Plan: | Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 25e herziening, Hoogspanningsmasten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0148.BgemDlfshz25-on01 |
TenneT versterkt in heel Nederland het elektriciteitsnetwerk. Dit is nodig omdat het elektriciteitsgebruik in ons land stijgt en omdat we steeds meer duurzame energie opwekken. Steeds meer mensen hebben een elektrische auto, gaan elektrisch koken of verwarmen hun huis elektrisch. Daarnaast stijgt het aanbod van energie uit duurzame bronnen zoals windmolens en zonneparken. Onder de naam 'Drents Overijsselse Netversterking' (hierna: DON) versterkt TenneT, samen met de regionale netbeheerders Enexis Netbeheer en Rendo, het elektriciteitsnetwerk in Zuidwest-Drenthe en Noordwest-Overijssel. Dit plan maakt deel uit van de DON. Het betreft de uitbreiding van het bestaande 110-220-380 kV hoogspanningsstation Hessenpoort aan de Berkummerbroekweg 24-26 in Zwolle, inclusief benodigde inlussingen op het hoogspanningsnetwerk. Een inlussing is een aansluiting van hoogspanningslijnen en kabels op het hoogspanningsstation. Concreet houdt het hier in dat de hoogspanningslijnen wijzigen en dat er een mast verplaatst wordt en er één bij komt. De inlussingen en de uitbreiding van het hoogspanningsstation overschrijden de gemeentegrens en lopen deels over grondgebied van de gemeente Dalfsen. Daarom zijn voor deze ontwikkeling twee bestemmingsplannen opgesteld.
Op grond van artikel 20a van de Elektriciteitswet valt de uitbreiding van het 380 kV hoogspanningsstation onder de rijkscoördinatieregeling, als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat voor een dergelijk project de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het bevoegd gezag is. Voor dit project is echter besloten om de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten. Het bevoegd gezag is daarmee overgedragen van het Rijk naar de gemeente voor de uitbreiding van het 380 kV hoogspanningsstation 'Zwolle', gelegen in de gemeente Zwolle en de reconstructie van de bijbehorende hoogspanningsverbinding die zich bevindt in de gemeenten Zwolle en Dalfsen, alsmede de uitbreiding van het 220 kV hoogspanningsstation Zwolle-Hessenweg.
Het totale projectgebied (deel Zwolle en deel Dalfsen) ligt ten oosten van het Zwolse industriegebied Hessenpoort aan de Berkummerbroekweg. Aan de zuidkant wordt het plangebied begrenst door de Nieuwe Hessenweg (N340). Aan de westkant wordt de grens van het totale projectgebied gevormd door de spoorlijn Zwolle-Meppel. Ten noorden van de Berkummerbroekweg wordt het station uitgebreid. Deze uitbreiding loopt door tot de kruising van het westelijk gelegen spoor en de oostelijk gelegen primaire watergang, die ook de gemeentegrens met Dalfsen vormt. De zuidoostzijde van het projectgebied ligt op grondgebied van Dalfsen. Aan de oostkant van het bestaande station loopt een landbouwweg, die vanaf de Berkummerbroekweg onder de Nieuwe Hessenweg (N340) doorloopt. Het plangebied wordt deels gevormd door het bestaande station. De rood omlijnde gebieden in onderstaande figuur geven globaal weer waar de bestaande en nieuwe activiteiten/ontwikkelingen plaatsvinden en hoe de bestaande situatie zich verhoudt tot de omgeving.
Figuur 1.1: plangebied ontwikkelingen station Hessenpoort.
In het kader van de DON wordt het huidige hoogspanningsstation Hessenpoort, dat bestaat uit een 380kV station en een 110/220kV station uitgebreid met een nieuw 110kV station ten noorden van de Berkummerbroekweg. Er komt een nieuw 110kV station ten zuidwesten van het bestaande 110/220kV station. Deze is ter vervanging van het huidige 110kV station (nr. 7). Daarnaast wordt het 380kV station naar het zuiden en oosten toe uitgebreid tot aan de provinciale weg de N340. Hiervoor wordt de verbinding vanuit het oosten omgezwaaid van het huidige station naar het nieuwe 380kV deel. Daarnaast maakt de te realiseren grondwal aan de oostzijde van het 380kV station deel uit van het totale plan. Deze ontwikkelingen vinden plaats binnen twee gemeentes (de gemeente Zwolle en de gemeente Dalfsen). Daarom worden er twee bestemmingsplannen opgesteld.
Omdat de inlussing binnen de gemeente Dalfsen valt, is o.a. hiervoor dit bestemmingsplan opgesteld. Omdat de beoogde locatie van het nieuwe (noordelijke) Te110kV station zich onder bestaande 220kV hoogspanningslijnen bevindt, worden deze hoogspanningslijnen aangepast. Dit gebeurt ook deels op het grondgebied van de gemeente Dalfsen. In figuur 1.2 is het vlekkenplan met daarin het bebouwingsgebied in de nieuwe situatie opgenomen.
Figuur 1.2: vlekkenplan bebouwingsgebied station Hessenpoort. Binnen rode lijn is reeds bestaand bebouwingsgebied.
TenneT is voornemens om langs de provinciale weg N340 een veiligheidsscherm te realiseren. Dit onderdeel maakt echter geen deel uit van dit bestemmingsplan, omdat dit vanuit de gemeentes Zwolle en Dalfsen en de provincie nog een nader uit te werken ontwerpopgave betreft.
Dit bestemmingsplan is van toepassing op de ontwikkelingen in de gemeente Dalfsen. Voor de volledigheid worden ook de ontwikkelingen in de gemeente Zwolle in onderstaande opsommingen benoemd.
(Zie ook figuur 1.3).
Ontwikkeling binnen de gemeente Dalfsen
Ontwikkeling binnen de gemeente Zwolle
Figuur 1.3: Overzicht ontwikkelingen station Hessenpoort en omgeving. Op deze tekening is
het nieuwe 110kV station niet opgenomen.
Het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 25e herziening, Hoogspanningsmasten' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:
Bestemmingsplan | Status | Bestemming plangebied |
Buitengebied Dalfsen | Onherroepelijk, vastgesteld, 24 juni 2013 | • Enkelbestemming Agrarisch; • Dubbelbestemming Leiding – Hoogspanningsverbinding; • Gebiedsaanduiding Geluidzone – Industrie; • Gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerzone |
Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen | Onherroepelijk, vastgesteld 17 juni 2019 | Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 7 (en voor een klein deel Waarde - Archeologie 6) |
Chw bestemmingsplan 8e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen | Onherroepelijk, vastgesteld 25 april 2022 | De regels uit dit plan zijn als enige van toepassing (en niet de regels uit het moederplan Buitengebied Dalfsen). Voor de bestemmingen moet wel het moederplan Buitengebied Dalfsen geraadpleegd worden. |
De inlussing en de uitbreiding van het 380kV station worden binnen dit plan op de bestemming 'Agrarisch' gerealiseerd. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere de uitoefening van het agrarisch bedrijf, boomkwekrijen, recreatieve voorzieningen en bestaande infrastructurele voorzieningen. De nieuwe inlussing en de uitbreiding van het 380 kV station vallen hier niet onder.
Daar waar de huidige inlussing/kabel ligt geldt de bestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding'. De voor 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, ook bestemd voor bovengrondse en ondergrondse verbindingen voor het transport van elektriciteit. De huidige inlussing past binnen deze gebruiksregels, echter wordt deze verwijderd na realisatie van de nieuwe inlussing. Voor de nieuwe locatie van de inlussing/hoogspanningsverbinding geldt momenteel nog geen dubbelbestemming, waardoor de nieuwe inlussing in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie' binnen een groot deel van het plangebied. Deze gebiedsaanduiding geeft aan dat de aangewezen gronden ook bestemd zijn voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Het hoogspanningsstation valt op grond van de Wet geluidhinder onder de zogenaamde 'grote lawaaimakers'. Dit betekent dat het station geluidzoneringsplichtig is.
Ook geldt in het plangebied de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone'. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, ook aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute, waar in afwijking van de algemene minimum vlieghoogte van 300 meter door militaire vliegtuigen mag worden gevlogen op een hoogte van minimaal 75 meter boven obstakels met een navigatietolerantie van 1853 meter aan weerszijden van de as van de route. Dit bestemmingsplan betreft geen militaire zaken. Daarmee is deze aanduiding niet relevant voor deze ontwikkeling.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.
De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 komen de relevante onderzoeksaspecten aan de orde. Hoofdstuk 4 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied.
Een toelichting op het juridische systematiek, een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op de zienswijzenprocedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Prioriteiten
De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.
Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor moeten deze gebieden inzetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook moet de bouw van nieuwe woningen zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit moet aansluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2-uitstoot wordt verminderd.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er moet een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw worden gevonden. Hiernaast moet het een prettige omgeving zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.
Afwegingsprincipes
Het bepalen van de prioriteiten hierboven kan soms leiden tot het botsen van verschillende belangen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden er drie afwegingsprincipes gebruikt:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te streng gehanteerd. Met de NOVI zoekt het Rijk naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied.
Afschuiven wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.
Consequentie voor dit bestemmingsplan:
De uitbreiding van het station en de inlussing dragen bij aan de energietransitie en het garanderen van een goede leveringszekerheid voor de toenemende vraag naar (duurzame) energie. Daarmee maakt het project economisch groeipotentieel mogelijk. Netuitbreiding is een randvoorwaarde om de groeiambities van de stad zoals nieuwe gebiedsontwikkelingen mogelijk te maken. Het project draagt dan ook bij aan de doelstellingen van de NOVI.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Dit wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking genoemd.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Deze ladder is gericht op vraaggericht programmeren en het zorgvuldig benutten van ruimte. Hierbij moet ten eerste de behoefte aan de ontwikkeling worden beschreven en ten tweede moet bij buitenstedelijke ontwikkelingen worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk plaats kan vinden.
Als er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dan moet er getoetst worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als een project ziet op de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Bij de beoordeling of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gekeken of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in principe sprake als een nieuw ruimtelijk besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of volgens het voorheen geldende planologische regime kon worden gerealiseerd. Als de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is moet worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Conclusie
De uitbreiding van het hoogspanningsstation en de nieuwe inlussing van het hoogspanningsstation betreffen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, aangezien infrastructuur niet als een stedelijke ontwikkeling beschouwd wordt (zie ABRVS 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:448). De ladder hoeft dus niet te worden doorlopen.
Het Barro is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. Daarna is het Barro op onderdelen nog gewijzigd. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden over de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Toetsing aan het Barro:
De bestaande hoogspanningsverbindingen van 220 kV en hoger in het plangebied zijn als zodanig in het Barro opgenomen. In het Barro zijn de hoogspanningsverbindingen Ens - Zwolle, Zwolle - Hengelo en Meeden - Zwolle aangewezen zie figuur 2.1.
Figuur 2.1: hoogspanningsverbindingen Barro.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe. Een bestemmingsplan wijst alleen onder strikte voorwaarden een ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan. Dit is alleen mogelijk na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet. Dit plan legt andere tracés vast op initiatief van de beheerder van het hoogspanningsnet, waaronder de 220 kV lijn ten noorden van het plangebied en de 380 kV lijn ten oosten van het plangebied. Het betreft hier slechts aanpassingen van de inlussing bij het hoogspanningsstation.
In dit plan wordt de uitbreiding van het 380 kV station ingelust op het bestaande hoogspanningsnet, waarmee het tracé wordt aangepast. Omdat deze ontwikkeling is geïnitieerd door TenneT, de beheerder van het hoogspanningsnet, is een schriftelijke advies niet nodig, of slechts een formaliteit.
