Plan: | Kraggenburg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0171.BP00549-VS01 |
Het bestemmingsplan "Kraggenburg" regelt het gebruik van de gronden en opstallen van vrijwel het gehele dorpsgebied van Kraggenburg.
Een actueel plan
Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologische juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor de komende tien jaar en het dient tevens als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Vanwege dit laatste aspect is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Vervolgens is van belang dat in vergelijkbare situaties een zelfde bouwmogelijkheid aanwezig is.
Het voorliggende plan betreft een grotendeels consoliderend plan. Er worden slechts enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt, namelijk de ontwikkeling van kleinschalige woningbouw aan de westzijde van de kern bij de Walstraat en een beperkte uitbreiding van de school naar aanleiding van de fusie van de scholen. In het plan wordt hier nadere aandacht aan besteed.
Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.
De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening) 2012. Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.
Het bestemmingsplan "Kraggenburg" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Kraggenburg ligt in het zuidoosten van de gemeente Noordoostpolder en is gelegen aan de N352 (Zuiderringweg, Kraggenburgerweg) en de N719 (Leemringweg). Op de volgende afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan omvat de planologisch-juridische regeling voor het gebruik van de gronden en gebouwen in de kern Kraggenburg.
De huidige planologisch-juridische regeling van de kern Kraggenburg staat beschreven in de het bestemmingsplan 'Kraggenburg 2004', die door het voorliggende bestemmingsplan wordt vervangen. Echter, voor enkele locaties heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) het besluit vernietigd. Voor die delen geldt het bestemmingsplan 'Kraggenburg' uit 1979.
Ook zijn de bestemmingsplannen 'Kraggenburg 2004, herziening woon-/werkclusters Zuiderringweg/Leemringweg', 'Kraggenburg, Bedrijventerrein Koelhuisweg' en 'Kraggenburg 2004, Noordermeent 2' meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven. Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.
In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.
De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt ruim 46.603 inwoners per 1 maart 2016 (bron: CBS). Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door de 10 zogenaamde groendorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten en Tollebeek. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch.
De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:
Afbeelding: Structuur Noordoostpolder (uit: Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030)
Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Hierdoor heeft de Noordoostpolder een hoge mate van ruimtelijke samenhang en architectonische uniformiteit. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder en Urk in de voormalige Rijksnota Belvedère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.
De Noordoostpolder kan gekarakteriseerd worden als concentrisch op verschillende niveaus. De vorm is daarbij steeds aangepast aan de topografie, de agrarische bedrijfsvoering, de civiele techniek, de gewenste afstand tussen de dorpen en de centrale plaats Emmeloord. Gebruik makend van onder andere de theorieën van de Duitse sociaal-geograaf W. Christaller (centrale plaatsentheorie) werd een hiërarchisch model ontwikkeld ten aanzien van de plaats en de functies van de nederzettingen. De wisselwerking tussen een concentrische opbouw, de hiërarchie, modulaire opbouw en de ondergrond/omgeving, het zogenaamde 'polderidioom' is sterk bepalend geweest voor de inrichting van de Noordoostpolder.
Van 1937 tot 1942 werd de Noordoostpolder (met daarin de eilanden Urk en Schokland) met een omvang van circa 48.000 hectare ingepolderd. De ontwikkeling van de polder (zowel de ontwatering als de inrichting) is geheel door de rijksoverheid tot stand gekomen. Als huisvesting voor de arbeiders die bij de inrichting van de polder betrokken waren werd gebruik gemaakt van kampen. Alleen in Luttelgeest (kantine asielzoekerscentrum) en Marknesse (de Marke) zijn nog barakken van deze kampen te vinden.
Afbeelding: Eerste ontwerpschets van Kraggenburg 1947
Van de dorpen in de Noordoostpolder zijn er zeven gebouwd als een nederzetting rond een centrale ruimte, te weten Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel en Tollebeek. Deze centrale ruimte is meestal een langgerekte 'brink' waarlangs winkels staan, woningen, openbare gebouwen, en soms aan één van de uiteinden een kerk. De brink vormt als het ware een besloten ruimte, de 'huiskamer' van het dorp. De Noordoostpolder kent twee dorpsweidenederzettingen; Kraggenburg en Nagele. Het centrum van deze dorpen bestaat uit een grote, groene weide, waarin de scholen, kerken en andere openbare gebouwen vrij in de ruimte staan. Nagele is gebouwd volgens de principes van het Nieuwe Bouwen en wijkt vanwege de moderne, sterk functionalistische verschijningsvorm sterk af van de andere dorpen. Tenslotte kent de Noordoostpolder één kruispuntnederzetting: Rutten. Opvallend is overigens de aanwezigheid van twee (in de grotere dorpen drie) kerken per dorp, op vaak markante locaties.
Afbeelding: ontwerp 1947 (links), ontwerp 1948 (rechts)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Voor het nationale ruimtelijke en mobiliteitsbeleid geldt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is in 2013 in werking getreden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te bereiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Nationale belangen
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen van toepassing:
Ook ligt een klein deel van het plangebied binnen (herijkte) EHS. In paragraaf 2.9 is hier nader op ingegaan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een grotendeels consoliderend plan, hetgeen inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het SVIR. Er vindt weliswaar een stedelijke ontwikkeling plaats, maar deze is binnen bestaand stedelijk gebied gelegen en kleinschalig van opzet. De behoefte aan deze woningen is groot, temeer daar er in de afgelopen jaren geen woningbouw heeft plaatsgevonden in Kraggenburg. Er hoeft daarom niet getwijfeld te worden of er wel behoefte is aan nieuwe woningen. Daarom hoeft niet nader te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als Wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een consoliderend plan, hetgeen inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden.
Conclusie
Vanuit het Barro zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
Visie Erfgoed en Ruimte
In de visie 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte', vastgesteld op 15 juni 2011, schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:
Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het belang 'wederopbouw' relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie de volgende afbeelding). Nagele is opgenomen als een naoorlogse woonwijk. Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieken aangemerkt als nationaal erfgoed:
Afbeelding: Wederopbouwgebieden
Bij het voorliggende plan is sprake van een consoliderend plan, hetgeen inhoudt dat er weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Er vindt geen aantasting plaats aan het cultureel erfgoed.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is niet strijdig met de visie.
Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijn
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet is een belangrijk deel van de doorwerking van de Vogel- en Habitatrichtlijn geregeld. Samen met de Natuurbeschermingswet heeft de Flora- en faunawet tot doel de Nederlandse natuur te beschermen. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk van de Minister van Economische Zaken vrijstelling of ontheffing te krijgen. De wet biedt in artikel 75 de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18.
Ontheffingen kunnen alleen worden verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens bestaan om werkzaamheden uit te voeren, dan dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.
Sinds 23 februari 2005 is het zogenaamde 'Wijzigingsbesluit AMvB Artikel 75' in werking getreden. Dit houdt onder meer in dat voor veel algemeen voorkomende, maar nog wel beschermde, planten- en diersoorten, automatisch een vrijstelling geldt en geen ontheffing meer hoeft te worden aangevraagd.
In paragraaf 2.9 is nader ingegaan op het aspect ecologie in relatie tot het voorliggende plan.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Omgevingsplan Flevoland 2006
Het beleidskader van de provincie Flevoland voor het totale omgevingsbeleid is omschreven in het Omgevingsplan Flevoland 2006. In dit plan is het integrale omgevingsbeleid voor de periode 2006-2015 neergelegd met een doorkijk naar 2030. Het belangrijkste doel hiervan is het creëren van een goede woon- en leefomgeving.
