Plan: | Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0166.00991303-VB01 |
Doel van het project is de omzetting van de bestemming van het perceel aan Dorpsweg 92 in Wilsum van Bedrijf in Wonen en Tuin. Daarbij wordt een woning toegevoegd.
Op het perceel aan de Dorpsweg 92 (8274AH) in Wilsum, bevindt zich een bedrijfsperceel met daarop een autowerkplaats. De bedoeling is om hiervan een woonkavel te maken waaraan een woning zal worden toegevoegd. Initiatiefnemer is eigenaar van dit bedrijfsperceel met werkplaats en woonachtig in de bedrijfswoning. De gemeente heeft aangegeven hieraan mee te willen werken, onder de voorwaarde dat aanvrager alle bedrijfsactiviteiten ter plaatse in zijn geheel beëindigt. Daarbij dient het gehele terrein inclusief de bestaande (bedrijfs-) woning aan de Dorpsweg 92 de bestemming 'Wonen' te krijgen in combinatie met de bestemming 'Tuin'. Daarnaast wordt er een woning toegevoegd aan dit perceel.
Het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
Het plangebied is gelegen aan de Dorpsweg 92 in het zuiden van de dorpskern Wilsum. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Kampen, sectie L, met perceel nummer 947 en heeft een oppervlakte van 1.947 m2.
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Afbeelding 1: Globale ligging plangebied (kadastrale kaart met luchtfoto)
Afbeelding 2: Kadastrale kaart Dorpsweg 92, Wilsum
Afbeelding 3: Luchtfoto plangebied
Het plangebied is gesitueerd in het gebied van het vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplan "Wilsum en Nieuwstad 2012", vastgesteld op 13 september 2012. Op het perceel rust de enkelbestemming 'Bedrijf' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waterstaat .Waterkering'.
Afbeelding 4: Fragment planverbeelding van het bestemmingsplan “Wilsum en Nieuwstad 2012”
Gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn volgens artikel 5, lid 1 van de bestemmingsplanregels bestemd voor:
met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen en parkeervoorzieningen.
Tevens is het perceel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1' (zie ook artikel 20 van de planregels) en een gedeelte van het perceel voor de dubbelbestemming Waterstaat . Waterkering (zie ook artikel 22 van de planregels). De voor 'Waarde . Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming (-en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.
De voor 'Waterstaat . Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming (-en) mede bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
De beoogde omzetting van de bestemming van het perceel inclusief het mogelijk maken van een woning, past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Daarnaast gelden voor het plangebied nog de bestemmingsplannen "Zorg en Wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning" en "Parkeren".
Vervallen bestemmingsplannen
Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92 vervallen de volgende bestemmingsplannen volledig.
Geheel vervallen:
Bestemmingsplan | College/Raad | Plannummer |
Wilsum en Nieuwstad 2012 | 13-09-2012 | NL.IMRO.0166.00991074-VB01 |
Zorg en Wonen: woningsplitsing, woningomzetting en kamerbewoning (parapluplan) | 17-12-2020 | NL.IMRO.0166.00991291-VB01 |
Parkeren (parapluplan) | 28-03-2019 | NL.IMRO.0166.00991237-VB01 |
Vanwege het feit dat het project, zoals dat nu voorligt niet past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan (zie hierboven bij paragraaf 1.5) is er een planologisch juridische procedure noodzakelijk om het project te kunnen realiseren en om de benodigde omgevingsvergunning(en) te kunnen verlenen. De juridisch planologische procedure wordt hieronder besproken in paragraaf 1.6.2.
Om aan de bestemmingswijziging (van 'Bedrijf' naar 'Wonen' en 'Tuin') en om aan het oprichten van de woning te kunnen meewerken is een bestemmingsplan noodzakelijk. Het ontwerpbestemmingsplan dient overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zes weken ter inzage te worden gelegd ten behoeve van de zienswijzenprocedure.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor de binnenstad van Kampen. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het kabinet vastgesteld en samen met de zogeheten Uitvoeringsagenda naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland. In de uitvoeringsagenda wordt inzichtelijk welke inzet het Rijk en regio nu al verrichten en welke gezamenlijke acties de NOVI daaraan toevoegt.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Op basis van een zorgvuldig selectieproces zijn acht voorlopige NOVI-gebieden aangewezen:
De regio Zwolle (waaronder ook dit plangebied valt) is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
1. De Omgevingsagenda.
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio
2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met de NOVI.
Een ruimtelijk plan dient te worden beoordeeld aan de hand van de "Ladder voor duurzame verstedelijking". Vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie, en om krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder werkt met de volgende opeenvolgende stappen:
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is door het Rijk normatief vertaald naar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat een algemene maatregel van bestuur is op grond van artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening. Het Besluit omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische hoofdstructuur, de kust, de grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. Een ruimtelijke onderbouwing die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien deze die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Zie verder paragraaf 3.1 voor de toetsing van het plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het kabinet is van mening dat een omslag in het waterbeleid en in het denken over water noodzakelijk is om Nederland de komende eeuw, wat betreft het water, voldoende veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Dit kabinetsstandpunt heeft zij neergelegd in de notitie Waterbeleid 21e eeuw en kan gezien worden als een verdere concretisering van het thema veiligheid uit de vierde Nota Waterhuishouding.
De volgende uitgangspunten staan centraal in het waterbeleid voor de 21e eeuw:
Het Nationaal Waterplan (2010) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de stroomgebied beheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. In de bijlagen van het NWP zijn stroomgebied beheerplannen opgenomen waarin wordt benoemd hoe de waterkwaliteit in het stroomgebied kan worden verbeterd.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur en de Omgevingsverordening 2017/2018. De provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden.
Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur vastgesteld. Op 13 november 2019 hebben zij de actualisatie Omgevingsvisie 2018-2019 vastgesteld. In de structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren. Deze Omgevingsvisie is op 3 maart 2021 geactualiseerd (Actualisatie 2019/2020) en geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer.