De uitbreiding van het hoogspanningsstation en de bijbehorende nieuwe inlussing is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is de wateren in 2027 een goed leefgebied moeten vormen voor de planten en dieren die er thuishoren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.
Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied is het stroomgebiedbeheerplan Rijn 2022-2027 vastgesteld.
Het Nationaal Waterprogramma geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen: vasthouden, bergen en afvoeren; schoonhouden, scheiden en zuiveren. De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In 3.2.14 is een waterparagraaf opgenomen waarin wordt ingegaan op het aspect water.
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft een Keurverordening waarin haar waterstaatkundige belangen worden beschermd. Het waterschap adviseert de gemeente Dalfsen binnen de Watertoets procedure over de invloed van ruimtelijke inrichtingsplannen op het watersysteem en omgekeerd. De uitgangspunten van het Waterschap Drents Overijsselse Delta zijn in de watertoets bij de betreffende ontwikkeling meegenomen, zie paragraaf 3.2.14.
Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast was het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet. Per 1 januari 2017 is deze wetgeving opgenomen in de Wet Natuurbescherming.
Vanaf 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Met het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming (Wnb) worden waardevolle, kwetsbare Natura 2000-gebieden beschermd. Hiermee voldoet de provincie aan internationale verdragen en de Europese regelgeving voor de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten planten en dieren in die gebieden. De provincie Overijssel kent 25 Natura 2000-gebieden. Er is een vergunning nodig als het voornemen bestaat om een project of handeling uitvoeren uit te voeren die schadelijk kan zijn voor een beschermd natuurgebied. Dit zijn met name activiteiten waarbij stikstof vrijkomt, zoals het uitbreiden van een bestaand veehouderijbedrijf of het bouwen van een nieuwe fabriek. De verantwoording van het aspect stikstof is in paragraaf 3.2.4 (Ecologie).
De aanwezigheid van veel verschillende planten- en dierensoorten in voldoende aantallen, in ecologisch gezonde natuurgebieden, zorgen ervoor dat de natuur tegen een stootje kan. Sommige soorten, zoals vleermuizen, boerenzwaluwen, steenuilen en huismussen, zijn kwetsbaar. In een dichtbevolkt land als Nederland is daarom goede bescherming voor de aanwezige natuur belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, kunnen we economische en andere maatschappelijke activiteiten meer ruimte bieden. Via het onderdeel soortenbescherming in de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermt de provincie plant- en diersoorten die in het wild voorkomen. Alle vogels en ruim 230 plant- en diersoorten vallen onder de bescherming van deze wet, met als doel de biodiversiteit te bevorderen. In de wet is een aantal verboden opgenomen. Het is bijvoorbeeld verboden om beschermde dieren opzettelijk te doden, te verstoren of te verjagen of om voortplantingsplaatsen en rustplaatsen te beschadigen en vernielen. Zorgplicht: Of dieren en planten nu beschermde soorten zijn of niet: de Wnb schrijft voor dat we nadelige gevolgen voor planten en dieren moeten voorkomen. We moeten dus zorgvuldig omgaan met onze omgeving. Deze zogenoemde zorgplicht geldt voor iedereen.
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Welke natuurgebieden vallen onder het Natuurnetwerk Nederland? In het Natuurnetwerk Nederland liggen: bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken; gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd; landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer ; ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee; alle Natura 2000 -gebieden. Binnen de provincie Overijssel heeft de begrenzing van deze gebieden op perceelniveau vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie. De bescherming is geregeld in de provinciale Omgevingsverordening Overijssel. De paragraaf 3.2.4 gaat in op de voor het plangebied relevante natuur aspecten.
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Na vaststelling van de Omgevingsvisie is deze meerdere malen geactualiseerd. In de Omgevingsvisie worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Voor sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze precies doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 2.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel).
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een buitenstedelijke ontwikkeling. De provinciale keuzes hierin zijn vertaald naar de omgevingsverordening. In dat verband zijn de volgende onderdelen uit de verordening van belang:
Artikel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Hier zijn artikelen opgenomen die in het algemeen van toepassing zijn op elke ontwikkeling zoals principe van concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1 - Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Lid 2 - Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend als hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing aan artikelen 2.1.3 en 2.1.6 Omgevingsverordening
Volgens het basisprincipe dat het toevoegen van nieuwe bebouwing de kwaliteit van het gebied aantast is gekeken of het verlies aan ruimtelijke kwaliteit gecompenseerd kan worden en deze ontwikkelruimte kan worden toegekend.
Het betreft hier een uitbreiding van een gebiedsneutrale functie. Het gaat daarbij om een bijzondere voorziening van groot maatschappelijk nut. De ontwikkeling kan daarnaast niet worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Voor meer capaciteit zijn de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt noodzakelijk.
Volgens het KGO beleid (KwaliteitsImpuls Groene Omgeving ) vraagt dit een (basis)inpassing; een goede ruimtelijke inpassing en goede beeldkwaliteit van de uitbreiding. Hieraan is invulling gegeven met een landschappelijke inpassingsplan (zie hiervoor bijlage 1). Daarin is zorgvuldig omgegaan met het spanningsveld tussen veiligheid van de locatie, versus de uitstraling van het geheel. In het bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de voorgestelde inrichtingsmaatregelen op een goede manier te borgen.
Op de kaart ontwikkelingsperspectief wordt het plangebied aangeduid als Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap. Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters.
Figuur 2.3: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en moeten aansluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De geprojecteerde bebouwing sluit aan bij het bestaande hoogspanningsstation. Door de aanwezigheid van dit hoogspanningsstation is het ontwikkelingsperspectief van de omliggende agrarische gronden vermindert. De beoogde ontwikkelingen hebben daarom relatief weinig invloed op de ontwikkelingsperspectieven van de agrarische gronden. Bovendien wordt de toekomstige bebouwing ontsloten via de bestaande weginfrastructuur.
Natuurlijke laag
Op de Gebiedskenmerkenkaarten blijkt voor de percelen dat de natuurlijke laag van het plangebied aangemerkt moet worden als 'Beekdalen en natte laagtes'.
Figuur 2.4: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Binnen de aanduiding 'Beekdalen en natte laagtes' gelden de volgende regels:
Norm
Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
Richting
Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en als het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Binnen de aanduiding 'Dekzandvlakte en ruggen' gelden de volgende regels:
Norm
Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn ook uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Betekenis in bestemmingsplan
Het voorgenomen plan heeft geen negatieve effecten op het omliggende landschap en de landschappelijke kwaliteiten en structuren. Het gebiedskenmerk 'Beekdalen en natte laagtes' is gestoeld op de waterhuishouding. Voor de onderbouwing wordt verwezen naar de waterparagraaf in 3.2.13. De impact op het gebieden met kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' is ook verwaarloosbaar. Hier ligt alleen de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' en de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning', 'Leiding - Hoogspanning Voorlopig'.
Laag van agrarisch cultuurlandschap
Het agrarische cultuurlandschap wordt aangeduid als 'Laagveenontginningen' en 'Jong heide- en broekontginningslandschap' voor de uitbreiding van het 380kV station.
Figuur 2.5: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Binnen de aanduiding 'Laagveenontginningen' gelden de volgende regels:
Norm
De laagveenontginningen krijgen – ook voor weidevogels – een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de ter plaatse karakteristieke maat en schaal van de ruimte, met onderscheid tussen gebieden met grote open ruimtes en gebieden met een langgerekte kavelstructuur met beplanting.
In de laagveenontginningen in het water-peil niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in de laagveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur.
Het slotenpatroon en, waar aanwezig, de houtsingels als accentuering van de ruimtelijke structuur respecteren en versterken bij de verdere ontwikkeling van de agrarische functie.
Binnen de aanduiding 'Jong heide- en broekontginningslandschap' gelden de volgende regels:
Norm
De jonge heide- en broekontginningslandschappen krijgen in de leefgebieden voor weidevogels een beschermde bestemmingsplanregeling, gericht op instandhouding van de openheid.
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. De opstelling van windturbines in een groot cluster versterkt het grootschalige en lineaire karakter van het jonge heide- en broekontginningslandschap. De turbines in een cluster zijn identiek (hoogte, type, kleur, aantal wieken).
Betekenis in bestemmingsplan
Om het agrarische cultuurlandschap zo min mogelijk aan te tasten, sluit het ontwerp van de uitbreiding van het station aan op het al bestaande station. Hierbij is rekening gehouden met de bestaande verkavelingsstructuur in het gebied. In het landschapsplan (zie bijlage 1) wordt hier nader op ingegaan.
Stedelijke laag
Het gehele plangebied heeft binnen de de stedelijke laag van de Omgevingsvisie de aanduidingen 'Verspreide bebouwing' en 'Informele trage netwerk'. Binnen de aanduiding 'Verspreide bebouwing' gelden de volgende regels:
Norm
De ontwikkeling van nieuwe erven draagt bij aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit overeenkomstig de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden op erven, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur en volumematen, blijft er een duidelijk onderscheid voorkant- achterkant en vindt koppeling van het erf aan landschap plaats. Toegankelijkheid wordt erdoor verbeterd.
Binnen de aanduiding 'Informele trage netwerk' gelden de volgende regels:
Norm
De informele routes en routenetwerken worden in beeld gebracht en krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de continuïteit van routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkepaden, fiets- en wandelpaden en -routes, etc). Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes voorkomen.
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands-, wandel- en fietsroutes worden benut.
Betekenis in bestemmingsplan
Deze ontwikkeling vindt niet plaats op een erf. De regels voor verspreide bebouwing zijn daarom niet van toepassing op dit plan. Verder zijn er geen doorgaande zandwegen of wandel- en fietsroutes binnen het plangebied. De regels voor informele routes zijn daarom ook niet van toepassing op dit plan. De stedelijke laag heeft daarmee geen invloed op het plan.
Laag van beleving
De laag van de beleving is aangemerkt als 'Donkerte'. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op-en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Figuur 2.6: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Richting
In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht.
Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Inspiratie
Behoud van het rustige en onthaaste karakter van de 'donkere' gebieden.
Betekenis in bestemmingsplan
In dit plan wordt kunstlicht selectief ingezet, om het rustige en onthaaste karakter in het gebied te behouden. De meeste beheer- en controlewerkzaamheden worden bij daglicht uitgevoerd. Alleen in het geval van calamiteiten is inzet van kunstlicht vereist.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
In bovenstaande subparagrafen is al ingegaan op de relevante regels uit de Omgevingsverordening.
Figuur 2.7: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Daarnaast is het plangebied deels aangeduid als 'intrekgebied'. Bestemmingsplannen binnen deze gebieden voorzien in een aanduiding, waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening. In afwijking hiervan kunnen ook nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe. Niet-risicovolle functies zijn alle functies behalve harmoniërende functies en grotere of grootschalige risicovolle functies. Harmoniërende functies zijn functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning. Grote en grootschalige risicovolle functies zijn functies die gelet op de risico's voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.
Nieuwe grootschalige risicovolle functies kunnen alleen worden toegestaan als dit noodzakelijk is vanuit een zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor redelijke alternatieven ontbreken en mits voldaan wordt aan het stap vooruit-principe. Dat is het beginsel dat erop gericht is de risico's op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren. Dit plan betreft een plan van groot maatschappelijk belang. Daarnaast sluit dit plan aan op het al bestaande hoogspanningsstation, zodat zorgvuldig met ruimtegebruik omgegaan wordt.
Het plan ligt voor een klein deel binnen 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Binnen dit gebied is uitsluitend de geluidzone - industrie in het kader van de Wet geluidhinder aangeduid. Deze geluidzone heeft geen invloed op de bescherming van het grondwater.