Voor de provincie zijn speerpuntgebieden opgesteld. Het plangebied ligt bij het speerpuntgebied 'Noordelijk Flevoland'. Dit gebied is van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerd. Het gebied heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen.
De visie tot 2030 is in beeld gebracht op de afbeelding Ontwikkelingsvisie 2030. Op de afbeelding 'Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030' is de beleidskaart weergegeven voor het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: Uitsnede Ontwikkelingsvisie 2030
Het plangebied is aangewezen als:
Op de afbeelding is de begrenzing van het stedelijk gebied tot 2015 aangegeven. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte. Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling.
De eigen woningbehoefte van Noordoostpolder leidt tot een groei naar ongeveer 55.000 inwoners in 2030. De ambitie van de gemeente ligt evenwel hoger. De groeiambitie vereist een verbetering van de omgevingskwaliteit. De locatie biedt in de planperiode voldoende verstedelijkingsruimte.
Het plangebied valt ook in het zoekgebied met een combinatie landbouw, natuur (inclusief landgoederen), verblijfsrecreatie en waterbeheer. De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De inrichting en het gebruik zullen daardoor in bepaalde gebieden wijzigen. Dit hangt samen met schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de groeiende ruimtevraag van de sector recreatie en toerisme, de beoogde versterking van de natuur en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Er zijn groeiende kansen voor combinaties en uitruil van functies. De strikte functiescheiding in het landelijk gebied is niet langer overal wenselijk. De provincie wil de unieke Flevolandse landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken behouden, onder meer door ze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.
De natuurgebieden en gebieden met een bijzondere waterkwaliteit zijn gericht om de kwaliteiten van deze gebieden te beschermen en zo mogelijk verder te ontwikkelen. Met het voorliggende bestemmingsplan worden hier geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die hiermee in strijd zijn.
In het Omgevingsplan zijn voor het plangebied de volgende aspecten opgemerkt:
Het voorliggende plan is grotendeels consoliderend van aard. Bij het voorliggende plan worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot belemmeringen van de genoemde functies of aantasting van de kwaliteiten.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de provinciale beleidsuitgangspunten.
Verordening voor de fysieke leefomgeving
In de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera.
Voor het plangebied gelden de volgende onderdelen:
Conclusie
Het Provinciaal beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Bij het voorliggende bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden.
Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011
Het beleid Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is aanvullend beleid op het hiervoor genoemde provinciale omgevingsplan. In dit aanvullende beleid stelt de provincie rekening te houden met het vastomlijnd kader van de Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties en waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt toegepast om overschot of een tekort aan bedrijventerrein te voorkomen. In de visie worden onder meer te ontwikkelen werklocaties afgezet tegen de markt vraag. Het uitgangspunt van de ladder is om eerst te intensiveren en te herstructureren en dan pas nieuwe locaties te ontwikkelen. Momenteel is de provincie bezig met het actualiseren van de visie.
Het voorliggende bestemmingsplan is een grotendeels consoliderend plan, waarbij weinig ontwikkelingen in het plangebied zullen plaatsvinden. Het voorliggende bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Er vinden geen stedelijke ontwikkelingen plaats of ontwikkelingen waarvan de regionale behoefte moet worden onderzocht, daarom hoeft niet nader te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Conclusie
Er zijn voor het bestemmingsplan geen belemmeringen vanuit de structuurvisie.
Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is in 2013 vastgesteld. De structuurvisie is een integrale ruimtelijke visie, die de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten beschrijft. De visie heeft als doel de verschillende belangen, zoals voor het landschap, de kernen en de gemeenschap, zorgvuldig af te wegen. En hieruit een integrale ontwikkelingsrichting te bepalen voor de periode tot 2025. De Structuurvisie Noordoostpolder 2025 is vooral gericht op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke, economische en sociale kwaliteiten en daarmee op het versterken van het landschap en leefbaarheid in de gemeente Noordoostpolder.
De Structuurvisie is een document voor de langere termijn. Daarom kent zij een zekere mate van globaliteit en abstractie. De visie vormt de basis voor het toekomstig beleid, ter uitwerking van de structuurvisie zijn gebiedsvisies, masterplannen, uitwerkingsplannen, bestemmingsplannen en beleidsplannen nodig om concrete (plan)ontwikkelingen in gang te zetten.
Deze structuurvisie is hoofdzakelijk gericht op het landelijk gebied, op de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen en op de relatie tussen Emmeloord en de dorpen.
Alle dorpen hebben door hun groene omkadering een intiem karakter dat sterk contrasteert met de grootschalige openheid van de landbouwgebieden waarin ze zijn gelegen. De rust, het groene karakter en de kleinschaligheid, in combinatie met een sterke sociale cohesie, maken de dorpen tot aangename plekken om te wonen. Ieder dorp heeft bovendien zijn eigen bedrijventerrein, dat bedoeld is voor lokale bedrijvigheid.
Het streven is dat iedere kern zijn eigen identiteit behoudt en dat nieuwe ontwikkelingen steeds vanuit deze identiteit worden doorgevoerd. Nieuwe uitbreidingswijken zijn bij de dorpen niet aan de orde door de teruglopende woningvraag. Er wordt vooral ingezet op het afronden van een aantal van de reeds geplande uitbreidingen, terwijl een deel komt te vervallen of een ander programma krijgt. Kwaliteit geldt boven kwantiteit en er is veel aandacht voor de bestaande wijken om zo de leefbaarheid op peil te houden. De oudere wijken in de dorpskernen krijgen een kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld door herstructurering en het aantrekkelijker houden/maken van de openbare ruimte. Dit gebeurt steeds met respect voor de bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
De meeste lokale bedrijventerreinen worden niet uitgebreid. Voor lokale bedrijven die te groot worden, is volop ruimte op de bedrijventerreinen bij Emmeloord.
De voorzieningen in de dorpen staan onder druk. Er gaat afhankelijk van de vraag per dorp bekeken worden wat het voorzieningenniveau kan zijn.
Afbeelding: Uitsnede kaart structuurvisie
Op de kaart behorend bij de structuurvisie is de kern van Kraggenburg aangegeven als 'bestaand woongebied' en een deel als 'woningbouwlocatie in ontwikkeling'. De singel is aangemerkt als 'groene singels om de kernen herstellen'. Kraggenburg en omgeving zijn ook aangeduid als 'recreatief ontwikkelingsgebied'. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Woonvisie Noordoostpolder 2.0
De woonvisie is in 2013 vastgesteld. Met de woonvisie heeft de gemeente een actueel beleidskader waarmee het antwoord geeft op de snelle (maatschappelijke) veranderingen. Het geeft ook invulling aan nieuwe woningmarktinzichten. Daarbij wordt rekening gehouden met en ingespeeld op de bijzondere opzet van de polder.
Er wordt gestreefd naar duurzaam leefbare dorpen, door middel van de volgende thema's:
Het voorliggende plan past binnen het beleid dat is opgenomen in de woonvisie.
Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder
In 2012 is het Beleid Arbeidsmigranten Noordoostpolder vastgesteld. Hierin staan de huisvestingsmogelijkheden voor arbeidsmigranten.
