeld drie weken bij de politiehondenschool. Wanneer de honden worden ingekocht, krijgen deze een aantal dagen de tijd om te wennen aan de nieuwe situatie. Vervolgens worden ze opgeleid en zijn ze na ongeveer twee weken klaar voor de verkoop.

In kader van de bestemmingswijziging is een beplantingsplan opgesteld voor het perceel. De erfsingel zal conform dit plan worden hersteld. Aan de noordoostzijde van het perceel wordt een transparante singel toegestaan, met beperkte ondergroei. Langs de gehele singel komt daarnaast een bebouwingsvrije ruimte. In navolgende afbeelding is het erfinrichtingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0015.png"

Afbeelding - Erfinrichtingsplan voor het perceel Ankerpad 15

2.2.5 Hopweg 41

De initiatiefnemer wil op het perceel Hopweg 41 wonen en de reeds op het perceel aanwezige opstallen gebruiken voor de opslag en stalling van onder andere caravans, campers en boten. Daarnaast wil de initiatiefnemer mogelijk een camping realiseren met maximaal 15 staanplaatsen. Voor de ontwikkeling op dit perceel is een beplantingsplan opgesteld, waarmee de erfsingel wordt hersteld.

In de navolgende afbeelding is het beplantingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0016.png"

Afbeelding - Erfinrichtingsplan voor het perceel Hopweg 41

2.3 Ruimtelijke inpassing

Voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 3, Ankerpad 15 en Hopweg 41 zijn beplantingsplannen opgesteld voor de erfsingels rondom deze percelen.

De beplantingsplannen sluiten aan bij historisch beleid op het vlak van erfsingels op agrarische erven in de gemeente Noordoostpolder. Windsingels werden gezien als beschutting voor de gebouwen op en de gebruikers van het boerenerf. Deze zouden op den duur bestaan uit een bovenscherm van bomen en een benedenscherm van struiken. De windsingels werden door en voor rekening van de Directie van de Wieringermeer aangelegd. De aanleg van beplanting op de eerste boerenerven vond plaats in het plantseizoen 1942/1943.

In Bijlage 1 is meer informatie te vinden over het historisch beleid op het vlak van erfsingels op agrarische erven in de gemeente Noordoostpolder. De beplantingsplannen die zijn opgesteld voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 3, Ankerpad 15 en Hopweg 41 en de bijbehorende toelichting hierop zijn opgenomen in Bijlage 3 van de planregels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit bovenstaande drie doelen zijn de nationale belangen naar voren gekomen. Voor de regio Brabant zijn de volgende opgaven van nationaal belang:

  • het verbeteren van het vestigingsklimaat van de Brainport Zuidoost-Nederland;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoetwater en Nieuwbouw en herstructurering van het Deltaprogramma;
  • EHS inclusief Natura 2000-gebieden;
  • buisleidingennetwerk ruimtelijk mogelijk maken;
  • onderzoek naar goederenvervoer over het spoor;
  • hoofdenergienetwerk (380 KV) over de grens;
  • voorkeursgebieden grootschalige windenergie Westelijk Noord-Brabant.

Onderhavig   bestemmingsplan
In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur is opgenomen welke gebieden en hoofdnetwerken van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen. Het plangebied maakt geen deel uit van de ruimtelijke hoofdstructuur in de SVIR. In hoofdstuk 4.7 wordt nader ingegaan op de ligging van het gebied ten aanzien van NNN/EHS en Natura 2000-gebieden. De SVIR vormt geen belemmering voor de realisering van onderhavig plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Onderhavig   bestemmingsplan
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de Ladder van duurzame verstedelijking worden onderbouwd.

Ter invulling van het 6e en het 13e Nationaal Belang uit het SVIR is op 1 oktober 2012 het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Bij deze wijziging is in het Bro de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking als procesvereiste opgenomen. Deze ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals het bestemmingsplan. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen moeten worden gemotiveerd met behulp van een drietal opeenvolgende stappen en zijn in artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onderhavig bestemmingsplan
De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe ’stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Het onderhavige veegplan heeft betrekking op kleinschalige ontwikkelingen, waarmee niet in een toename van het aantal woningen wordt voorzien. De ontwikkeling wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling en de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet doorlopen te worden. 

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Flevoland 2006 - 2015

Het Omgevingsplan Flevoland bevat het beleid van de provincie Flevoland.
Omdat beleid niet statisch is, zijn er sinds de vaststelling op 2 november 2006 veel beleidsaanpassingen geweest. In het Omgevingsplan staat het volledige omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015, met een doorkijk naar 2030. Dit beleid is ontwikkeld in overleg met mede-overheden, maatschappelijke organisaties en de inwoners van Flevoland.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland (push factor), maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).

Landelijk gebied
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De inrichting en het gebruik zullen daardoor in bepaalde gebieden wijzigen. Dit hangt samen met schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de groeiende ruimtevraag van de sector recreatie en toerisme, de beoogde versterking van de natuur en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Er zijn groeiende kansen voor combinaties en uitruil van functies. De strikte functiescheiding in het landelijk gebied is niet langer overal wenselijk. De provincie wil de unieke Flevolandse landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken behouden, onder meer door ze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.

Noordelijk Flevoland
Het van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerde Noordelijk Flevoland heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen. De provincie wil dit veranderingsproces in afstemming met de gebiedspartners faciliteren en stimuleren.

Beleidskader voor het landelijk gebied
Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richtop duurzame productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie.Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De beleidsregel ‘kleinschalige ontwikkelingen in hetlandelijk gebied’ biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied

Indien vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van hetgebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied wordt in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen. De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van één woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.

Onderhavig bestemmingsplan

Kuinderbos
De geplande aanleg van een natuurlijke dierenbegraafplaats in het Kuinderbos, sluit goed aan bij de ambities voor het combineren van functies en behouden van landschappelijke waarden in het Provinciaal Omgevingsplan.

Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2 en Hopweg 41
De geplande ontwikkelingen op de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2 en Hopweg 41 sluiten goed aan bij het uitgangspunt in het Provinciaal Omgevingsplan dat bijgekomen boerderijwoningen gebruikt kunnen worden voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van 1 woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. Daarnaast sluiten de uitgangspunten voor vitaliteit, ruimte voor economische versterking en het combineren van functies goed aan bij deze ontwikkelingen.

Ankerpad 15
De geplande ontwikkeling op perceel Ankerpad 15 sluit goed aan bij de uitgangspunten voor economische versterking en het combineren van functies uit het Provinciaal Omgevingsplan.

3.2.1.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks

De provincie Flevoland werkt momenteel aan de Omgevingsvisie FlevolandStraks, een strategisch plan op hoofdlijnen voor de lange termijn. De ontwerp omgevingsvisie is aangeboden aan Provinciale Staten voor besluitvorming en wordt naar verwachting in het vierde kwartaal van 2017 vastgesteld. De omgevingsvisie FlevolandStraks komt in de plaats van het Omgevingsplan 2006. De Omgevingsvisie wordt flexibel, zodat deze naar aanleiding van maatschappelijke ontwikkelingen aangepast kan worden.

Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland.

In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

Onderhavig   bestemmingsplan
Alle vijf geplande ontwikkelingen, waarbij ruimte wordt geboden voor functiewijziging voor initiatief met inachtneming van de fysieke omgeving (via onder andere beplantingsplannen) sluiten goed aan bij de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingsvisie FlevolandStraks.

3.2.2 Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008

De beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008' is vastgesteld door de Gedeputeerde staten op 17 juni 2008. De provincie heeft een beleidsregel opgesteld, om onder voorwaarden meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante en niet-agrarische functies en de mogelijk te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De provincie vindt van belang:

  • dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet mogen leiden tot verstedelijking of hinder van de reeds aanwezige activiteiten en functies in het landelijk gebied;
  • dat ontwikkelingen er niet toe mogen leiden dat her voortbestaan van basisvoorzieningen in de kleine kernen en de ontwikkeling van bestaande bedrijventerreinen wordt bemoeilijkt door daarmee te zeer concurrerende activiteiten;
  • dat het voorts van belang is, dat de activiteiten en de (voormalige) agrarische bouwpercelen landschappelijk en verkeerskundig goed worden ingepast.

In de beleidsregels is onder meer opgenomen dat activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen alleen mogelijk zijn als geen belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, en dat bij niet-agrarische en/of aanverwante activiteiten de erfsingel behouden moet blijven of hersteld moet worden.

Onderhavig bestemmingsplan
De uitgangspunten met betrekking tot een aantal 'niet-agrarische activiteiten' zijn relevant voor een aantal ontwikkelingen die zijn opgenomen in het onderhavige veegplan:

Ankerpad 15

Hondendressuur
Het africhten van honden (hondendressuur) wordt vaak niet wenselijk geacht binnen een woongebied. Daarom wordt veelal uitgeweken naar een bedrijventerrein. Echter, situering in het landelijk gebied zou ook kunnen, mits stalling en huisvesting binnen bestaande gebouwen plaatsvindt. “Beweiding” van de dieren is mogelijk op het (voormalige) agrarisch productiegebied. Met dressuur gaat doorgaans nogal wat geluid gepaard, hetgeen verstoring kan veroorzaken. Hiermee moet bij de beoordeling rekening gehouden worden. De nabijheid van het verzorgingsgebied is gunstig voor deze activiteit.

De honden op het perceel Ankerpad 15 zijn gehuisvest binnen de bestaande, goed geisoleerde achterste schuur op het perceel. De hondentraining vindt alleen plaats binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondentraining'. Bij deze aanduiding is een minimale afstand van 50 meter tot geluidgevoelige locaties in achting genomen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan. De geplande ontwikkeling op perceel Ankerpad 15 sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de 'Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008'.

Hopweg 41

Opslag en stalling van goederen: niet-agrarische producten, caravans, boten
De beleidsregel stelt ook voorwaarden aan de opslag en stalling van goederen, zoals: nietagrarische producten, caravans, boten. Deze tijdelijke, vaak seizoensgebonden, opslag van roerende goederen, moet in bestaande gebouwen plaatsvinden. Daarbij dient een gemeente bedacht te zijn op de situatie, dat een schuur voor agrarisch gebruik wordt aangevraagd, terwijl de (bestaande) schuren voor opslag worden gebruikt en niet bedrijfseconomisch noodzakelijk zijn voor het agrarische bedrijf. Vanwege vervoer kan het wenselijk zijn de opslag nabij een doorgaande weg of – bij boten en caravans - nabij recreatiegebieden te leggen.

Camping bij de boer
Het bieden van gelegenheid tot overnachten in kampeermiddelen, waaronder het “ecologisch” kamperen (kamperen gericht op wandelende en fietsende rustzoekers) met een maximum van 25 kampeerplaatsen. De gemeente kan nadere regels stellen, onder meer inzake de periode waarin de kampeermiddelen worden toegestaan. Er dient gestreefd te worden naar aansluiting bij het (landelijk) voet- en fietspadennet.

De geplande ontwikkeling op perceel Hopweg 41, waarbij bestaande opstallen worden gebuikt voor opslag van onder andere boten en een camping met maximaal 15 plaatsen wordt mogelijk gemaakt, sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de beleidsregel 'Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008'.

Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2, Hopweg 41

Landschappelijke inpassing
Artikel 4.7 waarborgt de landschappelijke inpassing van de activiteiten, om zo het karakter van het landelijk gebied te behouden en verder te ontwikkelen. Zo mogen de activiteiten niet leiden tot aantasting van de erfsingel en zal bij vergroting van het agrarisch bouwperceel aangegeven worden waar de nieuwe erfsingel zal worden aangeplant en hoe deze erfsingel zal worden gerealiseerd. Het is hierbij vereist dat de erfsingel wordt samengesteld uit inheemse soorten. Tevens is het wenselijk dat eventuele nieuwbouw qua stijl en kleurgebruik past bij de in de betreffende polder gebruikelijke bouwstijl.

Voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2, Ankerpad 15 en Hopweg 41 is een beplantingsplan opgesteld. In de planregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, waarmee de aanplant en instandhouding van de erfsingel conform het beplantingsplan is gewaarborgd.

3.2.3 Coalitieakkoord 2015 - 2019 Flevoland: Innovatief en Ondernemend

In het coalitieakkoord `2015 – 2019 Flevoland: Innovatief en Ondernemend` zijn de belangrijkste visie voor de planperiode 2015-2019 opgenomen. Uitgangspunt voor Flevolan in 2025 is een gebied dat bekend staat als een verbindende schakel. Het verbindt west met oost, noord met zuid, de metropool met het voedselproducerende, natuurrijke landelijke gebied. Een regui die zich onderscheidt door zijn innovatiekracht en ondernemingszin op alle terreinen: binnen de toplandbouw en -visserij, de composieten en de zorg, in logistiek, mobiliteit en in de vergroening van de economie.

Landelijk gebied en natuur
Op het terrein van landelijk gebied en natuur zijn de volgende uitgangspunten vastgesteld:

  • Strategische visie voor 2025:
    Het Flevolandse platteland is vitaal, goed ontsloten, zowel via OV als digitaal en beschikt over een robuuste, aantrekkelijke en beleefbare natuur.
  • Het effect van ons beleid:
    De sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied is verbeterd en de recreatieve waarde is toegenomen.

Omgevingsvisie
In het Coalitieakkoord is aangegeven dat in deze collegeperiode een nieuwe omgevingsvisie wordt opgesteld. Daarin worden een langetermijnvisie voor Flevoland en de doelen en prioriteiten voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling geschetst. Zo wordt een nieuwe basis gelegd voor de ontwikkelkracht van de provincie. De provincie kiest voor uitnodigingsplanologie en voor een eigentijdse en innovatieve aanpak om de Omgevingsvisie samen met haar omgeving tot stand te brengen en uit te voeren.

Onderhavig bestemmingsplan
De vijf ontwikkelingen die zijn opgenomen in het onderhavige veegplan sluiten goed aan bij de uitgangspunten van sociaal-economische ontwikkeling van het landelijk gebied in het Coalitieakkoord. De realisatie van een natuur-dierenbegraafplaats sluit goed aan bij de visie van een beleefbare natuur.