Figuur 2.8: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Het plangebied ligt ook volledig in 'overstroombaar gebied'. Bestemmingsplannen binnen dit gebied voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het desbetreffende bestemmingsplan zodanige voorwaarden zijn gesteld dat de veiligheid ook op lange termijn voldoende is gewaarborgd. Het bestemmingsplan moet voorzien worden van een 'overstromingsparagraaf' die inzicht biedt in de risico's van overstroming en de maatregelen en de voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen dan wel te beperken. Paragraaf 3.1.13 gaat nader op dit onderwerp in.
Figuur 2.9: Uitsnede van de Geconsolideerde Omgevingsvisie vanaf 2017, met een
globale weergave van het plangebied (bron: Provincie Overijssel).
Het plangebied ligt ook volledig in het gebied aangewezen als 'Regionale verdringingsreeks onttrekking Twentekanalen/Overijsselse Vecht. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoefte in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. De prioritering is opgenomen in de Omgevingsverordening, maar is niet van belang voor het bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
In februari 2022 is de Omgevingsvisie Dalfsen vastgesteld. De Omgevingsvisie is een visie op hoofdlijnen voor de hele gemeente. Het doel van deze Omgevingsvisie is om een integraal beleidskader te krijgen voor wat de gemeente belangrijk vindt om te behouden, te versterken en te ontwikkelen. De Omgevingswet gaat uit van vertrouwen en ruimte voor eigen initiatief. In de visie is aangegeven wat de gemeente doet, maar ook wat inwoners, ondernemers, organisaties en andere partijen in de samenleving kunnen doen.
De Omgevingsvisie is één integraal, samenhangend strategisch plan over de fysieke leefomgeving. Het Programma kan worden gezien als een concrete uitwerking van de Omgevingsvisie. Programma's kunnen speciaal voor een (deel)gebied of een bepaald (milieu)thema worden gemaakt. Er zijn 4 gebiedstypen onderscheiden binnen de gemeente Dalfsen.
In de Omgevingsvisie wordt 20 jaar vooruitgekeken, de focus ligt op 2040. Als relevante trends en ontwikkelingen zijn aangegeven:
De Omgevingsvisie gaat uit van een dynamisch systeem van plannen maken. Geen vastomlijnde plannen meer voor een vaste tijd. De cyclus start met de kaders en ambities in een Omgevingsvisie. Deze werken door in programma's en in het Omgevingsplan en uiteindelijk in de vergunningverlening. Door te evalueren, wordt besloten of doelen en ambities zijn gehaald. Waar nodig of gewenst, herziet de gemeente Dalfsen de visie om te kunnen bijsturen of aan te passen aan dan actuele vragen.
Binnen de Omgevingsvisie ligt het plangebied binnen het gebiedstype ‘weids platteland’. Het gebied kenmerkt zich door een grotendeels open agrarisch landschap. De landbouw is de belangrijkste gebruiker van het gebied en blijft ook in de toekomst beeldbepalend. Functies die kunnen leiden tot milieubelemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering beschouwt de gemeente als ondergeschikt aan de agrarische gebruiksmogelijkheden.
Er zijn 4 ambities voor dit gebied gesteld:
De uitbreiding van het 380 kV station en de inlussing zijn van belang om in de toekomst de elektriciteitsvoorziening op orde te kunnen houden. Door deze ontwikkelingen gaat de capaciteit en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet omhoog en sluit deze beter aan op de toekomstige vraag naar elektriciteit.
De ontwikkeling sluit daarmee aan op de ambitie uit de Omgevingsvisie om een toekomstbestendige woon- en leefomgeving te creëren in de gemeente Dalfsen. Daarnaast leidt de inlussing niet tot milieubelemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering. De ontwikkeling is in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een visie op het landschap in het buitengebied van Dalfsen uitgewerkt in wensen en projecten. Het LOP is een gemeentedekkende visie op de landschappelijke ontwikkeling van zeven verschillende deelgebieden. In het LOP is per deelgebied een beschrijving van het landschap gegeven. Ook is aangegeven wat de karakteristieken van landschap in het betreffende deelgebied zijn en welke ontwikkelingen en welke kansen en bedreigingen er zijn. De gemeente kiest in het LOP voor de strategie 'Selectief ontwikkelen'. Dit betekent dat in principe wordt ingezet op en toename van kwaliteit en het herstel van verloren gegane kwaliteiten, maar dat met name de thema's 'recreatie' en 'natuur' gebiedsgewijs worden genuanceerd.
Voor dit plan is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (bijlage 1). Hierin is een voorstel opgenomen voor de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation. Zo worden afschermende beplanting en houtopstanden voorgesteld met inheemse soorten. Ook wordt het hoogspanningsstation afgeschermd van het open landschap dat zo typerend is voor het landschaptsype 'Jonge heideontginning in het noorden'.
De gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die (deels) in strijd zijn met het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van diverse milieu- en omgevingsaspecten.
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Door Sweco is in juni 2023 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
Het overgrote deel van het plangebied bevindt zich volgens de gemeentelijke beleidsdocumenten in zones met een lage archeologische verwachting, waar geen archeologische onderzoeksplicht geldt (Waarde - Archeologie 7). De gegevens uit het archeologisch onderzoek geven geen aanleiding om hiervan af te wijken. De geplande werkzaamheden in de zones van lage archeologische verwachting kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.
Voor delen van het onderzoeksgebied binnen de gemeente Dalfsen geldt een middelhoge archeologische verwachting (Waarde - Archeologie 6). Voor de zone van middelhoge archeologische verwachting is een archeologisch vooronderzoek nodig voor werkzaamheden over meer dan 5.000 m2 en dieper dan 30 cm -mv (of dieper dan de aantoonbare, al aanwezige bodemverstoring).
Het archeologisch vooronderzoek vormt een eerste stap. Een door de gemeente gedragen besluit om wel of geen verder onderzoek uit te laten voeren, hangt af van de daadwerkelijke ingrepen. Het plangebied kan momenteel nog niet vrijgegegeven worden wat betreft archeologisch onderzoek. De bestaande dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie blijven dan ook gehandhaafd.
Er geldt in alle gevallen in ieder geval een meldingsplicht voor toevalsvondsten.
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Als sprake is van een functiewijziging, moet in enkele gevallen een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop en waarbinnen deze ontwikkelingen plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Voor dit plan is er in juni 2023 een historisch vooronderzoek/veld- en bodemonderzoek uitgevoerd door Sweco Bijlage 3. Doel van het vooronderzoek is het nagaan of ter plaatse of in de nabijheid van het onderzoeksgebied bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden, waardoor mogelijk verontreinigende stoffen in de bodem zijn terechtgekomen.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de boven- en de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse AW2000/ Altijd toepasbaar. Een plaatselijke bodembelasting is niet uitgesloten (zoals op de trafostations, gedempte sloten, dammen en ter plaatse van de hoogspanningsmasten). Ook de waterbodem uit aanwezige watergangen is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Bij het aantreffen van een dergelijke bodembelasting, moet hier volgens de vigerende wet-en regelgeving passende onderzoeken en/of maatregelen getroffen worden. Gezien de algemeen verwachte bodemkwaliteit en de ruimtelijke uitvoerbaarheid van eventueel aangetroffen bodembelastingen, is een grootschalig gebiedsonderzoek naar de algemene bodemkwaliteit niet noodzakelijk. Sweco heeft vervolgens wel een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en de eventueel daaruit vrijkomende grond.
Bodem
Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen realisatie van het hoogspanningsstation en inlussingen. Opgemerkt wordt dat binnen het plangebied meerdere deellocaties niet zijn onderzocht vanwege Ontplofbare Oorlogsresten (OO) en/of geen toestemming tot betreding. Wanneer deze aspecten zijn weggenomen, kan overwogen worden om de betreffende terreindelen alsnog milieukundig te onderzoeken.
Grondwater
In het grondwater zijn fluctuerende concentraties aan zware metalen aangetoond (van licht tot plaatselijk sterk verhoogde concentraties aan met name barium en arseen). Dergelijk verhoogde concentraties komen in de regio vaker voor een hebben een natuurlijke oorsprong. Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Waterbodem
In de waterbodems zijn nagenoeg geen verhoogde gehalten aangetoond (met uitzondering van de westelijke watergang W). De vastgestelde kwaliteit in nagenoeg alle watergangen komt overeen met hergebruiksklasse AW (Altijd Toepasbaar en verspreidbaar op aangrenzend perceel).
Binnen het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt die gevoeliger zijn voor bodemverontreiniging ten opzichte van de huidige functies. Het aspect 'bodem' vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan geen belemmering.
De gemeente Dalfsen zet in op een duurzaam leefbare gemeente. Duurzaamheid betekent letterlijk: geschikt om lang te bestaan. Het begrip wordt ook wel omschreven als een situatie waarbij voorzien wordt in de behoefte van de huidige generatie zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzame ontwikkelingen voorzien in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
Er zijn drie verschijningsvormen van duurzaamheid te onderscheiden:
Voor ruimtelijke maatregelen zijn in beginsel alle drie verschijningsvormen van duurzaamheid relevant. De uiteindelijke keuze is een ruimtelijke afweging die op basis van bestuurlijke afwegingen wordt bepaald.
De gemeenteraad van Dalfsen heeft op 18 april 2017 het Beleidsplan Duurzaamheid 2017-2025 vastgesteld. In beleidsplan worden de verbeterdoelen en de concrete doelen uit de eerder vastgestelde kadernota verder uitgewerkt. De ambitie om van Dalfsen een duurzaam leefbare gemeente te maken is in de kadernota vertaald naar twee hoofdstromen: een energiegerichte en een meer algemene lijn. Ten opzichte van het oude duurzaamheidsbeleid – CO2-neutraal in 2025 - is dat laatste een verbreding. Hoewel CO2 als meetlat losgelaten wordt en ook niet langer wordt gesteld dat de hele gemeente energieneutraal zal zijn in 2025, blijft het met dit beleidsplan mogelijk toch zo ver te komen. De gemeente Dalfsen heeft 4 verbeterdoelen aangewezen:
Deze verbeterdoelen zijn in het Beleidsplan Duurzaamheid vertaald naar meerdere concrete doelen. In de ruimtelijke onderbouwing van de ruimtelijke plannen wordt aandacht besteed aan zowel de verbeterdoelen als de concrete doelen van het Beleidsplan Duurzaamheid, voor zover dat ruimtelijk relevant is voor dat bestemmingsplan.
TenneT versterkt in heel Nederland het elektriciteitsnetwerk. Dit is nodig, omdat het elektriciteitsgebruik in ons land stijgt en omdat we steeds meer duurzame energie opwekken. Steeds meer mensen hebben een elektrische auto, gaan elektrisch koken of verwarmen hun huis elektrisch. Daarnaast stijgt het aanbod van energie uit duurzame bronnen zoals windmolens en zonneparken. Daarom sluit de netversterking aan op de duurzaamheidsdoelstellingen gesteld door de gemeente Dalfsen.
Ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde natuurwaarden. Dit betreft potentiële effecten op beschermde soorten, maar ook effecten op beschermde natuurgebieden zijn mogelijk. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het project op de beschermde natuurwaarden.
Natura 2000 gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden, waaronder het IJsselmeer en de Waddenzee. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij moet ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur moeten worden gecompenseerd.
Soortenbescherming
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
In het kader van de wet- en regelgeving voor natuur zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd voor het gehele projectgebied (Zwolle en Dalfsen):
Soortenbescherming
Volledige projectgebied
Uit het verkennend natuuronderzoek van Sweco is gebleken dat binnen of in de omgeving van het plangebied mogelijk beschermde soorten kunnen voorkomen, zoals diverse vleermuissoorten en broedvogels. Voor deze soortgroepen geldt dat er geen negatieve effecten plaatsvinden als geen bomen gekapt worden en gewerkt wordt buiten het broedseizoen. Voorafgaand aan bomenkap of de sloop van gebouwen moet een inspectie naar jaarrond beschermde nestplaatsen en mogelijk geschikte vleermuisverblijven uitgevoerd worden.
