Plan: | Industrieweg 1-3 Dedemsvaart en Hoogenweg 58 Venebrugge |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00388-VG01 |
Aan de Industrieweg 1-3 in het noorden van de kern Dedemsvaart bevindt zich een deel van een woonperceel en een agrarisch perceel. Op het woonperceel staat een gebouw dat jarenlang in gebruik is geweest als kantine bij een kwekerij en later als woning. Het agrarische perceel bevat de planologische mogelijkheden en bijbehorende vergunning voor het bouwen van een bedrijfshal en kas van in totaal 425 m2 voor het exploiteren van een tuincentrum/ kwekerij. Het voornemen is:
Ter compensatie hiervan worden er twee vrijstaande woningen op één erf aan de Industrieweg 1 gerealiseerd. Ten behoeve van het voornemen is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om ervoor te zorgen dat het voornemen landschappelijk en stedenbouwkundig passend in de omgeving is.
De locatie Hoogenweg 58 in Venebrugge wordt in voorliggend bestemmingsplan meegenomen om de sloop van de bebouwing ter plaatse in planologische zin vast te leggen. Daarnaast dient de agrarische bedrijfsbestemming ter plaatse te worden omgezet naar een woonbestemming, omdat ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer gevestigd zit en de aanwezige bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik genomen wordt.
Omdat de voorgenomen herontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het deelgebied ligt aan de Industrieweg, in het noorden van Dedemsvaart. De indicatieve begrenzing van het deelgebied wordt met de rode omlijning weergegeven in de afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het deelgebied Industrieweg 1-3 ten opzichte van de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het deelgebied ligt aan de Hoogenweg, ten oosten van de kern Hardenberg. De indicatieve begrenzing van het deelgebied wordt met de rode omlijning weergegeven in de afbeelding 1.2. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het deelgebied Hoogenweg 58 ten opzichte van de directe omgeving (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan ''Industrieweg 1-3 Dedemsvaart en Hoogenweg 58 Venebrugge” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het deelgebied ligt binnen de begrenzing van "Bestemmingsplan Dedemsvaart" (op 18 februari 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld) en "Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)" (op 17 maart 2015 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld). Daarnaast ligt het deelgebied binnen bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', welke op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld om het gemeentelijke parkeerbeleid planologisch juridisch te verankeren. In afbeelding 1.3 is de verbeelding van "Bestemmingsplan Dedemsvaart" weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het deelgebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het deelgebied ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (op 2 december 2014 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld) en bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" (op 26 september 2016 door de gemeenteraard van Hardenberg vastgesteld). Daarnaast ligt het deelgebied binnen bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg'. In afbeelding 1.4 is een uitsnede van de verbeelding van bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" weergegeven. Het rode karde geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het deelgebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.4: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Het deelgebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'' en de bestemming 'Woongebied'.
De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische cultuurgrond, een grondgebonden agrarisch bedrijf, kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kwekerij', een tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', wonen in bestaande bedrijfswoningen en ondergeschikte niet agrarische nevenactiviteiten, parkeervoorzieningen en watergangen en -partijen. Bedrijfsgebouwen en -woningen zijn enkel ter plaatse van een bouwvlak toegestaan.
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal.
Het deelgebied heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' met een bouwvlak. De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, met dien verstande dat per bouwvlak slechts één agarisch bedrijf is toegestaan. Darnaast zijn de gronden bestemd voor onder meer watergangen en waterpartijen en (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Binnen het bouwvlak zijn het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan.
Het bouwen van twee woningen met bijgebouwen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van het deelgebied Industrieweg 1-3 is niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bouw- en gebruiksregels. Daarnaast is het niet toegestaan de bestaande bedrijfswoning aan de Hoogenweg 58 als reguliere woning te gebruiken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Dedemsvaart is een oud veenkoloniaal dorp, ontstaan als gevolg van de aanleg van twee oost-west gerichte ontwikkelingskanalen: de Hoofdvaart en de Langewijk. Langs de twee kanalen is incidenteel bebouwing ontstaan. De Langewijk is op een bepaald moment gedempt. Van origine wordt de identiteit van Dedemsvaart (en omgeving) gekenmerkt door lange rechte wijken (ontginningsloten). De karakteristieke wijken liepen haaks op de Van Rooijens Hoofdwijk. Aan de Hoofdvaart staat een grote variatie van bebouwing.
Het deelgebied bevindt zich aan de Industrieweg, in het noorden van Dedemsvaart in het overgangsgebied van het stedelijke gebied naar het buitengebied. De functionele structuur van de directe omgeving kenmerkt zich door woonpercelen, (agrarische) bedrijfspercelen en maatschappelijke percelen. De belangrijkste structuurdrager in de omgeving betreft de Langewijk en het Ommerkanaal.
Het plangebied wordt aan de noordzijde door agrarische cultuurgrond begrensd. Ten oosten bevindt zich de Industrieweg. Ten zuiden wordt het plangebied door woonpercelen begrensd. Ten westen bevinden zich een maatschappelijk perceel, agrarische cultuurgrond en een woonperceel.
Het noordelijke deel van het plangebied is onbebouwd en bestaat uit agrarische cultuurgrond. Op basis van het geldende bestemmingsplan mag een deel van deze gronden (het noordelijke deel) gebruikt worden ten behoeve van een kwekerij. Het zuidelijke deel van het agrarische perceel bevat de planologische mogelijkheden en bijbehorende vergunning voor het bouwen van een bedrijfshal en kas van in totaal 425 m2 voor het exploiteren van een tuincentrum/ kwekerij.
Het zuidelijke deel van het plangebied maakt deel uit van de ten zuiden gelegen woonpercelen en bestaat qua bebouwing uit twee gebouwen, te weten een voormalige kantine c.q. woning en een bijgebouw. Rondom de bebouwing is erfverharding aanwezig. Het perceel wordt via een in- en uitrit op de Industrieweg ontsloten.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het deelgebied en de directe omgeving weergegeven. Het deelgebied is met rode lijn aangeduid.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie deelgebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het deelgebied bevindt zich aan de Hoogenweg, ten oosten van de kern Hardenberg, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. De functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich door woonpercelen, agrarische bedrijfspercelen en agrarische cultuurgronden. Het deelgebied wordt aan alle zijden door agrarische cultuurgronden begrensd. Ten westen bevindt zich daarnaast nog de Hoogenweg. Een in- en uitrit aan de noordzijde ontsluit het het deelgebied op de Hoogenweg.
