direct naar inhoud van Regels
Plan: Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 25e herziening, Hoogspanningsmasten
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0148.BgemDlfshz25-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 25e herziening, Hoogspanningsmasten met identificatienummer NL.IMRO.0148.BgemDlfshz25-on01 van de gemeente Dalfsen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 afwijken

bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aangegeven regels zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.6 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 batterijopslag

opslag van energie in batterijen;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of andere bouwwerken;

1.9 bebouwingspercentage:

Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat het gedeelte van maatvoeringsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag worden bebouwd dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het maatvoeringsvlak of bouwvlak waarbinnen de gebouwen mogen worden gebouwd;

1.10 belemmeringenstrook

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.20 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.21 erftoegangsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen;

1.22 gebiedsontsluitingsweg:

een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke dient voor de ontsluiting van een gebied;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, een spoorweg of een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.25 geluidsgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

1.26 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.27 hogere grenswaarde

een maximum waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.28 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.29 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.30 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d. van de Wet ruimtelijke ordening.

1.31 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling;

1.32 normale onderhoud- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.

1.33 openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.34 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.35 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.36 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw of bijbehorend bouwwerk zijnde;

1.37 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.38 peil:
  • 1. De kruin van de dichtstbij gelegen weg, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 10 m of minder van die weg;
  • 2. De gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende maaiveld vóór het bouwrijp maken, indien de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen op een afstand van meer dan 10 m van de dichtstbij gelegen weg;
  • 3. Indien het bepaalde onder 1 of 2 niet voldoende concreet is te bepalen, het door of namens burgemeester en wethouders aan te geven peil.
1.39 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, of niet aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 Afstand tussen gebouwen

De kortste afstand tussen de buitenwerkse maten van de gebouwen.

2.1.2 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de bouwperceelgrens.

2.1.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.4 De breedte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse maten en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.5 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.6 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.7 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de bovenkant van de beganegrondvloer, de binnenzijde van de gevels (en/of scheidsmuren) en de binnenzijde van daken.

2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse maten en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschaften, airco kasten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van buitenwerkse maten, bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de aangegeven lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. hoog- en middenspannings(koppel)stations voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met de daarbij behorende installaties en voorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op het hoog- en middenspanningsnet;
  • c. het transport van elektrische energie door hoogspannings- en middenspanningskabels en leidingen (ondergronds en bovengronds), railsystemen, daarbij inbegrepen de aanleg, het beheer en het onderhoud van de verbinding, en bijbehorende (aansluit)voorzieningen;
  • d. groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation volgens paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 bij deze regels;

met de daarbij behorende:

  • e. terreinen en verhardingen;
  • f. bouwwerken, geen gebouw, zijnde;
  • g. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt;

  • h. ontsluitingswegen en paden;
  • i. infrastructurele voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte in meters van een gebouw niet meer dan de aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen van het aangegeven percentage van het maatvoeringsvlak.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van transformatoren, scherfwanden en schakeltuinen mag niet meer dan 14 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van afspanportalen en bliksempieken mag niet meer dan 25 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 14 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. de bescherming van de groenstructuur;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Grondwal

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwal' is een grondwal toegestaan van 3,5 meter hoog en 12 meter breed.

3.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van batterijopslag en ten behoeve van een seksinrichting.

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Uiterlijk 2 jaar na het in gebruik nemen van bouwwerken van de betreffende fases voor de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf', moeten die onderdelen van de landschappelijke inpassing waaraan de bouwwerken van de betreffende fases zijn gekoppeld uitgevoerd zijn, zoals opgenomen in paragraaf 5.5 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • b. De te realiseren onderdelen van de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld onder a. moeten voldoen aan het bepaalde in paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • c. De landschappelijke inpassing moet ook in stand gehouden worden en beheerd worden volgens het bepaalde in paragraaf 5.7 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 3.4.3 kan gemotiveerd worden afgeweken van het Landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van deze regels, als:

  • a. Wordt aangetoond dat niet alle maatregelen uit het landschapsplan op alle punten uitvoerbaar zijn en een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, of;
  • b. Er verbeteringen aan het landschapsplan mogelijk zijn, en;
  • c. Er door het college van burgemeester en wethouders voorafgaand schriftelijke toestemming is verleend om gebruik te mogen maken van de onder lid a. en b. genoemde afwijkingsmogelijkheden. Burgemeester en wethouders betrekken bij hun besluit de grondeigenaren en beheerders op wiens gronden de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden.