In paragraaf 3.2.1.1 is reeds ingegaan op de nieuwe Omgevingsvisie voor Flevoland. De geplande ontwikkelingen sluiten goed aan bij deze Omgevingsvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Sociaal economisch beleid 2015 - 2018

De maakbaarheid van een lokale economie is niet groot vanwege de afhankelijkheid van de landelijke, Europese en wereldeconomie. Als gemeente hebben we weinig directe invloed op bijvoorbeeld de ontwikkeling van de werkgelegenheid of de bestedingen. Toch liggen er kansen om de lokale economie binnen de gemeente de komende jaren een impuls te geven. Als gemeente hebben we invloed op het verbinden van onderwijs, onderzoek en ondernemers. We kunnen onder andere sectoren met elkaar verbinden, ontwikkelingen faciliteren en stimuleren. Om resultaten te behalen is initiatief en daadkracht van onze ondernemers en het onderwijs noodzakelijk. De ambitie van Noordoostpolder is dan ook:

“Noordoostpolder wil samen met ondernemers, kennisinstellingen, onderwijs en inwoners bouwen aan een duurzame en regionale economische infrastructuur waar sectoren met elkaar zijn verbonden en ruimte is voor pionieren”

De doelen van het Sociaal Economisch Beleid zijn een resultaat van bovenstaande ambitie én sluiten aan op de doelen uit de programmabegroting. Uitvoering van dit beleidsplan moet bijdragen aan de volgende doelen:

  • Meer werkgelegenheid.
  • Meer bestedingen.
  • Meer mensen naar vermogen aan het werk.

De ambitie en doelen worden uitgewerkt in zes speerpunten:

  • Speerpunt 1: Stimuleren innovatie
  • Speerpunt 2: Regionale ontwikkelingen en acquisitie
  • Speerpunt 3: Recreatie en Toerisme
  • Speerpunt 4: Iedereen naar vermogen aan het werk
  • Speerpunt 5: Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt
  • Speerpunt 6: Positionering en profilering

Recreatie en toerisme
De ambitie uit het coalitieakkoord is de toeristisch-recreatieve sector uitdagen Noordoostpolder nog meer op de kaart te zetten. Als gemeente vervullen we daarin een faciliterende rol. Vanuit het sociaal-economisch beleid is de ambitie ondernemers/organisaties uit te dagen en te faciliteren in het hier naartoe trekken van meer toeristen en recreanten, de verblijfsduur te verlengen en de mogelijkheden om te besteden te vergroten.

Onderhavig bestemmingsplan
Het bij recht mogelijk maken van vijftien campingplaatsen en 100 m² aan overnachtingsmogelijkheden op perceel Hopweg 41 sluit goed aan bij de uitgangspunten uit het Sociaal economisch beleid 2015 - 2018. Ook de ontwikkeling op de Ankerpad 15 sluit goed aan bij de uitgangspunten uit dit beleidskader. Voor de overige planlocaties is dit beleidskader minder van toepassing.

3.3.2 Nota toeristische verblijfsaccomodaties

In de 'Nota toeristische verblijfsaccommodaties' wordt ook ingegaan op de aspecten van camperplaatsen en de vestiging van Bed&Breakast voorzieningen in de gemeente. Campers kunnen in de Noordoostpolder terecht op gereguleerde overnachtingsplaatsen (GOP), campings en op (voormalige) agrarische erven. Vooral de doelgroep 'gezinnen met kinderen' kiest voor dit laatste, vanwege de aanwezige faciliteiten.

Gezien de teruglopende markt voor kamperen in het algemeen stimuleert de gemeente Noordoostpolder de ontwikkeling van nieuwe campings niet actief. Indien een ondernemer campingplaatsen wil ontwikkelen faciliteert de gemeente Noordoostpolder de ontwikkeling wel. Daarbij geldt dat voor campings de gemeente Noordoostpolder op het standpunt staat dat voortdurende kwaliteitsverbetering mogelijk gemaakt moet worden. Bij die kwaliteit hoort een volledig aanbod van luxe faciliteiten, maar ook grotere kampeerplaatsen per kampeermiddel. Kwaliteitsverbetering kan ook uitbreiding of overschakeling van een camping naar meer luxe vormen van accommodatie zijn.

Onderhavig bestemmingsplan
Het bij recht mogelijk maken van vijftien campingplaatsen en 100 m² aan overnachtingsmogelijkheden op perceel Hopweg 41 sluit goed aan bij de uitgangspunten uit het Sociaal economisch beleid 2015 - 2018. Deze mogelijkheden zijn er ook bij afwijking onder voorwaarden, voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II en Casteleynsweg 2. Ook de ontwikkeling op de Ankerpad 15 sluit goed aan bij de uitgangspunten uit dit beleidskader. Voor de overige planlocaties is dit beleidskader minder van toepassing.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeente Noordoostpolder kiest voor het doorgaan met het met de vorige nota (2013) ingezette beleid ten aanzien van het verminderen van eisen van welstand voor bouwwerken. Wel is er oog voor de cultuurhistorie. Hoewel dit gepaard gaat met vermindering van de bestuurlijke sturing op esthetische kwaliteiten van bebouwing is flankerend beleid op zijn plaats.

Een groot deel van het grondgebied van de gemeente Noordoostpolder is welstandsvrij of welstandsluw. In deze gebieden hoeven bouwplannen niet meer of slechts beperkt getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand. Voorbeelden hiervan zijn woonwijken gebouwd na de jaren 50 van de vorige eeuw, bedrijventerreinen en kanten van een gebouw die niet naar openbaar toegankelijk gebied zijn gekeerd.

De basis voor de keuze welstand, welstandsluw en welstandsvrij vormt de visie:

  • Voor (bestaande, te veranderen of nieuw te bouwen) bebouwing, die duidelijk bijdraagt aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente Noordoostpolder is welstand relevant, voor andere bebouwing minder of helemaal niet.

Of het uiterlijk van de bebouwing van betekenis is voor de karakteristiek van de polder als geheel, hangt samen met de cultuurhistorische betekenis en de zichtbaarheid van de bebouwing. Het buitengebied is niet van welstand vrijgesteld en er zijn maar voor een beperkt aantal bouwwerken criteria gesteld.

Onderhavig   bestemmingsplan
In het landelijk gebied maken we onderscheid in bestaande, oorspronkelijke bebouwing en nieuwbouw. Voor de onderhavige ontwikkelingen zijn de uitgangspunten voor oorspronkelijke bebouwing relevant.

Oorspronkelijke bebouwing
Voor te verbouwen woningen, boerderijwoningen, cultuurboerderijen en montageschuren gelden welstandscriteria voor de voorkant. Onder de voorkant wordt verstaan: De meest naar de straat toegekeerde zijde van het gebouw. Het gaat hierbij om voorgevel en dakvlak.

Die gevels (en bijbehorende dakvlakken) bepalen in belangrijke mate het aanzien van het gebouw. In een bouwkundig ontwerp mag er van worden uitgegaan dat het aanzien van de andere gevels de architectuur van de gevel aan de voorkant volgt. Daarom worden daar geen specifieke eisen aan gesteld.

In kader van onderhavige ontwikkelingen vinden niet direct grootschalige fysieke ingrepen plaats aan de (bedrijfs)woningen. Mochten er in de toekomst ingrepen worden uitgevoerd aan de voorkant van het gebouw, dan zullen de bepalingen uit de Welstandsnota in acht genomen moeten worden.

3.3.4 Beleidsregel instandhouding beplantingen Noordoostpolder

Op 9 januari 2013 heeft de gemeente Noordoostpolder de 'Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder' vast gesteld. In deze beleidsregel geeft het college aan hoe zij haar publiekrechtelijke bevoegdheden invult om landschappelijke beplantingen in stand te houden. In de beleidsregel zijn onder andere richtlijnen opgenomen voor de uitvoering van de toe te passen erfsingelbeplanting.

In kader van de ontwikkelingen op de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2, Ankerpad 15 en Hopweg 41 zijn beplantingsplannen opgesteld, en via een voorwaardelijke verplichting aan de planregels van het onderhavige bestemmingsplan verbonden. Deze plannen voldoen aan de uitgangspunten van de 'Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder'.

3.3.5 Bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'

Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' is vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder op 29 september 2005. Dt bestemmingsplan beslaat het gehele landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder, met uitzondering van de stedelijke gebieden, enkele gebiedsdelen waar reeds een bestemmingsplan voor was opgesteld en de gebiedsdelen waar een bestemmingsplan in voorbereiding was ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan.

Een aantal wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' zijn relevant voor het onderhavige bestemmingsplan. In verband met de beheersverordening die voor alle percelen is vastgesteld kunnen deze wijzigingsbevoegdheden niet meer toegepast worden. De voorwaarden die in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' aan deze wijzigingsbevoegdheden zijn gekoppeld, zijn echter nog steeds relevant.

Artikel 28.3 Wijziging van voormalig agrarisch bebouwingsvlak naar Wonen
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 (Beschrijving in Hoofdlijnen) zijn burgemeester en wethouders bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bebouwingsvlak op gronden als bedoeld in artikel 5 (Agrarisch gebied), geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bebouwingsvlak te wijzigen in een van de hierna genoemde bestemmingen; bij wijziging wordt tegelijkertijd het bebouwingsvlak van de plankaart verwijderd. In acht te nemen bepalingen:

  • a. ter plaatse van en aansluitend aan de bestaande woning of woningen en de daarbij behorende gronden worden aangewezen met de bestemming Wonen, als bedoeld in artikel 11(Wonen);
  • b. het bepaalde in artikel 11 (Wonen) is van overeenkomstige toepassing;
  • c. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bebouwingsvlak te omvatten;
  • d. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden belemmerd;
  • e. het aantal woningen binnen elk bebouwingsvlak mag niet worden vergroot.

Onderhavig bestemmingsplan
Deze bepalingen zijn van toepassing voor de ontwikkelingen op de Noordermiddenweg 10-II, Casteleynsweg 2 en Hopweg 41. Om er voor te zorg dragen dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing, in lijn met de beeldkwaliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004', is voor deze drie locatie een beplantingsplan opgesteld. De ontwikkelingen voldoen hiermee aan de voorwaarden die aan de wijzigignsbevoegdheid uit artikel 28.3 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' gekoppeld zijn.

3.3.6 Coalitieakkoord 2014 - 2018. De kracht van Noordoostpolder

In het coalitieakkoord 2014-2018 zijn de belangrijkste hoofdlijnen van beleid en afspraken voor de komende vier jaar opgenomen. In de komende vier jaar zijn de volgende vier thema's van belang:

  • Zorgen voor elkaar
  • Iedereen aan het werk
  • Ruimte voor groei
  • Vitale samenleving

Voor de onderhavige ontwikkelingen zijn de thema's 'Ruimte voor groei' en 'Vitale samenleving' met name van belang.

Ruimte voor groei
In Noordoostpolder kun je prettig wonen. In het coalitieakkoord is als speerpunt opgenomen om te zorgen dat dit zo blijft, door zorgvuldig na te denken over nieuwe ontwikkelingen. Op dit moment worden grote projecten uitgevoerd, zoals Wellerwaard, Emmelhage en Nagele. De ambitie is deze projecten goed afronden.

  • De Woonvisie biedt houvast om wonen in de Noordoostpolder aantrekkelijk, passend en betaalbaar te maken. Speciale aandacht in het coalitieakkoord gaat hierbij uit naar starters en ouderen.
  • De Structuurvisie geeft een helder beeld waar het ruimtelijk gezien met de polder naartoe moet. In het coalitiakkoord is de ambitie opgenomen daar dan ook uitvoering aan geven, met als resultaat een vitaal platteland.

Vitale samenleving
Een florerend bedrijfsleven is goed voor de leefbaarheid binnen onze gemeente. De behoefte aan uitbreiding van bedrijvigheid in en rond de dorpen worden in het coalitieakkoord ondersteund bijvoorbeeld door vrijkomende agrarische erven te benutten voor economische bedrijvigheid.

Onderhavig bestemmingsplan
De onderhavige ontwikkelingen sluiten goed aan bij de uitgangspunten uit het Coalitieakkoord 2014 - 2018. Het ondersteunen van het benutten van brijkomende agrarische erven voor economische bedrijvigheid sluit specifiek goed aan bij de geplande ontwikkeling op perceel Ankerpad 15.

3.3.7 Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De gemeenteraad heeft op 9 december 2013 de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin heeft de raad het ruimtelijk beleid bepaald voor de gehele gemeente op hoofdlijnen. In de 'Structuurvisie Noordoostpolder 2025: ruimte voor het nieuwe, trots op het oude' wordt vooral het landelijke gebied in de Noordoostpolder beschreven. Ieder gebied heeft zijn eigen kenmerken en mogelijkheden.

Onderhavig bestemmingsplan
In de navolgende afbeelding zijn de planlocaties weergegeven binnen de kaart behorende bij de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0017.png"

Afbeelding - Ligging planlocaties binnen Structuurvisie Noordoostpolder 2025 (1= Kuinderbos, 2=Noordermiddenweg, 3= Casteleynsweg, 4= Ankerpad en 5=Hopakker)

Corridor
De percelen Kuinderbos, Casteleynsweg 2 en Hopakker 41 liggen in een gebied aangeduid met 'corridor'. Uitgangspunten zijn:

  • recreatief uitloopgebied tussen Emmeloord en Kuinderbos
  • Ruimte voor grootschalige recreatieve ontwikkelingen zoals een attractiepark of vakantiehuisjes
  • Kansen voor bijzondere woonmilieu's, zoals Wellerwaard en landgoederen

De ontwikkelingen op de percelen Kuinderbos, Casteleynsweg 2 en Hopakker 41 sluiten ieder goed aan bij de genoemde uitgangspunten. Daarnaast is in de Structuurvisie opgenomen dat voormalige agrarische erven benut worden voor wonen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en de schuren buiten het erf worden gesloopt.
  • 2. De erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant.
  • 3. Er worden maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door ‘rood voor rood’ (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
  • 4. Het woonmilieu/woningtype concurreert niet met woningen in de dorpen;
  • 5. Er treden geen negatieve effecten voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

De ontwikkelingen op de percelen Casteleynsweg 2 en Hopakker 41 sluiten goed aan bij deze uitgangspunten.

Middengebied
De percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II liggen in het 'Middengebied'. Uitgangspunten zijn:

  • Het open agrarisch hart van de polder, dat binnen de dorpenringweg ligt, behouden met natuurlijke en recreatieve routes
  • Landschap: behoud en herstel open karakter: het echte poldergevoel!

De ontwikkeling op de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II sluit aan bij het open karakter van het landschap. Zo is in de bestemmingsplanregels opgenomen dat ter plaatse van deze percelen de grond zijn bestemd voor instandhouding van de openheid van het landschap (zie paragraaf 5.2 en Artikel 3 van de planregels). De ontwikkeling sluit goed aan bij de uitgangspunten uit de Structuurvisie Noordoostpolder 2025.

Noordwestrand
Het perceel Ankerpad 15 ligt in een gebied aangeduid als Noordwestrand. Uitgangspunten zijn:

  • Behoud van de agrarische uitstraling met clusters van meestal 4 erven
  • Landschap: versterken laanbeplanting.