Het westelijke deel van het deelgebied betreft het agrarische erf. Ter plaatse bevinden zich een bedrijfswoning, vier agrarische opstallen en een mestsilo. De agrarische opstallen en mestsilo hebben een oppervlakte van circa 1.500 m2. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het deelgebied en de directe omgeving opgenomen. Het deelgebied is met rode lijn aangeduid.
![]() |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie deelgebied (Bron: Provincie Overijssel) |
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van twee vrijstaande woningen met bijgebouwen aan de Industrieweg 1-3 ter compensatie van het wegbestemmen van de planologische mogelijkheden voor een tuincentrum/kwekerij, het intrekken van de bouwvergunning voor het bouwen van een bedrijfshal en kas van in totaal 425 m2, de sloop van de voormalige kantine c.q. woning en de sloop van 450 m2 landschapontsierende bebouwing aan de Hoogenweg 58 te Venebrugge.
De woningen krijgen een maximale inhoud van 1.000 m3 en krijgen daarnaast bouwmogelijkheid voor 100 m2 aan bijgebouwen. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld om het nieuwe erf te voorzien van een landschappelijke inpassing. Hier wordt hierna nader op ingegaan.
Vanuit de landschapsidentiteitskaarten wordt de rechtlijnige verkaveling als een kwaliteit gezien. Daarbij staan de woningen gelijk of haaks op de Langewijk. De kavels in het lint kennen veelal een beperkte oppervlakte. Het lint is hier onregelmatig verkaveld, doordat er twee verkavelingsrichtingen bij elkaar komen. Kenmerkend zijn de sobere erven met groen tussen de kavels in de vorm van houtsingels, wilde hagen en bomen. De twee nieuwe kavels worden eveneens op deze manier ingepast. Daarbij worden beide kavels ontsloten door één inrit met een centraal erf.
De woningen staan parallel aan de Industrieweg. Het is niet wenselijk om een andere richting te kiezen dan de overheersende kavelrichting. De houtsingel aan de westzijde vormt een groen decor achter de woningen en is overheersend in het bepalen van de oriëntatie van de woningen.
Om voldoende privacy te creëren is gekozen om op het erf enkele hagen en fruitbomen aan te planten. Schuttingen of andere bouwkundige elementen zijn niet passend op het erf. Wel kan er in de tuin opgaand groen worden aangeplant die niet als landschapsmaatregel zijn opgenomen. Denk daarbij aan boerensering/hortensia/boerenjasmijn/ krentenboompje. Deze passen op het erf en zijn een meerwaarde voor vogels, insecten en vlinders.
Op het erf is ruimte om te keren en te parkeren. Middels een wilde ligusterhaag worden auto’s
afgeschermd. Langs de Industrieweg wordt het erf afgeschermd middels een bomenrij. De Hollandse
linden verzachten de bouwvolumes en accentueren de gekozen orientatie. HIer is bewust geen haag voorzien waarmee er zicht op de woning blijft. Middels een solitaire beuk op het centrale erf wordt de entree versterkt.
In afbeelding 2.2 is een inrichtingstekening van de gewenste ontwikkeling opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Inrichtingstekening gewenste ontwikkeling (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Het voornemen is drie van de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en de mestsilo te slopen. In totaal wordt hiermee circa 1.240 m2 gesloopt. De bestaande bedrijfswoning krijgt een reguliere woonbestemming. Het vierde voormalige agrarische bedrijfsgebouw zal als bijgebouw bij de woning in gebruik worden genomen. In afbeelding 2.3 is de te slopen bebouwing weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.3: Te slopen bebouwing (Bron: Provincie Overijssel) |
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota. Hierbij is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende.
Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten weinig stedelijk gebied voor de gehele gemeente.
De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen. Het plangebied wordt aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee vrijstaande koopwoningen aan de Industrieweg 1-3. Voor een koopwoning geldt een minimale parkeereis van 1,9 parkeerplaats per woning. Uit afbeelding 2.2 blijkt dat er per woning ruimte is voor twee parkeerplaatsen op eigen terrein. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is juridisch geborgd dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Ten aanzien van het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning aan de Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat een dergelijke ontwikkeling niet voor een toename van de parkeerbehoefte zorgt. Het erf is van voldoende omvang om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor een vrijstaande koopwoning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het realiseren van twee vrijstaande woningen gaat gepaard met 2*8,2= 17 (afgerond) verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Industrieweg is voldoende berekend op een dergelijke toename van het aantal verkeersbewegingen en kan deze veilig en vlot afwikkelen. Daarnaast komt de planologische mogelijkheid voor het exploiteren van een kwekerij/tuincentrum te vervallen. De daarbij behorende verkeersbewegingen komen daarmee eveneens te vervallen. Verwacht wordt dan ook dat er ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen.
Ten aanzien van het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning wordt opgemerkt dat een dergelijke ontwikkeling niet voor een toename van de verkeersgeneratie zorgt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR: voorganger van de NOVI) is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Op 1 oktober 2012 is de Ladder in werking getreden als motiveringsvereiste onder artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het vormt daarmee een nadere invulling van artikel 3:2 van de Awb. Het Bro bepaalt dat wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, deze moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van twee woningen. Gelet op de eerder genoemde jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het voornemen is daarmee in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
Ten aanzien van deelgebied Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat hier uitsluitend bebouwing gesloopt wordt en de bestemming van agrarisch naar wonen wordt gewijzigd. Een dergelijke ontwikkeling raakt geen provinciale belangen. Deze locatie wordt dan ook niet verder aan het provinciale beleid getoetst.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.