Op basis van bekende waarnemingen en actuele verspreidingsgegevens kunnen de volgende beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn: das, steenmarter, boommarter, poelkikker en grote modderkruiper. Daarnaast kan de aanwezigheid van beschermde flora niet volledig worden uitgesloten. Voor de aanwezigheid van beschermde flora, een dassenburcht, verblijfplaatsen van steen- en of boommarter en de mogelijke effecten hierop als deze aanwezig zijn, is er een veldinspectie uitgevoerd. Voor de poelkikker en grote modderkruiper hebben de aanwezige wateren mogelijk een functie (leefgebied en of voortplantingswater). Als er geen waterpartijen worden gedempt of vergraven zullen er geen negatieve effecten plaatsvinden voor deze soorten. Voor eventueel passerende dieren moet de zorgplicht in acht genomen worden.
Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken moet kort voor de uitvoering gecontroleerd worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen uitgevlogen zijn.
Zorgplicht
Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, moeten de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd worden en moet waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (met uitzondering van voertuigen) toegepast worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.
Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Aanwezige dieren moeten in de gelegenheid gesteld worden het plangebied te verlaten.
Bospercelen binnen het plangebied
Uit de bureaustudie naar de bospercelen van Antea in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het onderzoeksgebied. Het gaat hierbij om vogels met jaarrond beschermde nesten, broedgevallen van algemene broedvogels, verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen, verblijfplaats boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, egel en niet-beschermde en/of vrijgestelde vissen en amfibieën. Om de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten, verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen en verblijfplaatsen van boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en egel te kunnen vaststellen is er nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten.
Tijdens het veldbezoek zijn geen geschikte holtes of loszittend bast in bomen aangetroffen die mogelijk kunnen dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Voor wat betreft vleermuizen zijn er geen belemmeringen meer vanuit de Wet natuurbescherming. Tijdens het veldbezoek is één mogelijk jaarrond beschermd nest aangetroffen. Het nest is aangetroffen in het meest zuidoostelijke bosperceel. Door de ligging en de grootte van het nest kunnen soorten als de havik, buizerd, ransuil, boomvalk en wespendief gebruik maken van dit nest. Om te bevestigen dan wel uit te sluiten dat dit nest in gebruik is, en om te onderzoeken door welke soort, is er nader onderzoek uitgevoerd naar deze soorten tussen circa maart en augustus waarbij minimaal 10 dagen tussen de veldbezoeken. Antea heeft nader onderzoek gedaan naar marterachtigen en jaarrond beschermde nesten in de bosschages die in op afbeelding 3.1 rood omcirkeld zijn (juni 2023), meer specifiek: boommarter, steenmarter, bunzin, hermelijn, wezel, egel en jaarrond beschermde nesten.
Afbeelding 3.1: ligging onderzoeksgebieden voor jaarrond beschermde nesten (rode punt
is mogelijk jaarrond beschermd nest), boommarter, steenmarter, bunzing, hermelijn,
wezel en egel (Antea, juni 2023)
In een aanvullend veldbezoek is een controle uitgevoerd naar mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten en geschikte verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuissoorten. Er kan geconcludeerd worden dat er mogelijk een verblijfplaats van de steenmarter en/of boommarter aanwezig is in de bospercelen. Ook komt uit de inspectie naar voren dat de bospercelen gebruikt worden als foerageergebied en verblijfsgebied door de steenmarter en mogelijk boommarter. Doordat er in de omgeving weinig vergelijkbare bosschages aanwezig zijn, en doordat de steenmarter vaak is waargenomen in de percelen, worden deze bospercelen aangemerkt als essentieel foerageergebied. Het verwijderen van een mogelijke verblijfplaats en essentieel foerageergebied van de steenmarter is een overtreding van de Wet natuurbescherming waardoor er een ontheffing bij het bevoegd gezag (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en/of provincie Overijssel) moet worden aangevraagd. Voor het aanvragen van deze ontheffing moet ook een activiteitenplan opgesteld worden waarin mitigerende en compenserende maatregelen voorgesteld worden.
Ook zijn de ree en de haas waargenomen in de bosschages. Voor de ree en de haas geldt echter een vrijstelling in de provincie Overijssel. De zorgplicht geldt wel. Het advies is daarom om de werkzaamheden niet uit te voeren tussen februari en oktober in verband met de kwetsbare voortplantingsperiodes van beide soorten. Buiten deze periode wordt geadviseerd om stapvoets één richting op te werken om dieren de ruimte te geven om te vluchten.
Daarnaast kan geconludeerd worden dat er in het zuidoostelijke perceel (grondgebied Dalfsen) een jaarrond beschermd nest van de buizerd aanwezig is. Het verwijderen van een jaarrond beschermd nest of het verstoren van het broedgeval van de buizerd is een overtreding van de Wet natuurbescherming waarvoor een ontheffing bij het bevoegd gezag (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) moet worden aangevraagd. Dit komt pas aan de orde bij de vergunningverlening van dit project.
In het kader van dit plan is een oplegnotitie opgesteld waarin de onderzoeken zijn geïnventariseerd en vervolgacties worden geadviseerd (Bijlage 5). Uit het onderzoek in de bospercelen heeft Antea geconcludeerd dat in geval van kap, ontheffing nodig is voor het vernietigen van verblijfplaatsen van boommarter/steenmarter en een buizerdnest. Voor de das is vastgesteld dat geen burchten zijn aangetroffen en deze op basis van aanwezigheid van pitrus, dat voorkomt bij hoge grondwaterstanden, ook niet zijn te verwachten. Ook is aanwezigheid van vleermuisverblijven uitgesloten. In het westelijk en noordelijk gelegen bosperceel zijn geen aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Wel zijn hier, tijdens het verkennend natuuronderzoek nesten waargenomen en dienen de bospercelen mogelijk als en foerageergebied en verblijfsgebied voor marters. Voorafgaand aan eventuele kap moet hier nog extra aandacht voor zijn. Als de locatie en omvang van de toegangsweg voor aanvoer van onderdelen en zwaar materieel naar station HSW220 bekend is, is aanvullend onderzoek nodig naar impact op het leefgebied van soorten in en op oevers van de sloten.
De ontheffing voor het jaarrond beschermd nest kan verleend worden op basis van artikel 3.3, Wet natuurbescherming. Voor de steenmarter is dat artikel 3.10 Wnb. Aangezien Tennet een belangrijke rol vervult in de maatschappij wordt de ontheffingsvraag vergunbaar geacht. Voor de werkzaamheden aan de hoogspanningsstations betreft het de volgende wettelijke belangen, zoals genoemd onder de Wet natuurbescherming:
Wel moet op de juiste manier worden gecompenseerd en moet gewerkt worden buiten de kwetsbare periodes. Dit moet uitgewerkt worden in een activiteitenplan dat wordt bijgevoegd bij de ontheffingsaanvraag. In het landschappelijk inpassingsplan is ook rekening gehouden met de compensatie van bosgebied/houtopstanden. Aansluitend aan de op dit ogenblik nog bestaande houtopstanden worden nieuwe houtopstanden gerealiseerd. Daarnaast kunnen in het gebied marterschuilplaatsen gerealiseerd worden (bijv. takkenhopen).
Natura 2000 gebieden
Uit de studies van Antea (januari 2023) en van Sweco (juni 2023) blijkt dat Natura-2000 gebied 'Uiterwaarden Zwarte water en Vecht' op circa 950 meter ten zuidoosten van het projectgebied ligt. Gezien de relatief kleine en kortdurende ingreep, de afstand en tussenliggende afschermende elementen kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is wel een stikstofgevoelig natuurgebied. Voor de werkzaamheden moet dan ook een Aeriusberekening uitgevoerd worden om te bepalen hoeveel additionele stikstofdepositie plaatsvindt op de omliggende Natura 2000-gebieden. Dit onderwerp wordt nader beschouwd in paragraaf 3.1.10.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Overijssel kent geen externe werking. Effecten op het NNN hoeven daarom niet te worden beoordeeld. Bij het kappen van één van de boomsingels of bospercelen moet nader beschouwd worden welk effect dit heeft op de provinciale beleidskaders.
Beschermde houtopstanden
De bospercelen omvatten een dermate groot gebied (>0,1 ha) waardoor deze onder een beschermde houtopstand Wnb vallen. Ook liggen de bospercelen buiten de bebouwde kom van de voormalige Boswet. Voor het vellen van een houtopstand moet een melding gedaan worden bij de provincie Overijssel, minimaal 6 weken vóór het vellen. Deze melding is voor de registratie van de herplantplicht. De herplantingsplicht houdt in dat er binnen drie jaar na het vellen van de beschermde houtopstand op dezelfde locatie herplant moet worden. Bij de herplantingsplicht zijn er echter vier ontheffingsmogelijkheden, die aangegeven kunnen worden bij de aanvraag.
Mogelijk is ook nog een kapvergunning vereist waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is.
In een plan dat kwetsbare objecten mogelijk maakt, moet aandacht worden besteed aan externe veiligheid. Nieuwe kwetsbare objecten mogen namelijk niet binnen de risicocontour (invloedsgebied van een risicobron) van bestaande risicobronnen liggen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Ook transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water en door buisleidingen vormt een risico. Verder moet aandacht worden besteed aan risico's die het gevolg zijn van de oprichting van een risicovolle inrichting, het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen. Het beleid voor externe veiligheid is geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In de genoemde besluiten zijn de diverse risicocontouren met betrekking tot externe veiligheid vastgelegd.
In het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Dalfsen is uiteengezet op welke manier met het aspect externe veiligheid moet worden omgegaan in ruimtelijke plannen en in milieuvergunningen. In ruimtelijke zin is in het beleid onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen binnen de gemeente. Zo is er onderscheid gemaakt in woongebieden, bedrijventerreinen, recreatiegebieden en het overige gebied van de gemeente. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bestaande en nieuwe situaties. In het kort komt het erop neer dat in woongebieden geen nieuwe risicobronnen worden geïntroduceerd en dat op bedrijventerreinen een nieuwe risicobron kan worden geïntroduceerd als de veiligheidscontour binnen de eigen inrichtingsgrens blijft. Dit betekent dat de bestaande risicobronnen wel mogen blijven, totdat de risicovolle activiteiten op die plek worden gestaakt.
Sweco heeft in het kader van externe veiligheid een risico-inventarisatie uitgevoerd met betrekking tot de risicobronnen in de directe omgeving. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 10.
Eerst is onderzocht of er risicobronnen zijn (buiten het plangebied) die voor de ontwikkeling van het plangebied van belang zijn. In dit geval wordt onderzocht of er risicobronnen zijn waarvan het invloedsgebied of de veiligheidsafstand van de risicobron over het plangebied (met daarin (beperkt) kwetsbare objecten) ligt. Het HS/MS-station Hessenweg is een object met hoge infrastructurele waarde en wordt derhalve geclassificeerd als een beperkt kwetsbaar object. Wanneer het invloedsgebied van een risicobron over het plangebied valt, is de risicobron van belang vanuit het oogpunt van externe veiligheid en moet getoetst worden aan de eisen die vanwege de externe veiligheid worden gesteld.