De ontwikkeling op het Ankerpad 15 doet geen afbreuk aan het cluster van 4 erven waar het perceel onderdeel van uitmaakt en de erfbeplanting. Daarnaast wordt in de structuurvisie Noordoostpolder 2025 ruimte geboden aan niet-agrarische bedrijfsactiviteiten op vrijkomende agrarische erven.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

4.1.1 Wettelijk kader

De milieuhygiënische bodemkwaliteit is een milieuaspect waar in het bestemmingsplan rekening mee wordt gehouden. De bodemkwaliteit kan immers van invloed zijn op de technische en financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan.

Voor het opstellen de bodemparagraaf worden een aantal stappen doorlopen (conform de Handreikingen voor gemeenten: bodemtoets bij bestemmingsplan en bouwvergunning):

  • stap 0: inventariseer de bodemambities
  • stap 1: wat is de huidige en toekomstige bestemming?
  • stap 2: wat is de huidige bodemkwaliteit?
  • stap 3: voldoet de huidige kwaliteit aan de toekomstige bestemming?
  • stap 4: is het bestemmingsplan financieel haalbaar?

Er zijn voor de gemeente Noordoostpolder geen bodemambities bekend die breder zijn dan het thema milieuhygiënische bodemkwaliteit. Dat betekent dat in dit bestemmingsplan het aspect bodem alleen in gaat op de chemische bodemkwaliteit.

In gemeente Noordoostpolder is de grond (met uitzondering van wegbermen en bekende gevallen van bodemverontreiniging) naar verwachting schoon. Er mag dan ook alleen schone grond worden toegepast. De huidige diffuse bodemkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor bestemmingswijzigingen in de gemeente.

De aanwezigheid van puntverontreiniging kan de haalbaarheid van een ontwikkeling beïnvloeden. Bijvoorbeeld doordat er sanering noodzakelijk is danwel dat er gebruiksbeperkingen gelden.

Tenslotte kan ook de geplande activiteit een negatief effect hebben op de bodemkwaliteit. Zeker in een gemeente waarin de bodem schoon is, dient aandacht te zijn voor mogelijk negatieve effecten door nieuw te realiseren activiteiten. De bescherming van de bodem vanuit activiteiten is (onder andere) geregeld in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling als uitvoeringsregeling van de Wet Milieubeheer en de Wet Bodembescherming.

In kader van het bestemmingsplan is een kwalitatieve beoordeling opgesteld door LievenseCSO Milieu B.V. waarbij de bodemkwaliteit in beeld is gebracht. De volledige beoordeling is opgenomen in Bijlage 2. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van de beoordeling.

4.1.2 Kuinderbos

Via het landelijk bodemloket en de omgevingsrapportage van de provincie Flevoland is nagegaan welke bodemgegevens bij de provincie en de Flevolandse gemeenten bekend zijn. De omgevingsrapportage toont daarnaast aanvullende informatie, zoals de historische luchtfoto's en de asbestverdenkingenkaart.

De omgevingsrapportage is opgenomen in bijlage 1 van het bodemonderzoek.

Er zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend danwel bodemonderzoeken uitgevoerd. De bodem is naar verwachting schoon.

Op bodemloket is geen onderzoeksinformatie bekend van de locatie zelf. Wel zijn in de directe omgeving twee onderzoeksvlakken bekend (beide: Wellerzandweg (achter 18). Hierbij is geen vervolgonderzoek of sanering noodzakelijk.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de te realiseren bestemming.

4.1.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Via het landelijk bodemloket en de omgevingsrapportage van de provincie Flevoland is nagegaan welke bodemgegevens bij de provincie en de Flevolandse gemeenten bekend zijn. De omgevingsrapportage toont daarnaast aanvullende informatie, zoals de historische luchtfoto's en de asbestverdenkingenkaart.

De omgevingsrapportage is opgenomen in bijlage 3 van het bodemonderzoek.

De bodem is naar verwachting schoon.

Op bodemloket is onderzoeksinformatie bekend van de locatie zelf. Het betreft een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd in 2008 waarbij tevens de aanwezigheid van een bovengrondse dieseltank is vermeld. Onbekend is of deze tank nog aanwezig is. Het onderzoek gaf geen reden om vervolgonderzoek uit te voeren.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de te realiseren bestemming.

4.1.4 Casteleynsweg 2

Via het landelijk bodemloket en de omgevingsrapportage van de provincie Flevoland is nagegaan welke bodemgegevens bij de provincie en de Flevolandse gemeenten bekend zijn. De omgevingsrapportage toont daarnaast aanvullende informatie, zoals de historische luchtfoto's en de asbestverdenkingenkaart.

De omgevingsrapportage is opgenomen in bijlage 5 van het bodemonderzoek.

De bodem is naar verwachting schoon.

Op bodemloket is onderzoeksinformatie bekend van de locatie zelf. Het betreft een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd in 2006 waarbij tevens een onverdachte activiteit is vermeld. Het onderzoek gaf reden om vervolgonderzoek (oriënterend onderzoek) uit te voeren.

Omdat er geen wijzigingen plaatsvinden (en ook geen grondverzet) is het niet noodzakelijk onderzoek te doen. Op basis van de bodemkwaliteitskaart worden verwacht dat de bodem niet verontreinigd is. Bovendien zijn geen puntbronnen bekend.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de te realiseren bestemming.

4.1.5 Ankerpad 15

Via het landelijk bodemloket en de omgevingsrapportage van de provincie Flevoland is nagegaan welke bodemgegevens bij de provincie en de Flevolandse gemeenten bekend zijn. De omgevingsrapportage toont daarnaast aanvullende informatie, zoals de historische luchtfoto's en de asbestverdenkingenkaart.

De omgevingsrapportage is opgenomen in bijlage 7 van het bodemonderzoek.

De bodem is naar verwachting schoon.

Op bodemloket is onderzoeksinformatie bekend van de locatie zelf. Het betreft een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd in 1998 waarbij tevens een bovengrondse brandstoftank is vermeld. Het is niet bekend of deze tank nog aanwezig is. Het onderzoek gaf reden om vervolgonderzoek (oriënterend onderzoek) uit te voeren.

Omdat er geen wijzigingen plaatsvinden (en ook geen grondverzet) is het niet noodzakelijk onderzoek te doen. Op basis van de bodemkwaliteitskaart worden verwacht dat de bodem niet verontreinigd is. Bovendien zijn geen puntbronnen bekend.

De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de te realiseren bestemming.

4.1.6 Hopweg 41

Via het landelijk bodemloket en de omgevingsrapportage van de provincie Flevoland is nagegaan welke bodemgegevens bij de provincie en de Flevolandse gemeenten bekend zijn. De omgevingsrapportage toont daarnaast aanvullende informatie, zoals de historische luchtfoto's en de asbestverdenkingenkaart.

De omgevingsrapportage is opgenomen in bijlage 9 van het bodemonderzoek.

De bodem is naar verwachting schoon.

Op bodemloket is onderzoeksinformatie bekend van de locatie zelf. Het betreft een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd in 1998 waarbij tevens een bovengrondse brandstoftank is vermeld. Het is niet bekend of deze tank nog aanwezig is. Het onderzoek gaf reden om vervolgonderzoek (oriënterend onderzoek) uit te voeren.

Omdat er geen wijzigingen plaatsvinden (en ook geen grondverzet) is het niet noodzakelijk onderzoek te doen. Op basis van de bodemkwaliteitskaart worden verwacht dat de bodem niet verontreinigd is. Bovendien zijn geen puntbronnen bekend.

4.1.7 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

De watertoets is een verplicht te doorlopen procedure bij het opstellen van ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan. De watertoets resulteert in een waterparagraaf die gebruikt kan worden in het bestemmingsplan.

De watertoets is een bijlage bij het bestemmingsplan en bevat een beschrijving van het huidige watersysteem van plangebied en omliggend terrein, de beleidskaders en voorwaarden van de waterbeheerders, de gevolgen van de planontwikkeling voor de waterhuishouding en de manier waarop in de toekomstige situatie wordt omgegaan met water zodat aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan.

De Waterparagraaf bestaat uit een beschrijving van wettelijke kaders en beleid. Vervolgens wordt per locatie beschreven op welke manier aan de waterhuishoudkundige eisen kan worden voldaan.

De watertoets is uitgevoerd volgens de richtlijnen uit de Handreiking watertoetsproces-3, Werkgroep Watertoets, november 2009 en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Informatie inwinnen bij de initiatiefnemer over de planontwikkeling;
  • 2. Invullen van de digitale watertoets ten behoeve van het wateradvies van het waterschap;
  • 3. Het opstellen van een concept waterplan, waarin een beschrijving staat van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding;
  • 4. Het schrijven van de definitieve rapportage met een samenvatting, die als waterparagraaf in de toelichting op het bestemmingsplan kan worden opgenomen.

In kader van het bestemmingsplan is een kwalitatieve beoordeling opgesteld door LievenseCSO Milieu B.V. waarbij de waterkwaliteit in beeld is gebracht. Hierin zijn de watertoetsen als bijlagen opgenomen. De volledige beoordeling is opgenomen in Bijlage 2.

4.2.2 Kuinderbos

Ten aanzien van het initiatief Kuinderbos is een email uit 2013 bijgevoegd (Bijlage 3) waarin het waterschap aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling.

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets geldt de normale procedure. Het waterschap heeft een uitgangspuntennotitie aangeleverd die hieronder is aangevuld.

Watertoets
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Deze uitgangspuntennotitie dient als goede basis voor het overleg.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u het uitgangspunt, dat het vertrekpunt vormt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt op deze manier een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn.

Thema Veiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.

Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.

Het plangebied ligt niet buitendijks.

Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. 

Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd. 

Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Anticiperen op watertekort
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.

Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig.

Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.  

Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.

Thema Schoon Water
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

In het plangebied wordt geen oppervlaktewater aangelegd en komt geen afvalwater vrij.

Wateradvies
Aanvullend op de digitale watertoets is, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening, een aanvraag voor een wateradvies ingediend bij Waterschap Zuiderzeeland. Het concept-waterplan is daarom op 8 mei 2017 verstuurd aan het waterschap.

Vervolgens is op 2 juni 2017 een reactie ontvangen van het Waterschap Zuiderzeeland. Deze reactie is opgenomen in Bijlage 4. Navolgend wordt ingegaan op het advies van het waterschap.

Waterkwantiteit
Voor wat betreft de waterkwantiteitsaspecten van voorliggend plan ziet het waterschap geen bijzonderheden.

Waterkwaliteit
Ten aanzien van de waterkwaliteitsaspecten heeft het waterschap de volgende aandachtspunten.

Oppervlaktewater
De locatie van de dierenbegraafplaats in het Kuinderbos is vrijwel omringd door watergangen, waaronder enkele wateraanvoersloten welke worden gebruikt om kwalitatief goed oppervlaktewater aan te voeren naar aanliggende agrariërs.

Voorkomen moet worden dat eventuele verontreinigd hemelwater van de begraafplaats direct in contact kan komen met oppervlaktewater in de nabijgelegen watergangen. Zodoende is het aan te bevelen om enige afstand te bewaren tot de aanliggende watergangen. Wat deze afstand moet zijn hangt af van de fysische en hydrologische situatie ter plaatse.

Grondwater
Naast contact met oppervlaktewater dient ook contact met grondwater te worden voorkomen. Het is dan ook van belang om te weten hoe hoog de grondwaterstand is ter plaatse van de begraafplaats. Een zoektocht op internet leert dat de onderkant van de graven zich minimaal 30 centimeter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand moet bevinden. Hierbij gaat het waterschap ervan uit dat het niet in het voornemen ligt van Staatsbosbeheer om het Kuinderbos in de toekomst te vernatten. Mocht dit wel het geval zijn, dan zal er rekening moeten worden gehouden met het toekomstig grondwaterpeil.

Activiteitenbesluit milieubeheer
In het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen dan wel te beperken.

Het waterschap wil tenslotte de initiatiefnemer erop wijzen het plan c.q. de wijziging/uitbreiding te melden via de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM): www.aimonline.nl. De AIM verschaft nadere informatie omtrent milieuregels en maatregelen. Aan de hand van de door de initiatiefnemer via de AIM aangeleverde gegevens kan het waterschap, voor zover wij daartoe bevoegd zijn, de initiatiefnemer verder adviseren.

Conclusies
Hoewel het waterschap op basis van de digitale watertoets uit is gegaan van een normale procedure heeft de aanleg van een dierenbegraafplaats geen effecten op de waterhuishouding. Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een waterkering en kent geen wateroverlast of bijzondere bescherming. Bovendien wordt het peil niet aangepast, wordt geen verharding aangelegd, water gedempt of gegraven en komt geen afvalwater vrij.

4.2.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Ter plaatse van de planlocatie Noordermiddenweg 10-I en 10-II Creil worden de theoretische bouwmogelijkheden uitgebreid. De aanleg van nieuw verhard oppervlak groter dan 2.500 m2 resulteert in een normale procedure waarin het waterschap actief wordt betrokken.

De gemeente Noordoostpolder heeft op 22 augustus 2017 contact gehad met het Waterschap Zuiderzeeland in verband met deze ontwikkeling. Hierin is besproken dat aan het wijzigingsplan 'Landelijk gebied 2004, wijziging Noordermiddenweg 10-I, Creil', dat is beschreven in paragraaf 1.3, in de praktijk nooit invulling is gegeven en dat met het voorliggende bestemmingsplan wederom een agrarische bestemming wordt mogelijk gemaakt. Aangezien er geen concrete bouwwens is voor het perceel Noordermiddenweg 10-I, heeft het Waterschap Zuiderzeeland aangegeven de theoretische verruiming van deze bouwmogelijkheid niet aan te merken als een toename van het verharde oppervlak. Hierdoor hoeft er geen uitvoering gegeven te worden aan de compensatieplicht.

In Bijlage 5 is een mail opgenomen waarin deze conclusies worden bevestigd.

4.2.4 Casteleynsweg 2

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets geldt de procedure geen waterschapsbelang.

Waterparagraaf geen waterschapbelang
De waterparagraaf is automatisch gegenereerd op basis van de antwoorden op vragen en het ingetekende plangebied.

Positief wateradvies en geen vooroverleg
Waterschap Zuiderzeeland geeft op basis van de door u gegeven antwoorden een positief wateradvies met daarbij een algemene opmerking die betrekking heeft op het bestemmen van waterbelangen. Wij willen u verzoeken de waterbelangen (o.a. waterlichamen, waterkeringen en rioolwaterzuiveringen) die eventueel aanwezig zijn binnen het plangebied op een juiste manier te bestemmen of te reguleren. Het team Waterprocedures van het waterschap kan op uw verzoek daarover adviseren.