![]() |
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De ontwikkeling betreft een ontwikkeling op gronden waar een tuincentrum/kwekerij is toegestaan en vergund. De gronden kunnen dan ook benut worden ten behoeve van een stedelijke functie, waarmee sprake is van bestaand bebouwd gebied. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld (zie Bijlage 1 en paragraaf 2.3). De ontwikkeling draagt met het behoud van de landschappelijke kenmerken bij aan de ruimtelijke kwaliteit, conform de geldende gebiedskenmerken.
Later in deze paragraaf wordt conform de omgevingsvisie van de provincie Overijssel inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel
De voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van twee vrijstaande woningen. Zoals in 3.3.3 wordt geconcludeerd is er sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar de beoogde woningen.
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Het deelgebied Industrieweg 1-3 ligt op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel op de grens van het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' en 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het deelgebied met rode lijn is weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Onder verduurzaming verstaan we hier: realisatie van de waterkwaliteitsdoelen, gezondheid en welzijn van mens en dier, bijdrage aan de energietransitie, klimaatbestendigheid en ketenoptimalisatie, en ontwikkelen met aandacht voor - en waar mogelijk in dialoog met - omwonenden. Agrarische ondernemers staan voor de uitdaging om hun - vaak grote - gebouwen en erven zo vorm te geven dat ze passen bij maat en schaal van het landschap en de ruimtelijke en milieukwaliteit versterken.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval is sprake van een woningbouwontwikkeling aan de rand van de kern Dedemsvaart. Door de ontwikkeling wordt voorzien in een deel van de woningbehoefte van de kern Dedemsvaart. Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' wordt opgemerkt dat het voornemen ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet beperken, zoals ook blijkt uit paragraaf 4.5 en paragraaf 4.6.
Het voornemen sluit goed aan op de ambities binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en sluit qua ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving. Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met de ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van de 'Laag van beleving' wordt opgemerkt dat het plangebied geen specifieke kenmerken wat betreft deze laag kent. Deze wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
1. De "Natuurlijke laag"
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)', zoals in afbeelding 3.3 is te zien ter plaatse van de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 3.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart "Natuurlijke Laag" (Bron: Provincie Overijssel) |
'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).
Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"
De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is niet of nauwelijks meer aanwezig. Er wordt dan ook geconcludeerd dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.
2. De "Laag van het Agrarisch Cultuurlandschap"
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 3.4 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart "Laag van het Agrarisch Cultuurlandschap" (Bron: Provincie Overijssel) |
'Veenkoloniaal landschap'
Grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebiedenten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Inmiddels heeft de melkveehouderij ook in grote delen zijn intrede gedaan. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is mede gevormd door de vestiging van ontginners en boeren uit andere regio's. In de boerderijbouw is dit herkenbaar: typisch Groningse boerderijen staan naast Overijsselse.
De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. Als ontwikkelingen plaats vinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van bijzondere architectuur (watererfgoed (sluizen, bruggen e.d.), de bijzondere villa's, buitens, herenboerderijen), de linten door het landschap en de open ruimtes.
Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het Agrarisch Cultuurlandschap"
Om plangebied op een zorgvuldige wijze in te passen is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In paragraaf 2.3is hier al nader op ingegaan. Er wordt voorzien in het aanbrengen van groenstructuren in het plangebied, aansluitend bij het daarvoor voorkomende gebiedskarakter. Hiermee wordt in voldoende mate rekening gehouden met de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.
3. De "Stedelijke Laag"
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden.
De ligging van een stad of dorp in het landschap, op een kruispunt van infrastructuur of in de nabijheid van grondstoffen speelt een belangrijke rol in het functioneren ervan. Efficiëntie en bereikbaarheid zijn belangrijke vestigingsfactoren, maar daarbij wordt de kwaliteit, eigenheid en het onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker.
De ontstaansgeschiedenis is medebepalend voor de huidige identiteit en terug te vinden in de ruimtelijke opbouw van de kernen, maar ook in de economische en sociale dynamiek. Daarnaast hebben door de tijd heen veranderende ideeën over de ideale vormgeving van de stad invloed gehad op de ruimtelijke opbouw. Cultuurhistorisch of architectonisch waardevolle gebouwen en structuren zijn hierbij vaak bepalend voor de stedelijke identiteit en de belevingswaarde voor bewoners en bezoekers. Zo is in Overijssel een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' deels aangeduid met 'Woonwijken 1955-nu'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart "Stedelijke Laag" (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955- nu'
Deze woonwijken zijn uitbreidingswijken op basis van een gezamenlijk plan en grotere bouwstromen. Functies zoals wonen, werken, voorzieningencentra zijn uiteengelegd en wijken kennen eenheidsbuurten. Hier en daar zijn, voornamelijk aan de randen, gebieden die hiervan afwijken. In deze wijken bevinden zich duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Daarbij is vooral aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen of beplantingsstructuren) opgenomen. De bouwperiode is te zien aan de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Er ligt een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer, de kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet aan de kwaliteitseisen en er is een gebrek aan onderhoud van de openbare ruimte. Herstructurering is hier een belangrijke opgave.
Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke Laag"
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen aan de rand van de kern Dedemsvaart. Qua situering en maatvoering sluiten de woningen aan op de omliggende bebouwing. Het plangebied wordt, gezien de ligging in het overgangsgebied tussen stedelijk en landelijk gebied landschappelijk ingepast, waarmee de gebiedskenmerken van het agrarische cultuurlandschap worden versterkt. Al met al wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de 'Stedelijke Laag' is.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
Ten aanzien van deelgebied Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat hier uitsluitend bebouwing gesloopt wordt en de bestemming van agrarisch naar wonen wordt gewijzigd. Een dergelijke ontwikkeling is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. Er wordt daarom niet nader op deze locatie ingegaan bij de toetsing aan het gemeentelijke beleid.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
De groei vasthouden
De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt men brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.
Ruimte als troefkaart
Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:
Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.
Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is. Daarnaastv is het thema 'Hardenberg voor elkaar' relevant, aangezien de te realiseren compensatiewoningen in de kern Dedemsvaart worden gerealiseerd.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende ambities:
Hardenberg voor elkaar
Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente zes ambities opgesteld. Dit betreffen de volgende ambities:
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.