Artikel 4 Bos

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (hoog)opgaande (afschermende) beplanting;
  • b. bos en bosbeplanting ten behoeve van de houtproductie;
  • c. de aanleg en instandhouding van groen- en watervoorzieningen overeenkomstig paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1.
  • d. water en waterhuishouding;

met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, waterlopen, paden en voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens.

4.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Uiterlijk 2 jaar na het in gebruik nemen van bouwwerken van de betreffende fases in de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf', moeten die onderdelen van de landschappelijke inpassing waaraan de bouwwerken van de betreffende fases zijn gekoppeld uitgevoerd zijn, zoals opgenomen in paragraaf 5.5 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • b. De te realiseren onderdelen van de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld onder a., moeten voldoen aan het bepaalde in paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • c. De landschappelijke inpassing moet ook in stand gehouden worden en beheerd worden volgens het bepaalde in paragraaf 5.7 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 4.3.2 kan gemotiveerd worden afgeweken van het Landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van deze regels, als:

  • a. Wordt aangetoond dat niet alle maatregelen uit het landschapsplan op alle punten uitvoerbaar zijn en een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, of;
  • b. Er verbeteringen aan het landschapsplan mogelijk zijn, en;
  • c. Er door het college van burgemeester en wethouders voorafgaand schriftelijke toestemming is verleend om gebruik te mogen maken van de onder lid a. en b. genoemde afwijkingsmogelijkheden. Burgemeester en wethouders betrekken bij hun besluit de grondeigenaren en beheerders op wiens gronden de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de tot 'Bos' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet- en/of ruiterpaden en het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het verwijderen van landschapselementen;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
4.5.2 Uitzonderingen

Lid 4.5.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die zijn geregeld in de Boswet (zoals deze luidde op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan) en de krachtens deze wet vastgestelde voorschriften;
  • c. die plaatsvinden ter realisering van de in dit plan opgenomen bestemmingen;
  • d. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • e. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • f. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer;
  • g. voor onderhoud- of exploitatiewerkzaamheden;
  • h. vanwege verkeersveiligheid.
4.5.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurlijke, landschappelijke, geo-(morfo-)logische en/of bodemkundige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van:
    • 1. de natuurlijke waarden, zoals deze vooral tot uitdrukking komen in de vegetatie en de fauna;
    • 2. de landschappelijke waarde, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid, kleinschaligheid, afwisselend landschap met vele landschapselementen, zoals houtwallen, -singels en bosjes en het (micro)reliëf;
    • 3. de geo(morfo)logische en bodemkundige waarden;
  • b. agrarisch medegebruik;
  • c. houtoogst;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. water en waterhuishouding,
  • f. de aanleg en instandhouding van groen- en watervoorzieningen overeenkomstig paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1.

met daarbij behorende bebouwing, andere-werken en voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde voor de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering en/of het normale onderhoud;
  • b. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • c. het gebruik van de gronden als sport- en/of wedstrijdterrein;
  • d. het gebruik van de gronden voor het beproeven van motorvoertuigen of voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en/of behendigheidssporten en de (model-)vliegsport.
5.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Uiterlijk 2 jaar na het in gebruik nemen van bouwwerken van de betreffende fases in de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf', moeten die onderdelen van de landschappelijke inpassing waaraan de bouwwerken van de betreffende fases zijn gekoppeld uitgevoerd zijn, zoals opgenomen in paragraaf 5.5 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • b. De te realiseren onderdelen van de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld onder a., moeten voldoen aan het bepaalde in paragraaf 5.1, 5.2 en 5.6 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels;
  • c. De landschappelijke inpassing moet ook in stand gehouden worden en beheerd worden volgens het bepaalde in paragraaf 5.7 van het Landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van de regels.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 5.3.2 kan gemotiveerd worden afgeweken van het Landschappelijk inpassingsplan dat is opgenomen in bijlage 1 van deze regels, als:

  • a. Wordt aangetoond dat niet alle maatregelen uit het landschapsplan op alle punten uitvoerbaar zijn en een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om tot een goede landschappelijke inpassing te komen, of;
  • b. Er verbeteringen aan het landschapsplan mogelijk zijn, en;
  • c. Er door het college van burgemeester en wethouders voorafgaand schriftelijke toestemming is verleend om gebruik te mogen maken van de onder lid a. en b. genoemde afwijkingsmogelijkheden. Burgemeester en wethouders betrekken bij hun besluit de grondeigenaren en beheerders op wiens gronden de landschappelijke inpassing zal plaatsvinden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Natuur' bestemde gronden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden buiten bouwpercelen de navolgende andere-werken en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, voet- en/of ruiterpaden en het aanleggen van parkeerplaatsen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  • d. het zaaien of inplanten van bomen en andere houtopstanden;
  • e. het beschadigen, vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • g. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen;
  • h. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  • i. het graven dan wel dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • j. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vlonders.

5.5.2 Uitzonderingen

Lid 5.5.1 is niet van toepassing indien het andere werken en/of werkzaamheden betreft:

  • a. die reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • b. die plaatsvinden ter realisering van landschappelijke inpassing, dan wel erfinrichting;
  • c. die plaatsvinden in het kader van een door het bevoegd gezag goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  • d. die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer of die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet;
  • e. voor onderhoud- of exploitatiewerkzaamheden;
  • f. die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de waterhuishouding, waarop de Keur van waterschappen van toepassing is dan wel warvoor een watervergunning is vereist.

5.5.3 Toelaatbaarheid

De andere werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurlijke, landschappelijke, geo-(morfo-)logische en/of bodemkundige waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. (een) bovengrondse verbinding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;
  • b. met de daarbij behorende belemmeringenstrook;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder dak geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte vaneen hoogspanningsmast mag niet meer dan 70 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van de basisbestemming.

6.3.1 Afwegingskader

Een in lid 6.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien

  • a. uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding(en) en/of het aspect veiligheid en gezondheid geen bezwaar bestaat;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder én dit verkregen advies een positief advies is waaruit is gebleken dat de veiligheid en leveringszekerheid niet blijven onevenredig kan worden geschaad.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het in de bodem drijven van voorwerpen;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  • h. het verrichten van grondroeractiviteiten dieper dan 0,5 m onder maaiveld anders dan normaal spit- en ploegwerk voor zover dit geen diepploegen dieper dan 1 m onder maaiveld is;
  • i. het aanleggen van kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven en daarmee verband houdende constructies.
6.5.2 Uitzondering op verbod

Het in 6.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
6.5.3 Afwegingskader

De in artikel 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. is aangetoond dat de besbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;
  • b. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding vervallen

Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding voorlopig' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ten behoeve van het bovengronds transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen' met IMRO-code NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01 te vervallen vanaf één jaar nadat de nieuwe hoogspanningsleiding, zoals bedoeld in artikel 6 van dit plan, in gebruik is genomen. Binnen één jaar na het in gebruik nemen van de nieuwe nieuwe hoogspanningsleiding moet de vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen zijn en moet zijn begonnen met de verwijdering van deze verbinding.

Tot het moment van het vervallen van de bestemming blijft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' ten behoeve van het bovengronds transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Dalfsen' met IMRO-code NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01 in werking.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 7

8.1 Bestemmingsomschrijving

Voor de voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden geldt geen onderzoeksplicht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, uitgezonderd voor zover in de regels toegestaan;
  • b. het aanwezig hebben van en/of het gebruiken of laten gebruiken van bebouwing dat met toepassing van de beleidsregel 'Ontwikkelen met kwaliteit in het buitengebied van de gemeente Dalfsen' is ingebracht als sloopoppervlak in een besluit dat reeds zes maanden onherroepelijk is.
10.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie 1
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hessenpoort, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. Voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 1' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Hessenpoort buiten deze grens de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

11.2 geluidzone - industrie 2
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein verdeel- en schakelstation Hessenpoort, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. voor zover de grens van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein verdeel- en schakelstation Hessenpoort buiten deze grens de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

11.3 wetgevingzone - verwezenlijking in naaste toekomst

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - verwezenlijking in naaste toekomst' zijn de gronden aangewezen als onderdelen ten aanzien waarvan de verwezenlijking van het plan in de naaste toekomst nodig wordt geacht als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingsbevoegdheid
12.1.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 15% van die maten, afmetingen en percentages en maximaal 15% vergroten van een bouwvlak voor het bouwen met een primair fossiel energiegebruik (BENG 2 in kWh/m2 per jaar) kleiner of gelijk aan 0 kWh/m2.jr en waarbij verder wordt voldaan aan de minimale eisen voor de maximale energiebehoefte (BENG 1 in kWh/m2 per jaar) en het minimale aandeel hernieuwbare energie (BENG 3 in %). Deze regel geldt uitsluitend zo lang de wettelijke eis van het primair fossiel energiegebruik (BENG 2 in kWh/m2 per jaar) nog niet is aangescherpt. Deze regel is niet van toepassing als de wettelijke eis van het primair fossiel energiegebruik (BENG 2 in kWh/m2 per jaar) een lagere waarde vereist dan in dit artikel is genoemd;
  • c. de regels ten behoeve van het bouwen van duurzame voorzieningen voor eigen gebruik of ten behoeve van de omliggende functies onder de volgende voorwaarden en afwegingscriteria:
    • 1. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt dan 1,8 meter boven de bestaande bouwhoogte van die bouwwerken. Op bedrijfsterreinen kan een hogere bouwhoogte ten behoeve van grotere windturbines worden opgenomen tot maximaal 5 m;
    • 2. voorzieningen op een terrein dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en landschappelijk te worden ingepast;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in beperkte mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, als de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk is voor de juiste realisering van het plan;
  • f. de bestemmingsregels voor de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • h. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    • 3. erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen; waarbij de bouwvlakgrens met maximaal 1,5 m wordt overschreden;
  • i. de bestemmingsregels over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • j. de bestemmingsregels over de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw zijnde zonder dak voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en toestaan dat er een laadpaal wordt geplaatst met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m;
  • k. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in artikel 13 vermelde voorbereidingsprocedure.
12.1.2 Afwegingskader

Een in lid 12.1 genoemde afwijkingsmogelijkheid kan alleen worden toegepast als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede milieusituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid.

12.1.3 Nadere eisen
  • a. Het college van burgemeester en wethouders kunnen kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 12.1.1, ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. een goede milieusituatie;
    • 6. de bescherming van de groenstructuur;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Voor een besluit tot nadere eis geldt de in artikel 13 lid 13.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eis

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Van toepassing verklaring

Voor zover in dit plan aan gronden geen enkelbestemming is toegekend, blijven de volgende bestemmingsplannen van toepassing met inachtneming van de aanvullingen die in dit plan voor de gronden zijn opgenomen:

Plan   Vaststellingsdatum   IMRO-code  
Buitengebied Dalfsen   Onherroepelijk, vastgesteld, 24 juni 2013   NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01  
Chw bestemmingsplan 5e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen   Onherroepelijk, vastgesteld 17 juni 2019   NL.IMRO.0148.5eVerzamelplanBG-vs01  
Chw bestemmingsplan 8e Verzamelplan Buitengebied gemeente Dalfsen   Onherroepelijk, vastgesteld 25 april 2022   NL.IMRO.0148.8eVerzamelplanBG-vs01  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
15.1.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 15.1.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1.1 met maximaal 10%.

15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
15.2.1 Voortzetting strijdig gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Behoudens voor zover uit de Richtlijn inzake het behoud van de vogelstand en de Richtlijn inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

15.2.2 Verbod verandering strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

De regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen, 25e herziening, Hoogspanningsmasten'.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Dalfsen in de vergadering

van ....