In verband met het beperkte waterschapsbelang achten wij het niet nodig om, aanvullend op de digitale watertoets, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening met Waterschap Zuiderzeeland vooroverleg te voeren over het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze ontwikkeling cq dit plangebied. Indien de relevante wateraspecten in het ruimtelijk plan goed bestemd of gereguleerd worden dan zien wij het ontwerp ruimtelijk plan met vertrouwen tegemoet.

Waterparagraaf
De initiatiefnemer heeft Waterschap Zuiderzeeland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de procedure geen waterschapsbelang van de watertoets wordt toegepast. De planontwikkeling leidt niet tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. De relevante waterbelangen, zoals waterkeringen, rioolwaterzuiveringen en waterlichamen zijn opgenomen in de verbeelding en/of gereguleerd in de regels van het ruimtelijk plan.

4.2.5 Ankerpad 15

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets geldt de procedure geen waterschapsbelang.

Waterparagraaf geen waterschapbelang
De waterparagraaf is automatisch gegenereerd op basis van de antwoorden op vragen en het ingetekende plangebied.

Positief wateradvies en geen vooroverleg
Waterschap Zuiderzeeland geeft op basis van de door u gegeven antwoorden een positief wateradvies met daarbij een algemene opmerking die betrekking heeft op het bestemmen van waterbelangen. Wij willen u verzoeken de waterbelangen (o.a. waterlichamen, waterkeringen en rioolwaterzuiveringen) die eventueel aanwezig zijn binnen het plangebied op een juiste manier te bestemmen of te reguleren. Het team Waterprocedures van het waterschap kan op uw verzoek daarover adviseren.

In verband met het beperkte waterschapsbelang achten wij het niet nodig om, aanvullend op de digitale watertoets, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening met Waterschap Zuiderzeeland vooroverleg te voeren over het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze ontwikkeling cq dit plangebied. Indien de relevante wateraspecten in het ruimtelijk plan goed bestemd of gereguleerd worden dan zien wij het ontwerp ruimtelijk plan met vertrouwen tegemoet.

Waterparagraaf
De initiatiefnemer heeft Waterschap Zuiderzeeland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de procedure geen waterschapsbelang van de watertoets wordt toegepast. De planontwikkeling leidt niet tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. De relevante waterbelangen, zoals waterkeringen, rioolwaterzuiveringen en waterlichamen zijn opgenomen in de verbeelding en/of gereguleerd in de regels van het ruimtelijk plan.

Na vaststelling van dit bestemmingsplan dienen de initiatiefnemers deze ontwikkelingen nog in het kader van het Activiteitenbesluit Milieubeheer te melden via www.aim.nl.

4.2.6 Hopweg 41

Er is een digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets geldt de procedure geen waterschapsbelang.

Waterparagraaf geen waterschapbelang
De waterparagraaf is automatisch gegenereerd op basis van de antwoorden op vragen en het ingetekende plangebied.

Positief wateradvies en geen vooroverleg
Waterschap Zuiderzeeland geeft op basis van de door u gegeven antwoorden een positief wateradvies met daarbij een algemene opmerking die betrekking heeft op het bestemmen van waterbelangen. Wij willen u verzoeken de waterbelangen (o.a. waterlichamen, waterkeringen en rioolwaterzuiveringen) die eventueel aanwezig zijn binnen het plangebied op een juiste manier te bestemmen of te reguleren. Het team Waterprocedures van het waterschap kan op uw verzoek daarover adviseren.

In verband met het beperkte waterschapsbelang achten wij het niet nodig om, aanvullend op de digitale watertoets, in het kader van het ambtelijk vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de Ruimtelijke ordening met Waterschap Zuiderzeeland vooroverleg te voeren over het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze ontwikkeling cq dit plangebied. Indien de relevante wateraspecten in het ruimtelijk plan goed bestemd of gereguleerd worden dan zien wij het ontwerp ruimtelijk plan met vertrouwen tegemoet.

Waterparagraaf
De initiatiefnemer heeft Waterschap Zuiderzeeland geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de procedure geen waterschapsbelang van de watertoets wordt toegepast. De planontwikkeling leidt niet tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. De relevante waterbelangen, zoals waterkeringen, rioolwaterzuiveringen en waterlichamen zijn opgenomen in de verbeelding en/of gereguleerd in de regels van het ruimtelijk plan.

Na vaststelling van dit bestemmingsplan dienen de initiatiefnemers deze ontwikkelingen nog in het kader van het Activiteitenbesluit Milieubeheer te melden via www.aim.nl.

4.2.7 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

4.3 Geluidshinder

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In deze wet zijn onder meer de normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. Bij ruimtelijke plannen dient rekening gehouden te worden met de in de Wgh opgenomen grenswaarden en bepalingen wanneer in het bestemmingsplan nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de zone worden geprojecteerd. In de Wgh gelden voorkeursgrenswaarden en maximaal toelaatbare grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelige bestemming.

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling opgesteld voor de milieuonderzoeken, waarbij onder andere naar het aspect geluid is gekeken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.3.2 Kuinderbos

Wegverkeer
Een dierenbegraafplaats is geen geluidgevoelige bestemming. Een beoordeling van de geluidbelasting als gevolg van nabij gelegen wegen is daarom niet noodzakelijk.

De verkeersaantrekkende werking van het plan is zo beperkt dat deze niet leidt tot een relevante toename van de geluidbelasting op bestaande woningen in de omgeving van het plan.

Stiltegebied
De locatie is gelegen binnen het stiltegebied. Op grond van de VFL geldt op deze locatie een richtwaarde voor de maximale geluidsbelasting vanwege een geluidsbron. Hiervoor geldt een geluidsniveau van 35 dB(A) gemiddeld per uur op 50 meter van de geluidsbron. De enige mogelijke geluidsbron die op deze locatie voor komt is menselijk stemgeluid.

Gezien de activiteit, het begraven van huisdieren en het verstrooien of begraven van as, en het beperkt aantal personen tijdens deze activiteiten zal de genoemde richtwaarde als gevolg van stemgeluid niet worden overschreden.

4.3.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de woning alleen noodzakelijk wanneer een bestemmingsplan de bouw van een nieuwe woning niet toestaat of wanneer een wijziging plaatsvindt aan de geluidbron.

In dit geval is er sprake van reeds bestaande woningen, wordt de bouw van een nieuwe woning niet mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan en vindt er geen wijziging aan nabij gelegen wegen plaats. Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om de geluidbelasting op de woning inzichtelijk te maken.

Daarnaast moet nog beoordeeld worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect geluid geldt dat er geen wijziging optreedt in het woon- en leefklimaat ter plaatse. De bestaande bedrijfswoning ondervindt een geluidbelasting als gevolg van nabij gelegen wegen en deze geluidbelasting wijzigt niet danwel wordt niet anders beoordeeld nu de bestemming ter plaatse van Noordermiddenweg 10-I wijzigt van 'opvang buitenlandse werknemers' naar 'agrarisch' en het perceel Noordermiddenweg 10-II weer een agrarische bestemming krijgt toegekend. Het woon- en leefklimaat ter plaatse wijzigt niet.

De verkeersaantrekkende werking van het plan is relatief beperkt. Het is niet de verwachting dat de extra vervoersbewegingen (voor zover er al sprake is van een toename van het aantal vervoerbewegingen ten opzichte van de huidige bestemming) leiden tot een significante toename van de geluidbelasting op woningen in de omgeving van het plangebied.

4.3.4 Casteleynsweg 2

Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de woning alleen noodzakelijk wanneer een bestemmingsplan de bouw van een nieuwe woning toestaat of wanneer een wijziging plaatsvindt aan de geluidbron.

In dit geval is er sprake van een reeds bestaande woning, wordt de bouw van een nieuwe woning niet mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan en vindt er geen wijziging aan nabij gelegen wegen plaats. Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om de geluidbelasting op de woning inzichtelijk te maken.

Daarnaast moet nog beoordeeld worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect geluid geldt dat er geen wijziging optreedt in het woon- en leefklimaat ter plaatse. De woning ondervindt een geluidbelasting als gevolg van nabij gelegen wegen en deze geluidbelasting wijzigt niet danwel wordt niet anders beoordeeld nu de bestemming wijzigt van 'agrarisch gebied' naar 'wonen'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse wijzigt niet.

4.3.5 Ankerpad 15

Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van wegverkeer op de woning alleen noodzakelijk wanneer een bestemmingsplan de bouw van een nieuwe woning toestaat of wanneer een wijziging plaatsvindt aan de geluidbron.

In dit geval is er sprake van een reeds bestaande woning, wordt de bouw van een nieuwe woning niet mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan en vindt er geen wijziging aan nabij gelegen wegen plaats. Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om de geluidbelasting op de woning inzichtelijke te maken.

Daarnaast moet nog beoordeeld worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect geluid geldt dat er geen wijziging optreedt in het woon- en leefklimaat ter plaatse. De bestaande bedrijfswoning ondervindt een geluidbelasting als gevolg van nabij gelegen wegen en deze geluidbelasting wijzigt niet danwel wordt niet anders beoordeeld nu de bestemming wijzigt van 'agrarisch gebied' naar 'bedrijf'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse wijzigt niet.

Mocht bij de melding in het kader van het Activiteitenbesluit blijken dat het woon- en leefklimaat nadelig wordt beÏnvloed, dan zullen beperkingen dan wel maatregelen dit moeten voorkomen.

De verkeersaantrekkende werking van het plan is naar verwachting zeer beperkt. De extra vervoersbewegingen leiden niet tot een relevante toename van de geluidbelasting op nabij gelegen woningen.

4.3.6 Hopweg 41

Op basis van de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de woning alleen noodzakelijk wanneer een bestemmingsplan de bouw van een nieuwe woning toestaat of wanneer een wijziging plaatsvindt aan de geluidbron.

In dit geval is er sprake van een reeds bestaande woning, wordt de bouw van een nieuwe woning niet mogelijk gemaakt op basis van het bestemmingsplan en vindt er geen wijziging aan nabij gelegen wegen plaats. Op grond van de Wet geluidhinder is het niet noodzakelijk om de geluidbelasting op de woning inzichtelijke te maken.

Daarnaast moet nog beoordeeld worden of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor het aspect geluid geldt dat er geen wijziging optreedt in het woon- en leefklimaat ter plaatse. De bestaande bedrijfswoning ondervindt een geluidbelasting als gevolg van nabij gelegen wegen en deze geluidbelasting wijzigt niet danwel wordt niet anders beoordeeld nu de bestemming wijzigt van 'agrarisch gebied' naar 'wonen'. Het woon- en leefklimaat ter plaatse wijzigt niet.

De voorgenomen camping en stalling hebben een beperkte verkeersaantrekkende werking. De toename van de verkeersintensiteiten is zo laag dat deze geen relevante invloed heeft op de geluidbelasting op nabij gelegen woningen.

4.3.7 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de onderhavige planlocaties.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 lid 2 als een bevoegdheid waarbij de luchtkwaliteit in de besluitvorming moet worden meegewogen.

Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hetgeen inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De 3%-grens van een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt', is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt er onder deze 3%-grens gebleven.

  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.1);
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen (voorschrift 3A.2).

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling uitgevoerd voor milieuaspecten, waaronder het aspect luchtkwaliteit. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.4.2 Kuinderbos

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een dierbegraafplaats. Met behulp van de CROW rekentool is berekend dat de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling 44 motorvoertuigen per weekdag bedraagt (zie ook paragraaf 3.7). Op basis van de NIBM-tool versie 14-07-2016 is de maximale bijdrage van het extra verkeer bepaald op 0,04 µg NO2/m3 en 0,01 µg PM10/m3. Dit valt ruim onder de drempel van 1,2 µg NO2/m3 en 1,2 µg PM10/m3, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1 van het onderzoek.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt wijziging van de bestemming niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (versie 2016) blijkt dat de concentratie NO2 ter plaatse in de klasse 10 tot 15 µg /m3 valt. De concentratie PM10 valt in de klasse < 18 µg /m3 De concentraties verontreinigde stoffen zijn ruim lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden.

4.4.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is op perceel Noordermiddenweg 10-I een pension voor buitenlandse werknemers toegestaan. Een vergunning voor dit pension is verleend maar het pension is nooit gerealiseerd. Uit de structuurvisie Noordoostpolder 2025 blijkt dat een agrarisch erf ingericht mag worden op een afstand van 33 meter vanaf de weg en aan de zij- en achterkant op 14 meter van af het hart kavelsloot. Uitgaande van respecteren van deze afstanden wordt het agrarisch erf maximaal 1.862 m2 groot. Met behulp van de CROW rekentool is berekend dat de verkeersaantrekkende werking van de agrarische bestemming 89 motorvoertuigen per weekdag bedraagt (zie ook paragraaf 4.7). Op basis van de NIBM-tool versie 14-07-2016 is de maximale bijdrage van het extra verkeer bepaald op 0,17 µg NO2/m3 en 0,02 µg PM10/m3. Dit valt ruim onder de drempel van 1,2 µg NO2/m3 en 1,2 µg PM10/m3, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 2 van de rapportage.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt wijziging van de bestemming niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (versie 2016) blijkt dat de concentratie NO2 ter plaatse in de klasse 10 tot 15 µg /m3 valt. De concentratie PM10 valt in de klasse < 18 µg /m3. De concentraties verontreinigde stoffen zijn ruim lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden.

Voor perceel Noordermiddenweg 10-II wordt weer een agrarische bestemming opgenomen in het bestemmingsplan en vindt geen verandering van de luchtkwaliteit plaats. Het realiseren en in stand houden van een erfsingel heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit ter plaatse.

4.4.4 Casteleynsweg 2

Op het betreffende perceel is reeds een woning aanwezig. De wijziging heeft geen gevolgen voor het aantal woningen op het perceel en derhalve geen negatieve gevolgen voor de verkeersaantrekkende werking. Het plan leidt, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder b sub 1 Wm, heeft de wijziging geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (versie 2016) blijkt dat de concentratie NO2 ter plaatse in de klasse 15 tot 20 µg /m3 valt. De concentratie PM10 valt in de klasse < 18 µg /m3 De concentraties verontreinigde stoffen zijn ruim lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden.