In dit geval staat het plangbied niet specifiek benoemd.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Ambities:
Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente, namelijk kwaliteit toevoegen. De sloop van landschapontsierende bebouwing en realisatie van toekomstbestendige woningen draagt hier aan bij. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Voorliggende ontwikkeling is daar een voorbeeld van.
Wat betreft de te realiseren woningen aan de Industrieweg wordt voorzien in kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Er zijn namelijk al concrete kopers op het oog. Daarnaast sluit het voorgenomen ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.
Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Het plan kent drie doelstellingen:
Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de lange termijn koers van de gemeente.
De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.
De centrale voorzieningen hebben een functie voor alle inwoners van de gemeente en voor de regio Noordoost Overijssel. Kwaliteit kan voor deze voorzieningen alleen met een groot draagvlak en via centralisatie gerealiseerd worden. Het publieke belang dat de gemeente hierbij heeft, is verbeteren van het ondernemersklimaat en het woonklimaat voor alle inwoners en bezoekers van de gemeente Hardenberg en de regio.
Deze voorzieningen zijn in eerste instantie in de kern Hardenberg aanwezig, zoals bijvoorbeeld het ziekenhuis, het theater, voortgezet en MBO onderwijs en het winkelgebied. Het kan hierbij ook om extra zorgvoorzieningen en bijzondere sportactiviteiten gaan, of om een aantrekkelijk centrum met leuke plekken om uit te gaan en een prominente rol voor de Vecht. In Dedemsvaart gaat het om aanvullende voorzieningen, zoals het voortgezet onderwijs, zorginstellingen en het winkelgebied dat op kopen gericht is, terwijl het winkelgebied in de kern Hardenberg meer de functie heeft van recreatief winkelen. De gemeente wil deze centrale voorzieningen versterken.
De doelstellingen binnen de programmalijn wonen zijn onder meer:
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023. Allereerst wordt er voor lokale behoefte gebouwd, zoals ook blijkt uit paragraaf 3.3.3. De woningen zijn levensloopbestendig uit te voeren en daardoor geschikt voor meerdere doelgroepen, waaronder ook ouderen. Bovendien zorgt het realiseren van de woningen voor doorstroming op de woningmarkt, waardoor woningen in een goedkoper segment weer beschikbaar worden voor andere doelgroepen, zoals starters. De woningen gaan ten aanzien van duurzaamheid voldoen aan de geldende EPC normen en worden bovendien gasloos uitgevoerd.
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.
In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
Doorstromers vormen de grootste groep op onze woningmarkt. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag.
Ontwikkelaars hebben veel interesse om voor de groep doorstromers te bouwen. Er wordt ruimte geboden dit te doen, maar hierbij wordt wel meegewogen dat er geen sprake is van een overschot aan gezinswoningen op termijn.
De gemeente Hardenberg vergrijst in hoog tempo. Dat is niet uitzonderlijk voor een middelgrote gemeente in het oosten van het land, maar wel iets om rekening mee te houden in ons woonbeleid. Gelukkig zijn ouderen steeds vitaler en zelfstandiger. In het woonbeleid is daarom de keuze aan ouderen gelaten om of langer zelfstandig te wonen of door te stromen naar een meer geschikte en comfortabele woning
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in de koopsector. In het programma Wonen wordt expliciet benoemd dat het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen te klein is om in de verwachte vraag te voorzien De ontwikkeling is kwantitatief passend binnen de woonvisie. Kwalitatief is de ontwikkeling eveneens passend aangezien het realiseren van vrijstaande woningen specifiek in het Programma Wonen genoemd worden als speerpunten. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het 'Programma Wonen'.
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. De welstandsnota is van toepassing op de stads- en dorpskernen. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.
Voor het deelgebied Industrieweg 1-3 geldt welstandsniveau 0. Om de gewenste beeldkwaliteit van de nieuwe bebouwing en de hiërarchie tussen de bebouwing te borgen, is een toetsingskader voor de beeldkwaliteit opgesteld. Dit toetsingskader is opgenomen in het ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1) en in Bijlage 3 bij de planregels en betreft een aanvulling en wijziging op de Welstandsnota. Binnen het kader is er voldoende ruimte om een eigen ontwerp van de woningen te ontwikkelen.
Het initiatief zal, met in achtneming van het toetsingskader voor de beeldkwaliteit, bijdragen aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In voorliggend geval worden twee woningen gerealiseerd. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.
Het plangebied is niet gelegen in een zone van een gezoneerd industrieterrein. Op circa 70 meter bevindt zich de geluidszone van industrieterrein Rollepaal. Er wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied ligt.
De te realiseren woningen aan de Industrieweg 1-3 liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Industrieweg, Langewijk, Rheezerend en Rollepaal. Er is daarom een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door BJZ.nu. De bijbehorende rapportage is als Bijlage 2 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Industrieweg bedraagt ter plaatse van de te realiseren woningen hoogstens 57 dB. Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het bestemmingsplan een hogere waarde van 57 dB te worden vastgesteld ten aanzien van de Industrieweg. Als gevelwering van 29 dB wordt toegepast, wordt een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd.
De geluidsbelasting als gevolg van de Langewijk, Rheezerend en Rollepaal bedraagt hoogstens 41 dB, waarmee aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.
Met het vaststellen van de benodigde hogere waarde als gevolg van de Industrieweg en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van 29 dB is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen.
Ten aanzien van de Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat hier geen nieuw geluidgevoelig object wordt opgericht. De Wgh is dan ook verder niet van toepassing.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Wet geluidhinder.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In voorliggend geval is er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd ter plaatse van het zuidelijke deel van de gewenste woonbestemmingen aan de Industrieweg. Daarnaast is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 ter plaatse van het noordelijke deel van de gewenste woonbestemmingen aan de Industrieweg. De betreffende onderzoeken zijn als respectievelijk Bijlage 3 en Bijlage 4 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste conclusies en resultaten ingegaan.