Van alle beschouwde risicobronnen zijn alleen het spoor Zwolle-Meppel en de N340 van belang. Het spoor ligt binnen 200 meter van het plangebied. De eventuele invloed op het groepsrisico door de realisatie van het plangebied zou dan ook door een RBM II analyse of de vuistregels uit de HART vastgesteld moeten worden. Enkele van de vervoerde gevaarlijke stoffen categorieën (LT1, LT2 en GT4) over de N340 hebben een invloedsgebied (1% letaalzone) dat over het plangebied valt. Via de verantwoording van het groepsrisico moet beoordeeld worden of de aanwezige voorzieningen voldoende zijn om scenario's zoals een giftige wolk goed te kunnen bestrijden.
Echter, het aantal aanwezige personen op een HS/MS-station is doorgaans gering. Daarom mag verwacht worden dat de toename van het groepsrisico als gevolg van de realisatie van het plangebied gering zal zijn. In bijlage 10 is ook de kwantitatieve risico-analyse toegevoegd (QRA) die hier nader op ingaat.
Voor zowel het spoor Zwolle-Meppel als de N340 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd waarbij alle risicoscenario’s zijn geëvalueerd. Uit de effectafstanden van de verschillende risicoscenario’s is gebleken dat alle scenario’s het plangebied kunnen bereiken. Vanuit deze scenario’s is tenslotte beschreven wat voor mogelijkheden hulpverleners hebben om zich voor te bereiden en de omvang hiervan te beperken. Tevens zijn de benodigde mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen beschreven. Ondanks de reductie van het risico is er altijd sprake van een restrisico. Over het restrisico is de Veiligheidsregio IJsselland om advies gevraagd over de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Met de Veiligheidsregio IJsselland heeft in oktober 2023 nader overleg plaatsgevonden. De Veiligheidsregio IJsselland heeft naast de wettelijke normen ook naar de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen gekeken. De Veiligheidsregio heeft relevante scenario's voor deze locatie (warme BLEVE weg, warme BLEVE spoor en plasbrand spoor) uiteengezet. BLEVE staat voor Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion. Omdat de effectstralen (hittestraling en overdruk) gedeeltelijk of geheel over het plangebied liggen heeft de Veiligheidsregio IJsselland TenneT geadviseerd om bij het ontwerp van de uitbreiding/nieuwbouw rekening te houden met deze effecten om schade/uitval aan het hoogspanningsstation te voorkomen. De uitbreiding/nieuwbouw vindt hoofdzakelijk op grondgebied van Zwolle plaats. Ook met betrekking tot het overstromingsriscio is geadviseerd. TenneT heeft de locatie getoetst aan de locatie- en veiligheidseisen van TenneT. Bij de locatiekeuze is TenneT gebonden aan de bestaande hoogspanningsstations. Binnen deze kaders is de meest optimale inrichting bepaald. Hierin is de aanwezigheid van de provinciale weg en het spoor meegenomen. De locatie van de hoogspanningsstations voldoet aan de locatie-eisen van TenneT. Hierin wordt de locatie ook getoetst op o.a. veiligheidsaspecten. De risico's zijn aanvaardbaar. Voor het spoor wordt aangehouden dat niet in de beheerszone van het spoor wordt gebouwd. Dit betreft grondgebied van Zwolle. Daarnaast worden er extra maatregelen genomen voor het 380 kV station ter bescherming van incidenten.
TenneT bestempeld deze locatie niet als hoogwaterstation en het transport van elektriciteit loopt dan ook geen gevaar bij de te verwachten overstromingsdiepte ter plaatse van 0,8 meter. De Veiligheidsregio heeft aangegeven geen reden te zien voor verder advies.
Regels voor geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan als de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan als maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Dit bestemmingsplan staat geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toe. Nader onderzoek naar de geluidbelasting van omliggende (spoor)wegen binnen het plangebied is om die reden niet noodzakelijk. Dit bestemmingsplan staat wel nieuwe geluidbronnen binnen het plangebied toe. Het hoogspanningsstation is op grond van de Wet geluidhinder een zogenaamde 'grote lawaaimaker'. Dit betekent dat dat het terrein moet worden voorzien van een geluidzone (industrie). Deze geluidzone betreft het gebied waarbinnen de geluidbelasting vanwege het industrielawaai afkomstig van het hoogspanningsstation niet meer bedraagt dan 50 dB(A). In de huidige situatie is al sprake van een gezoneerd industrieterrein. Onderzocht is of de al bestaande geluidzone uitgebreid moet worden als gevolg van de uitbreiding van het hoogspanningsstation.
Peutz heeft in oktober 2023 een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsniveaus in de omgeving, vanwege (de uitbreiding van) transformatorstation Hessenweg. Dit onderzoek is te raadplegen in Bijlage 11. Het onderzoek heeft alle akoestisch relevante geluidbronnen in zowel de huidige, als nieuwe situatie meegenomen.
Volgens het onderzoek voldoen de geluidsniveaus in de omgeving aan de criteria die redelijkerwijs gesteld kunnen worden op basis van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder, door de geplande uitbreidingen van het hoogspanningsstation. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus. Gelet hierop kan worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie. Uiteraard kan door omwonenden wel een toename van geluid beleefd worden, maar in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanwege de ingrijpende wijziging zal de aanwezige geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder aangepast moeten worden. De voorgestelde zonegrens zoals zichtbaar in afbeelding 3.2, is als geluidscontour opgenomen in dit bestemmingsplan.
Afbeelding 3.2: Voorstel zonegrens geluidscontour (bron: akoestisch onderzoek Peutz)
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.
Op grond van artikel 5.16 Wm verlenen college van burgemeester en wethouders alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wanneer aannemelijk is dat gemaakt dat:
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer (periodiek onderhoud en reparaties zorgen voor enkele beperkte vervoersbewegingen). De werkzaamheden voor de aanleg van bovengenoemde onderdelen veroorzaken tijdelijk extra verkeer. Door het tijdelijke karakter van de werkzaamheden kan op voorhand geconcludeerd worden dat de grenswaarden voor de onderdelen die van belang zijn ook in de aanlegfase niet overschreden worden.
Emissies in de gebruiksfase zijn verwaarloosbaar. Het hoogspanningsstation wordt elektrisch verwarmd en heeft bij regulier gebruik geen stookinstallaties of productieprocessen waarbij emissies vrijkomen. Het hoogspanningsstation bevat wel een diesel noodstroomaggregaat (NSA). Dit NSA wordt periodiek getest en ingezet bij calamiteiten. Vanwege de aard en omvang van het NSA gaat het hierbij slechts om een tijdelijke en geringe verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling leidt ook niet tot een significante toename van verkeer (alleen voor periodiek onderhoud en reparaties).
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.
De publicatie geeft voor vele bedrijfstakken en installaties aan:
In de handreiking is een lijst opgenomen die inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Het instrument heeft een integrale benadering. Per bedrijf is in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op de maatgevende (grootste) afstand. De VNG-publicatie is daarmee een onmisbaar hulpmiddel in de bestemmingsplanpraktijk.
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' moet eerst worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van functiemenging of functiescheiding. In dit geval is sprake van functiescheiding. Binnen functiescheidingsgebieden worden een tweetal omgevingstypen onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied wordt beschouwd als een met een 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd als sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
In dit geval is de omgeving van het plangebied aan te merken als een 'gemengd gebied'.
Voor de geprojecteerde stations worden richtafstanden gegeven afhankelijk van het opgestelde elektrische vermogen. Voorzien wordt de opstelling van transformatoren met een totaal buiten opgesteld, gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van meer dan 1000 MVA. Hiermee valt de inrichting onder milieucategorie 5.1 uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor deze categorie geldt een richtafstand van 500 m bepaald door het milieuaspect geluid. Voor 'gemengd gebied' geldt een richtafstand van 300 m. De dichtstbij het hoogspanningsstation gelegen woningen liggen binnen een afstand van circa 300 m van de rand van het station, zoals op afbeelding 3.3 is weergegeven.
Afbeelding 3.3: Rekenpunten nabij woningen (bron: akoestisch onderzoek Peutz, juli
2023)
Door Peutz is onderzocht of er bij de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (bijlage 11). Het streven is een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal:
Deze streefwaarden gelden voor geluidgevoelige bestemmingen in een 'rustige woonwijk'. Voor een gebiedstype 'gemengd gebied' worden 5 dB hogere streefwaarden gehanteerd.
Uit het onderzoek is gebleken dat in de toekomstige situatie op de plek van de woningen over het algemeen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 40 dB(A) in de nachtperiode. Eén en ander komt overeen met een etmaalwaarde van ten hoogste 50 dB(A). Hierbij is rekening gehouden met de toepassing van een toeslag van 5 dB voor het tonale karakter van het geluid. Hiermee wordt voldaan aan de toelaatbaar geachte waarde van 50 dB(A).
Ter plaatse van een tweetal woningen (De Hooislagen 5 en Hessenweg 1, beide in Dalfsen) worden etmaalwaarden berekend van 52 dB(A) respectievelijk 51 dB(A). Voor de woning De Hooislagen 5 geldt dat op grond van het geldende bestemmingsplan en de daarin vastgestelde geluidzone voor het hoogspanningsstation een hogere geluidbelasting door het hoogspanningsstation al mogelijk is. Gelet hierop wordt de berekende geluidbelasting toelaatbaar geacht. Voor de woning Hessenweg 1 geldt dit niet. Hiervoor wordt een afweging op grond van de cumulatieve geluidbelasting gemaakt. Berekend wordt een niet meetbare/waarneembare toename van de cumulatieve geluidbelasting (circa 0,3 dB). Het hoogspanningsstation leidt niet tot een duidelijk waarneembare toename van de cumulatieve geluidbelastingen. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de voor het hoogspanningsstation berekende geluidniveaus toelaatbaar worden geacht. Ook laagfrequente geluiden geven binnen de woningen geen onaanvaardbare hinder. Ook met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen wordt voldaan aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.
Gelet hierop kan op basis van het onderzoek uitgevoerd door Peutz worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en inpasbare situatie. Uiteraard kan door omwonenden wel een toename van geluid beleefd worden, maar in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De bodemingrepen die gepaard gaan met de geplande werkzaamheden zullen eventueel aanwezige CE (conventionele explosieven) in de bodem kunnen activeren. Daarom moeten, voorafgaand aan de werkzaamheden, de risico's op het aantreffen van CE binnen het onderzoeksgebied in kaart worden gebracht. Het vooronderzoek CE heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied explosieven aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen.
In mei 2023 heeft Sweco een vooronderzoek Ontplofbare Oorlogsresten Conflictperiode uitgevoerd. Dit onderzoek is te raadplegen in Bijlage 12. Het overgrote deel van het onderzoeksgebied wordt aangemerkt als onverdacht. Sweco adviseert om de grondroerende werkzaamheden voor de onverdachte gebieden normale doorgang te laten hebben. Voor deze gebieden is geen aanleiding gevonden tot het nemen van vervolgstappen op het gebied van OO.
In het uiterste zuidwesten van het onderzoeksgebied, tegen de gemeentegrens met Zwolle aan, bevindt zich een zone die als verdacht wordt aangemerkt wegens de mogelijke aanwezigheid van afwerpmunitie.
Als kan worden aangetoond dat de voorgenomen werkzaamheden in de verdacht verklaarde gebieden plaats zullen hebben in volledig naoorlogs geroerde gronden (bijvoorbeeld een bestaand kabelbed), kunnen deze ook normaal doorgaan. Verder onderzoek op het gebied van OO is in dit geval van geen meerwaarde: de mogelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog achtergebleven OO zullen niet meer aanwezig zijn. Als niet kan worden aangetoond dat de gronden waarin werkzaamheden zullen plaatsvinden al zijn geroerd, wordt geadviseerd om –voordat met de geplande werkzaamheden wordt begonnen –detectieonderzoek uit te laten voeren door een volgens het CS-OOO (A) gecertificeerde partij. Gezien de voorgenomen werkzaamheden is oppervlaktedetectie de meest geschikte detectietechniek. Mochten er voor detectie te veel verstorende (metaal-houdende) elementen aanwezig zijn, wordt geadviseerd de graaf-werkzaamheden te laten begeleiden door een benaderteam, bestaande uit minimaal één Senior OOO-deskundige en één assistent OOO-deskundige.