4.4.5 Ankerpad 15

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het vestigen van een bedrijf op deze locatie. Uit de gegevens van de initiatiefnemers blijkt dat zij de enige werknemers van het bedrijf zijn. Het voornemen kan daarom vergeleken worden met een aan huis verbonden beroep. Om rekening te houden met de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf, kan de impact van het bedrijf worden vergeleken met 1 of 2 extra woningen. Dit valt ruim onder de in hoofdstuk 2 vermelde drempel van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg, wat inhoudt dat het project de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder c. Wm jo. artikel 5.16 lid 4 Wm jo. artikel 4 lid 1 Besluit niet in betekenende mate jo. bijlage 4a voorschrift 3A.2, draagt wijziging van de bestemming niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (versie 2016) blijkt dat de concentratie NO2 ter plaatse in de klasse 10 tot 15 µg /m3 valt. De concentratie PM10 valt in de klasse < 18 µg /m3 De concentraties verontreinigde stoffen zijn ruim lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden.

4.4.6 Hopweg 41

Op het betreffende perceel is reeds een (bedrijfs)woning aanwezig. De wijziging heeft geen gevolgen voor het aantal woningen op het perceel. Als de wijziging al gevolgen heeft voor de verkeersaantrekkende werking, dan kan worden gesteld dat de verkeersaantrekkende werking af zal nemen. De verkeersaantrekkende werking van de voorgenomen stalling en opslag van caravans, campers en boten is op jaarbasis gelijk aan of lager dan de verkeersaantrekkende werking van een intensieve veehouderij. Het plan leidt, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op grond van artikel 5.16 lid 1 onder b sub 1 Wm, heeft de wijziging geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.

Uit de grootschalige concentratiekaart Nederland (versie 2016) blijkt dat de concentratie NO2 ter plaatse in de klasse 10 tot 15 µg /m3 valt. De concentratie PM10 valt in de klasse < 18 µg /m3 De concentraties verontreinigde stoffen zijn ruim lager dan de van toepassing zijnde grenswaarden.

4.4.7 Conclusie

De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor het project.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).

Een risicocontour (ofwel plaatsgebonden risico) geeft aan hoe groot in de omgeving de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron: binnen de contour is het risico groter, buiten de contour is het risico kleiner.

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling opgesteld voor de milieuonderzoeken, waarbij onder andere naar het aspect externe veiligheid is gekeken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.5.2 Kuinderbos

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicobronnen zijn gelegen (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0018.png"


Afbeelding - Risicobronnen in de omgeving van het plangebied (planlocatie blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl)

De meest nabij gelegen risicobron bevindt zich op een afstand van ruim 500 meter. Binnen een afstand van 1.500 meter zijn de volgende risicobronnen gelegen:

  • 5. Buisleiding N-501-25 van Gasunie;
  • 6. M.S.M. Hooyman aan de Wellerzandweg 22;
  • 7. J.W.A.M. Bouwmans aan de Schoterweg 4;
  • 8. Mts. De Wit-Baars, Wellerzandweg 5.

Plaatsgebonden risico

Ad 1. Buisleiding
Ten behoeve van de beheersverordening Landelijk gebied is door Grontmij een kwanitatieve risicoanalyse Noordoostpolder uitgevoerd. De leiding is opgenomen in deze risicoanalyse. Uit de analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico zo klein is dat geen kwetsbare objecten binnen de contourafstand voor het plaatsgebonden risico zijn gelegen. Op basis van de afstand tussen bestaand kwetsbare objecten en de leiding, wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) kleiner is dan 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 2. M.S.M. Hooyman
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 3.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 3. J.W.A.M. Bouwmans
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 3.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 4. Mts. De Wit-Baars
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Groepsrisico
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen relevante invloed op de populatie voor het groepsrisico omdat het aantal bezoekers relatief laag is.

4.5.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicovolle bedrijven zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0019.png"

Afbeelding - Overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (plangebied blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl)

Voor het perceel Noordermiddenweg 10-II wordt weer een agrarische bestemming opgenomen en vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering. Voor het perceel Noordermiddenweg 10-I geldt dat de meest nabij gelegen risicobron het bedrijf binnen het plangebied aan de Noordermiddenweg 10-II is. Binnen een afstand van 1.500 meter zijn de volgende risicobronnen gelegen:

  • G.J.W. Wuestenenk aan de Noordermiddenweg 10-II;
  • Mts. Faber aan de Noordermiddenweg 25;
  • Profyto B.V. aan de Graaf Florislaan 42;
  • D.B.J. Meuleman aan de Noorderringweg 37;
  • Ten Brinke B.V. aan de Floraweg 1;
  • A.A. Verlouw aan het Creilerpad 3;
  • Smakman Bloembollen VOF aan de Noordermiddenweg 8;
  • Mts. H. Tubben aan de Westerringweg 22;
  • J.C.P. Maas aan de Westerringweg 18.

Plaatsgebonden risico

Ad 1. G.J. W. Wuestenenk
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. De woning aan de Noordermiddenweg 10-I is op voldoende afstand gelegen. Overige woningen zijn op grotere afstand gelegen. De aanleg en het in stand houden van een erfsingel heeft geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico.

Ad 2. Mts. Faber
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 3.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 3. Profyto B.V.
Profyto betreft een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat de risicobronnen bestaan uit diverse inpandige opslagplaatsen. Deze opslagplaatsen hebben allemaal een risicoafstand (PR 10-6) van 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 4. D.B.J. Meuleman
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 4.960 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 5. Ten Brinke B.V.
Te Brinke B.V. betreft een groothandel in bestrijdingsmiddelen en kunstmeststoffen. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat de risicobronnen bestaan uit diverse inpandige opslagplaatsen. Deze opslagplaatsen hebben allemaal een risicoafstand (PR 10-6) van 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 6. A.A. Verlouw
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 3.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 7. Smakman Bloembollen VOF
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 4.900 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 8. Mts. H. Tubben
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 9. J.C.P. Maas
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 4.800 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Groepsrisico
Ten opzichte van de vigerende bestemming (pension) ter plaatse van het perceel Noordermiddenweg 10-I zal de toekomstige bestemming (agrarisch) resulteren in een afname van de bevolkingsdichtheid ter plaatse. Ten opzichte van het werkelijke gebruik (woning omdat het pension nooit is gerealiseerd) heeft de ontwikkeling geen relevante invloed op de bevolkingsdichtheid. Het aanleggen en in stand houden van een erfsingel heeft geen gevolgen voor de bevoldingsdichtheid ter plaatse. De totale ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico.

4.5.4 Casteleynsweg 2

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicobronnen zijn gelegen.

De meest nabij gelegen risicobron is de snelweg A6. Binnen een afstand van 1.500 meter zijn de volgende risicobronnen gelegen:

  • 1. Snelweg A6 tussen afrit 15 en knooppunt Joure;
  • 2. Buisleiding N-501-25 van Gasunie;
  • 3. T. Tuinenga aan de Casteleynsweg 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0020.png"

Afbeelding - Overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (plangebied blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl)

Plaatsgebonden risico

Ad 1 Snelweg A6
Het betreft hier het transportroutedeel A6: Afrit 15 – knooppunt Joure. Uit bijlage I van de Regeling basisnet blijkt dat voor deze bron een risicocontour van 0 meter geldt. Het plan is op voldoende afstand van de weg gelegen.

Ad 2. Buisleiding
Ten behoeve van de beheersverordening Landelijk gebied is door Grontmij een kwanitatieve risicoanalyse Noordoostpolder uitgevoerd. De leiding is opgenomen in deze risicoanalyse. Uit de analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico zo klein is dat geen kwetsbare objecten binnen de contourafstand voor het plaatsgebonden risico zijn gelegen. Op basis van de afstand tussen kwetsbare objecten en de leiding, wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) kleiner is dan 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 3. T. Tuinenga
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat twee bovengrondse tanks van respectievelijk 7.950 en 4.950 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig zijn. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 tot 25 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Groepsrisico
Het wijzigen van de bestemming van 'agrarisch gebied' naar 'wonen' heeft geen relevante invloed op de bevolkingsdichtheid. In de huidige bestemming is al een bedrijfswoning toegestaan en aanwezig, het aantal woningen neemt met de wijziging niet toe. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico.

4.5.5 Ankerpad 15

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicobronnen (bedrijven) zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0021.png"

Afbeelding - Overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (plangebied blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl)


In de omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante bedrijven gelegen:

  • Mts. J.M. en M.J. van Tiggelen aan het Ankerpad 9;
  • Mts. Koetsenruyter aan het Ankerpad 12;
  • W.J.R. Homan aan de Westermeerweg 21;
  • M.D. de Graaf aan de Westermeerweg 17;
  • P.R.G. van de Heijden aan de Westermeerweg 15.


Plaatsgebonden risico

Ad 1. Mts. J.M. en M.J. van Tiggelen
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 2. Mts. Koetsenruyter
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 3. W.J.R. Homan
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 4. M.D. de Graaf
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat twee bovengrondse tanks van elk 4.840 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig zijn. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter per tank. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 5. P.R.G. van de Heijden
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 5.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Groepsrisico
Het wijzigen van de bestemming van 'agrarisch gebied' naar 'bedrijf' heeft geen relevante invloed op de bevolkingsdichtheid. In de huidige bestemming is al een bedrijfswoning toegestaan en aanwezig, deze bedrijfswoning blijft behouden. Het aantal woningen neemt in de toekomst niet toe. De ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op het groepsrisico.

4.5.6 Hopweg 41

Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse risicobronnen (bedrijven) zijn gelegen.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante risicobronnen gelegen:

  • 1. Bavar B.V. aan de Hopweg 46;
  • 2. L.A.M. Derks aan de Hopweg 51;
  • 3. J.G.W. Pulles aan het Schoterpad 16;
  • 4. Buisleiding N-501-25 van Gasunie.

Volgens de risicokaart heeft het plangebied zelf ook een risicocontour. Het is de verwachting dat deze risicocontour wordt opgeheven zodra de bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn beëindigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0022.png"

Afbeelding - Overzicht risicobronnen in de omgeving van het plangebied (plangebied blauw omcirkeld) (bron: risicokaart.nl)

Plaatsgebonden risico

Ad 1. Bavar B.V.
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 55.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 60 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 2. L.A.M. Derks
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 20.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 30 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 3. J.G.W. Pulles
Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat een bovengrondse tank van 3.000 liter voor de opslag van propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas aanwezig is. De risicoafstand voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) bedraagt 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Ad 4. Buisleiding
Ten behoeve van de beheersverordening Landelijk gebied is door Grontmij een kwanitatieve risicoanalyse Noordoostpolder uitgevoerd. De leiding is opgenomen in deze risicoanalyse. Uit de analyse blijkt dat het plaatsgebonden risico zo klein is dat geen kwetsbare objecten binnen de contourafstand voor het plaatsgebonden risico zijn gelegen. Op basis van de afstand tussen kwetsbare objecten en de leiding, wordt geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico (PR 10-6) kleiner is dan 20 meter. Het plan is op voldoende afstand gelegen.

Groepsrisico
Door het wijzigen van de bestemming van 'agrarisch gebied' naar 'wonen' met de mogelijkheid voor een camping neemt de bevolkingsdichtheid (gedurende een deel van het jaar) beperkt toe. Het is echter de verwachting dat deze toename van de bevolkingsdichtheid zo beperkt is dat deze geen relevante invloed heeft op het groepsrisico.

4.5.7 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Algemeen

Overheidsbeleid
Het wettelijk kader voor de archeologische monumentenzorg is vastgelegd in de Erfgoedwet. Naar aanleiding hiervan houden gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een vergunning altijd rekening met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden (Wet ruimtelijke ordening).

Erfgoednota
De gemeente Noordoostpolder heeft een erfgoednota waarin het erfgoedbeleid wordt toegelicht. Met betrekking tot het archeologisch bodemarchief wordt vermeld dat de gemeente in 2007 een archeologische basis- en beleidsadvieskaart heeft vastgesteld. De kaart vertegenwoordigt het archeologisch beleid van de gemeente en wordt gebruikt voor het opstellen van bestemmingsplannen en de erfgoedverordening.

Cultuurhistorische waardenkaart provincie Flevoland
De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland geeft een overzicht op hoofdlijnen van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in provincie Flevoland. De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is digitaal geraadplaagd. Hieruit is gebleken dat er geen cultuurhistorische waarden in de directe omgeving van de vijf planlocaties zijn gelegen die de voorziene ontwikkelingen belemmeren.

Quickscan
In kader van de vijf initiatieven heeft KSP Archeologie een archeologische quickscan uitgevoerd. Hierin is, aan de hand van het gemeentelijk beleid en de plannen voor de betreffende locaties, beoordeeld of nader archeologisch onderzoek zinvol is. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten per locatie.

4.6.2 Kuinderbos

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt deze locatie binnen een gematigde archeologische verwachtingszone. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,5 m.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Flevoland valt deze locatie niet binnen een Provinciaal Archeologisch Kerngebied (PArK) maar wel binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Veenkuilgebied, Kuinder, hoge dekzandrug'. Dit begraven landschap is ontstaan in het Holoceen en bestaat uit dekzand waarin kuilen zitten die zijn opgevuld met veen en uit veengrond met daarin erosiegaten die juist gevuld zijn met zand. Het veenkuilengebied is onderdeel van een aardkundig waardevol gebied waartoe ook de oude loop van het riviertje de Kuinder en de Kuinderzanden behoren: een hoge dekzandrug die bestaat uit dekzand dat is omgewerkt door de golfslag van de Zuiderzee (www.flevoland.nl). De provincie Flevoland heeft aangegeven dat aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen worden meegenomen in de plan-MER. Binnen de PArK'en worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke omgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Buiten de PArK'en is de bescherming van de aardkundige waarden geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn, wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden (www.bodemrichtlijn.nl). Aangezien binnen deze locatie geen grootschalige ontwikkelingen en/of ontgrondingen zullen plaatsvinden, is de regelgeving voor aardkundig waardevolle gebieden niet van toepassing.

4.6.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt de locatie niet binnen een middelhoge maar binnen een lage archeologische verwachtingszone (Bijlage 1a). Dit betekent dat er geen voorschriften zijn met betrekking tot de noodzaak van archeologisch onderzoek.

4.6.4 Casteleynsweg 2

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt deze locatie binnen een lage archeologische verwachtingszone. Dit betekent dat er geen voorschriften zijn met betrekking tot de noodzaak van archeologisch onderzoek.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Flevoland valt deze locatie binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Uniomeer, strandwal en dekzandvlakte'. Dit begraven landschap is aangemerkt als waardevol omdat het kenmerkend is voor dit gebied (www.flevoland.nl). De provincie Flevoland heeft beleid en regelgeving op het gebied van aardkundige waarden vastgelegd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aardkundige waarden meegenomen in de plan-MER. Verder is de bescherming van de aardkundige waarden geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden (www.bodemrichtlijn.nl). Aangezien binnen het perceel geen grootschalige ontwikkelingen en/of ontgrondingen zullen plaatsvinden, is de regelgeving voor aardkundig waardevolle gebieden niet van toepassing.