Ten aanzien van deelgebied Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat hier uitsluitend sprake is van een functiewijziging. Na de sloop van de stallen zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit is middels een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
Zintuigelijke waarnemingen
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal puin- baksteen- , metaal- en afvalresten waargenomen. Plaatselijk is in de grond asbesthoudend materiaal waargenomen.
Bovengrond
Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte kwik, lood en zink (zware metalen),
minerale olie, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) en alfa endosulfan
(organische chloorbestrijdingsmiddelen) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden. Uit milieuhygiënische overweging is er dan ook geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Bovengrondmengmonster MM2 bevat een verhoogd gehalte kwik, lood en zink (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden. Uit milieuhygiënische overweging is er dan ook geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Bovengrondmengmonster MM3 bevat een verhoogd gehalte kwik, lood en zink (zware metalen) en
polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden. Uit milieuhygiënische overweging is er dan ook geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Ondergrond
Ondergrondmengmonster MM4 bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd ten opzichte van de
achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 bevat een verhoogd gehalte barium (zware metalen) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden. Uit milieuhygiënische overweging is er dan ook geen directe aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Maaiveld
Op basis van de maaiveldinspectie is op het maaiveld op basis van zintuiglijke waarnemingen geen
asbestverdacht materiaal waargenomen.
Bovengrond
Ter plaatse van inspectiegat 1 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.15-0.3 m-mv) in
de fractie >20 mm zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de bovengrond (0.15-0.3 m-mv) ter plaatse van inspectiegat 1 bedraagt 0.1 mg/kg d.s en is daarmee verhoogd t.o.v. de detectiegrens, het gemeten gehalte is niet verhoogd ten opzichte van het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) en de interventiewaarde (100 mg/kg d.s) voor asbest. De uitgegraven bovengrond uit inspectiegat 1 is verontreinigd met asbest onder de interventiewaarde.
Ter plaatse van inspectiegat 2 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.25-0.5 m-mv) in
de fractie >20 mm zintuiglijk asbestverdacht materiaal waargenomen. De verontreiniging betreft
chrysotiel asbest dat in hechtgebonden vorm aanwezig is. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de bovengrond ter plaatse van inspectiegat 2 bedraagt ter indicatie 114.6 mg/kg d.s en is daarmee ten opzichte van de interventiewaarde (> 100 mg/kg d.s.). De uitgegraven bovengrond uit inspectiegat 2 is ter indicatie verontreinigd met asbest boven het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) en de interventiewaarde (> 100 mg/kg d.s.). Teneinde vast te stellen of er in dit geval al dan niet sprake is van ernstige bodemverontreiniging met asbest en om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen wordt nader onderzoek geadviseerd.
Ter plaatse van inspectiegat 7 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.2-0.5 m-mv) in de fractie >20 mm zintuiglijk asbestverdacht materiaal waargenomen. De verontreiniging betreft chrysotiel asbest dat in hechtgebonden vorm aanwezig is. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de bovengrond ter plaatse van inspectiegat 7 bedraagt ter indicatie 72.7 mg/kg d.s en is daarmee ten opzichte van het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) De uitgegraven bovengrond uit inspectiegat 7 is ter indicatie verontreinigd met asbest boven het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.). Teneinde vast te stellen of er in dit geval al dan niet sprake is van ernstige bodemverontreiniging met asbest en om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen wordt nader onderzoek geadviseerd.
Ter plaatse van inspectiegat 8 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.2-0.5 m-mv) in de fractie >20 mm zintuiglijk asbestverdacht materiaal waargenomen. De verontreiniging betreft chrysotiel asbest dat in hechtgebonden vorm aanwezig is. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de bovengrond ter plaatse van inspectiegat 8 bedraagt ter indicatie 203.1 mg/kg d.s en is daarmee ten opzichte van de interventiewaarde (> 100 mg/kg d.s.). De uitgegraven bovengrond uit inspectiegat 8 is ter indicatie verontreinigd met asbest boven het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) en de interventiewaarde (> 100 mg/kg d.s.). Teneinde vast te stellen of er in dit geval al dan niet sprake is van ernstige bodemverontreiniging met asbest en om de omvang van de verontreiniging in beeld te brengen wordt nader onderzoek geadviseerd.
Ter plaatse van inspectiegat 9 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.2-0.5 m-mv) in de fractie >20 mm zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de geanalyseerde bovengrondmengmonster M2 (zeeffractie < 20 mm) van de inspectiegaten 1+9 uit de bodemlaag tussen 0.15-max. 0.5 m-mv) is een verhoogd gemiddeld gewogen concentratie asbest gemeten van 0.1 mg/kg d.s. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de
bovengrond (0.2-0.5 m-mv) ter plaatse van inspectiegat 9 bedraagt 0.1 mg/kg d.s en is daarmee verhoogd ten opzichte van de detectiegrens. Het gemeten gehalte is niet verhoogd ten opzichte van het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) en de interventiewaarde (100 mg/kg d.s) voor asbest. De uitgegraven bovengrond uit inspectiegat 9 is verontreinigd met asbest onder de interventiewaarde.
Fractie <0,5 mm
Op basis van de uitgevoerde analyse in mengmonster M1 wordt opgemerkt dat in de fractie <0.5 mm
enkele losse vezels zijn aangetoond. Wanneer uit de reguliere asbestanalyse (fracties 0.5-20 mm) blijkt dat er mogelijk asbest in de fractie <0,5 mm aanwezig is kan onderzoek worden uitgevoerd naar respirabele vezels in de fractie <0.5 mm middels een SEM analyse. Op basis van een SEM analyses kan worden vastgesteld of er in er in de fractie <0.5 mm al dan niet vrije asbestvezels aanwezig zijn. Aanvullend onderzoek naar de respirabele fractie is over het algemeen alleen zinvol als er niethechtgebonden materialen zijn aangetroffen in de monsters en als daarnaast in de zeeffractie < 500 µm daadwerkelijk asbestvezels worden aangetroffen. Uit de analyses blijkt dat er geen sprake is van niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen. In deze fase van het bodemonderzoek is nog geen onderzoek gedaan naar respirabele vezels in de fractie <0.5 mm.
Puinlaag
In de bodemlaag 0.3-0.5 m-mv t.p.v inspectiegat 1 is sprake van >50% bodemvreemd materiaal. Aangezien er onvoldoende monstermateriaal is uitgegraven is dit materiaal in deze fase van het onderzoek indicatief onderzocht, afgeleid van NEN-5987+C2. Ter plaatse van inspectiegat 1 is in de uitgegraven puinlaag (tussen 0.3-0.5 m-mv) in de fractie >20 mm zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In het geanalyseerde puingrondmengmonster M4 (zeeffractie < 20 mm) van de inspectiegat 1 uit de puinlaag tussen 0.3-0.5 m-mv) is ter indicatie geen verhoogd gemiddeld gewogen concentratie asbest gemeten boven de detectiegrens gemeten. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de puinlaag t.p.v. inspectiegat 1 bedraagt <0.8 mg /kg d.s en is daarmee niet verhoogd t.o.v. de bepalingsgrens.
Ondergrond
Op basis van de uitgevoerde inspectie van het opgeboorde materiaal uit de inspectiegat 1 zijn vanaf circa 0.5 m-mv visueel geen asbestverdachte materialen in de fijne waargenomen.
Van de ongeroerde ondergrond vanaf 0.5 m-mv zijn in deze fase van het onderzoek geen grondmonsters geanalyseerd op de fractie <20 mm. Omdat geen asbestverdacht materiaal (met fractie > 20 mm) in de ongeroerde ondergrond is aangetroffen is de verwachting dat er geen asbest met fractie < 20 mm in de ongeroerde ondergrond aanwezig is.
Zintuigelijke waarnemingen
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
Bovengrond
Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte kwik, lood, zink (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) ten opzcihte van de achtergrondwaarde de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat daardoor uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding bestaat tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Ondergrond
Ondergrondmengmonster MM2 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd ten opzichte van de streefwaarde en/of detectiewaarde.
De met asbest verontreinigde grond wordt gesaneerd. Middels een BUS-melding Immobiel voor het saneren van de bovengrond op het zuidelijk deel van het terrein zal de asbest en de puin- en afvalresten gelijktijdig verwijderd worden. Deze BUS-melding zal worden uitgevoerd door een BRL 7000 erkende aannemer en onder begeleiding van een erkende milieukundige (BRL 6000 erkend).
Met het saneren van de verontreinigde grond is er sprake van een voor wonen geschikte bodemkwaliteit.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.
Afstand tot te toetsen plaats | 70 m | 80 m | 90 m | 100 m | 120 m | 140 m | 160 m |
Totale emissie in g/jr | 324.000 | 387.000 | 473.000 | 581.000 | 817.000 | 1.075.000 | 1.376.000 |
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:
Parameter | Achtergrondwaarde [µg/m2] 2020 | Achtergrondwaarde [µg/m2] 2030 | Grenswaarde [µg/m2] | Voldoet (ja/nee) | |
Stikstofdioxide NO2 | 10,61 | 7,1 | 40 | ja | |
Zwevende deeltjes PM10 | 14,21 | 12,25 | 40 | ja | |
Zwevende deeltjes PM2,5 | 7,5 | 6,01 | 25 | ja |
Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt.
Ten aanzien van de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving, wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied een tweetal intensieve veehouderijen liggen die van belang kunnen zijn voor de bijdrage van fijnstofconcentratie op het plan. Hierna wordt op deze intensieve bedrijven ingegaan. Opgemerkt wordt dat de stalsystemen niet in alle gevallen bekend zijn. De emissie hangt af van het stalsysteem. Daarom is bij de dieren waar geen stalsysteem bekend is, in het kader van worst-case uitgegaan van het stalsysteem met de hoogste emissiefactor.
Adres | Afstand tot plangebied | Veesoort en aantallen | Emissie fijnstof in gram* |
Langejacht 22 | 950 m | 195 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 600 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.100) 1600 vleeskalveren tot 8 maanden (A4.5.4) |
195*33 = 6.435 600*133 = 19.800 1600*7 = 11.200 |
Totaal | 37.435 | ||
Het Bergje 6 | 1,1 km | 3*432 vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking (D 3.2.15.4.1) 110 vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking (D. 3.100.2) 2*768 vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking (D 3.2.15.4.2) 2*960 vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking (D 3.2.15.4.2) |
3*432*31= 40.176 110*153= 16.830 2*786*153= 240.516 2*960*153= 293.760 |
Totaal | 591.282 | ||
Totaal alle intensieve veehouderijen | 628.717 |
* Gegevens voor de berekening zijn ingevoerd op basis van vigerende vergunningen. Emissies kunnen nadien zijn gewijzigd als gevolg van andere omrekenfactoren of gewijzigde vergunningen
De totale emissie kan worden berekend door de emissiefactor * het aantal dieren in de betreffende categorie te berekenen.
Uit de afstandentabel uit paragraaf 4.3.1.1 blijkt dat op een afstand van meer dan 160 meter de emissie meer dan 1.376.000 per jaar mag bedragen. In dit geval is de maximale totale emissie 628.717 op een afstand van minimaal 950 meter. Hiermee kan gesteld worden dat er ten aanzien van omliggende intensieve veehouderijen een aanvaardbaar woon- en leefkimaat in het plangebied kan worden verwacht.
Ter plaatse van de Hoogenweg 58 wordt de bestaande agrarische bedrijfsvoering beëindigd en krijgt het deelgebied een woonbestemming. Een dergelijke ontwikkeling heeft geen toename tot gevolg van emissie van luchtverontreinigende stoffen, maar zorgt voor een afname. De woning komt niet op kortere afstand van omliggende veehouderijen te liggen, waardoor er geen sprake is van een afname van het woon- en leefklimaat in het kader van luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.
Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het deelgebied is met de rode cirkel aangegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat er op circa 208 meter en 338 meter van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze inrichtingen hebben echter (veel) kleinere risicocontouren, waardoor het plangebied buiten deze contouren valt. Voor het overige bevinden er zich geen risicobronnen rondom het plangebied. Het plangebied ligt dus niet:
Op de risicokaart is niet weergegeven dat de Industrieweg een gemeentelijke weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen betreft. Ten behoeve hiervan is een notitie opgesteld ter verantwoording van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze notitie is als Bijlage 5 bijgevoegd. Uit de notitie volgt dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. Aanbevolen wordt om bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen nader te beoordelen of er voldoende bluswater aanwezig is. Mocht dit niet het geval zijn dienen er aanvullende brandkranen te worden geplaatst. Tot slot moet ook de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit brengen.
De veiligheidsregio heeft advies uitgebracht en adviseert het volgende:
Het advies van de veiligheidsregio wordt aan toekomstige bewoners meegegeven.
Ter plaatse van de Hoogenweg 58 wordt de agrarische bedrijfsvoering beëndigd en wordt de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning omgezet. Een dergelijke ontwikkeling zorgt niet voor een toename van de personendichtheid (er is door het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering zelfs sprake van een afname) en zorgt daarmee niet voor een toename van het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico.
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving wat betreft externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is aan te merken als gebiedstype 'gemengd gebied', gezien de ligging van het plangebied nabij het bedrijventerrein De Rollepaal. Daarnaast is er ten westen van het plangebied nog een maatschappelijke bestemming aanwezig en ligt het plangebied aan de Industrieweg, die voor een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde zorgt (zie paragraaf 4.1.2.3).
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden.
Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.
Het plangebied ligt op relatief korte afstand van bedrijventerrein De Rollepaal. Ter plaatse zijn bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 3.1 (op circa 130 meter van het plangebied) en milieucategorie 3.2 (op circa 170 meter van het plangebied) toegestaan. Aangezien voor dergelijke bedrijfsactiviteiten van respectievelijk 30 meter en 50 meter gelden, wordt geconcludeerd dat ruim aan deze richtafstanden wordt voldaan.
Er wordt dan ook geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen ten aanzien van het bedrijventerrein. Omgekeerd vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de bedrijven op bedrijventerrein.
Ten westen van het plangebied bevindt zich een maatschappelijke bestemming behorende bij de Christelijke Daltonschool de Groen. Een dergelijke functie behoort tot milieucategorie 2, met een grootste richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Er wordt dan ook verwacht dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de school niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd.
Op circa 180 meter ten noorden van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf. Planologisch is ter plaatse een intensieve veehouderij toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij veehouderijen, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur geldt. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of berekende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan.
Voor een intensieve veehouderij geldt, met uitzondering van het aspect geur, een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Het plangebied bevindt zich op (veel) grotere afstand van de veehouderij, waarmee ruim aan de richtafstand wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in de bedrijfsvoering belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur per units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstand eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wgv bevat een regeling (art. 14, lid 2 en 3) voor ondermeer voormalige bedrijfswoningen en compensatiewoningen in het kader van Rood voor rood. Het tweede lid van artikel 14 luidt:
Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen.
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij de verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde "gebiedsvisie". De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In de geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De geurnorm voor veehouderijen in de bufferzone rondom diverse kernen, het plangebied bevindt zich in deze bufferzone, bedraagt 8 odeurunit per kubieke meter lucht.
Ten behoeve van de te realiseren compensatiewoningen is een geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.
Omliggende veehouderijen
Binnen een straal van één kilometer is er, naast de veehouderijen met vaste afstandsdieren, één veehouderij met OU-dieren. Het adres van deze veehouderij is Langejacht 22 en ligt op circa 950 meter afstand van de nieuw te realiseren woningen. Op circa 1,1 kilometer afstand aan Het Bergje 6 bevindt zich nog een intensieve veehouderij met OU-dieren. Ondanks dat deze veehouderij buiten de straal van een kilometer rond de te realiseren woningen ligt, wordt deze vanwege de hoge emissie meegenomen in het onderzoek.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondbelasting berekend. De dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Langejacht 22 te Dedemsvaart. De voorgrondbelasting ten gevolge van deze veehouderij bedraagt maximaal 0,9 OUE/m3 ter plaatse van de te realiseren woning. Met deze waarde is het woon- en leefklimaat als goed te kwalificeren.
De achtergrondbelasting bedraagt tussen de 0,9 en 1 OUE/m3. Met deze waarde heeft minder dan 5% van de inwoners last van geurhinder van de omliggende veehouderijen ter plaatse van de te realiseren woning. Het leefklimaat is met betrekking tot de achtergrond geurbelasting te kwalificeren als ‘zeer goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als goed.
Aantasting planologische rechten veehouderijen
De nieuwe woningen vormen geen belemmering voor een mogelijke uitbreiding van veehouderijen. Er
zijn namelijk geurgevoelige objecten die dichterbij omliggende veehouderijen liggen, waardoor de te realiseren woningen niet maatgevend zijn voor de planologische rechten van de omringende veehouderijen.
Binnen 2 kilometer van deelgebied bevinden zich de volgende veehouderijen met dieren met geuremissiefactoren. De inventarisatie is gemaakt op basis van door de gemeente Hardenberg aangeleverde gegevens met betrekking tot de vergunde situatie van de betreffende veehouderijen.
Adres | Afstand tot deelgebied | Dieren met geuremissie | Totale geuremissie |
Hoogenweg 59 | 300 meter | Varkens | 24.742,400 |
Hoogenweg 46 | 1,35 kilometer | Varkens | 2.454,000 |
Stobbenhaarweg 1b | 250 meter | Varkens | 41.669,300 |
Stobbenhaardweg 4 | 500 meter | Varkens | 14.194,400 |
Stobbenhaarsweg 3a | 800 meter | Rundvee | 1.068,000 |
Stobbenhaarsweg 14 | 1,2 kilometer | Rundvee | 1.673,200 |
Nieuwe Landweg 2 | 1,1 kilometer | Schapen | 78,000 |
Stobbenhaarsweg 18 | 1,8 kilometer | Varkens en Rundvee | 31.918,300 |
Enterbroekerdijk 4 | 1,8 kilometer | Kippen | 44.451,000 |
Heideweg 2c | 1,7 kilometer | Kippen | 36.396,360 |
Ter plaatse van de Hoogenweg 58 is sprake van een bestaande bedrijfswoning. De bedrijfswoning ligt binnen een concentratiegebied waar de maximale geurnorm van 14 OUE/m3 geldt. De woning komt als gevolg van voorliggend plan niet op kortere afstand van omliggende veehouderijen met dieren met geuremissiefactoren. Er is dan ook geen sprake van een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarnaast worden omliggende veehouderijen niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Er wordt namelijk ruim aan de vaste afstandseis van 50 meter voldaan voor voormalige bedrijfswoningen op basis van artikel 14 van de Wgv.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) heeft besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 7,5 kilometer. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een stikstofberekening met behulp van de AERIUS calculator door BJZ.nu uitgevoerd. Deze berekening is als Bijlage 7 bijgevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen of nabij de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 1,2 kilometer van het plangebied. Gezien de grote afstand tot NNN-gebied en de lokale invloedssfeer van de voorgenomen ontwikkeling wordt verwacht dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. In voorliggend geval is door Alcedo Natuurprojecten een Quickscan ecologie uitgevoerd voor deelgebied Industrieweg 1-3. Deze is als Bijlage 8 bijgevoegd. Daarnaast is er voor deelgebied Hoogenweg 58 een quickscan ecologie door Natuurbank Overijssel uitgevoerd. Deze is als Bijlage 9 bijgevoegd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten en conclusies ingegaan.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot functioneel leefgebied van sommige vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten. Vermoedelijk nestelen er jaarlijks vogels in de bebouwing en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- en voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste rusten/ of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘vangen’ en ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaats’. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren.
Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden, mogen ze verjaagd of weggevangen worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een goedgekeurde en toepasbare gedragscode.
Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het NNN of beschermde soorten en planten, indien er aan de Hoogenweg 58 volgens de gedragscode wordt gewerkt. Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Ter plaatse van de locatie Industrieweg 1-3 geldt op basis van de gemeentelijke beleidsadvieskaart de waarde 'Archeologie - 3'. In principe geldt bij een dergelijke archeologische waarde dat er archeologisch onderzoek plaats moet vinden indien er sprake is van bodemingrepen groter dan 275 m2. Deze oppervlakte wordt overschreden. In voorliggend geval wordt echter niet verwacht dat er sprake is van archeologische waarden in het deelgebied Industrieweg 1-3. Allereerst is het deelgebied sinds circa 1934 voor een groot deel in gebruik als erf met bijbehorende bebouwing. Er wordt dan ook verwacht dat de bodem in het deelgebied al grotendeels verstoord is en er dan ook geen sprake meer is van mogelijke archeologische waarden.
Ten aanzien van deelgebied Hoogenweg 58 wordt opgemerkt dat sprake is van een lage archeologische verwachting. Hier is dan ook geen archeologisch onderzoek benodigd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.
Geconcludeerd wordt dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in het realiseren van twee woningen met bijbehorende voorzieningen. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden alsmede de resultaten uit het stikstofonderzoek (zie ook 4.7.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.
Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd door middel van het invullen van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Hierna wordt op de belangrijkste wateraspecten ingegaan. Het gaat hier uitsluitend om de wateraspecten ter plaatse van deelgebied Industrieweg 1-3. Aan de Hoogenweg wordt uitsluitend gesloopt en wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar regulier wonen. Een dergelijke ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding.
Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermings-, intrek- of waterwingebied. Er is geen sprake van wateroverlast in het plangebied. Daarnaast is er geen oppervlaktewater in het plangebied aanwezig.
De voorgenomen ontwikkeling gaat per saldo niet gepaard met een toename van het verharde oppervlakte. Hemelwater wordt binnen de onbebouwde delen van het plangebied in de bodem geïnfiltreerd. Afvalwater wordt via het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel afgevoerd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven.
In dit artikel worden de regels ten aanzien van parkeren beschreven. Daarnaast worden onder meer regels gesteld ten aanzien welstand en de APV en wordt het gebruik van gronden ten behoeve een seksinrichting uitgesloten.
In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap
De bestemming Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap is opgenomen ter plaatse van deelgebied Hoogenweg 58 voor de gronden die niet tot het woonperceel behoren. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap en de daarbijbehorende voorzieningen. Er zijn uitsluitende bouwwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningenlandschap
De bestemming Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningenlandschap is opgenomen ter plaatse van de gronden ter plaatse van deelgebied Industrieweg 1-3 die niet tot de woonpercelen gaan behoren in het noorden van het plangebied. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor agrarische cultuurgrond en de instandhouding van en ontwikkeling van het besloten landschap met daarbij behorende voorzieningen. Er zijn geen gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, toegestaan.
Artikel 5 Wonen - Besloten heideontginningslandschap
De bestemming Wonen - Besloten heideontginningslandschap is opgenomen ter plaatse van het woonperceel aan de Hoogenweg 58. De gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven met daaraan ondergeschikt bed and breakfast, boerderijkamers en statische opslag in bestaande gebouwen. Het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte behorende bij de sloopopgave niet mag worden meegerekend. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het uitvoeren van een bodemonderzoek, na de sloop van de bebouwing.
De bestemming Woongebied is opgenomen ter plaatse van de woonpercelen aan de Industrieweg 1-3 en daarbij behorende (infrastructurele) voorzieningen. Gronden met een dergelijke bestemming zijn onder meer bestemd voor wonen, aan huis verbonden beroepen en daarbij behorende voorzieningen.
Ten aanzien van de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen bijgebouwen en overkappingen, openbare nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. Bijgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan, waarbij qua maatvoering onderscheid is gemaakt tussen inpandige of niet inpandige bijgebouwen. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de uitvoering en instandhouding van de te nemen landschapsmaatregelen juridisch te borgen.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van woningbouw. Een dergelijke ontwikkeling dient voor vooroverleg aan de provincie te worden aangeboden.
Zoals in Hoofdstuk 5 aangegeven, is een watertoets uitgevoerd waaruit de korte procedure naar voren komt. Het waterschap is akkoord met de planvorming.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 2 juni 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.