Een (afwijking van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden voor de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval als uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Als uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op al overbelaste habitattypen is meestal een passende beoordeling nodig en/of tenminste een ecologische voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten, of als de ADC-toets met succes is doorlopen, kan de ontwikkeling worden toegelaten. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.
Het Natura-2000 gebied 'Uiterwaarden Zwarte water en Vecht' ligt op circa 950 meter ten zuidoosten van het projectgebied. Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is een stikstofgevoelig natuurgebied. Voor de werkzaamheden moet dan ook een Aeriusberekening uitgevoerd worden om te bepalen hoeveel extra stikstofdepositie plaatsvindt op de omliggende Natura 2000-gebieden. Sweco heeft een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met betrekking tot dit plan. De resultaten zijn verwerkt in een rapportage en te raadplegen in bijlage 13. Voor de uitbreiding van hoogspanningsstation Hessenpoort Zwolle zijn stikstofdepositieberekeningen gedaan met AERIUS Calculator 2022.2. De berekeningen zijn gedaan voor de werkzaamheden in de periode 2024 tot en met 2027. In geen van de rekenjaren is sprake van een depositietoename groter dan 0,00 mol N/jaar op Natura 2000-gebieden. Er is daarmee geen sprake van mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebieden voor het onderdeel stikstof. In de gebruiksfase leiden de ontwikkelingen niet tot wijzigingen in de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wnb niet vergunningplichtig.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Momenteel loopt de Berkummerbroekweg door het projectgebied heen. Vanaf deze gemeentelijke weg kan het huidige hoogspanningsstation worden bereikt. Ook loopt er vanaf de Berkummerbroekweg een weg langs het hoogspanningsstation, deze weg gaat onder de N340 door en sluit aan op een agrarisch woon- en bedrijventerrein. Deze landbouwweg betreft een niet-openbare weg.
De huidige ontsluiting blijft gehandhaafd. Het nieuwe 110 kV station ten noorden van de Berkummerbroekweg wordt ook ontsloten via deze weg, net als de overige uitbreidingen. Gelet op het zeer geringe aantal verkeersbewegingen heeft dit geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Berkummerbroekweg. De al aanwezige niet-openbare landbouwweg wordt afgesloten.
In het kader van ProRail Richtlijn RLN00398: 'Beleid elektromagnetische beïnvloeding van hoogspanningsverbindingen op de hoofdspoorinfrastructuur' heeft TenneT eind 2022 een integrale EMC modelstudie opgestart voor alle DON deelprojecten bij Zwolle, inclusief de integratie van project Beter Benutten Bestaande 380kV Ens - Zwolle. Gezien de tijdlijn van deze ontwikkelingen en de gefaseerde inbedrijfname (IBN) is de modelstudie opgedeeld in een aantal scenario's t.b.v. het krijgen van een vergunning van ProRail, namelijk:
De werkzaamheden m.b.t. deze EMC modelstudie zijn complex, tijdsintensief en daardoor momenteel nog steeds in volle gang. In Q3 2023 jaar is een eerste versie van de rapportage van Scenario 0 opgeleverd aan TenneT. Deze rapportage wordt gefaseerd uitgebreid met ieder opvolgend scenario, waarvoor de volgende oplevering wordt verwacht: scenario 1 Q4 2023, scenario 2 Q1 2024 en scenario 3 Q2 2024.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In deze paragraaf wordt ingegaan op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. De ontwikkelingen vinden voornamelijk plaats op grondgebied van de gemeente Zwolle. Een klein deel van de ontwikkelingen vindt ook op grondgebied van Dalfsen plaats, zoals de realisatie van een grondwal bij het 380 kV station en de realisatie van enkele nieuwe masten. Een deel van de benodigde waterberging (watercompensatie) wordt naar verwachting wel op grondgebied van de gemeente Dalfsen gerealiseerd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten die van invloed zijn op het deel van de planontwikkeling op grondgebied van Dalfsen.
Keur Waterschap Drents Overijsselse Delta
In de keur van Waterschap Drents Overijsselse Delta staan de regels die het waterschap hanteert bij onder andere de bescherming van waterkeringen, watergangen, kunstwerken en om watertekort en wateroverlast te voorkomen. In de keur staat beschreven aan welke voorwaarden voldaan moet worden en of er een meldingsplicht geldt. Wanneer iets volgens de keur niet voldoet aan de algemene regels, kan een vergunning worden aangevraagd. Het waterschap toetst een aanvraag aan de beleidsregels. Het doel hiervan is om nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen.
Watertoets
Het station Hessenpoort ligt aan de Berkummerbroekweg in Zwolle. Het huidige station bestaat uit een (eerder gerealiseerde) loods, een 380 kV en een 110/220 kV station. De werkzaamheden bestaan uit de realisatie van twee nieuwe 110 kV stations en de uitbreiding van het bestaande 380 kV. De uitbreiding van het 380 kV station valt voor een klein deel op grondgebied van Dalfsen.
Op het terrein van de verschillende stations in Zwolle wordt verharding, bebouwing en een toegangsweg aangebracht. Een klein deel van de toegangsweg rondom de uitbreiding van het 380 kV station valt op grondgebied van Dalfsen. Op het terrein van 380 kV station wordt een secundaire watergang gedempt (grondgebied Zwolle). Verder worden ondergrondse kabelverbindingen aangelegd die watergangen, een spoorlijn en wegen kruizen.
Toename verhard oppervlak
In de toekomstige situatie wordt circa 48.815 m2 verhard oppervlak gerealiseerd. Ongeveer een 0,5% hiervan vindt plaats op grondgebied van Dalfsen. Watercompensatie in de vorm van waterberging is nodig om versnelde afvoer tegen te gaan. Het waterschap hanteert 80 mm berging per m2 nieuw verhard oppervlak. De waterbergingsopgave die de toename van verhard oppervlak compenseert, bedraagt daarmee 3.905 m3.
De bergingsopgave door de toename in verharding kan ingevuld worden door het aanleggen van wadi's. Per station (allen op grondgebied van Zwolle) komt dit neer op:
In totaal is een oppervlakte nodig van 13.630 m2. Sweco heeft een eerste opzet gemaakt voor de landschappelijke inpassing van de bergingsopgave. Voor de waterberging is voldoende ruimtebeslag aanwezig binnen het totale projectgebied (Zwolle en Dalfsen). In totaal is circa 28.000 m2 ruimte beschikbaar voor waterberging, deels in Zwolle en deels in Dalfsen. In het landschappelijk inpassingsplan zijn de ligging en oppervlaktes van de beschikbare ruimte weergegeven.
Dempen watergangen
Naast de aanleg van nieuwe verharding wordt bij de ontwikkelingen op grondgebied van Zwolle een secundaire watergang gedempt. Het wateroppervlak dat door het dempen verloren gaat, moet ergens anders in hetzelfde peilgebied gecompenseerd te worden. In het landschappelijk inpassingsplan is hier rekening mee gehouden. Op grondgebied van Dalfsen vindt mogelijk een deel van deze compensatie plaats. Een deel vindt sowieso op grondgebied van Zwolle plaats.
Afvalwaterproductie
Op het terrein van TenneT worden sanitaire voorzieningen, zoals een toilet en keuken, aangelegd. Naar verwachting zal de productie van afvalwater minimaal zijn door het incidenteel gebruik van de sanitaire voorzieningen. Geadviseerd wordt om de afvalwaterproductie in een later stadium te bepalen wanneer meer bekend is over het gebruik van de sanitaire voorziening en de productie, afkomstig van de OBAS.
De afvalwaterproductie voor de station waar sanitaire voorzieningen zijn voorzien wordt ingeschat op:
De doorstroomcapaciteit van de OBAS wordt geschat op 22,5-45,0 (l/s).
Omdat in de buurt van het plangebied geen riolering aanwezig is, kan het afvalwater via een IBA verwerkt worden. Bij toepassen van een IBA voor de verwerking van sanitair afvalwater moet TenneT rekening houden met de hoge grondwaterstanden. Voor een goedkoper alternatief kan gedacht worden aan mobiele sanitair of een verzamelput.
Conclusie Watertoets
Het plangebied ligt volgens de provinciale Omgevingsverordening in 'overstroombaar gebied'.
Afbeelding 3.4:Uitsnede provinciale Omgevingsverordening - overstroombaar gebied.
Hieronder wordt een gebied verstaan dat normaal gesproken niet onder water staat, maar wel kan overstromen (tijdelijk onder water staan) als gevolg van een extreme gebeurtenis. Het gaat zowel om buitendijkse gebieden die bij hoogwater overstromen als om de beschermde gebieden achter de dijk die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan.
Ruimtelijke plannen die betrekking hebben op 'overstroombaar gebied' voorzien alleen in nieuwe stedelijke functies binnen deze gebieden als in het betreffende plan zodanige voorwaarden wordte gesteld dat de veiligheid op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. De toelichting van een bestemmingsplan moet op grond van de provinciale omgevingsverordening voorzien zijn van een 'overstromingsrisicoparagraaf' die inzicht biedt in:
Het maaiveld ter plaatse van de uitbreiding van het station varieert van NAP +0,4m tot NAP +0,6m. De ondergrondse bekabeling is volledig waterbestendig en voldoet aan alle daarvoor geldende richtlijnen.
Daarnaast is in de huidige situatie reeds een hoogspanningsstation aanwezig. Het betreft hier niet een specifiek 'hoogwater station'. Dit plan betreft geen stedelijke ontwikkelingen. Het plan sluit aan bij het bestaande station. Wel wordt het maaiveld iets verhoogd.
Tot slot, het betreft hier een extensieve functie. In geval van overstroming hoeven er dan ook geen mensen geëvacueerd te worden.
Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer gaat in op de verplichting van een milieueffectrapportage (afgekort: MER). Het Besluit milieueffectrapportage beschrijft categorieën van aangewezen activiteiten die m.e.r.-plichtig (categorie C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (categorie D) zijn. Voor activiteiten in bijlage D geldt dat zij, afhankelijk van de omstandigheden, nadelige milieugevolgen kunnen hebben.
Het planvoornemen betreft een activiteit die valt onder de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding (C 24 en D24.1) en de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (D 11.3). Met het planvoornemen worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, aangezien het niet gaat om een leidingtracé van meer dan 15 km (C 24) of 5 km (D 24.1) en het plangebied kleiner is dan 75 ha (D 11.3).
Op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectenbeoordeling dient te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. Pas als is vastgesteld dat belangrijk nadelige gevolgen zijn uitgesloten, geldt voor de activiteit geen m.e.r.-plicht.
Voor dit plan is een aanmeldingsnotitie opgesteld. Deze is als bijlage 14 opgenomen in dit plan. Op basis van deze aanmeldingsnotitie heeft de gemeente Dalfsen op 12 december 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen en besloten dat een m.e.r. niet nodig is.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke manier de binnen het plangebied voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.
Het plangebied ligt tussen de Berkummerbroekweg en de N340. De Berkummerbroekweg ligt in oost-westrichting en liep in het verleden door richting bedrijventerrein Hessenpoort (Zwolle). De spoorwegkruising is afgesloten, waardoor het plangebied tegenwoordig alleen vanuit oostelijke richting vanaf de Hooislagen bereikbaar is.