Mogelijkheden buitengebied
De gemeente biedt drie verschillende mogelijkheden in het buitengebied van Noordoostpolder:
Bestemmingsplan voor gebruik maatschappelijk/horeca gebouw als pension
Voor het gebruik van een voormalig maatschappelijk of horecagebouw als pension is juridisch gezien in beide gevallen een herziening van het bestemmingsplan nodig. In dorpen waar panden met de bestemming 'Horeca' aanwezig zijn, is ook de hotelfunctie mogelijk. Het gebruik van een horecapand voor uitsluitend de huisvesting van arbeidsmigranten past niet binnen de bestemming horeca.
Mogelijkheden woningen kern
Voor het ander woongebruik van een woning is een omgevingsvergunning nodig op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De beleidsregel 'Ander woongebruik kernen in Noordoostpolder' wordt gebruikt als toetsingskader voor het afwijken van het geldende bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt hiervoor geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Gemeentelijk vestigingsbeleid
In 2013 is de Gemeentelijke Vestigingsvisie (GVV) vastgesteld. In deze GVV is analyse gemaakt van het sociaal-economische beleid binnen de gemeente Noordoostpolder. Ook is aangegeven hoe de gemeente met een aantal thema's in de toekomst wil omgaan.
Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande werklocaties binnen de gemeente. De provincie onderscheidt binnen werklocaties detailhandel, kantoren, gemengde locaties wonen/werken en werken/wonen, bedrijventerreinen en terreinen voor zware industrie. Vervolgens is gekeken naar de ontwikkelingswensen. Op grond van de visie en de berekende scenario's zijn vervolgens doorzichten gemaakt voor de verschillende typen werklocaties. Ook is ingegaan op de vraag en het aanbod aan werklocaties.
In het beleid zijn diverse onderwerpen aan de orde gekomen en daarbij is het toekomstperspectief aangegeven. Hierbij is ook ingegaan op detailhandel op werklocaties. In het voorliggende plan is bij het toekomstperspectief voor detailhandel op werklocaties uit het beleid aangesloten.
Duurzaamheidsplan
Het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid staat beschreven in het Duurzaamheidsplan 2012-2015, vastgesteld in januari 2012. Het beleid beschrijft de ambities tot 2030 en de doelstellingen tot 2016 van de gemeente op het gebied van duurzaamheid.
Met betrekking tot duurzaam wonen en leven streeft de gemeente naar een leefomgeving die uitnodigt om in te wonen, te spelen en te recreëren. Deze omgeving is daartoe gezond, veilig, schoon, uitdagend en educatief. Binnen de gemeente Noordoostpolder wordt in 2030 voldoende duurzame energie opgewekt om daarmee energieneutraal te zijn. Woningen in Noordoostpolder zijn of worden duurzaam gebouwd.
Bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan is duurzaamheid als integraal onderdeel betrokken in het planproces. Het plan is in overeenstemming met gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.
Welstandsnota gemeente Noordoostpolder
In 2010 is de welstandsnota 'Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid' vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder. Voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft, wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:
Afbeelding: Deel van kaart welstand
In de kern van Kraggenburg is het van belang om de oorspronkelijke bebouwingskarakteristieken te behouden. Waar mogelijk dienen deze te worden versterkt. De toevoeging van stijlkenmerken bij bouwen en verbouwen dient dan ook in harmonie te zijn met de oorspronkelijke stijlkenmerken. Dit sluit niet uit dat andere stijlkenmerken niet passend kunnen zijn. Achterkantsituaties zijn welstandsvrij.
Voor de ontwikkeling van de voormalige Rooms-Katholieke kerk is samen met het bestemmingsplan 'Kraggenburg 2004, Noordermeent 2' een beeldkwaliteitsparagraaf vastgesteld, als aanvulling dan wel aanpassing op de gemeentelijke welstandsnota. Deze beeldkwaliteitsparagraaf is als Bijlage 1 toegevoegd.
Voor de gemeente Noordoostpolder is nieuw welstandsbeleid in ontwikkeling. Ten opzichte van het huidige welstandsbeleid zullen er inhoudelijk niet veel veranderingen plaatsvinden.
Dorpsplan Kraggenburg 2012-2015
Dorpsbelang Kraggenburg heeft samen met bewoners en ondernemers een Dorpsplan opgesteld voor Kraggenburg. In het Dorpsplan worden concrete oplossingen aangedragen voor de opgaven die er liggen.
Op 17 juli 2012 heeft het college het volgende besloten:
De Europese Kaderrichtlijn Water is in 2000 vastgesteld door het Europees Parlement en geïmplementeerd in de Wet op de Waterhuishouding. Het doel van deze richtlijn is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van oppervlaktewateren en grondwater en het bevorderen van duurzaam gebruik van water.
Het basisprincipe van het nationaal en Europees beleid: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
In het nationaal beleid komt het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer naar voren.
De Watertoets is het afstemmingsproces tussen water en ruimtelijke ordening. Het betreft het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het provinciaal beleid geeft invulling aan de rol van de provincie als planbeoordelaar in het kader van de watertoets. De toepassing van het proces van de watertoets is door de gezamenlijke overheden van Flevoland verwoord in de notitie "De watertoets toegepast in Flevoland" (vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg WB21 Flevoland op 3 september 2003).
Het waterschap heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2-1 en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebeidspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema "water en ruimte".
Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen, zoals de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet stelt integraal waterbeheer op basis van 'watersysteembenadering' centraal. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en kent één watervergunning (met de gemeente als loket).
Geattendeerd wordt nog op de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland, waarin is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken). Het doel van de keur is om waterstaatswerken veilig te stellen en deze op goede wijze te beheren. In de keur zijn daarom verboden (en geboden) opgenomen, waarvan onder omstandigheden ontheffing kan worden verleend.
De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plangebied. Hoe wordt in dit gebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:
Het bestemmingsplan 'Kraggenburg' heeft grotendeels een consoliderend karakter. Het betreft hier het bestaande stedelijke gebied, dat zich kenmerkt door reeds van oudsher aanwezige functies. Bij nieuwe ontwikkelingen of (her)ontwikkelingen dienen de uitgangspunten van het waterbeleid als randvoorwaarde te dienen.
Beschrijving van het watersysteem
Veiligheid/Waterkeringen
Het plangebied ligt niet buitendijks of in de kernzone / binnenbeschermingszone / tussenbeschermingszone van de waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.
Voldoende Water
Het deel van het bestemmingsplan waar geen ontwikkelingen plaatsvinden heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te moeten treffen in het kader van het principe 'waterneutraal bouwen' om piekafvoeren te kunnen opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm van stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.
Schoon water
Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.
Ontwikkeling Walstraat
Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Walstraat is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij deze planontwikkeling. De samenvatting en resultaten zijn weergegeven in Bijlage 2 en in de volgende tekst. Op basis van deze toets moet de normale procedure worden doorlopen.
Veiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water. Het plangebied ligt niet buitendijks.
Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Voldoende Water
Wateroverlast
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat bij maatgevende gebeurtenissen de alternatieve berging voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren.
De locatie van de ontwikkeling is gelegen in het stedelijk gebied van Kraggenburg. Conform de beleidsregel 'Compensatie toename verharding en versnelde afvoer' dient de netto toename aan verharding vanaf 750 m2 (betreft grens compensatieplicht voor plannen binnen stedelijk gebied) te worden gecompenseerd. Uitsluitend het bouwvlak wordt aangemerkt als nieuwe verharding. Het bouwvlak is ongeveer 520 m² . Wordt hierbij ook nog in aanmerking genomen dat in het oude bestemmingsplan een gedeelte van het bouwvlak reeds bestemd was als woonwagenstandplaats (waar ook al verharding mogelijk was) dan blijkt dat de oppervlakte aan nieuwe verharding ruim onder de grens van 750 m² blijft. Er hoeft dan ook geen watercompensatie gerealiseerd te worden.