4.6.5 Ankerpad 15

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt deze locatie binnen een lage archeologische verwachtingszone. Dit betekent dat er geen voorschriften zijn met betrekking tot de noodzaak van archeologisch onderzoek.

Hoewel de locatie op de beleidsadvieskaart tot een lage archeologische verwachtingszone wordt gerekend, ligt de locatie wel binnen het provinciale archeologische aandachtsgebied 'Voormalig IJssel- Vechtstroomgebied'. In dit gebied is sprake van een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De provincie voert hier een actief stimuleringsbeleid en hanteert een toezichtregime dat is gericht op het maximaal benutten van kansen om het archeologisch bodemarchief beter te beheren en beleefbaar te maken. Vanuit het streven van de gemeente naar overeenstemming en aanvulling is het daarom logisch dat in de gemeentelijke beleidsadvieskaart aansluiting is gezocht bij het provinciale beleid. De gebiedskeuzes die in de beleidsadvieskaart zijn weergegeven vormen een nadere detaillering en uitwerking van de provinciale ambitiekaart. De gemeentelijke beleidsadvieskaart is ook in goed overleg met de provincie opgesteld en de provincie is bereid om in de aandachts- en uitwerkingsgebieden de gemeentelijke kaart als uitgangspunt voor de eigen toetsing te hanteren (Quadflieg et al. 2007). Op basis van de beleidsadvieskaart en de gegevens in het archeologische registratiesysteem Archis, worden de archeologische waarden van het voormalige IJssel-Vechtstroomgebied met name in de zuidelijke helft van de gemeente Noordoostpolder verwacht en niet in de buurt van Espel. Er is dan ook geen reden om de lage verwachting op de beleidsadvieskaart voor deze locatie bij te stellen.

4.6.6 Hopweg 41

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart ligt dezw locatie binnen een middelmatige archeologische verwachtingszone. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,5 m. De locatie grenst in het noordoosten aan het Provinciaal Archeologisch en Aardkundig Kerngebied (PArK) 'Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten'. Kuinre lag eeuwenlang op een strategische plek: in de Middeleeuwen werd er tot drie maal toe een stenen burcht gebouwd en in de zestiende eeuw verrees er een schans. De schans is in de achttiende eeuw verzwolgen door de Zuiderzee, maar bij archeologisch onderzoek na het droogvallen van de Noordoostpolder zijn sporen van de schans teruggevonden.

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Flevoland valt deze locatie binnen het aardkundig waardevolle gebied 'Veenkuilengebied'. Dit begraven landschap is ontstaan in het Holo-ceen en bestaat uit dekzand waarin kuilen zitten die zijn opgevuld met veen en uit veengrond met daarin erosiegaten die juist gevuld zijn met zand. Het veenkuilengebied is onderdeel van een aardkundig waardevol gebied waartoe ook de oude loop van het riviertje de Kuinder en de Kuinderzanden behoren: een hoge dekzandrug die bestaat uit dekzand dat is omgewerkt door de golfslag van de Zuiderzee (www.flevoland.nl). De provincie Flevoland heeft aangegeven dat aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen worden meegenomen in de plan-MER. Binnen de PArK'en worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke omgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Buiten de PArK'en is de bescherming van de aardkundige waarden geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden (www.bodemrichtlijn.nl). Aangezien binnen deze locatie geen grootschalige ontwikkelingen en/of ontgrondingen zullen plaatsvinden, is de regelgeving voor aardkundig waardevolle gebieden niet van toepassing.

4.6.7 Conclusie

Uit de quickscan is gebleken dat de locaties Noordermiddenweg 10-I en 10-II, Casteleynsweg 2 en Ankerpad 15 binnen een lage archeologische verwachtingszone liggen. Dit betekent dat voor deze locaties geen voorschriften gelden ten aanzien van de noodzaak voor archeologisch onderzoek. Binnen deze locaties kan nieuwbouw worden gerealiseerd of andere grondwerkzaamheden worden verricht zonder dat archeologisch onderzoek nodig is.

De locatie van de natuurlijke dierenbegraafplaats Kuinderbos ligt binnen een gematigde archeologische verwachtingszone. Hier is de kans aanwezig dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. De gemeente heeft vastgesteld dat in de gematige verwachtingszone archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,5 m beneden maaiveld. Voor de dier- en urn-begravingen zullen graafwerkzaamheden nodig zijn die dieper reiken dan 0,5 m beneden maaiveld. Wanneer de oppervlakte van de bodemverstoring echter beperkt blijft tot maximaal 5.000 m2 is geen nader archeologisch onderzoek nodig. De oppervlakte van de open plek in het bos waar de dierenbegraafplaats is gepland, is geschat op ca. 2.600 m2. Dit betekent dat de bodemverstoring die door de begravingen veroorzaakt zal worden niet boven de 5.000 m2 zal uitkomen waardoor het binnen de vrijstellingsgrenzen van de gemeente blijft. Er is dan ook geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk voor de realisatie van de natuurlijke dierenbegraafplaats.

Locatie Hopweg 41 ligt binnen een middelmatige archeologische verwachtingszone en grenst in het noordoosten aan het PArK Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. Hier is de kans aanwezig dat archeologische resten in de ondergrond aanwezig zijn. De gemeente heeft vastgesteld dat in de middelmatige verwachtingszone archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,5 m beneden maaiveld. Op dit moment zijn er geen nieuwbouwplannen voor deze locatie, alleen de functie van de bestaande opstallen zal veranderen (bestemmingsplanwijziging). Mochten in de toekomst opstallen gesloopt worden en nieuwbouw plaatsvinden dan is de kans klein dat het gemeentelijk vrijstellingscriterium wordt overschreden en archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Omdat voor de locaties van de natuurlijke dierenbegraafplaats Kuinderbos en Hopweg 41 niet uitgesloten kan worden dat archeologische resten in de grond aanwezig zijn, is in het onderhavige bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' opgenomen voor deze locaties. Hiermee is geborgd dat indien bodemingrepen plaatsvinden met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

Ten slotte wordt gewezen op de meldingsplicht voor archeologische vondsten en wordt geadviseerd om de resultaten van de quickscan op te nemen in het veegplan.

4.7 Natuurwaarden

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming ingetreden, die Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten beschermt. De wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Gebiedsbescherming
De bescherming van natuurgebieden komt voort uit de Europese richtlijnen voor behoud van een Natura 2000-netwerk en uit het provinciale beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De gebiedsbescherming houdt in dat wanneer er binnen of nabij een natuurgebied ruimtelijke ingrepen of menselijke activiteiten gaan plaatsvinden, er beoordeeld moet worden of de beschermde natuurgebieden niet in het geding zijn. In dat geval is een ecologisch onderzoek noodzakelijk.

Soortenbescherming
Wanneer een bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

4.7.1 Kuinderbos

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van de dierenbegraafplaats in Kuinderbos , heeft Staatsbosbeheer een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Het doel van deze Quickscan is het opsporen van mogelijke conflicten van de voorgenomen ingreep met de Wet natuurbescherming. Tevens is er bepaald of nader onderzoek noodzakelijk is en/of een ontheffingsaanvraag onvermijdelijk is.

De Quickscan is opgenomen in Bijlage 8. Navolgend wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van het onderzoek.

Door middel van de gegevens uit de Uitvoerportaal Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is onderzocht welke soorten in de afgelopen 10 jaar op en rondom de onderzoekslocatie zijn aangetroffen. Hieruit zijn verschillende soorten gekomen waaraan tijdens het veldbezoek extra aandacht is besteed.

Op 24 april 2017 heeft een veldbezoek plaatsgevonde. Hieruit is gebleken dat er zich, voor beschermde soorten, geen geschikte habitats bevinden op de onderzoekslocatie. Naar aanleiding van de uitgevoerde bureaustudie en de onderzoeksronde zijn de volgende aandachtspunten naar voren gebracht:

  • De onderzoekslocatie is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde flora. Er zijn geen beschermde soorten, of biotopen aangetroffen waar beschermde soorten voor kunnen komen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
  • Er zijn geen nadelige effecten te verwachten voor vleermuizen.
  • Er is een aantal beschermde zoogdieren aangetroffen in de directe omgeving van het onderzoeksgebied (bron NDFF). Deze soorten kunnen ook gebruik maken van de onderzoekslocatie. Ze zijn echter vrijgesteld in de Wet natuurbescherming, waardoor de aanwezigheid geen effect heeft op de realisatie van de dierenbegraafplaats.
  • De das is waargenomen in het Kuinderbos, echter is het onwaarschijnlijk dat deze gebruik maakt van de onderzoekslocatie.
  • Boommarter kan gebruik maken van de onderzoekslocatie, echter heeft de (beperkte) ingreep voor de realisatie van een dierenbegraafplaats geen nadelige effecten op de soort.
  • Bomen en struiken die momenteel op de onderzoekslocatie aanwezig zijn, zijn voor algemene vogelsoorten geschikt om in te broeden. Hier dient rekening mee gehouden te worden. De werkzaamheden hieraan dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.
    Let op: het broedseizoen is niet wettelijk vastgelegd. Vogels en hun nesten zijn beschermd. Dit betekent dat het nest beschermd is vanaf het moment dat ze worden gebruikt. Het tijdstip kan variëren van jaar tot jaar en heeft te maken met onder andere de temperatuur en de weersomstandigheden. (zorgplicht, artikel 1.11 Wet natuurbescherming).
  • In het gebied komen ringslangen voor, welke af en toe gebruik kunnen maken van de onderzoekslocatie om te zonnen. Het gebied blijft ook na inrichting hiervoor geschikt. Er worden geen nadelige effecten verwacht door de realisatie van de dierenbegraafplaats.
  • Bruine kikker en gewone pad kunnen gebruik maken van de onderzoekslocatie (landhabitat) Deze soorten hebben een vrijstelling in de wet natuurbescherming.
  • Noordse winterjuffer is een enkele keer waargenomen op de onderzoekslocatie. De ingreep heeft echter geen effecten op deze soort.
  • Voor de overige soortgroepen zijn geen beschermde soorten te verwachten, waardoor deze ook geen schade kunnen ondervinden van de ingreep.
  • Voor alle soorten dient rekening gehouden te worden met de zorgplicht. (artikel 1.11 Wet natuurbescherming)

In tabel 1 van de Quickscan staat per soortgroep en functie aangegeven welke effecten zijn te verwachten, of nader onderzoek is vereist en of de geplande werkzaamheden een overtreding van de verbodsbepalingen Wet natuurbescherming teweegbrengen.

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan.

4.7.2 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ('IJsselmeer') is gelegen op circa 4,5 kilometer ten westen van het plangebied.

Op dit perceel vinden in eerste instantie geen fysieke ingrepen plaats aan de gronden of de gebouwen in het plangebied. De erfsingel die wordt aangebracht heeft naar verwachting positieve effecten op de natuurwaarden in het plangebied. Een nader onderzoek naar beschermde natuurwaarden wordt dan ook niet nodig geacht.

4.7.3 Casteleynsweg 2

Ten noorden van het plangebied is de Casteleijnsplas gelegen, op circa 30 meter afstand. Deze plas betreft NNN-gebied.

Op het perceel is enkel sprake van een bestemmingswijziging. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats aan de gronden of de gebouwen in het plangebied. De erfsingel die wordt aangebracht heeft naar verwachting positieve effecten op de natuurwaarden in het plangebied. Een nader onderzoek naar beschermde natuurwaarden wordt niet noodzakelijk geacht.

4.7.4 Ankerpad 15

Op circa één kilometer afstand is het IJsselmeer gelegen, een Natura 2000-gebied dat tevens onderdeel uitmaakt van de NNN-gebieden.

Op dit perceel blijft de bestaande woning intact als bedrijfswoning. De honden zullen in de achterste, bestaande schuur worden verblijven. Verder vinden geen grootschalige fysieke ingrepen plaats op dit perceel. Een nader onderzoek naar beschermde natuurwaarden wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.7.5 Hopweg 41

Het plangebied ligt vlak naast een NNN-gebied, waar het Kuinderbos onderdeel van uitmaakt. Op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving van de provincie Flevoland zijn wezenlijke waarden en kenmerken voor de EHS (nu NNN) beschermd. Deze wezenlijke kenmerken en waarden zijn vastgelegd in het rapport 'Wezenlijke kenmerken en waarden EHS Gemeenten Noordoostpolder en Urk'. De verordening bepaalt in artikel 10.4 dat een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen ecologische hoofdstructuur:

  • a. strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
  • b. maakt geen activiteiten mogelijk ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

Op dit perceel vinden geen grootschalige fysieke ingrepen plaats aan de gronden of de gebouwen. De functie agrarisch met de nadere aanduiding intensieve veehouderij toegestaan maakt plaats voor de functie wonen, waardoor de verwachte effecten op natuurwaarden beperkter zullen zijn dan in de huidige planologische situatie. Daarnaast waren de afwijkingsbevoegdheden binnen de woonbestemming ten behoeve van onder andere parkeren en ander gebruik, reeds mogelijk op grond van de huidige bestemming in het geldende bestemmingsplan.

De erfsingel die wordt aangebracht heeft naar verwachting positieve effecten op de natuurwaarden in het plangebied. Een nader onderzoek naar beschermde natuurwaarden wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Door de functie wijziging van agrarisch naar wonen heeft het plan heeft een positieve invloed op de bescherming en instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden in het gebied. Er is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of een vermindering van de oppervlakte van de NNN. Ook is er geen negatieve invloed op de samenhang tussen verschillende NNN-gebieden.

4.7.6 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan. Overigens dient wel voor alle vijf planlocaties ten alle tijden invulling gegeven worden aan de zorgplicht op grond van de Wet natuurbescherming.

Conform artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming houdt de zorgplicht in dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor beschermde gebieden, in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn of haar handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een beschermd gebied of voor in het wild levende soorten, laat deze handelingen achterwege. Indien het achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevraagd, worden maatregelen getroffen om de gevolgen te voorkomen, of zoveel mogelijk beperkt of ongedaan gemaakt. De zorgplicht geldt dus ook voor soorten zonder specifieke beschermingsstatus onder de Wet natuurbescherming.