De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht (straks: Omgevingswet). In de omgevingsvisie bekijken we onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving. Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Ontwikkeling die nodig is om Overijssel toekomst-bestendig te houden.
De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's (samengevat in het schema in paragraaf 4.2 ). Deze zijn benaderd vanuit de - overkoepelende - rode draden duurzaamheid en ruimtelijke en sociale kwaliteit, waarvoor thema overstijgende - kwaliteitsambities zijn geformuleerd. Een toelichting op de drie rode draden, de thema overstijgende kwaliteitsambities en een overzicht van de centrale beleidsambities voor de negen beleidsthema's vind je in hoofdstuk 4 Rode draden en beleidsambities.
Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsverordening 2017/2018 vastgesteld. In deze Omgevingsverordening hebben Provinciale Staten in het belang van een goede ruimtelijke ordening algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen (zoals de onderhavige) over onderwerpen waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn in de verordening regels vastgelegd die voortvloeien uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Omgevingsverordening 2017/2018 geeft verder de kaders aan die de provincie stelt om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan.
Waterbeheerplan 2016-2021
Wettelijk zijn taken vastgelegd die aangeven wat de maatschappij mag verwachten. In het waterbeheerplan worden deze taken beschreven en hoe deze in de periode 2016-2021 moeten worden uitgevoerd. Ook worden de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. De wettelijk vastgelegde taken geven aan wat de maatschappij van hen mag verwachten. Dat is zorgen voor:
Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta
In de waterschapskeur staan regels:
Deze regels zijn er voor de veiligheid in het gebied: om overstromingen te voorkomen, maar ook om het grondwater op peil te houden en om voldoende water in sloten te houden.
De keur is een eigen verordening van het Waterschap die van oudsher zo heet. De keur dient ter bescherming van de waterhuishoudkundige infrastructuur, de waterkeringen en de handhaving van het waterpeil. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de keur kan onder voorwaarden een watervergunning worden verleend.
In deze paragraaf 2.4 worden beleidsnota's van de gemeente Kampen besproken die gebruikt zijn voor dit bestemmingsplan, zoals de Structuurvisie van de gemeente Kampen, de Woonvisie 2010-2020 (2010) en Lokaal Woonplan (2012), de Parkeernota Kampen en de Groenstructuurvisie Kampen.
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
Kampen is volop in beweging. Op verschillende fronten en schaalniveaus wordt gewerkt aan een voortvarende ontwikkeling van deze historische stad en het karakteristieke omliggende landschap van de IJsseldelta. Deze ontwikkeling moet uiteraard een gezicht gaan krijgen door middel van grootschalige ontwikkelingen als project IJsseldelta Zuid en de Hanzelijn, maar net zo goed door middel van kleinschalige projecten binnen de stad, de omliggende dorpen en het landschap. Al enkele jaren is de gemeente in samenwerking met de bevolking bezig met het inventariseren, analyseren en formuleren van de potenties en ambities van de gemeente. 'Wat voor een gemeente willen wij worden?'. In vastgestelde visies als 'Kampen lonkt naar 2030' en de 'Netwerkstadvisie Zwolle Kampen 2030' wordt een duidelijk beeld geschetst van de wensen en ambities voor de toekomst. Kampen staat daarmee voor een aantal belangrijke keuzes.
Een belangrijk thema van de structuurvisie is daarom het zoeken naar een evenwicht tussen deze behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald. Op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van de gemeente Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken. Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande stad en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.
Op 7 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Kampen de woonvisie 2016-2021 vastgesteld. Hierin staat opgenomen dat de gemeente heeft gepland om tot 2021 188 woningen per jaar bij te bouwen. Zo'n 20% hiervan moet bestaan uit sociale huurwoningen. De starterslening blijft gehandhaafd tot 2017, maar na die datum wordt gekeken of de lening nog van waarde is voor de woningmarkt in Kampen. Gemeentes krijgen geen bijdrage meer van het Rijk voor de starterslening.
De Woonvisie Kampen 2016-2021 vormt in de komende jaren de basis voor het woonbeleid van de gemeente. Het beleid is volgens de gemeente zo geformuleerd dat het voldoende richting biedt en tegelijkertijd de flexibiliteit geeft om op veranderende omstandigheden in te spelen en ideeën uit de samenleving te faciliteren. Daarnaast dient de woonvisie als kader voor afspraken met woningcorporaties, huurdersorganisaties en andere partijen.
Ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging met het toevoegen van een extra woning is positief geadviseerd door de adviesgroep Woningbouw. Het plan scoort op de beleidsmatrix op "Voorkeur om specifieke woonbehoefte kleine kernen in te vullen vanwege ontbreken gemeentelijke bouwlocaties (5 pt)".
Op 19 februari 2019 heeft het college van B&W de nota parkeernormen Kampen vastgesteld. Hierin is vastgelegd welk kencijfer per type ontwikkeling moet worden gehanteerd, welke parkeereisen worden gesteld aan (her- )ontwikkelingen in Kampen en onder welke voorwaarden vrijstelling voor deze eisen kan worden verleend. De ervaring leert dat parkeernormen vaak ter discussie staan in het krachtenspel tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Het is dan zaak de parkeernormen en de bijbehorende systematiek zo helder mogelijk te omschrijven om onnodige discussies te voorkomen.
Met de Nota Parkeernormen wordt ook ingespeeld op de veranderende wetgeving binnen de Ruimtelijke Ordening (nieuwe Wro). De gemeente is verplicht de parkeernormen als onderdeel van de nieuw op te stellen bestemmingsplannen op te nemen. De parkeerbepaling uit de bouwverordening is de afgelopen periode dan ook opgenomen in nieuwe bestemmingsplannen. Voor de gebieden waar nog geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, is een parapluplan gemaakt, zodat ook voor deze gebieden parkeereisen gelden.
Om te voorkomen dat bij elk afzonderlijk bestemmingsplan discussie ontstaat over de toe te passen parkeernormen, is de Nota Parkeernormen opgesteld. In het bestemmingsplan "Parapluplan parkeren" en nieuw vast te stellen bestemmingsplannen wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen. Hiermee wordt willekeur voorkomen bij de keuze van kencijfers en een goed handvat geboden bij de afhandeling van eventuele bezwaren.
De Groenstructuurvisie Kampen (op 4 oktober 2012 vastgesteld) is een beleidsdocument waarin de ambities en doelen op het gebied van groen zijn vastgelegd. Hierbij gaat het om zowel de functionele als de visueel-ruimtelijke aspecten van het groen. De visie vormt een kapstok waaraan andere groene plannen en projecten worden opgehangen. Daarnaast kunnen plannen en projecten van andere vakdisciplines hieraan worden getoetst. Zo levert de visie input voor bescherming, inpassing en aanleg van nieuw openbaar groen in ruimtelijke (her)ontwikkelingsprojecten. Daarnaast formuleert de groenstructuurvisie doelstellingen en randvoorwaarden voor het beheer en onderhoud en geeft hiermee houvast voor de dagelijkse uitvoering.
Binnen de kleine kernen vormen de begraafplaatsen (Grafhorst, Wilsum, Zalk), sportparken (alle kernen), een volkstuinencomplex en speeltuin (Wilsum) de belangrijkste groengebieden. Aanknopingspunten voor de groenstructuur zijn:
In de Woningwet is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een bouwvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen. Deze Welstandsnota is daartoe geschreven.
De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is de gemeente opgedeeld in een aantal deelgebieden. Voor dit plangebied geldt welstandsniveau 2 met het criteriagebied 'Dorpen'. waarin het volgende aangegeven:
Binnen de dorpen dienen de bestaande veelal heterogene en kleinschalige structuur en de bebouwingskarakteristieken behouden te blijven en waar mogelijk versterkt. Vernieuwing is mogelijk mits dit geen verstoring maar een aanvulling is op het silhouet en het dakenlandschap van het betreffende dorp en is afgestemd op de omringende bebouwing.
Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar paragraaf 3.2.4 van de Welstandsnota. Definitieve toetsing van het bouwplan zal onderdeel vormen van de omgevingsvergunningprocedure.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij de aangevraagde bestemmingsplanherziening komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
De "ladder voor duurzame verstedelijking" is in de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), in artikel 3.1.6, lid 2. Het Bro bepaalt dat voor onder meer afwijkingsprocedures ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo de daarin genoemde 3 treden van de ladder moeten worden doorlopen.
In deze paragraaf is het project getoetst aan de Ladder voor duurzame Verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. De ladder kent de 3 treden die achter elkaar doorlopen kunnen worden zoals in onderstaande figuur is weergegeven:
Afbeelding 5: Treden "Ladder voor duurzame Verstedelijking"
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de uitspraak ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724 dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals in artikel 1.1.1 Bro in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" is opgenomen) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschaligheid van de woningbouw die in bovenstaande jurisprudentie centraal staat, is de Afdeling van oordeel "dat deze gevallen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro". Deze gevallen kunnen dan ook niet aangemerkt worden als een "stedelijke ontwikkeling".
In dit bestemmingsplan is sprake van de wijziging van de bestemming van een perceel van 'Bedrijf' in 'Wonen' en 'Tuin', waarbij er 1 extra woning wordt toegevoegd. Deze kleinschalige bebouwing kan op basis van de aangehaalde jurisprudentie beschouwd worden als een ontwikkeling die niet valt onder een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Bro. Een onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet benodigd voor dit project.
Het aspect Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof) en gevoelige functies. In de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op het perceel rust de bestemming 'Bedrijf' waarbinnen bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Voor categorie 2 geldt een richtafstand van 30m ten aanzien van woningen. De bestemming 'Bedrijf' van het perceel Dorpsweg 92 zal in zijn geheel worden omgezet naar de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. De toe te voegen woning op dit perceel zal hierdoor, evenals de rest van het perceel, zijn gelegen binnen deze 2 bestemmingen. De afstand van het perceel Dorpsweg 92 tot het dichtstbijzijnd perceel (Westenbergstraat 46) met de bestemming 'Bedrijf' (waarbinnen bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan) bedraagt meer dan 30m. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 meter voor een rustige woonwijk.
Het geluidsaspect, dat van belang is binnen het onderhavige plangebied, is alleen het wegverkeerslawaai. Andere geluidsaspecten (het railverkeerslawaai, het industrielawaai, en het luchtverkeerslawaai) zijn hier niet van toepassing.
Geluidgevoelige bestemmingen
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat de geluidbelasting dient te worden getoetst ter plaatse van de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, scholen, gezondheidszorggebouwen, en kinderdagverblijven. Kantoren, hotels, en horecagebouwen zijn volgens de wet in principe niet geluidgevoelig. Dit project betreft 1 geluidsgevoelige bestemming, namelijk de bestemming 'Wonen'.
Akoestisch onderzoek
Ten behoeve van de wijziging van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en het toevoegen van een woning, is een onderzoek verricht door Kubiek Ruimtelijke Plannen. Het resultaat van dit onderzoek is te vinden in de memo Herbestemming Dorpsweg 92, Wilsum van Kubiek Ruimtelijke Plannen (d.d. 19-06-2020). De conclusies van deze memo worden hieronder (onder het kopje "onderzoek wegverkeerslawaai") besproken.
Wettelijk kader
Krachtens artikel 76a van de Wet geluidhinder (Wgh) is het college van burgemeester en wethouders verplicht om onder andere bij de voorbereiding van de vaststelling van een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo, dat voorziet in de bouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing in een zone als hiervoor bedoeld, een onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die deze woningen (of andere geluidgevoelige bebouwing) zouden ondervinden van het verkeer op die weg. Uitgangspunt in deze is dat de geluidsbelasting de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet te boven gaat.
De voorkeursgrenswaarde voor de gevelbelasting van geluidgevoelige bestemmingen bedraagt 48 dB (artikel 82 Wgh). De ten hoogste toelaatbare gevelbelasting met ontheffing voor nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen bedraagt in buitenstedelijk gebied 53 dB (artikel 83, lid 1 Wgh) en in binnenstedelijk gebied 63 dB (artikel 83, lid 2 Wgh).
Onderzoek wegverkeerslawaai
De nieuwe woonbestemming bevindt zich in een gebied binnen de bebouwde kom. Op de Dorpsweg en de Molenbelt geldt een maximumsnelheid van 30km per uur. De rooilijn van de woning ligt op minimaal 3 meter van de Molenbelt en op 4,7m vanaf de Dorpsweg.
De locatie ligt niet binnen een zone met industrie- en railgeluid. Wel ligt het direct langs 2 wegen, namelijk de Molenbelt en de Dorpsweg. Iedere weg heeft in beginsel een onderzoekszone. De Molenbelt en de Dorpsweg zijn echter, net als de overige omliggende wegen in de bebouwde kom, een zogenaamde 30-km-zone. Zones waarbinnen een maximumsnelheid van 30km/u geldt, zijn op grond van artikel 74 van Wgh 'gedezoneerd'. Dit betekent dat akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht is. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Geconcludeerd wordt dat de geluidsbelasting van het perceel geen belemmering vormt voor de wijziging van de bestemming inclusief het toevoegen van een woning. Gelet op het feit dat de aanliggende wegen geen belangrijke doorgaande 30km/u wegen zijn en een lage verkeersintensiteit (o.a. weinig vrachtverkeer) kennen, is er sprake van een aanvaardbaar geluidsniveau en kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien op de kwaliteit van de lucht, die wij inademen en daarmee op het voorkomen van de verslechtering van de lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen zoals fijn stof en stikstofdioxide (NO2). Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid- of in het plangebied . wordt gecompenseerd (de projectsaldering).
De wet kent een minimumdrempel voor gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" (Regeling NIBM) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Volgens artikel 5.16 van de Wet milieubeheer moet in een bestemmingsplan, dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens gemotiveerd worden dat met het bestemmingsplan de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht zijn genomen.
In de Regeling NIBM is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en Pm¹0 (= 1,2 µg/m³) of een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, kan dit project doorgang vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) voldoende maatregelen zijn genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren.
De wijziging van de bestemming van het perceel van 'Bedrijf' in 'Wonen' en 'Tuin' en het toevoegen van een woning moet worden aangemerkt als een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1 van de regeling NIBM. In de regeling NIBM wordt zo'n locatie aangewezen als locatie die niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit (voorschrift 3B.2 van bijlage 3 a van die regeling). De voorwaarde is dat die woningbouwlocatie, in geval van een ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling netto niet meer dan 3000 woningen omvat. Gezien de aard en omvang van het plan (wijziging bestemming perceel van 'Bedrijf' in 'Wonen' en 'Tuin') en het oprichten van een woning is het dus uitgesloten dat het bouwplan leidt tot een in betekenende mate bijdragen aan de concentraties fijn stof en NO2.
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project (wijziging bestemming en oprichten woning) zoals is vastgelegd in artikel 5.16, lid 1 onder c, van de Wet milieubeheer.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd: vuurwerk, LPG en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's voor de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Dit zijn:
Ten behoeve van de wijziging van de bestemming van het perceel van 'Bedrijf' in 'Wonen' en 'Tuin' en het toevoegen van een woning is de externe veiligheid van deze locatie kaart gebracht. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.
Afbeelding 6: Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl)
Verkennend onderzoek inrichtingen, buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg/spoor
Uit de risico-inventarisatie blijkt dat er zich binnen een straal van 1 kilometer geen relevante risicobronnen bevinden. Evenmin is in het plangebied een relevante gasleiding gelegen. De locatie is ruimschoots gelegen buiten de zone van een transportroute gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat de locatie niet is gelegen binnen het invloedsgebied (ofwel binnen een afstand van 200 meter) van een A- of N-weg, zoals benoemd in het Basisnet.
Op basis van bovengenoemde overwegingen kan worden aangenomen dat er ook voor de beoogde wijziging van de bestemming sprake zal zijn van een goed woon- en verblijfsklimaat. De wijziging zorgt niet voor een verhoogd veiligheidsrisico. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect Externe Veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutrienten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen. Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen, afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden. De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Waterbeheerplan (WBP) Waterschap Drents Overijsselse Delta
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Drentse en Overijsselse Delta tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta
Op 1 september 2017 is de nieuwe Keur met de Algemene Beleidsregels van Waterschap Drents Overijsselse Delta in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Analyse
Watertoets
In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het plan is, vanuit waterhuishouding bezien, voor het waterschap van normaal belang.
Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Mastenbroek. Rond het plangebied liggen geen watergangen die in het beheer van het waterschap zijn. Het plangebied ligt in de waterstaatswerk en B-zone van de waterkering. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP -0.5 m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen van binnendijkse gebieden. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de waterkering. Het is niet gelegen in de invloedszone Grote Rivieren. Deze reikt tot aan de andere zijde van de Dorpsweg.
Overstromingsrisico
Het plan ligt in een dijkringgebied. Om die reden moet een overstromingsrisicoparagraaf worden opgenomen. De plangebied is gelegen op het hoogste punt van een zandduin. Het plangebied ligt ook volgens de kaart niet in overstroombaar gebied, vanwege de hoogte ten opzichte van omliggend gebied. Zie daarvoor onderstaande figuur. Om die reden is het overstromingsrisico gering.
Plangebied ligt buiten overstroombaar gebied
Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:
Toepassing op het perceel
Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Zoals hiervoor vermeld is het perceel gelegen op een zandduin. Onder de woning bevindt zich een zandlaag van ten minste 6 m diep. De grondwaterstand is vrij laag, overeenkomend met de waterstand in de IJssel. Hierdoor kan hemelwater te allen tijde gemakkelijk inzijgen. In de huidige situatie wordt op het perceel uitgegaan van opvang en inzijging van hemelwater op eigen terrein. Bij de bestaande woning valt hemelwater op het rieten dak en van daaruit op de grond. Het hemelwater zijgt in de grond via het open terrein rond de woning. Bij de nieuwe woning zal eveneens hemelwater op eigen terrein inzijgen. Er is geen schoonwaterriool beschikbaar in het gebied, zodat dit de enige mogelijkheid is.
In het plan is geen sprake van een toename van verhard oppervlak . Er hoeft dus niet actief te worden gecompenseerd. Dit mag wel vrijwillig door een waterberging aan te leggen waar het aanwezige verhard oppervlak op wordt aangesloten. In dit geval neemt het totaal oppervlak aan verharding af. Door de vervanging van de bedrijfsloods door een woning wordt het oppervlak aan bebouwing geringer. Ook wordt de bestaande verharding rondom het bestaande pand vervangen door een tuin rondom de nieuwe woning. In het bestrate gebied achter de bestaande woning wordt in de meest noordoostelijke hoek een open zandbak van 15m lang en 6m breed gerealiseerd. Dit wordt gedaan om extra hemelwateropvang te realiseren.
Grondwateroverlast
Er dient te worden gelet op grondwateroverlast bij bebouwing. In gebieden waar grondwateroverlast kan optreden, moet daarmee rekening worden gehouden bij de bebouwing, bijvoorbeeld door kruipruimteloos te bouwen of het plangebied op te hogen. In het plangebied doet zich geen grondwateroverlast voor. Dit omdat het plangebied is gelegen op een zandduin, op een laag zand van ten minste 6 m diep. Er hebben zich in het gebied de laatste 50 jaar geen problemen met te hoge grondwaterstand voorgedaan.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creeert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Verontreiniging
een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Beleid en regelgeving
Toepassing op het perceel
Afvalwater wordt op de grens van het perceel aangeboden aan het rioolstelsel. Schoonwater wordt geborgen op het eigen perceel, op de wijze zoals hiervoor omschreven bij wateroverlast. Hierdoor doet de hiervoor genoemde voorkeursvariant (afkoppelen van het hemelwater) zich in dit geval voor. Vanuit het plangebied vindt geen lozing op oppervlaktewater plaats.
Watertoets
In het kader van voorliggend plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Het plan is, vanuit waterhuishouding bezien, voor het waterschap van normaal belang. Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel van een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief).
Waterveiligheid
Voor wat betreft waterveiligheid is het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van de dijk waarop de Dorpsweg is gelegen. Hierdoor dient het Waterschap betrokken te worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning om te bouwen. Het plangebied ligt vrij hoog in het landschap, waardoor het overstromingsrisico gering is.
Kernzone waterkering
Het linker bouwvlak van de nieuw te bouwen woning is gelegen buiten de kernzone van de kering. De grens van de kernzone is in de onderstaande afbeelding met rode lijn weergegeven. Deze lijn ligt op de scheiding van de enkelbestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'. Het rechter bouwvlak is bestaande situatie en overgenomen uit het huidige bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012'.
Afbeelding 7: Ligging grens kernzone van de waterkering t.o.v. bouwvlak
Wateroverlast
Voor wat betreft wateroverlast is het mogelijk om al het hemelwater binnen het plangebied op te vangen in de open grond van de tuinen bij beide woningen, en in een aparte opvanglocatie in het gebied dat achter beide woningen is gelegen. In het plangebied doet zich naar verwachting geen grondwateroverlast voor.
Bij een bestemmingsplan juncto artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 3.1.6 van het Bro moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het project op een vanuit milieuoogpunt en vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zorgvuldige manier dient te worden uitgevoerd. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Ook is hierbij van belang om aan te tonen dat het project economisch uitvoerbaar is voor wat betreft eventuele kosten in verband met de bodemkwaliteit.
Daarbij ziet de Wet bodembescherming vanuit een goed milieubeheer toe op de bodembescherming en de bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden bij het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan, dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Bodemonderzoeken kunnen in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of . indien de onderzoeksresultaten daartoe aanleiding geven . aanvullend bodemonderzoek te laten verrichten in het kader van de voorbereiding van een project. Zo nodig moet er een saneringsplan worden opgesteld
Aangezien er sprake is van een wijziging van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en het toevoegen van een woning, is er op 28 mei 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door het bureau milieuadvies & onderzoeksbureau Boluwa. In de conclusie op blz: 15 van het rapport staat opgenomen dat de resultaten van het uitgevoerd bodemonderzoek geen milieu hygiënische belemmeringen geven voor de bestemmingswijziging en de eventuele bouwplannen op de locatie.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die niet met deze ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van de ontwerp omgevingsvergunning voor deze ontwikkeling.
Ecologische Hoofdstructuur (Natuurnetwerk Nederland)
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en nader uitgewerkt en uitgebreid in de gemeentelijke structuurvisie.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in een wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. De Wnb kent diverse natuurgebieden, te weten: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Natura-2000 gebieden.
Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het "nee, tenzij" principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
De minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Er is sprake van de wijziging van de bestemming van het perceel van 'Bedrijf' in 'Wonen' en 'Tuin' en het toevoegen van een woning. In verband hiermee is door Bunskoek Natuurlijk een Quickscan Wet Natuurbescherming uitgevoerd.
Uit de quickscan blijkt dat op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit de Wet Natuurbescherming geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging. Daarbij zijn wel de onderstaande adviezen meegegeven:
Vleermuizen
In de woonboerderij zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de spouwmuur aan de straatzijde. De spouwmuur is hier toegankelijk via open stootvoegen. Bij een eventuele toekomstige renovatie of sloop van de woonboerderij zal dan ook eerst onderzocht moeten worden of er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Indien de woning in de huidige staat behouden blijft is dit uiteraard niet aan de orde.
Broedvogels
Werkzaamheden die (in gebruik zijnde) nestplaatsen van vogels (incl. hun functionele omgeving) verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het plangebied vooraf te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
Het perceel is gelegen in de nabijheid van natuurgebied Rijntakken. Voor de fase van de bouw geldt dat een vrijstelling geldt voor de bouw op grond van de op 1 juli 2021 in werking getreden wet 'Stikstofreductie en Natuurverbetering'. Hierdoor is het niet langer nodig een activiteit met tijdelijke emissies op de lokale effecten, zoals de bouw, te toetsen.
Voor de fase van de ingebruikneming geldt dat het gebruik als woning minder stikstofuitstoot veroorzaakt dan het vorige gebruik als garagewerkplaats. Hierdoor vindt er door deze wijziging geen verhoging van de depositie van stikstof plaats.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is middels de Wet op de archeologische monumentenzorg, die met een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg van 1 september 2007) in de Nederlandse wetgeving werd geïmplementeerd.
De doelstelling van deze wet is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, waardoor aantasting van het bodemarchief wordt voorkomen. Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Conform de Monumentenwet 1988 zijn overheden gehouden archeologie op te nemen in ruimtelijke plannen. Verder wordt met de genoemde aanpassing van de wet bevorderd, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke planontwikkeling rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders zelf archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De genoemde Wet op de archeologische monumentenzorg (onderdeel van de Monumentenwet) legt de zorgplicht voor het archeologische erfgoed bij de gemeenten. De wet bepaalt, dat archeologie binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie veel beleidsruimte om belangenafwegingen te maken.
Van belang voor de gemeente Kampen is hierbij ook dat de uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (onderdeel van de Monumentenwet) bijdraagt aan de kennis van het ontstaan van de gemeente. De wet draagt zo bij aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit van de gemeente.
Situatie plangebied
De gemeente Kampen heeft de archeologische verwachtingswaarde door vertaald in de dubbelbestemmingen van het bestemmingsplan "Wilsum en Nieuwstad 2012". Het plangebied is geheel voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500m2 en bij een verstoring dieper dan 50cm.
De totale bodemingrepen binnen deze dubbelbestemming zullen de onderzoeksgrens van 2.500m2 niet overschrijden waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming conform geldend bestemmingsplan overgenomen.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, 2e lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan een beschrijving, van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden, dient te bevatten.
Monumenten en karakteristieke panden
In Wilsum zijn een rijksmonument, twee gemeentelijke monumenten en enkele karakteristieke panden (op basis van het geldend bestemmingsplan) aanwezig. Deze objecten liggen op ruime afstand van het plangebied.
Nationaal Landschap IJsseldelta
De dorpskern van Wilsum ligt binnen de grenzen van het Nationaal Landschap IJsseldelta en wordt ook in de nota Belvedère genoemd met een nadruk op de volgende cultuurhistorische waarden:
Naast de boerderijen op huisterpen zijn de lintdorpen langs de omringende dijken kenmerkend. Belangrijk zijn verder de oude Zuiderzeedijk en de Marken-grenzen (ten zuiden van Wilsum en Zwarte Water). De grootse concentraties historische bouwkunst zijn te vinden in de plaatsen IJsselmuiden Genemuiden, Grafhorst en Wilsum. Ook vanuit archeologisch oogpunt zijn de vele huisterpen interessant. De grotendeels met veen en kleiafzettingen bedekte pleistocene zandkoppen en de rivierduinen langs de IJssel zijn naar verwachting rijk aan goed geconserveerde resten van Mesolithicum tot bronstijd. In het uitvoeringsprogramma (van Nationaal Landschap IJsseldelta) worden de volgende cultuurhistorische waarden vermeld:
De IJsseldelta is één van de Nationale Landschappen. Zij dankt die status aan enkele specifieke kenmerken de zogenaamde kernkwaliteiten. Dit zijn volgens de Nota Ruimte grofweg:
Overige cultuurhistorische waarden
Enkele waarden worden dan wel direct (waterkering) dan wel indirect beschermd, doordat de bouwmogelijkheden in het conserverende plan gelijk blijven aan de huidige situatie met uitzondering van vergroting van het bouwvlak aan de achterzijde. Deze vergroting van het bouwvlak heeft geen noemenswaardige invloed op de cultuurhistorische waarden.
Voor de gemeente Kampen is een parkeernota (Nota parkeernormen gemeente Kampen) opgesteld. Het perceel biedt een oppervlakte van 1.947m2 en biedt hierdoor voldoende ruimte voor parkeergelegenheid. Ook is het perceel heel goed bereikbaar via de Dorpsweg en de Molenbelt en beschikt deze over een eigen oprit. In het plan is voorzien in twee parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woning en twee ten behoeve van de bestaande woning.
De gemeente Kampen heeft aangegeven mee te willen werken aan een wijziging van de bestemming van het perceel en het toevoegen van een woning. Er is gekeken naar de ruimtelijke invloed van het plan. Bij de gebiedsanalyse en de ruimtelijke verkenning is gekeken naar de bebouwingskarakteristiek van de Dorpsweg en de plek die het perceel Dorpsweg 92 hierbij inneemt.
Wilsum maakt onderdeel uit van het cultuur-historisch landschap langs de IJssel, een landschap waarmee zorgvuldig mee moet worden omgegaan. De Dorpsweg vormt met zijn bebouwing voor en achter de dijk een beeldbepalende route in het dorp. Een karakteristieke route waarbij de hoogteverschillen en het IJssellandschap een belangrijke kwaliteit vormen.
De Dorpsweg is van oudsher een belangrijke doorgaande route in het dorp en kent als zodanig een rijke geschiedenis. Het agrarisch verleden is herkenbaar aanwezig langs de dijk door de aanwezigheid van de boerderijen. De open ruimten tussen de boerderijen zijn geleidelijk dicht gebouwd. Hoewel door de verdichting een deel van de agrarische bebouwing is verdwenen dan wel uit beeld is nog steeds de kenmerkende schaal, maat en uitstraling die thuishoort langs de Dorpsweg herkenbaar aanwezig.
De nieuwe woning kan vanwege de specifieke plek langs de Dorpsweg een positieve bijdrage leveren aan het versterken van het karakteristiek straatbeeld. Een voorwaarde is dat de nieuw te bouwen woning qua goothoogte, nokhoogte, kaprichting en bouwmassa aansluit bij de kenmerkende bebouwingscontour langs de Dorpsweg. De randvoorwaarden voor de inpassing zijn in het kort hieronder uiteengezet.
Op basis van de aanwezige bebouwingskenmerken zijn onderstaande randvoorwaarden van toepassing op de woning:
Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Het bestemmingsplan zal overeenkomstig afdeling 3.4 Awb (Algemene wet bestuursrecht) gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd en worden toegezonden aan overleginstanties zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro (Besluit ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding. Omdat de ontwikkeling direct of indirect de beide naastgelegen panden raakt, is met beide partijen in een vroegtijdig stadium contact gezocht en schriftelijk overeenstemming bereikt.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De directe kosten van het project komen voor rekening van de aanvrager. De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van dit bestemmingsplan worden verhaald op basis van de gemeentelijke legesverordening 2020. Eventuele planschade zal via een planschadeovereenkomst worden verhaald. Er is voor dit plan dan ook geen anterieure overeenkomst nodig. Zowel de kosten van de gemeente als die van het project zijn daarmee anderszins verzekerd en voldoende gedekt.
Het plan valt onder een categorie volgens artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1 Bro (artikel 6.2.1, lid d Bro) waarvoor een exploitatieplan opgesteld zou moeten worden. Aangezien er een anterieure overeenkomst wordt gesloten tussen de gemeente en de aanvrager zijn de kosten anderszins verzekerd. Om die reden behoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld.
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.
Het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
Bestemmingsomschrijving:
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.
Bouwregels:
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.
Specifieke gebruiksregels:
In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.
Omgevingsvergunning:
Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.
Wijzigingsbevoegdheden:
In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.
In het bestemmingsplan 'Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92' komen de volgende bestemmingen voor:
Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
Met dubbelbestemmingen worden ruimtelijk relevante belangen veilig gesteld die niet of onvoldoende met de ‘onderliggende’ bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Daarbij hebben met de dubbelbestemming samenhangende belangen voorrang op de belangen van de onderliggende bestemming, wanneer de enkelbestemming en de dubbelbestemming met elkaar strijden. Het waarborgen van belangen met behulp van een dubbelbestemming leidt tot de opname van bijzondere regels binnen deze bestemming en noopt tot een nadere afweging van belangen.
De diverse aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Vaak wordt gewerkt met de hiervoor in de SVBP2012 opgenomen gebiedsaanduidingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels op te nemen dan een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen. In het bestemmingsplan ‘Wilsum en Nieuwstad 2012, 2e herziening Dorpsweg 92’ wordt geen gebruik gemaakt van een gebiedsaanduiding.
De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Het gaat veelal om hoek- en voorkantsituaties. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.
De bestaande en de te realiseren woningen hebben de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk.
Er mogen vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen op het erf worden opgericht, waarbij het maximum aantal wordt bepaald aan de hand van de minimale breedte van de woning van 5 m. De woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De maximale goot- en bouwhoogte is de op de plankaart aangegeven goot- respectievelijk bouwhoogte.
Uitgangspunt voor bijbehorende bouwwerken is dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen. De bijbehorende bouwwerken die voor de voorgevel zijn gerealiseerd worden aangeduid met 'bijgebouwen' De oppervlakte van deze bijbehorende bouwwerken worden meegeteld bij bepaling van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. Verder zijn er algemene regels opgenomen waaraan de bijbehorende bouwwerken moeten voldoen.
Bij de specifieke gebruiksregels zijn regels opgenomen die worden gezien als strijdig gebruik. Het gaat hierbij om het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning, het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten. Binnen het plan is een afwijkingsmogelijkheid, middels een omgevingsvergunning opgenomen voor de aan-huis-verbonden-beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.
Voor gebieden met archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.
Deze bestemming regelt dat wanneer er bodemroerende ingrepen worden gepleegd die archeologische waarden kunnen schaden, er voorwaarden aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden of een archeologisch onderzoek geeist kan worden.
'Waarde 1': terreinen met een hoge verwachting
Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden op deze vindplaatsen ligt in het geval bij ingrepen kleiner dan 2.500 m2 en niet dieper dan 0.5 m –min maaiveld.
Bij de vergunningverlening speelt de archeologische deskundige een belangrijke rol. De verantwoordelijkheid voor beslissingen ligt uiteindelijk bij burgemeester en wethouders. Voor een omgevingsvergunning is meestal een archeologisch rapport nodig. In bepaalde gevallen is een archeologisch rapport niet nodig ('uitzondering bouwregels'). Ook voor het uitvoeren van werken is een omgevingsvergunning nodig, tenzij hierop een uitzondering van toepassing is ('uitzondering op verbod').
Binnen het plangebied ligt een waterkering die is opgenomen op de Legger van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd.
Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van deze waterkering worden door de Keur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta eisen gesteld.
De beschermingszone van de waterkering heeft daarom op de plankaart een dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" gekregen met daarbij behorende regels.
Het wijzigen van het gebruik van gronden of gebouwen of de nieuwbouw van een gebouw kan tot gevolg hebben dat er meer autoverkeer in het gebied wordt gegenereerd. En deze auto's moeten ook ergens geparkeerd worden. Hierbij is het belangrijk dat de omgeving geen overlast ervaart van deze toename van parkeren. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwbouw van een kantoorgebouw, maar ook aan het wijzigen van de functie van een woning naar een winkel of het toestaan van het houden van evenementen op agrarisch gebied. Deze activiteiten hebben allemaal tot gevolg dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn.
Parkeren
De parkeerbepaling is zo opgesteld, dat voor al deze situaties gegarandeerd is dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Het kan gaan om de volgende situaties:
Laden & lossen
De eis van voldoende ruimte voor het laden of lossen van goederen op eigen terrein blijft gehandhaafd. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
binnenplanse afwijking
Op andere wijze voorzien in voldoende parkeerplaatsen
Wanneer er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden, is er de mogelijkheid om binnenplans af te wijken om het plan alsnog doorgang te laten vinden. Daarbij moet dan in het kader van de belangenafweging aan het vastgestelde parkeerbeleid worden getoetst.
Afwijken bij bijzondere omstandigheden
Hiernaast is een hardheidsclausule opgenomen. Volgens jurisprudentie moet deze afwijkingsmogelijkheid alleen in bijzondere gevallen en dus terughoudend worden toegepast. Dit betreft voornamelijk de situatie waarbij het voor een bepaald bouwinitiatief of bepaalde ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijk en financieel-economisch niet mogelijk is om op of buiten het eigen terrein (volledig) te voorzien in de parkeerbehoefte, terwijl dit initiatief of deze ontwikkeling van wel van maatschappelijkof van algemeen belang is.
Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een project dat in de gemeente de werkgelegenheid aanzienlijk vergroot of voorziet in een nieuwe maatschappelijke voorziening die zeer wenselijk wordt geacht. In de omgevingsvergunning voor een dergelijk project kan dan worden uitgegaan een lagere parkeernorm.
Hierbij gelden wel de volgende voorwaarden:
Algemene bouwregels
Het splitsen en omzetten van woningen leidt meestal ook tot bouwkundige ingrepen. In artikel 4.1 wordt een algeheel verbod opgelegd om bouwactiviteiten uit te voeren die leiden tot woningsplitsing of woningomzetting. Uitzondering hierop zijn de bestaande situaties die reeds legaal zijn gerealiseerd of waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. In artikel 4.2 worden de randvoorwaarden weergegeven onder welke omstandigheden een (binnenplanse) omgevingsvergunning kan worden verleend.
Algemene gebruiksregels
Het is verboden activiteiten uit te voeren die leiden tot woningsplitsing, woningomzetting en/of kamerverhuur-/bewoning. Uitzondering hierop zijn de bestaande situaties waarbij het gebruik reeds legaal plaats vindt bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of waarvoor reeds een omgevingsvergunning is afgegeven.
Voorwaarden omgevingsvergunning gebruik woningsplitsing, omzetting en kamerverhuur-/bewoning
Om in aanmerking te komen voor een omgevingsvergunning voor woningsplitsing, woningomzetting of kamerverhuur-/bewoning moet er voldaan worden aan de voorwaarden zoals benoemd bij de verschillende onderdelen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:
De opmerkingen van de overlegpartners worden hierna samengevat en voorzien van commentaar:
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft op 3 november 2021 aangegeven dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Zij heeft dan ook geen bezwaar tegen dit bestemmingsplan.
Waterschap
Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft op 26 november 2021 aangegeven dat voor haar nog niet duidelijk is hoe de bouwvlakken zijn gelegen ten opzichte van de kernzone van de kering. In de Keur is bepaald dat bestaande gebouwen vervangen kunnen worden onder voorwaarden. Het toevoegen van nieuwe gebouwen in deze zone is niet mogelijk. Het waterschap verzoekt een verbeelding toe te voegen aan de waterparagraaf waarop duidelijk staat hoe het nieuwe bouwvlak ligt ten opzichte van de kernzone.
Daarnaast is het uit de planomschrijving niet duidelijk op te maken of de rechter woning wordt herbouwd of dat deze in de huidige vorm blijft bestaan.
Het waterschap verzoekt om ervoor te zorgen dat het bouwvlak voor de nieuwe woning buiten de kernzone komt te liggen. Daarnaast adviseert zij bij de nieuw te bouwen woning ook tijdig het plan af te stemmen met een vergunningverlener van het waterschap.
Reactie gemeente:
Naar aanleiding van de reactie vanuit het waterschap is de ligging van het bouwvlak ten opzichte van de kernzone van de kering gecontroleerd. Hieruit is gebleken dat het bouwvlak voor 80 centimeter binnen de kernzone van de kering is gelegen. Naar aanleiding hiervan is het bouwvlak van de nieuw te bouwen woning, met instemming van de initiatiefnemer, 80 centimeter naar achteren verschoven zodat deze nu buiten de zone van de kering is gelegen. De waterparagraaf van de toelichting en de verbeelding van het bestemmingsplan is naar aanleding van het voorgaande aangepast. Ter verduidelijking van de ligging buiten de kernzone is een afbeelding toegevoegd in de waterparagraaf onder subparagraaf 3.7.2. De initiatiefnemer is door de gemeente op 6 december 2021 per e-mail de hoogte gebracht van het advies om het bouwplan tijdig af te stemmen met het waterschap.
In hoofdstuk 1 'Inleiding' is aangegeven dat met dit plan het mogelijk wordt gemaakt om de functiewijziging van bedrijf naar wonen door te voeren, waarbij één (nieuwe) woning wordt toegevoegd op de locatie van de voormalige autowerkplaats. De bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en blijft behouden.
Gelet op het voorgaande is het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro met alle genoemde instanties afgerond.
Het ontwerpbestemmingsplan is op 21 december 2021 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad 'De Brug' en op www.officielebekendmakingen.nl en www.ruimtelijkeplannen.nl. Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2021 overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.