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.
In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw stedelijk water is het nodig dat het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitief ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.
Samen met het waterschap wordt de afweging gemaakt of kunstwerken nodig zijn en of deze vast, beweegbaar of afsluitbaar moeten zijn.
Anticiperen op watertekort
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen. Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.
Schoon Water
Goede structuurdiversiteit
Het waterschap streeft naar goede leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
Goed omgaan met afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
De geplande nieuwe woningen aan de Walstraat zullen worden aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
Conclusie
Naar aanleiding van de reactie van het waterschap is de toelichting op enkele punten verduidelijkt/ aangevuld. het plan voldoet daarmee aan de wensen van het waterschap.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan moet worden nagegaan of er bronnen zijn en zo ja, welke, die in of nabij het plangebied een belemmering (kunnen) vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:
Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan; het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Onderzoek naar de bodemkwaliteit is hier niet aan de orde. Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.
Ontwikkeling Walstraat
In verband met de ontwikkeling aan de Walstraat is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 150758, van 28 juli 2015). In Bijlage 3 is dit onderzoek toegevoegd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Het licht verhoogde gehalte aan barium in het grondwater is waarschijnlijk een gevolg van (fluctuerende) van nature verhoogde achtergrondconcentraties, die vaker voorkomen in de regio. De oorzaak van het licht verhoogde gehalte aan kwik in de bovengrond is onbekend. De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.
Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonfunctie van de locatie, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling aan de Walstraat.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een zonering industrieterrein of spoorweg.
Wegverkeer
Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan over het algemeen geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, is geen onderzoek nodig.
Ontwikkeling Walstraat
Bij de ontwikkeling aan de Walstraat worden wel geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (BVA Verkeersadviezen, Publicatienummer 1.381-1, van september 2015, geactualiseerd in augustus 2016, publicatienummer 1.381-2). In Bijlage 4 is het onderzoek opgenomen.
Het onderzoek is in augustus 2016 geactualiseerd omdat de tellingen uit 2015 dateren en het bedrijf TopFresh zich daarna gevestigd heeft op het perceel Zuiderringweg 21. Bij de actualisatie is uitgegaan van een worst-case scenario, waarbij ook rekening is gehouden met de verkeersbewegingen van het nieuwe bedrijf.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB ten gevolge van het verkeer op de N352 Zuiderringweg met maximaal 5 dB wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt circa 53 dB op de voorgevel van woning 1.
Verder blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB ten gevolge van het verkeer op de Hertenweg, de Koelhuisweg en de Bloesemweg op geen van de toetspunten wordt overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Hertenweg is 39 dB op de zijgevel van woning 1. Op deze gevel wordt tevens de hoogste geluidsbelasting (29 dB) berekend ten gevolgde van het verkeer op de Koelhuisweg. Op de voorgevel van woning 1 wordt de hoogst berekende geluidsbelasting berekend ten gevolge van het verkeer op de Bloesemweg. Deze bedraagt 20 dB.
Geconcludeerd kan worden dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het verkeer op de N352 Zuiderringweg rondom de nieuwbouw op een aantal toetspunten wordt overschreden en dat daardoor niet zonder meer kan worden overgegaan tot realisatie van deze ontwikkeling. De Wet geluidhinder schrijft voor dat de maatregelen in de volgorde bron, overdracht en ontvanger moeten worden onderzocht. Bij maatregelen aan de bron kan gedacht worden aan een lagere maximumsnelheid of een stillere verharding. Een maatregel in het overdrachtsgebied is een geluidsscherm en/of geluidswal. Bij maatregelen aan de ontvanger kan men denken aan een dove gevel.
Het verlagen van de maximumsnelheid op de N352 Zuiderringweg is, vanwege het feit dat het een provinciale gebiedsontsluitingsweg is, geen optie.
Het toepassen van een stiller wegdek zou wel een optie kunnen zijn. Als op de Zuiderringweg fijn tweelaags ZOAB wordt toegepast blijkt de hoogst berekende geluidsbelasting 46,86 dB.
Ook zou een geluidsscherm of een geluidswal soelaas kunnen bieden. Als tussen de Leemtocht en de houtwal een geluidsscherm zou worden geplaatst van 150 meter lang en 5 meter hoog, blijkt de hoogst berekende geluidsbelasting te dalen tot 48,30 dB.
Indien blijkt dat de voorgedragen oplossingen vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, vervoerskundig of financieel opzicht niet mogelijk zijn of onvoldoende effect hebben, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde verlenen, waarbij opgemerkt wordt dat de wettelijke maximale ontheffingswaarde van 63 dB niet wordt overschreden.
In dit geval blijken de voorgedragen oplossingen vanuit stedenbouwkundig en financieel opzicht niet reëel. Daarom is een procedure voor een hogere grenswaarde doorlopen, waarbij een hogere waarde van 53 dB is vastgesteld.
Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.
Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen) – de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.
Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende 'grootste afstand' niet mag worden overschreden indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (onder andere Activiteitenbesluit, Wet milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning / omgevingsvergunning voor milieu nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet milieubeheer-inrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.
Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen
Dit plangebied heeft, naast een woonfunctie, voor een aantal percelen een bedrijfsfunctie. In dit plan is grotendeels sprake van vastlegging van de bestaande situatie.
Benadrukt moet worden dat de mogelijkheden voor bedrijvigheid tevens in het kader van de milieuregelgeving wordt beoordeeld.
Ontwikkelingen
Het voornemen is om aan de Walstraat woningen (milieugevoelige objecten) te realiseren. Ten noorden van de Zuiderringweg zijn bedrijven gesitueerd. De dichtst bij gelegen bedrijven liggen op meer dan 80 meter van de locatie waarop de woningbouw plaatsvindt. Voor deze bedrijven is een maximale milieucategorie van 3.1 toegestaan. Bij de milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter. Bij de ontwikkeling aan de Walstraat wordt dus voldaan aan deze richtafstand. Voor bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.2 geldt een richtafstand van 100 meter. Deze bedrijven liggen op meer dan 100 meter vanaf de betreffende locatie. Hiermee zijn er vanuit het aspect hinder geen belemmeringen voor de ontwikkeling aan de Walstraat.
In vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, is in het voorliggende plan ook de bedrijfswoning aan de Koelhuisweg 3 als zodanig bestemd aangezien dit een vergunde bedrijfswoning is.
Naar aanleiding van de fusie van de scholen is de bestemming ter plekke beperkt aangepast en is er een beperkte uitbreiding van het bouwvlak bij de bestaande school. Het bouwvlak komt niet dichterbij milieugevoelige functies en ook niet dichterbij omliggende wegen. Daarmee zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect hinder.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Voorliggend bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard: het bestemmingsplan legt met name de bestaande situatie vast. In het plan wordt ook de ontwikkeling aan de Walstraat meegenomen. Dit betreft de ontwikkeling van circa 7 woningen. Op basis van het voorgaande blijkt dat hiermee de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' zal verslechteren. Ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan zal de luchtkwaliteit dus niet significant verslechteren. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er voor het voorliggende plan geen belemmeringen.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming.
Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.
Van belang voor conserverende bestemmingsplannen is dat het bestendig gebruik in principe kan worden voortgezet, aangezien dit ertoe heeft bijgedragen dat de natuurwaarden van het gebied tot hun actuele ontwikkeling zijn gekomen.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Het plangebied ligt op een afstand van circa 3,5 kilometer tot de Natura 2000-gebieden 'Zwarte Meer' en 'De Wieden'. Ook maakt het plangebied voor een klein deel aan de noordzijde van het plangebied onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
In het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande planologisch-juridische regeling overgenomen. Binnen de natuurgebieden worden dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met gebiedsbescherming of een negatief effect hebben op beschermde natuurgebieden. Gelet op het hiervoor gestelde, hoeft een natuurtoets ten behoeve van de gebiedsbescherming niet plaats te vinden.
Voor de bescherming en instandhouding van de EHS is een dubbelbestemming opgenomen.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in beginsel consoliderend van aard is en geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk maakt, hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Indien er wordt gebouwd of een andere activiteit plaatsvindt binnen de regeling van het bestemmingsplan, zal echter ook rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Indien nodig zal ontheffing worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet, echter in veel gevallen is dit niet noodzakelijk voor algemene zoogdiersoorten. Hiervoor geldt automatisch vrijstelling.
Ontwikkeling Walstraat
Gelet op de ontwikkeling aan de Walstraat is een verkennend onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 150774, van 29 juli 2015). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.
Naar aanleiding van het onderzoek is geconcludeerd dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie geen sprake is van het voorkomen van een strikt beschermde soort (tabel 2 of 3-soort van de Flora- en faunawet), anders dan tabel 1-soorten waarvoor in onderhavig geval een vrijstelling geldt.
Opgemerkt dient te worden dat het onderzoeksterrein geen deel uitmaakt van het permanente leefgebied van strikt beschermde soorten. Wel kunnen deze beschermde soorten periodiek voorkomen (foeragerend of tijdens hun migratie). De bosrand langs de westzijde kan deel uitmaken van foerageergebied of een migratieroute van vleermuizen of van steenmarter. Ook worden verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen in deze rand niet geheel uitgesloten.
In de bomen en struiken in de bosrand direct naast de onderzoekslocatie, kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle vogelnesten zijn in het broedseizoen beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Aanbeveling en advies
De rand van het bosperceeltje aan de westzijde van het onderzoeksgebied wordt mogelijk gebruikt als foerageergebied of migratieroute van vleermuizen of van steenmarter. Ook zijn verblijfplaatsen van een of enkele individuen van boom bewonende vleermuissoorten niet uit te sluiten. Het is daarom van belang om deze bomen tijdens en na de werkzaamheden niet extra te verlichten.
Mogelijk broeden vogels in de bomen en struiken aan de bosrand aan de westzijde van het plangebied. Alle broedgevallen zijn beschermd in de Flora- en faunawet. Als bomen of struiken gesnoeid of verwijderd moeten worden bij de werkzaamheden, wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te starten met de werkzaamheden. Als buiten het broedseizoen gestart wordt en continu wordt doorgewerkt, kunnen de werkzaamheden ook doorlopen tot in het broedseizoen. Wanneer in het broedseizoen wordt gestart met de werkzaamheden wordt geadviseerd vooraf een check op broedvogels te laten uitvoeren. Het broedseizoen loopt globaal van 1 maart tot 1 september.
Opgemerkt dient te worden dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.
Gelet op het bovenstaande zijn er voor de ontwikkeling aan de Walstraat geen belemmeringen vanuit het aspect ecologie.
Uitbreiding Dorpshuis
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de voorgenomen bouw van een garage tegen het dorpshuis. Het betreft een bescheiden uitbreiding van 3 bij 6 meter.
Er is een quick scan Flora en fauna uitgevoerd om te kunnen beoordelen, of de voorgenomen bouw van deze garage gevolgen heeft voor Flora en fauna. Deze quick scan is als Bijlage 6 opgenomen. Conclusie: de Flora- en faunawet vorm geen belemmering voor de bouw van de garage.
Gelet op het bovenstaande zijn er voor de bouw van de garage tegen het dorpshuis geen belemmeringen vanuit het aspect ecologie.
Omdat deze ontwikkeling van ondergeschikte aard en omvang is behoeft er geen onderzoek plaats te vinden naar de overige haalbaarheidsaspecten. Tenslotte kan over deze ontwikkeling opgemerkt worden, dat de financiele uitvoerbaarheid geregeld is door middel van een planschadeverhaalovereenkomst en het vestigen van een recht van opstal.
Aspecten van de cultuurhistorie zijn historische (steden)bouwkundige waarden, archeologie en historische geografie. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.
Historische (steden)bouwkundige waarden
In het plangebied zijn geen gebouwde monumenten aanwezig. Voorts zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten en/of structuren aanwezig die bescherming behoeven. Wel wordt de aanduiding 'karakteristiek' opgenomen voor de voormalige Rooms-Katholieke kerk in verband met de karakteristieke verschijningsvorm.
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Bij de ontwikkeling aan de Walstraat worden geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aangetast.
Historische geografie
De kern Kraggenburg is ontworpen door de architect P.H. Dingemans. De architect kenmerkt zich doordat hij op een rationele wijze sociale relaties verwerkte in zijn stedenbouwkundige ontwerpen. Het ontwerp voor Kraggenburg kwam tot stand in meerdere schetsrondes (zie ook de volgende afbeeldingen). Dingemans plaatste de scholen en kerken samen in een centrale groene zone, als uiting van de nieuwe tolerantie in de maatschappij. Een andere belangrijk element is de groene buffer rond het dorp, die niet alleen dient als bescherming tegen wind, maar ook het dorp los koppelt van de openbaarheid van de polder en de eigen schaal van het dorp benadrukt. Tussen de oorspronkelijke geplande huizen en de groene buffer werd een ruimte open gelaten voor eventuele toekomstige ontwikkelingen. Het ontwerp van 18 maart 1949 vormde het definitieve ontwerp voor Kraggenburg, dit terwijl in 1948 reeds is begonnen met de eerste bebouwing.
Op de volgende luchtfoto (2012) is duidelijk de centrale groene zone terug te zien. deze zone wordt begrensd door de Noordermeent, Zuidermeent en de Voorstraat. Genoemde wegen vormen tevens een belangrijke ontsluitingsfunctie van de kern.
Afbeelding: Luchtfoto (2012) (links), definitief ontwerp (1949) (rechts)
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden, dat bij de ontwikkeling van het dorp Kraggenburg het ontwerp uit 1949 nauwgezet gevolgd is. De luchtfoto van 2012 komt bijna 1 op 1 overeen met het ontwerp uit 1949.
Archeologie
Op de Archeologische monumentenkaart (AMK) zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.
Complementair aan deze kaart is de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de in 2007 vastgestelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben.
De ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
Afbeelding: Uitsnede Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart
Voor het plangebied gelden de volgende archeologische verwachtingen:
In het voorliggende bestemmingsplan wordt op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart een dubbelbestemming opgenomen voor de gebieden met een hoge archeologische verwachting (categorie 2) en de gebieden met een gematigde archeologische verwachting (categorie 3). Voor zones met een lage archeologische verwachtingswaarde is er geen belemmering.
Tevens zijn op de kaart gebieden aangegeven waar al archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Enkelen liggen binnen het huidige bestemmingsplan.
Het betreft een booronderzoek aan de Jacob Bruintjesstraat (Jelsma, J., en C. Tulp. 2003. “Kraggenburg. Een aanvullende Archeologische Inventarisatie aan de Jacob Bruintjesstraat.” Steekproef rapport 2003-04/3). Dit booronderzoek ter plaatse van een voormalige vaargeul naar de vluchthaven Kraggenburg heeft aangetoon dat de bodem verstoord is tot 70 cm -mv. Daarnaast zijn geen aanwijzingen voor aangetroffen bewoning. Advies: geen verdere aanbevelingen m.b.t. vervolgonderzoek
Ontwikkeling Walstraat
Verder is in het kader van de ontwikkeling aan de Walstraat een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd (Bureau voor Archeologie, Rapport 198, van 7 augustus 2015). In Bijlage 7 is het onderzoek weergegeven.
In de ondergrond van het onderzoeksgebied bevindt zich pleistoceen dekzand. De top hiervan bevindt zich naar verwachting tussen 200 en 250 cm -mv.
Uit het booronderzoek blijkt dat de top van het dekzand is geërodeerd door snel stromend water. Boven het dekzand ligt een pakket klastisch materiaal dat wordt geïnterpreteerd als een Zuiderzeeafzetting.
Aangezien de top van het dekzand is geërodeerd en hierop Zuiderzee afzettingen liggen zijn resten van kampementen en nederzettingen waarschijnlijk afwezig. Resten gerelateerd aan scheepvaart en visvangst kunnen echter niet worden uitgesloten.
Geadviseerd is om het onderzoeksgebied vrij te geven voor ontwikkeling.
Bij ingrepen in de bodem is het nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij graafwerkzaamheden. Bij eventuele archeologische resten is men verplicht dit te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Noordoostpolder.
Conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan is voldoende rekening gehouden met het aspect cultuurhistorie/archeologie.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
In het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen Bevi-inrichtingen met risico's wat betreft externe veiligheid. Onderzoek naar de externe veiligheid is hierbij niet aan de orde.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen op basis van de provinciale Risicokaart geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden. Wel is voor de aardgastransportleiding aan de westzijde van het bedrijventerrein bij de Zuiderringweg een dubbelbestemming opgenomen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied zijn op basis van de provinciale Risicokaart geen routes gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er zijn dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Ontwikkeling Walstraat
Voor de ontwikkeling aan de Walstraat geldt ook dat op basis van de provinciale Risicokaart de locatie niet in de invloedszone van risicovolle inrichtingen en hoofdgasleidingen ligt. Ook vindt er in de directe nabijheid geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Daarmee zijn er voor de ontwikkeling geen belemmeringen vanuit externe veiligheid.
Conclusie
In het kader van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt geen juridische-planologische regeling voor activiteiten die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r.
De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Zwarte Meer' en 'De Wieden' bedraagt 3,5 kilometer. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan consoliderend van aard is, is geoordeeld dat er geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de Natura 2000-gebieden.
Ook worden geen significant negatieve gevolgen verwacht als gevolg van de ontwikkeling aan de Walstraat. De afstand van de locatie tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur, de ligging bij een bebouwd gebied met bijbehorende infrastructuur, maar vooral ook de aard en de beperkte, kleinschalige aanpassingen ten opzichte van de huidige bestemming (woonwagenstandplaats) worden geen negatieve effecten verwacht.
Tevens is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
De Provinciale Staten van Flevoland hebben geen activiteiten aangewezen die betrekking hebben op het voorliggende plan, die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.
Conclusie
Bij het voorliggende bestemmingsplan is geen m.e.r.(beoordelings)-procedure nodig.
De verkeersstructuur van Kraggenburg is vrij helder van opzet. De belangrijkste verkeersroute van en naar het dorp wordt gevormd door de Zuiderringweg, de Kraggenburgerweg en Leemringweg. Deze wegen hebben allen een gescheiden fietspad langs de hoofdrijbaan. Daarnaast wordt het dorp ontsloten via de Hertenweg. De belangrijkste dorpsontsluitingsroute is de Voorstraat, die ter hoogte van de rotonde de entree van Kraggenburg vormt. Daarnaast zijn de Noordermeent, Zuidermeent en de Walstraat belangrijke dorpsontsluitingswegen. De Koelhuisweg, de Leemkade en de Gesteente zijn de ontsluitingswegen van het industrieterrein.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft in beginsel een consoliderend plan en is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Bij de ontwikkeling aan de Walstraat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Ten aanzien van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen treden geen significante veranderingen op.
Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt.
Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn.
In 2005 heeft de gemeenteraad de kaderstellende nota 'integrale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.
Het bestemmingsplan legt de bestaande toestand vast en laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.
In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige gebruik van gronden en gebouwen de basis heeft gevormd voor het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de aanwezige ruimtelijke situatie. Daarnaast wordt met dit plan beoogd voor de thans bestaande situatie kaders te bieden voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.
Structuur
Kraggenburg is gelegen in een natuur- en bosrijke omgeving alsmede een agrarische omgeving, met overwegend fruitteeltbedrijven ten zuiden van Kraggenburg. Net buiten de grens van onderhavig bestemmingsplan zijn diverse agrarische bedrijven gelegen. De bestaande bebouwing in het plangebied is gevarieerd van opbouw en bestaat uit vrijstaande, halfvrijstaande, geschakelde en rijenwoningen. Naast woningen beschikt Kraggenburg over diverse voorzieningen zoals een school, winkels, dorpshuis, snackbar/café, restaurant/hotel en sportvelden. Ook zijn er diverse bedrijven gevestigd, zowel direct aansluitend op de woonbebouwing, als op de ten noorden van het dorp gelegen bedrijfsterreinen.
Bebouwing
Kraggenburg is globaal in te delen in twee woonmilieus: het oorspronkelijke, kleinschalige woonmilieu met aaneengesloten woningen (rijtjeshuizen) en centrumvoorzieningen en de overwegend jongere vrijstaande en halfvrijstaande eengezinshuizen. Straten als de Finsestraat, de Walstraat, de A.J. Rennenstraat (oostelijk deel), de Zuidermeent, de Jacob Bruintjestraat, Pionierstraat en Middenweg bestaan grotendeels uit aaneengesloten woningen. De hoogte van de bebouwing is niet hoger dan twee lagen met kap.
Langs de Noordermeent en Morenelaan bevinden zich de wat oudere vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Daarna is het dorp uitgebreid met Kraggenburg Oost (vanaf eind jaren '80) en Kraggenburg West (vanaf midden jaren '90). Deze uitbreidingen betreffen hoofdzakelijk vrijstaande en halfvrijstaande woningen en enkele rijenwoningen.
Voorzieningen
Centrumvoorzieningen
De Voorstraat is te beschouwen als het centrumgebied van Kraggenburg. Met name aan de westzijde van deze straat bevinden zich diverse voorzieningen, zoals een buurtwinkel/supermarkt, snackbar/café en kantoren. Aan de oostzijde van de Voorstraat is bij de entree van het dorp een hotel/restaurant gevestigd. Zoals in vele kleinere kernen in de Noordoostpolder zijn hier in de loop der jaren diverse voorzieningen verdwenen. Het beleid van de gemeente is erop gericht het gemengde karakter van het centrum te handhaven. Dit betekent dat behalve de woonfunctie er ruimte moet zijn voor detailhandel, kantoren/zakelijke dienstverlening.
Maatschappelijke voorzieningen
Een groot deel van de maatschappelijke voorzieningen bevindt zich binnen de centrale groenzone van het dorp. Er bevindt zich één school: De Fladderiep, welke is ontstaan uit een fusie van de oecumenische basisschool 'De Lichtwachter' en de openbare basisschool 'De Pionier'. Ook is er een peuterspeelzaal. De protestantse kerk bevindt zich langs de Zuidermeent. De rooms-katholieke kerk is inmiddels omgezet naar een woonbestemming, hiervoor is een afzonderlijke planologisch-juridische procedure doorlopen. Het dorpshuis en de sporthal zijn beiden gevestigd aan de Noordermeent.
Aan de oostzijde van Kraggenburg liggen de voetbalvelden en een kantine/kleedruimte. De begraafplaats bevindt zich aan de zuidoostzijde, direct aangrenzend aan het sportveldencomplex. Het volkstuinencomplex bevindt zich langs de Gerrit Klokstraat (zuidwestzijde) en er zijn mogelijkheden voor volkstuinen in het verlengde van de Koelhuisweg. Langs het kanaal ten noorden van het bedrijventerrein aan de Kraggenburgerweg ligt een ijsbaan.
Groenvoorzieningen
Kraggenburg wordt gekenmerkt door een duidelijke groenstructuur, die bestaat uit twee belangrijke onderdelen. Ten eerste de centraal gelegen groene zone die een open karakter heeft. Een tweede belangrijk element is de groene buffer rond het dorp, die niet alleen dient als bescherming tegen, maar ook het dorp los koppelt van de openheid van de polder en de eigen schaal van dorp benadrukt. Tussen de oorspronkelijke geplande huizen en de groene buffer werd een ruimte open gelaten voor eventuele toekomstige ontwikkelingen.
De aanwezige groenvoorzieningen en bos-/beplantingsstroken zijn allen voorzien van diverse voet- en fietspaden en hebben hiermee een directe recreatieve gebruiksfunctie voor het dorp.
Bedrijven
In het oorspronkelijk ontwerp van Dingemans was niet voorzien in bedrijven buiten de buitenste rand van het dorp. Inmiddels heeft het dorp een bedrijventerrein ten noorden van de Kraggenburgerweg en een bedrijventerrein ten noorden van de Zuiderringweg. Daarnaast komen er diverse bedrijven voor binnen de buitenste rand. Op het terrein ten noorden van de Kraggenburgerweg zijn diverse bedrijven gevestigd. Hier komen ook enkele bedrijfswoningen voor. Het bedrijventerrein ten noorden van de Zuiderringweg is in gebruik door een bedrijf werkzaam in teelt, verwerking en handel van wortelen en diverse kleinere bedrijven.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is een geactualiseerd en overkoepelend bestemmingsplan voor de gehele kern Kraggenburg.
De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.
Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming tot in detail inzicht wordt gegeven in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd.
Een verandering is de aanpassing van de bijbehorende bouwwerkenregeling bij de woonfunctie (in beginsel maximaal 50% van het achtererfgebied en maximaal 100 m2 en een mantelzorgregeling.
Op basis van de gemeentelijke Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de gematigde en hoge archeologische verwachtingswaarden. Ook is een dubbelbestemming opgenomen voor in verband met de Ecologische Hoofdstructuur.
Voor de kleinschalige woningbouw aan de westzijde van de kern bij de Walstraat zijn mogelijkheden voor woningen opgenomen.
Verder zijn naar aanleiding van de fusie van de scholen de bestemmingen ter plekke aangepast en is een beperkte uitbreiding van de bestaande school mogelijk.
In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de voorgenomen bouw van een garage tegen het dorpshuis. Het betreft een bescheiden uitbreiding van 3 bij 6 meter.
Er is een quick scan Flora en fauna uitgevoerd om te kunnen beoordelen, of de voorgenomen bouw van deze garage gevolgen heeft voor Flora en fauna. Deze quick scan is als Bijlage 6 opgenomen. Conclusie: de Wet Flora en fauna vorm geen belemmering voor de bouw van de garage.
Omdat deze ontwikkeling van ondergeschikte aard en omvang is behoeft er geen onderzoek plaats te vinden naar de overige haalbaarheidsaspecten. Tenslotte kan over deze ontwikkeling opgemerkt worden, dat de financiele uitvoerbaarheid geregeld is door middel van een planschadeverhaalovereenkomst en het vestigen van een recht van opstal.
In het geldende bestemmingsplan was bij de dorpsweide aan de Zuidermeent nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van maatschappelijke voorzieningen. Dit zijn gronden van de gemeente. Aangezien er geen behoefte meer is aan nieuwe maatschappelijke voorzieningen op deze plek is de wijzigingsbevoegdheid verwijderd.
Het varend monument 't Zwaantje wordt gebruikt als woonboot. Dit is in beginsel niet toegestaan, maar voor de betreffende bewoners is dit toegestaan. In het voorliggende plan is daarom een persoonsgebonden overgangsrecht hiervoor opgenomen. In Bijlage 8 is de motivatie hiervoor opgenomen. Het persoonsgebonden overgangsrecht is niet overdraagbaar. Met andere woorden, zodra deze bewoners verhuizen, vervalt het recht op gebruik als woonboot. Dit is overigens niet geregeld in de betreffende bestemming, maar in lid 30.8.
De bedrijfswoning aan de Koelhuisweg 3 is als zodanig bestemd aangezien dit een vergunde bedrijfswoning is.
De definitie van 'achtererf' is in overeenstemming gebracht met de definitie uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) (bijlage II artikel 1).
De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:
Dubbelbestemmingen
Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringsaanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.
De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.
In oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. Deze wet beoogt de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.
Ingevolge die wet is een Algemene maatregel van bestuur (Amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de genoemde regelgeving.
Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen opgenomen en dat maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij vergunningverlening de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de belangen zorgvuldig af te wegen.
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.
Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
In hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht aan de orde en de slotregel.
Agrarisch
Voor de agrarische gronden binnen het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Dit betreffen de gronden ten zuiden van de Jacob Bruintjesstraat en ten westen van het bedrijventerrein aan de Zuiderringweg.
De gronden ten westen van het bedrijventerrein zijn momenteel nog als agrarisch in gebruik en komen op termijn in aanmerking om te wijzigen naar bos/beplantingsstrook teneinde het bedrijfsterrein landschappelijk af te schermen van het omliggende gebied.
Bedrijf
Voor de percelen met bedrijvigheid geldt de bestemming 'Bedrijf'.
Aan de bestemming is een bedrijvenlijst gekoppeld, de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Voor de maximale bedrijfscategorie zijn aanduidingen opgenomen. Verder zijn middels aanduidingen bijzondere dan wel zwaardere functies toegelaten.
Voor detailhandel zijn specifieke regelingen opgenomen. Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan. Administratieve ruimten ten behoeve van het bedrijf zijn toegestaan op maximaal 30% van het vloeroppervlak. Bevi-inrichtingen, vuurwerkbedrijven, Wgh-inrichtingen en m.e.r.(beoordelingsplichtige) inrichtingen zijn eveneens niet toegestaan.
Via een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kunnen bedrijven worden toegelaten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, behalve de bestaande bedrijfswoningen. Deze zijn expliciet in het plan aangeduid.
Bedrijf - Nutsvoorziening
De grotere aanwezige nutsgebouwen en -voorzieningen binnen het plangebied zijn specifiek bestemd tot nutsvoorzieningen. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 4 meter.
Bos
Bos en (hoog)opgaande afschermende beplanting vallen binnen de bestemming bos. Ook zijn paden en andere voorzieningen toegestaan. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.
Centrum
Dit betreft de bestemmingsregeling voor de centrumvoorzieningen als detailhandel, dienstverlening en horecavoorzieningen.
Voor het verbeteren dan wel het creëren van een vriendelijk vestigingsklimaat wordt het van belang geacht dat een onderlinge uitwisseling van functies mogelijk is. De bestemmingsomschrijving geeft daarom een breed scala aan mogelijkheden met betrekking tot de toegestane functies binnen deze bestemming.
Ten aanzien van horecabedrijven geldt uit een oogpunt van beperking van overlast een indeling (zie begripsbepaling). De categorieën I en, alleen waar aangeduid, II zijn binnen deze bestemming toelaatbaar.
Groen
De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water toegestaan. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan
Horeca
Deze bestemming voorziet in horecabedrijven en een bijbehorende bedrijfswoning. In de begripsbepaling wordt een onderscheid in horecabedrijven doorgevoerd. Op basis hiervan is de uitoefening van een hotel-restaurant met zalenruimte mogelijk. Nachthoreca (discotheken) is niet toegestaan.
Maatschappelijk
Deze bestemming geldt voor de gronden die thans in gebruik zijn voor maatschappelijke doeleinden zoals scholen, kerken en dergelijke. Er is in beginsel ruimte voor activiteiten die van educatief, cultureel, religieus, medisch en/of van algemeen maatschappelijk belang zijn.
Maatschappelijk - Begraafplaats
Deze bestemming is specifiek opgenomen voor de bestaande begraafplaats aan de zuidoostzijde van de kern.
Recreatie - Volkstuin
De volkstuinbestemming is opgenomen voor de gebieden waar volkstuinen zijn toegestaan. De bebouwingsregeling geldt per bestemmingsvlak.
Sport
De binnen het plangebied voorkomende sportvoorzieningen, zoals de sportvelden met bijbehorende voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Gebouwen mogen alleen worden gebouwd in een bouwvlak. Een niet-overdekte tribune is een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
Tuin
De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Uitgangspunt is dat daar geen gebouwen worden opgericht.
Verkeer
Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk.
Water
Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten.
Wonen
In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen, en dat kan in woonhuizen of (indien aangeduid) in woongebouwen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten.
In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.
Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven.
Voorts zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (de met garage aangeduide gebouwen tellen niet mee) zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen.
Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft. Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.
Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt een lijst op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Het betreft geselecteerde licht-milieubelastende bedrijven als genoemd in categorie 1, dan wel bedrijven die naar hun aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn.
Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend.
Wonen - Voormalige kerk
Deze bestemming is toegekend aan het perceel Noordermeent 2. De regeling komt overeen met de regeling in het bestemmingsplan "Kraggenburg 2004, Noordermeent 2".
Leiding - Gas
Deze regels zijn conform de regels van de Gasunie. De regels van deze dubbelbestemming gaan vóór de regels van de basisbestemmingen.
Leiding - Hoogspanningsverbinding
Deze regels zijn conform de regels van Tennet. De regels van deze dubbelbestemming gaan vóór de regels van de basisbestemmingen.
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde hoog
Om de te verwachten archeologische waarden te beschermen zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijk relevante belangen veilig worden gesteld die niet of onvoldoende met de basisbestemmingen kunnen worden gewaarborgd. De met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen.
In het gebied met een gematigde of hoge archeologische verwachting is sprake van een middelhoge respectievelijk hoge concentratie archeologische vindplaatsen. Hiervoor geldt dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming met een nader aangegeven oppervlakte een omgevingsvergunning nodig is. Voor nader genoemde werken en werkzaamheden met een nader aangegeven oppervlakte is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden nodig.
Waarde - Ecologie
De dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' is opgenomen voor de gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Dit betreft een regeling voor de instandhouding en ontwikkeling van de natuurwaarden.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.
Algemene bouwregels
Hierin is geregeld dat bestaande maten, afstanden en afmetingen gehandhaafd mogen blijven, ook al is in de bestemmingsregels iets anders toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dan afwijkingen direct onder het overgangsrecht vallen.
Algemene gebruiksregels
Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de verbeelding aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regelen in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het toestaan van afwijkingen mag geen automatisme zijn. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een vergunning zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.
Algemene wijzigingsregels
In het plan is een algemene wijzigingsregel opgenomen voor situaties als er een algemene aanduiding wordt gewijzigd of komt te vervallen.
Ook is in het plan de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' opgenomen voor de strook aan de westzijde van het bedrijventerrein. Dit is gedaan conform het geldende bestemmingsplan. Hiermee is het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Bos' teneinde het bedrijventerrein af te schermen.
Overige regels: Werking wettelijke regelingen
Hierin is bepaald dat, indien naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Overgangsregels
Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan.
Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.
Slotregel
In de slotregel is de titel van het bestemmingsplan opgenomen, in dit geval is dat: Kraggenburg.
Voorontwerp
Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kraggenburg' is in het kader van inspraak en vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op de in de gemeente gebruikelijke wijze voor inspraak ter inzage gelegd en aan de vooroverleg instanties aangeboden. Er is een "Nota samenvatting en beantwoording inspraakreacties en vooroverlegreacties voorontwerpbestemmingsplan "Kraggenburg" opgesteld. Deze Nota is opgenomen in Bijlage 9.
In de Nota is aangegeven op welke wijze er omgegaan is met de inspraak- en overlegreacties. ook is aangegeven welke wijzigingen er aangebracht zijn naar aanleiding van de binnengekomen inspraak- en overlegreacties.
Daarnaast is een lijst opgesteld met ambtshalve wijzigingen. Deze is opgenomen in Bijlage 10.
Tevens is er tijdens de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan een informatiebijeenkomst gehouden, waar belangstellenden in de gelegenheid zijn gesteld om over het bestemmingsplan 'Kraggenburg' met de gemeente van gedachten te wisselen.
Zienswijzen
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Kraggenburg' heeft vanaf 16 juni 2016 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Gedurende deze periode zijn er 3 zienswijzen ingediend.
Een samenvatting van deze zienswijzen, alsmede een beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in Bijlage 11. Hierin is ook aangegeven, of de zienswijze al dan niet aanleiding geeft tot een aanpassing van het bestemmingsplan.
Ambtshalve is besloten om het akoestische onderzoek te zodanig aan te passen, dat de voetprint van de geprojecteerde bebouwing aan de Walstraat overeenkomt met de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
Dit is in Bijlage 12 verwoord.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan grotendeels een actualiserend bestemmingsplan is en voor dat deel geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.
Voor de ontwikkeling van de woningbouw aan de Walstraat is wel sprake van een bouwplan. Hiervoor is een grondexploitatie opgesteld. De grondexploitatie wordt gelijktijdig met dit bestemmingsplan vastgesteld en bekendgemaakt (art. 6.12 lid 4 Wro). Door de vaststelling van de grondexploitatie, gezamenlijk met dit bestemmingsplan, ontstaat een publiekrechtelijke basis voor het kostenverhaal. In het exploitatieplan staan verschillende werken en werkzaamheden waar de gemeente de kosten voor gaat verhalen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om bouwrijp maken van uitgeefbaar gebied. Uit de raming in de grondexploitatie blijkt dat er een positief resultaat wordt verwacht. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.
oktober 2016.