Aanpassing aan gebouwen door bijvoorbeeld het vervangen van dakbedekking of het afsluiten van schuren kan effect hebben op soorten die leven in gebouwen, zoals gierzwaluw, gewone dwergvleermuis, huismus, kerkuilen enz. Ook bij graafwerkzaamheden kunnen rugstreeppadden worden verstoord. Deze komen algemeen voor in de Noordoostpolder.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Door bij de realisatie van gevoelige functies (zoals woningen) voldoende afstand in acht te nemen tot milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) kan hinder en gevaar worden voorkomen. Daarnaast kan worden voorkomen dat bedrijfsbelangen worden geschaad. Door middel van een onderzoek bedrijven & milieuzonering wordt onderzocht of de toekomstige woningen mogelijk een belemmering vormen voor bestaande omringende bedrijven.

Ten behoeve van de milieuhygiënische afweging in het kader van de ruimtelijke onderbouwing wordt voor de meest nabij gelegen bedrijven aansluiting gezocht bij het stappenplan uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijk ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien. In voorliggend onderzoek is gebruik gemaakt van de meest recente versie uit 2009. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie. De afstanden worden gegeven voor een aantal milieuaspecten, met name geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gelden tussen de perceelsgrens van het bedrijf en de gevels van woningen. Indien deze afstanden worden gerespecteerd is er sprake van een milieuhygiënisch te verantwoorden situatie en een goede ruimtelijk ordening. Indien één van deze afstanden niet wordt gerespecteerd is nader onderzoek noodzakelijk om na te gaan of alsnog sprake kan zijn van een milieuhygiënisch verantwoorde situatie.

Het toetsingskader bestaat uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt aan de hand van de in de publicatie genoemde richtafstanden. Indien woningen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden kan voor het betreffende plandeel in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.

De richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën worden vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling opgesteld voor de milieuonderzoeken, waarbij onder andere naar het aspect bedrijven en milieuzonering is gekeken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.8.2 Kuinderbos

Uit de beheersverordening Landelijk gebied, vastgesteld op 31 maart 2016, blijkt dat in het buitengebied van de Noordoostpolder alleen milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan op vrijgekomen agrarische erven. Wel zijn er enkele agrarische bedrijven gevestigd met een hogere milieucategorie.

De dierenbegraafplaats wordt niet beschouwd als een gevoelig object. De invloed van bedrijven uit de omgeving op de begraafplaats is daarom niet relevant. De dierenbegraafplaats kan wel als een inrichting worden beschouwd. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering geldt voor een reguliere begraafplaats een richtafstand van 10 meter (met geluid als relevant milieu-aspect). De dierenbegraafplaats is op circa 450 meter van nabij gelegen woningen gelegen. De richtafstand wordt gerespecteerd en er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8.3 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

De Wet plattelandswoningen is ingevoerd om knelpunten te voorkomen indien een woning wordt bewoond door iemand die niet (meer) functioneel verbonden is met het nabijgelegen agrarische bedrijf. De wet is opgesteld om te voorkomen dat de burger die in de woning woont, de woning moet verlaten omdat er sprake is van een strijdige situatie (burgerwoning in plaats van agrarische bedrijfswoning). Daarnaast kan een burgerwoning leiden tot beperking van de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf waar de woning onderdeel van is geweest. Om dat te voorkomen wordt de woning niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf. Voor overige bedrijven in de omgeving wordt de woning beschouwd als een (burger)woning van derden.

Voor de bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat de toekomstige plattelandswoning reeds beschouwd werd als een (bedrijfs)woning van derden. De afwijking van de bestemming heeft geen gevolgen voor deze bedrijven. Daarnaast wordt het leefklimaat ter plaatse van de woning niet anders door de voorgenomen ontwikkeling.

De locatie krijgt een agrarische bestemming. De bestemmingsplanwijziging is gewenst om in de toekomst een uitbreiding van het bloembollenbedrijf mogelijk te maken. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering heeft een bloembollenbedrijf een richtafstand van 30 meter (met geluid en geur als relevantste milieu-aspecten). De afstand van de woning aan de Noordermiddenweg 10-I tot aan het bouwvlak van de Noordermiddenweg 10-II is groter dan 30 meter. De afstand tot het bedrijf is daarmee groter dan 30 meter. De woningen aan de overzijde van de weg zijn op een afstand van minimaal 90 meter ten opzichte van het plangebied gelegen. De richtafstand wordt gerespecteerd, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Op basis van de maximaal planologische invulling kan op beide percelen een akkerbouwbedrijf worden gevestigd. Voor een akkerbouwbedrijf geldt een richtafstand van maximaal 30 meter (met geluid als relevant milieu-aspect). Zowel onderling (tussen de woningen Noordermiddenweg 10-I en 10-II) als ten opzichte van omliggende woningen wordt de richtafstand gerespecteerd. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De locatie krijgt een agrarische bestemming. De bestemmingsplanwijziging is gewenst om in de toekomst een uitbreiding van het bloembollenbedrijf mogelijk te maken en de woning die momenteel is bestemd voor de opvang van buitenlandse werknemers als plattelandswoning te kunnen gebruiken. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering heeft een bloembollenbedrijf een richtafstand van 30 meter (met geluid en geur als relevantste milieu-aspecten). Wanneer de erven worden samengevoegd tot een bedrijf is het niet noodzakelijk om de richtafstand toe te passen op het naastgelegen erf. De woningen aan de overzijde van de weg zijn op een afstand van minimaal 90 meter ten opzichte van het plangebied gelegen. De richtafstand wordt gerespecteerd, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8.4 Casteleynsweg 2

Voor de bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat de woning reeds beschouwd werd als een woning van derden. De afwijking van de bestemming heeft geen gevolgen voor deze bedrijven. Daarnaast wordt het leefklimaat ter plaatse van de woning niet anders door de voorgenomen ontwikkeling.

4.8.5 Ankerpad 15

Voor de bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat de woning reeds beschouwd werd als een (bedrijfs)woning van derden. De afwijking van de bestemming heeft geen gevolgen voor deze bedrijven. Daarnaast wordt het leefklimaat ter plaatse van de bestaande woning niet anders door de voorgenomen ontwikkeling.

De locatie krijgt een bedrijfsbestemming. Het voornemen bestaat om op deze locatie een bedrijf voor het trainen van politiehonden te vestigen. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering kan een dergelijk bedrijf beschouwd worden als een inrichting voor het fokken en houden van huisdieren met een richtafstand van 50 meter (met geluid als relevantste milieu-aspecten), een hondendressuurterrein eveneens met een richtafstand van 50 meter en geluid als relevant milieuaspect of een dierenasiel en –pension met een richtafstand van 100 meter en geluid als relevantste milieuaspect. Aangezien in de directe omgeving van de locatie alleen (agrarische) bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen zijn gevestigd, mag de richtafstand met een stap worden verlaagd. Dit betekent dat de grootste richtafstand 50 meter bedraagt. De bedrijfsbestemming wordt zodanig in het bestemmingsplan opgenomen dat de richtafstand van 50 meter wordt gerespecteerd, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8.6 Hopweg 41

Voor de bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat de woning reeds beschouwd werd als een (bedrijfs)woning van derden waarvoor in het verleden reeds is beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van eventuele andere bedrijven. De afwijking van de bestemming heeft geen gevolgen voor deze bedrijven. Daarnaast wordt het leefklimaat ter plaatse van de woning niet anders door de voorgenomen ontwikkeling.

De locatie krijgt een woonbestemming Het voornemen bestaat echter om een stalling en opslag van caravans, campers en boten én een camping voor maximaal 15 plaatsen te realiseren. Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering geldt voor de verhuur van opslagruimte een richtafstand van 30 meter (met geluid als relevantste milieu-aspect), voor de camping geldt een richtafstand van 50 meter eveneens met geluid als relevant milieuaspect. De bedrijfsbestemming wordt zodanig in het bestemmingsplan opgenomen dat de richtafstand van 50 meter ten opzichte van aanwezige woningen wordt gerespecteerd, er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.8.7 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkelingen.

4.9 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect geeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of een ruimte-voor-ruimte-woning, of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Bij de besluitvorming hieromtrent moet opnieuw de milieutoets op de omgekeerde werking worden uitgevoerd, er wordt immers opnieuw bestemd.

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling opgesteld voor de milieuonderzoeken, waarbij onder andere naar het aspect geur is gekeken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.9.1 Kuinderbos

Een dierenbegraafplaats is geen geurgevoelige bestemming. Daarnaast emitteert een dierenbegraafplaats geen geur naar de omgeving. Een beoordeling van het aspect geur is daarom niet noodzakelijk.

4.9.2 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

In 2009 is de bestemming van het perceel gewijzigd van 'agrarisch' naar 'pension'. Dit betekent dat wanneer hier tot 2009 een veehouderij was gevestigd, de voormalige agrarische bedrijfswoning beschouwd moet worden als een geurgevoelig object waar alleen de afstandsnormen voor gelden. Uit gegevens van de kamer van koophandel blijkt niet dat hier in het verleden een veehouderij was gevestigd. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt dus voor nabij gelegen veehouderijbedrijven van derden beschouwd als een normaal geurgevoelig object waarvoor zowel een afstandsnorm als een geurnorm geldt. Ook de status plattelandswoning heeft geen gevolgen voor het beoordelen van het aspect geurhinder aangezien de Wet plattelandswoningen niets verandert aan de beoordeling van het aspect geur op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.

Aangezien zowel de status van de geurgevoelige bestemming als de ligging van de geurgevoelige bestemming ten opzichte van nabijgelegen veehouderij bedrijven niet wijzigt, wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de voorgrondbelasting ter plaatse van voor de gecumuleerde geurbelasting ter plaatse.

4.9.3 Casteleynsweg 2

Uit een inventarisatie van de gemeente is gebleken dat binnen een afstand van 1 km geen veehouderijbedrijven zijn gelegen met een geurcontour. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen en het Activiteitenbesluit geldt buiten de bebouwde kom voor overige veehouderijbedrijven een afstand van 50 meter tussen de veehouderij en het geurgevoelig object en een afstand van 25 meter tussen de dierenverblijven en het geurgevoelige object. Aangezien binnen een straal van 100 meter geen veehouderijbedrijven zijn gelegen, wordt deze afstand altijd gerespecteerd.

Met betrekking tot de gecumuleerde geluidbelasting (achtergrondconcentratie) wijzigt niks. De bestaande bedrijfswoning was reeds geurgevoelig en de voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de cumulatieve geurbelasting ter plaatse.

4.9.4 Ankerpad 15

Op basis van het Activiteitenbesluit geldt buiten de bebouwde kom voor overige veehouderijbedrijven een afstand van 50 meter tussen de veehouderij en het geurgevoelig object en een afstand van 25 meter tussen de dierenverblijven en het geurgevoelige object. Aangezien de bedrijfsbestemming is gelegen op een minimale afstand van 50 meter van nabij gelegen gevoelige objecten, wordt aan deze richtafstand voldaan.

Het meest nabij gelegen veehouderijbedrijf is gelegen aan het Ankerpad 9. De afstand tot dit bedrijf bedraagt circa 850 meter. Op kortere afstand tot het bedrijf zijn diverse woningen van derden gelegen. Aangezien voor wat betreft de voorgrondbelasting bij deze woningen reeds voldaan moet worden aan de normstelling uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit, kan met zekerheid worden gesteld dat bij de woning aan het Ankerpad 15 wordt voldaan aan deze normstelling.

Met betrekking tot de gecumuleerde geluidbelasting (achtergrondconcentratie) wijzigt niks. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen relevante gevolgen voor de cumulatieve geurbelasting ter plaatse.

4.9.5 Hopweg 41

Uit een inventarisatie van de gemeente is gebleken dat binnen een afstand van 1 km geen veehouderijbedrijven zijn gelegen met een geurcontour. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen en het Activiteitenbesluit geldt buiten de bebouwde kom voor overige veehouderijbedrijven een afstand van 50 meter tussen de veehouderij en het geurgevoelig object en een afstand van 25 meter tussen de dierenverblijven en het geurgevoelige object. Aangezien binnen een straal van 200 meter geen veehouderijbedrijven zijn gelegen, wordt deze afstand altijd gerespecteerd. In de omgeving van het plangebied zijn geen veehouderijbedrijven aanwezig die een relevante voorgrondbelasting veroorzaken.

Met betrekking tot de gecumuleerde geluidbelasting (achtergrondconcentratie) wijzigt niks. De bestaande bedrijfswoning was reeds geurgevoelig en de voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de cumulatieve geurbelasting ter plaatse. Op papier is sprake van een verbetering omdat op deze locatie geen intensieve veehouderij meer is toegestaan.

4.9.6 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkelingen.

4.10 Stikstof

In kader van de ontwikkeling aan de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II is het aspect stikstof beoordeeld, omdat binnen deze bestemming veehouderij wordt mogelijk gemaakt.

4.10.1 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Uit jurisprudentie blijkt dat de beoordeling of een plan significant verstorende gevolgen kan hebben, moet plaatsvinden bij het vaststellen van het plan en niet pas mag plaatsvinden bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid of het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van dat plan. Ook kan niet worden volstaan met het opnemen van een planregel waarin wordt gesteld dat ontwikkelingen “stikstofneutraal” moeten worden uitgevoerd. Een beoordeling van het aspect stikstof is noodzakelijk vóór vaststelling van het bestemmingplan door de gemeenteraad.

In de Programmatische Aanpak Stikstofdepositie (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype (of leefgebied van een soort) voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Dit is het geval voor 118 van de ruim 160 Natura 2000-gebieden.

Voor het plangebied geldt dat het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, dat opgenomen is in de PAS, op ruim 15 km afstand is gelegen. Binnen de bestemming agrarisch is ook veehouderij mogelijk, echter in een niet intensieve vorm. Dit, in combinatie met de grote afstand, zal niet leiden tot extra stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen.”

Op perceel 10-II verandert de bestemming Agrarisch, doordat de mogelijkheid van intensieve veehouderij er af gehaald wordt. Ook voor deze bestemming geldt, met betrekking tot stikstof, hetzelfde als voor de bestemming Agrarisch op perceel 10-I.

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de onderhavige ontwikkeling aan de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II.

4.11 Verkeer en parkeren

De gemeente Noordoostpolder heeft in januari 2016 het parkeerbeleid Noordoostpolder 2016-2025 en de Nota Parkeernormen Noordoostpolder 2016 vastgesteld.