Op grondgebied van de gemeente Zwolle, tegen de gemeentegrens met Dalfsen aan is al een hoogspanningsstation aanwezig. Op de plek van de geplande aanpassing van de 220 kV lijnen heeft het plangebied momenteel een agrarische functie, bestaande uit weidegebied. Op de locatie van de geplande uitbreiding van het 380 kV station en de inlussing daar heeft het plangebied ook een agrarische functie (weidegebied). En deels bebossing. Station Hessenpoort bestaat op het moment van schrijven uit een 380kV en een 110/220kV station.
Vanuit het bestaande hoogspanningsstation lopen diverse boven- en ondergrondse hoogspanningsleidingen. De kavels worden momenteel gescheiden door watergangen en sloten.
Afbeelding 4.1: Huidige situatie plangebied
In de nieuwe situatie wordt ten noorden van de Berkummerbroekweg een nieuw 110 kV station gerealiseerd. Ook komt er ten zuidwesten van het bestaande 110/220 kV station, een nieuw 110kV station. Daarnaast wordt het bestaande 380 kV station uitgebreid in zuidelijke richting en verbreed in oostelijke richting. De ontwikkeling valt daarmee deels op grondgebied van de gemeente Dalfsen. Voor dit plan is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Ook wordt er een grondwal gerealiseerd, die parallel loopt aan de oostelijke grens van het uitgebreide 380 kV station. De grondwal is ca. 350 meter lang en maximaal 3,5 meter hoog. Om de (nieuwe) stations met elkaar te verbinden worden er meerdere ondergrondse verbindingskabels gelegd.
Figuur 4.2 Weergave toekomstige situatie (hierin is het nieuwe 110kV station nog niet opgenomen).
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels bestaan uit de Anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels moeten in samenhang worden bekeken.
Voor zover nodig worden regels en bestemmingen van een toelichting voorzien.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
Slechts een klein deel van de uitbreiding van het 380 kV station komt op grondgebied van de gemeente Dalfsen te liggen. Het betreft hier met name de te realiseren grondwal.
In dit artikel zijn de bestaande bosschages die behouden blijven als 'Bos' bestemd, alsmede de te realiseren bosschages/houtopstanden ter compensatie van de bosschages die verdwijnen als gevolg van dit plan. In het landschapsplan zijn deze bosschages opgenomen.
Het structuurgroen wat gerealiseerd en in stand gehouden moet worden, zoals opgenomen in het landschapsplan is bestemd tot 'Natuur'.
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn bedoeld voor de aanleg en instandhouding en het beheer van een bovengrondse hoogspanningsleiding in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 65 meter.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding vervallen
Deze dubbelbestemming is bedoeld voor de reeds bestaande hoogspanningsverbindingen die na realisatie van voorliggend plan komen te vervallen. In de regels is een maximum termijn opgenomen waarbinnen de reeds bestaande hoogspanningsverbinding nog aanwezig en in werking mag zijn. De termijn bedraagt maximaal 1 jaar na de ingebruikname van de nieuwe lijn.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 7
Het betreft hier gronden met een lage archeologische verwachting. Nader onderzoek is niet nodig.
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro moet bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure onderzoek worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ook is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een ruimtelijk plan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.
Als sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen tenzij via gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, wanneer noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
In dit bestemmingsplan is niet voorzien in een aangewezen bouwplan. Het betreft een bouwplan op de bij derden in eigendom zijnde percelen, die kadastraal bekend staan als gemeente Dalfsen,sectie N, perceelnummers 01115, 01116, 01117, 01506, 01508, 01511, 01513 en 01516. Voor deze percelen is een anterieure overeenkomst gesloten. Met deze anterieure overeenkomst zijn de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. De overeenkomst is overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.
Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
Wel is het voor de uitvoering van dit bestemmingsplan noodzakelijk dat TenneT de eigendommen van een aantal percelen verkrijgt. Het uitgangspunt hiervoor is dat dit met een minnelijke verwerving gerealiseerd wordt. Voor een eventuele noodzakelijke onteigening is het bestemmingsplan de juridische basis. Een eventuele onteigeningsprocedure zal uitkomen onder de nieuwe Omgevingswet. De (op dit moment geldende) regels in de Onteigeningswet gaan over naar de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet zijn de onteigeningscriteria wettelijk vastgelegd. Daarnaast neemt niet meer de Kroon, maar het bestuursorgaan de onteigeningsbeschikking. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan een zienswijze indienen (en niet meer bij de Kroon), gedurende 6 weken dat de ontwerp-onteigeningsbeschikking ter inzage ligt. De onteigeningsbeschikking moet altijd bekrachtigd worden door de bestuursrechter (rechtbank). De rechtsbescherming door de bestuursrechter is hiermee verzekerd. Binnen 6 weken na de beschikking kunnen bedenkingen door rechthebbenden naar voren gebracht worden. Daarna is hoger beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na bekrachtiging door de rechtbank of na uitspraak van de Raad van State wordt de onteigeningsakte ingeschreven. Een schadeloosstellingsprocedure wordt afzonderlijk doorlopen, maar kan gelijk oplopen met de onteigeningsprocedure. De onteigeningsprocedure is bestuursrechtelijk van aard. De schadeloosstelling wordt vastgesteld in een verzoekprocedure bij de burgerlijke rechter.
In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) heeft er een Omgevingstafel plaatsgevonden op 14 september 2023 waarin de betrokken overlegpartners hun reactie op het (concept)ontwerpbestemmingsplan hebben kunnen geven.
De volgende partijen hebben deelgenomen aan de Omgevingstafel IJsselland:
Daarnaast heeft er tussen TenneT en de GGD IJsselland overleg plaatsgevonden. De GGD heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het bestemmingsplan. Ook is ProRail benaderd door de initiatiefnemer. Tussen (vertegenwoordigers van/namens) TenneT en ProRail heeft vervolgens overleg plaatsgevonden op 20 september 2023. Afgesproken is dat TenneT een EM-velden berekening aanlevert bij ProRail zodra dat mogelijk is. TenneT heeft van ProRail geen reactie gekregen over het aspect 'trillingen'.
Hieronder wordt kort de reactie van de betreffende overlegpartner samengevat en van een antwoord voorzien.
1. Provincie Overijssel
De provincie geeft aan dat voor de genoemde opgave ten aanzien van landschappelijke inpassing een landschappelijk inpassingsplan nodig is. Dit gaat om een kwantitatieve invulling (water en bos) én om een kwalitatieve opgave (KGO en groenhoofdstructuur). Ten tijde van de Omgevingstafel (14 september 2023) constateert de provincie dat het eerste concept van het landschappelijk inpassingsplan nog onvoldoende is. Er moet een meer robuuste ecologische zone gerealiseerd worden. Dit valt onder de verantwoordelijlkheid van TenneT, evenals het maken van afspraken over beheer en onderhoud. Het is van belang dat dit is uitgewerkt én dat duidelijk is welke verwervingsopgave er ligt voordat de ruimtelijke procedure kan worden gestart.
Reactie gemeente
Na de Omgevingstafel van 14 september 2023 en o.a. de reactie van de provincie is het landschappelijk inpassingsplan nader uitgewerkt. Ook heeft er nog nader overleg met omwonenden plaatsgevonden. Het resultaat hiervan is verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan. Het landschapsplan is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Daarnaast is de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing geborgd via de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.
2. Waterschap Drents Overijsselse Delta
Ten aanzien van het watersysteem:
1. Het beleid omvat meer dan alleen de Keur. Het beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta (WDODelta) is beschreven in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Kadernotitie Stedelijk Water, beleid inrichting beheer en onderhoud op maat en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2021 is de Kadernotitie Stedelijk Water vastgesteld. Deze notitie beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Op watergangen en keringen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van het waterschap Drents Overijsselse Delta van toepassing. In de keur zijn regels gesteld wat wel en niet mag bij o.a. watergangen, waterkeringen, kernzones en bijvoorbeeld lozingen. Waterkwaliteit parameters t.a.v. lozen op oppervlaktewater van grondwateronttrekkingen is geregeld in het BLBI, Activiteitenbesluit of het BLAH en niet in de keur.
2. De ruimtelijke inpassingen raken/liggen binnen de beschermingszone van de watergangen. Om goed onderhoud uit te blijven voeren is een borging van deze beschermingszones onvermijdelijk. De geluidswal waarover gesproken wordt ligt tegen of in deze beschermingszone. Onderhoud kan door het waterschap niet vanaf de N-weg zijde plaatsvinden i.v.m. de beperkingen die dit oplevert. Deze watergang is van belang voor het toekomstige gebied Hessenpoort III qua aanvoer en het achterliggende gebied qua afvoer.
Dempen en graven. Er wordt een B (secundaire) watergang gedempt. Er zal in beeld moeten worden gebracht wat het effect is op het grondwater door het dempen van deze watergang. Ook zal er compensatie voor het verlies aan berging gerealiseerd moeten worden of de watergang moet worden teruggebracht. In het plan worden hiervan al m2 aangegeven echter is niet duidelijk op basis waarvan dit bepaald is.
Onderhoud. De huidige manier van onderhoud, namelijk al rijdende met een voertuig, heeft een route (weg midden in het plan gebied) naar het noorden. Deze route maakt het mogelijk voor onze voertuigen om efficiënt te kunnen werken. Blijft deze route intact? Er zal inzichtelijker moeten worden gemaakt wat de effecten zijn van de ruimtelijke inpassingen op de beschermingszones en bijbehorende doorrijdt hoogtes.
Ten aanzien van hydrologie
1. Worden er nieuwe kabels en leidingen onder de watergangen doorgelegd of zijn deze al aanwezig?
2. Compensatie verhard oppervlak is qua m3 juist weergegeven, alleen komt de weergave van de getallen bij 4.4 van de Watertoets niet overeen met tabel 4.1. De uitkomst is komt wel overeen met het verhard oppervlak.
3. Betreft paragraaf 4.5 van de Watertoets. Bij het graven van het oppervlakte water voor berging lijkt de beste optie om een vijver te graven met een overloop / knijpconstructie op hoogte. Zodat het water ook daadwerkelijk vast wordt gehouden. En het onnodig afvoeren van grondwater zo veel mogelijk wordt beperkt.
4. Betreft paragraaf 4.5 van de Watertoets. Bij een T=100 mag het water tot aan de insteek stijgen. Maar de bebouwing ligt altijd hoger dan de insteek van de watergang. Waarop is de bergingscapaciteit qua max stijghoogte en basispeil op gebaseerd? Is het ontwerp van de berging(en) al beschikbaar?
Uitgaande van een peilbuis in de omgeving kan het grondwater in natte situaties tot aan maaiveld stijgen. Het lijkt noodzakelijk om het maaiveld op te hogen om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren.
Ten aanzien van waterketen.
1. Betreft paragraaf 4.7 van de Watertoets. Functioneert een IBA in een gebied met hoge grondwaterstanden? Ervaring leert dat dit problemen kan geven. Tevens is het waterschap bevoegd gezag op lozen op oppervlaktewater.
Ten aanzien van klimaatadaptatie.
1. In de ruimtelijke inpassing is geen rekening gehouden met waterberging. Waar gaat deze berging plaatsvinden en hoeveel ruimte beslag neemt dit in?
2. Deze waterberging borgen in de verbeelding, in de toelichting en uiteindelijk het WHP.
Reactie gemeente:
Met het waterschap heeft na 14 september (Omgevingstafel) nog nader overleg plaatsgevonden. Een aantal van bovenstaande vragen zijn hierin al beantwoord. De watertoets is onder andere naar aanleiding van dit overleg aangepast. Hieronder wordt in het kader van volledigheid een antwoord gegeven op de reactie van het waterschap.
Ten aanzien van het watersysteem:
1. Paragraaf 2.3 van de Watertoets is aangevuld.
2. De geluidswal waar in de reactie naar wordt gerefereerd maakt geen onderdeel (meer) uit van dit bestemmingsplan. Deze beschermingszone wordt in stand gehouden. Ook met de overige beschermingszones wordt rekening gehouden. Deze worden in stand gelaten. Voor de demping van de B (secundaire) watergang zal een grondwatermonitoring uitgevoerd worden om eventuele effecten op het grondwater te bepalen. In het inmiddels opgestelde landschappelijk inpassingsplan (bijlage 1) is rekening gehouden met de reservering van ruimte voor waterberging en onderhoud.
Ten aanzien van hydrologie:
1. Het betreft hier deels kabels en leidingen die al aanwezig zijn onder de watergangen (grondgebied Zwolle), maar deels ook nieuwe kabels en leidingen (grondgebied Zwolle).
2. De watertoets is o.a. hierop aangepast.
3. De watertoets is o.a. hierop aangepast. Ook in het landschapsplan (bijlage 1) wordt ruimte gereserveerd voor waterberging.
4. Het (technische) ontwerp van de waterberging(en) is momenteel nog niet beschikbaar.
Ten aanzien van waterketen:
1. Dit betreft een aandachtspunt voor de initiatiefnemer bij de nadere uitwerking en maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. Overigens betreft het hier een punt wat betrekking heeft op grondgebied van Zwolle. Dit punt is daarnaast al besproken met het waterschap en het waterschap heeft aangegeven dat het een advies betreft. Bovendien kan een IBA eventueel verzwaard worden, zodat het grondwater het niet omhoog kan stuwen.
Ten aanzien van klimaatadaptatie:
1. In het landschapsplan (bijlage 1) is ruimte gereserveerd voor waterberging.
2. De exacte locaties van de waterberging binnen het plan zijn nog niet bekend en worden nader uitgewerkt. Wel is in het landschapsplan rekening gehouden met de benodigde waterberging. In de regels is binnen alle bestemmingen water(berging) toegestaan.
3. Omgevingsdienst IJsselland
Ten aanzien van milieuzonering:
1. Aan de richtafstand (300 meter) wordt niet voldaan. De aanwezige woningen liggen wel buiten de vastgestelde en de te wijzigingen geluidzone.
Ten aanzien van geluid:
1. Er is sprake van een toename van geluidbelastingen. De nachtperiode is bepalend omdat het een continu bedrijf betreft.
2. Een aanpassing van de vastgestelde geluidzone is nodig. Er komen geen woningen binnen de nieuwe zone.
3. Het geluid van transformatoren en spoelen heeft een tonaal karakter: van de wisselspanning 50 Herz met boventonen 100 en 200 Herz. Bij de vaststelling van de geluidzone (Wet geluidhinder) wordt hiervoor niet gecorrigeerd. Bij vergunningverlening dient deze correcte (tonaal 5 dB) wel meegenomen te worden.
4. Er is aandacht nodig voor de toename van geluid (op omliggende woningen): Bij inrichting van de velden en projectie van de transformatoren en overige installaties is bij vergunningverlening aandacht nodig voor maatregelen 'Best Beschikbare Technieken (BBT). Nieuwe transformatoren zijn in het geluidsrapport (bijlage 9) al met een lager geluidbronniveau ingevoerd en geplaatst tussen scherfwanden op een wijze die ook bijdraagt aan geluidwering.
5. De geplande grondwal zal met de grote oppervlakte van de schakelvelden en de verspreide situering van installaties voor geluid beperkt zijn.
Ten aanzien van bodem:
1. De voorlopige conclusie is dat het aspect 'bodem' en 'grondwater' geen belemmering vormen voor de uitvoering van het plan.
Ten aanzien van vormvrije m.e.r.:
1. Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden met betrekking tot de aanleg of wijziging van hoogspanningsleidingen (C24 en D24).
Ten aanzien van magneetveldzone:
1. Voor hoogspanningsleidingen wordt op de risicokaart als overige risicobronnen een magneetveldzone 0,4 micro Tesla aangewezen. Binnen deze zone worden in dit plan kwetsbare doelgroepen ontzien.
2. Wel zullen bij de hogere stroomtoevoer de magneetveldzones van de hoogspanningsleidingen toenemen. Geadviseerd wordt om hier in de plantoelichting aandacht aan te besteden.
Reactie gemeente:
Ten aanzien van milieuzonering:
1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. Voor een motivering van dit aspect wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek (bijlage 11).
Ten aanzien van geluid:
1. Hier is in het akoestisch onderzoek rekening mee gehouden.
2. Hier is in het akoestisch onderzoek rekening mee gehouden. De aangepaste geluidzone is opgenomen op de planverbeelding.
3. Vergunningverlening is op dit moment nog niet aan de orde, maar hier wordt te zijner tijd rekening mee gehouden.
4. In het geactualiseerde akoestisch onderzoek (bijlage 11) wordt hier nader op ingegaan. Vergunningverlening is op dit moment nog niet aan de orde.
5. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Ten aanzien van bodem:
1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Ten aanzien van vormvrije m.e.r.:
1. Er is een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 14 van deze toelichting. De gemeente heeft op 12 december 2023 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen aan de hand van deze notitie.
Ten aanzien van magneetveldzone:
1. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
2. Aan deze reactie wordt tegemoet gekomen. In 3.1.12 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.
4. Veiligheidsregio IJsselland
1. Het plangebied ligt in een gebied met middelgrote kans op overstroming (tot 0.8 m. waterdiepte). In overleg met de WDOD dient bekeken te worden of er nog maatregelen moeten worden getroffen.
2. In directe omgeving van het hoogspanningsstation bevinden zich twee risicobronnen: 1.) Spoorlijn Zwolle/Meppel op 30 meter en 2.) De Nieuwe Hessenweg (N340) op 160 meter. Het spoor Zwolle Zwolle/Meppel (40AX4) maakt onderdeel uit van het Basisnet. Over dit spoor worden brandbare- en giftige gassen, zeer brandbare vloeistoffen en (zeer) giftige vloeistoffen vervoerd. Het plaatsgebonden risico (PR 10-6) van het spoor ligt op 1 meter van het spoor. Daarnaast heeft het spoor een plasbrandaandachtsgebied (30m.). Over de N340 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het vervoer van gevaarlijk stoffen over de N340 is beperkt. Voor wat betreft de N340 zijn geen recente vervoersgegevens en berekeningen beschikbaar.
3. Betreft effectgebieden. De Veiligheidsregio IJsselland kijkt naast de wettelijke normen ook naar de effecten van een incident met gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld een [gas]explosie op de weg of het spoor of een plasbrand op het spoor. Omdat de effectstralen (hittestraling en overdruk) gedeeltelijk of geheel over het plangebied liggen, wordt geadviseerd bij het ontwerp van de uitbreiding/nieuwbouw rekening te houden met deze effecten om schade/uitval aan het hoogspanningsstation te voorkomen.
4. Betreft verstoring nutsvoorzieningen. De effecten van uitval van elektriciteit kunnen groot en zeer divers zijn. Uitval (verstoring) van nutsvoorzieningen (zoals elektriciteit) kunnen leiden tot digitale of maatschappelijke ontwrichting en fysieke gevolgen voor bepaalde (kwetsbare) groepen in de samenleving. Uitval van nutsvoorzieningen (bij een overstroming of incident op het spoor of de N340) is dan ook één van de geprioriteerde risico's in de Strategische Beleidsagenda 2023 t/m 2026 van de Veiligheidsregio IJsselland. Verzocht wordt aan te geven welke maatregelen er worden genomen om de gevolgen van het uitvallen van het hoogspanningsstation te voorkomen dan wel te beperken.
Reactie gemeente:
Algemene reactie: na de Omgevingstafel heeft er nog afstemming en overleg plaatsgevonden tussen TenneT en de Veiligheidsregio IJsselland. TenneT heeft e.e.a. nader toegelicht. De Veiligheidsregio IJsselland heeft daarna aangegeven geen verder advies nodig te achten.
1. Op grond van de Klimaateffectatlas is er een kleine overstromingskans (1/300 tot 1/3000 per jaar). Hiervoor is eerst gekeken naar de 'plaatsgebonden overstromingskans'. Deze kaart laat zien of er sprake is van een kleine, middelgrote of grote kans. Hieruit volgt dat er in het volledige plangebied sprake is van een kleine overstromingskans. Als vervolgens de kaart 'overstromingsdiepte: kleine kans' wordt geraadpleegd, is te zien dat er sprake is van een overstromingsdiepte van 0,5-1,5m binnen het plangebied. Deze locatie is niet bestempeld als hoogwaterstation. Dit is pas het geval bij een overstromingsrisico van 2,0 meter of meer. Het overstromingsrisico op deze locatie is 0,8 meter. In dit geval hoeven daarom geen aanvullende maatregelen genomen te worden. Het transport van elektriciteit loopt hiermee geen gevaar. Met het waterschap heeft nader overleg plaatsgevonden. Ook de Watertoets en deze toelichting zijn op onderdelen aangepast.
2. De juiste afstand (160m) van de N340 tot het plangebied is verwerkt in de risico-inventarisatie met QRA (bijlage 10). De 30 meter voor plasbrandaandachtsgebied is toevoegd aan de rapportage.
3. In de rapportage is het groepsrisico verantwoord voor het spoor en de N340. Hierin zijn de relevante scenario's meegenomen. Verder voldoet de locatie van de hoogspanningsstations aan de locatie-eisen van TenneT. Hierin wordt de locatie getoetst op o.a. veiligheidsaspecten. De risico's zijn aanvaardbaar. Voor het spoor wordt aangehouden dat niet in de beheerszone van het spoor wordt gebouwd. In dit geval is daar geen sprake van.
4. Op en rondom het station worden verschillende TenneT maatregelen genomen om sabotage te voorkomen.
Door Tennet is een communicatieplan opgesteld. Deze is als bijlage 15 toegevoegd. Hierin is een communicatiekalender opgenomen, zijn de stakeholders benoemd en is de communicatiestrategie beschreven. Omwonenden, eigenaren, pachters en overige stakeholders zijn geïnformeerd per brief en website. Daarnaast is er een participatietraject opgestart voor het landschapsplan. Op 4 september 2023 en 10 oktober 2023 hebben participatiebijeenkomsten plaatsgevonden met omwonenden. Tijdens de eerste bijeenkomst heeft TenneT vragen beantwoord over de onderwerpen (mogelijke) geluidshinder, (mogelijke) hinder bouwverkeer, veiligheid, lichthinder, elektromagnetische velden. Daarnaast is een toelichting gegeven op de landschappelijke inpassing, zijn de wensen en suggesties van omwonenden meegegeven en is aangegeven waar keuzes in gemaakt kunnen worden. Alle wensen en suggesties zijn na deze bijeenkomst nader bekeken. Tijdens de bijeenkomst van 10 oktober 2023 is wederom over de landschappelijke inpassing gesproken met omwonenden. Een concept van het landschappelijk inpassingsplan is tijdens deze bijeenkomst toegelicht. Vragen van omwonenden over o.a. het beheer, onderhoud en type beplanting zijn beantwoord. In januari 2024 wordt nog een inloopmiddag of - avond georganiseerd voor omwonenden.
Het ontwerpbestemmingsplan zal volgens artikel 3.8 lid 1 Wro gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Iedereen wordt hiermee in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpbestemmingsplan. Na deze termijn wordt het resultaat van de terinzagelegging in deze toelichting weergegeven.