Het parkeerbeleid is opgesteld om een oplossing te bieden voor parkeerproblemen die binnen de gemeente bestaan of binnen de komende 10 jaar gaan ontstaan. De kern van het parkeerbeleid is het behouden van de bereikbaarheid voor alle doelgroepen, stimuleren van duurzame mobiliteit door het faciliteren van goede fietsvoorzieningen en het behouden van het unieke karakter van de polder. Het parkeerbeleid zet nadrukkelijk niet in op sturing van autobezit en autogebruik van bewoners, werknemers en bezoekers.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten de parkeernormen van de gemeente Noordoostpolder in acht worden genomen. Bij verbouwplannen, functiewijzigingen (zonder omgevingsvergunning) of uitbreidingsplannen wordt het aantal aantoonbaar toewijsbare parkeerplaatsen van de oude functie in mindering gebracht op de nieuwe parkeerplaatsverplichting. Het volgens de parkeernormen berekende benodigde aantal parkeerplaatsen wordt naar boven afgerond tot een volledige parkeerplaats. In het buitengebied van de gemeente Noordoostpolder gelden de volgende parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00594-VS01_0023.png"

Tabel - Overzicht parkeernormen gemeente Noordoostpolder

Voor een beroep aan huis / bedrijf aan huis wordt naast de parkeernorm voor de woning één extra parkeerplaats geëist. Hierbij is uitgegaan van beroepsuitoefening van één persoon zonder personeel welke beperkt bezoek ontvangt.

LievenseCSO Milieu B.V. heeft een kwalitatieve beoordeling opgesteld voor de milieuonderzoeken, waarbij onder andere naar het aspect verkeer en parkeren is gekeken. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

4.11.1 Kuinderbos

In de CROW tool parkeren en verkeer is geen functieprofiel opgenomen dat geschikt is om de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling te bepalen. In de rekentool is wel een begraafplaats opgenomen, maar de verkeersaantrekkende werking is afhankelijk van het aantal gelijktijdige plechtigheden. Naar verwachting is de verkeersaantrekkende werking van een reguliere begraafplaats veel hoger dan de verkeersaantrekkende werking van een dierenbegraafplaats. Om toch een indicatie te hebben is toch gebruik gemaakt van het functieprofiel begraafplaats met 1 gelijktijdige plechtigheid. Op basis van dit functieprofiel is de verkeersaantrekkende werking van het plan bepaald op gemiddeld 44 mvt/etmaal met een nauwkeurigheid van +/- 15%. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1. Naar verwachting is de werkelijke verkeersaantrekkende werking lager.

De gemeente Noordoostpolder heeft voor een dergelijke ontwikkeling geen parkeernorm opgenomen. Ook is er geen functie waarbij aansluiting kan worden gezocht. Op basis van de CROW tool zijn 27 tot 37 parkeerplaatsen noodzakelijk. Deze zijn echter gebaseerd op een plechtigheid waarbij veel mensen naar een begrafenis komen. Een huisdier wordt, naar verwachting, door een veel kleinere groep van personen begraven. Daarnaast zullen verschillende dieren verspreid over de dag begraven worden. Er van uit gaande dat de bezoekers van de dierenbegraafplaats gemiddeld tussen 08.00 en 18.00 uur de begraafplaats bezoeken, bedraagt de verkeersaantrekkende werking gemiddeld 4,4 motorvoertuig per uur. Uitgaande van het aantal parkeerplaatsen in de CROW tool zijn dan afgerond 3 tot 4 parkeerplaatsen noodzakelijk. Aan de Hopweg is een parkeerplaats met voldoende capaciteit waar de bezoekers gebruik van kunnen maken.

4.11.2 Noordermiddenweg 10-I en 10-II

Op basis van de CROW tool parkeren en verkeer is de verkeersaantrekkende werking van het plan bepaald op gemiddeld 89 mvt/etmaal met een nauwkeurigheid van +/- 23%. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 2.

Op basis van de parkeernorm van de gemeente Noordoostpolder, geldt voor bestemming agrarisch (beschouwd als een bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief) een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Zoals in paragraaf 4.2 is aangegeven bedraagt het oppervlak van het agrarisch erf ten hoogste 1.862 m2. Op basis van de parkeernorm zijn 21 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er is voldoende onbebouwd agrarisch erf aanwezig om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

4.11.3 Casteleynsweg 2

Op basis van de CROW tool parkeren en verkeer is de verkeersaantrekkende werking van één vrijstaande woning bepaald op gemiddeld 8 mvt/etmaal met een nauwkeurigheid van +/- 4%. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 3.

Op basis van de parkeernorm van de gemeente Noordoostpolder, geldt voor een vrijstaande woning een parkeernorm van afgerond 3 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor 3 parkeerplaatsen.

4.11.4 Ankerpad 15

Zoals in paragraaf 4.4.5 al is toegelicht, kan het bedrijf worden beschouwd als een aan huis gebonden beroep. De verkeersaantrekkende werking van het bedrijf kan, worst case, worden vergeleken met 1 of 2 extra woningen. Op basis van de CROW tool parkeren en verkeer is de verkeersaantrekkende werking van het plan (fictief beschouwd als 3 woningen) bepaald op gemiddeld 24 mvt/etmaal met een nauwkeurigheid van +/- 4%. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in de bijlage van het milieuonderzoek.

Op basis van de parkeernorm van de gemeente Noordoostpolder, geldt voor bestemming bedrijf arbeidsextensief / bezoekersextensief) een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Op basis van het bestemmingsplan is een bvo van maximaal 2.000 m2 mogelijk. Dit betekent dat theoretisch 22 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Zoals reeds is aangegeven is de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf waarschijnlijk vergelijkbaar met 2 extra woningen. Er wordt dan ook voorgesteld om voor de parkeernorm uit te gaan van 3 vrijstaande woningen. In dat geval zijn op basis van de parkeernorm 8 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er is voldoende vrije ruimte op het perceel beschikbaar om deze parkeerplaatsen te realiseren.

4.11.5 Hopweg 41

Op basis van de CROW tool parkeren en verkeer is de verkeersaantrekkende werking van de camping gedurende het campingseizoen bepaald op gemiddeld 21 mvt/etmaal met een nauwkeurigheid van +/- 8%. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in de bijlage van het milieuonderzoek.

Op basis van de parkeernorm van de gemeente Noordoostpolder, geldt voor de camping een parkeernorm van 18 parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande woning geldt een parkeernorm van afgerond 3 parkeerplaatsen. De stalling en opslag van caravans, campers en boten kan beschouwd worden als een aan huis gebonden beroep met een lage bezoekersintensiteit waarvoor op basis van de parkeernorm van de gemeente 1 extra parkeerplaats noodzakelijk is. Op het perceel is voldoende ruimte aanwezig voor 22 parkeerplaatsen.

4.11.6 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene opzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De regels
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Het aantal regels is beperkt mogelijk gehouden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels.
  • Bestemmingsregels.
  • Algemene regels.
  • Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen.

Agrarisch 
De percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II krijgen de bestemming 'Agrarisch' toegekend in het onderhavige bestemmingsplan. De bestemming is inhoudelijk grotendeels hetzelfde als de agrarische bestemming uit het moederplan 'Landelijk gebied 2004'. De mogelijkheid om als tweede tak een intensieve veehouderij op te richten, is verwijderd. Daarnaast is in de bestemmingsomschrijving opgenomen dat de gronden met de bestemming 'Agrarisch' bestemd zijn voor de instandhouding van de openheid van het landschap, in lijn met de aanduiding voor 'openheid' in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

Er zijn twee bouwvlakken opgenomen voor de percelen Noordermiddenweg 10-I en 10-II, die met elkaar worden verbonden door een relatie. Daarnaast geldt ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning op het perceel Noordermiddenweg 10-I een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Op deze locatie is een plattelandswoning toegestaan.

Binnen het plan gelden hoofdzakelijk de bouwregels zoals die ook in het moederplan zijn opgenomen voor het bouwen binnen een bouwvlak. De voorwaarde voor een minimale afstand tussen gebouwen en het hart van de sloot is uit de regels verwijderd. In plaats hiervan is per erf een bouwvlak opgenomen.

In de bestemming is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan, uitvoering wordt gegeven aan de aanplant en instandhouding van een erfsingel conform het beplantingsplan met bijbehorende inrichtingstekening dat voor beide percelen is opgesteld. Dit beplantingsplan is beschreven in 2.2.2 en opgenomen als Bijlage 3 in de planregels.

 
Bedrijf 
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de beoogde ontwikkeling op het perceel Ankerpad 15. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan die zijn aangemerkt als categorie 1 en categorie 2 bedrijven in Bijlage 1 van de planregels. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondentraining' hondentraining toegestaan, wat wordt aangemerkt als categorie 3.1 bedrijf. Deze aanduiding is weergegeven op de planverbeelding, waarbij een afstand van 50 meter is aangehouden ten opzichte van de dichtstbijzijnde gevoelige bestemmingen en/of woningen.

Voor wat betreft de bouwregels uit deze bestemming is aangesloten bij de bedrijfsbestemming uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

De bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bestemming is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het onderhavige bestemmingsplan, uitvoering wordt gegeven aan de aanplant en instandhouding van een erfsingel conform het beplantingsplan met bijbehorende inrichtingstekening dat voor beide percelen is opgesteld. Dit beplantingsplan is beschreven in paragraaf 2.2.4 en opgenomen in Bijlage 3 in de planregels.

Bos 
Het plangebied in het Kuinderbos heeft de bestemming 'Bos' toegekend gekregen. In deze bestemming staat de bescherming van het bos, met de daarin aanwezig natuurwaarden voorop. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dierenbegraafplaats' is een dierenbegraafplaats toegestaan. Voor wat betreft de bouwregels uit deze bestemming is aangesloten bij de bosbestemming uit het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'. Zo zijn alleen bouwwerken toegestaan tot een maximale hoogte van 1,5 m. Hiervan kan alleen worden afgeweken mits de noodzaak is aangetoond en de bescherming van de waarden waarnaar in de bestemmingsomschrijving wordt verwezen niet wordt aangetast, onder een aantal voorwaarden.

Groen - Erfsingel
Een deel van de percelen Casteleynsweg 2 en Hopweg 41 krijgen de bestemming 'Groen - Erfsingel'. Het gaat om het terrein waarvoor in het beplantingsplan ruimte is gereserveerd voor een erfsingel en bebouwingsvrije ruimte om deze erfsingel. Dit gebied behoort nadrukkelijk niet tot het achtererfgebied. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor opgaande afschermende beplanting, een bebouwingsvrije onderhoudsstrook en erfsloten. Tuinen, erven en paden, waterhuishoudkungie voorzieningen en parkeervoorzieningen zijn ook toegestaan, maar er mogen geen bouwwerken worden geplaatst. Dit geldt ook voor vergunningvrije bouwwerken.

Wonen - Voormalige agrarische erven

De (voormalig agrarische) percelen Casteleynsweg 2 en Hopweg 41 hebben grotendeels de bestemming 'Wonen - Voormalig agrarische erven' toegekend gekregen. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en kleinschalige agrarische activiteiten zoals het kweken van fruit, groente, (sier)heesters en het houden van dieren. Het perceel Hopweg 41 kent een aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kamperen', waarmee een camping met vijftien plekken en het bieden van overnachtingsmogelijkheden tot 100 m2 bij recht mogelijk is gemaakt.

Via aaan aanduiding 'specifieke vorm van wonen – één woning toegestaan' is aangeduid waar de woning per perceel gelegen mag zijn. De inhoud van een woning mag niet meer dan 1.200 m³ bedragen en de goothoogte van een niet inpandige woning mag in principe niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 6 m bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning mag niet meer dan 150 m² bedragen;

In een voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de gronden en bouwwerken niet overeenkomstig de bestemming mogen worden gebruikt, zonder dat sprake is van de aanplant en instandhouding van een erfsringel ter plaatse van de bestemming 'Groen - Erfsingel', conform de in de planregels opgenomen beplantingsplannen. Deze bestemming is toegekend aan de erfsingel en omliggende bebouwingsvrije ruimte zoals opgenomen in de beplantingsplan voor de percelen Casteleynsweg 2 en Hopweg 41.

In lijn met het vigerende bestemmingsplan zijn gebruiksregels opgenomen waarmee onder voorwaarden ten hoogste 30% van de oppervlakte van een woonhuis of de woning binnen een woongebouw en ten hoogste 60% van de toegelaten oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behove van een aan huis verbonden beroep. Daarnaast zijn afwijkingsregels opgenomen ten behoeve van de vergroting van de inhoud van e woonruimte, kamperen en het gebruik van gebouwen uitsluitend als ondergeschikte nevenfuncties.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' is toegekend aan de percelen Kuinderbos en Hopweg 41. Zoals in paragraaf 4.6 is beschreven, geldt voor deze percelen een gematigde archeologische verwachtingswaarde. De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm, moet archeologisch onderzoek worden gedaan. Alleen als hieruit blijkt dat de archeologische waarden van de gronden in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, kan een omgevingsvergunning voor bouwen worden afgegeven.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer gebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 of met één of meer
  • woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is, en;
  • het bepalen van een fasering en/of het vastleggen van locatie-eisen niet noodzakelijk is.

Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.

Onderhavig bestemmingsplan
In het onderhavige veegplan worden vijf aanvragen van particuliere initiatiefnemers voor kleinschalige ontwikkelingen geborgd. Deze vinden niet plaats op gronden in gemeentelijk gebied. De gemeente sluit voor alle initiatieven een anterieure overeenkomst of een planschadeverhaalovereenkomst af met de initiatiefnemers. Hiermee is het kostenverhaal voor het veegplan gedekt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het concept ontwerp-bestemmingsplan is opgestuurd naar verschillende vooroverlegpartners. Naar aanleiding van de vooroverlegreacties van de provincie en het waterschap is het concept ontwerp-bestemmingsplan aangepast.
De wijzigingen tussen voorontwerp en ontwerp en de beide vooroverlegreacties zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen tussen voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan 'Experiment veegplan landelijk gebied'. Deze is als bijlage 9 opgenomen in de toelichting.

Deze nota geeft een overzicht van ambtshalve wijzigingen en de aanpassingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van de vooroverlegreacties. De betreffende nota moet gelezen worden als een beantwoording op de vooroverlegreacties. Er wordt op alle ingebrachte punten voldoende ingegaan. De overlegpartners worden bedankt voor de inbreng.

6.2.2 Vaststelling

Op 12 september 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om ontwerpbestemmingsplan ‘Experiment veegplan landelijk gebied’ ter inzage te leggen. Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 21 september 2017 tot en met 2 november 2017 terinzage gelegen.
Tijdens deze periode bestond de gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn géén zienswijzen ontvangen.

In de planregels en op de verbeelding zijn nog enkele omissies geconstateerd die bij vaststelling nog moeten worden gewijzigd. Deze zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen tussen ontwerpbestemmingsplan en vastgesteld bestemmingsplan 'Experiment veegplan landelijk gebied'. Deze is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting.