Plan: | BG Noord, deelplan omgeving hoogspanningsstation Wijster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0118.2023BP9006017-VG01 |
TenneT versterkt in heel Nederland het elektriciteitsnetwerk. Dit is nodig omdat het elektriciteitsgebruik in ons land stijgt en omdat we steeds meer duurzame energie opwekken. Steeds meer mensen hebben een elektrische auto, gaan elektrisch koken of verwarmen hun huis elektrisch. Daarnaast stijgt het aanbod van energie uit duurzame bronnen zoals windmolens en zonneparken. Onder de naam 'Drents Overijsselse Netversterking' (DON) versterkt TenneT, samen met de regionale netbeheerders Enexis Netbeheer en Rendo, het elektriciteitsnetwerk in Zuidwest-Drenthe en Noordwest-Overijssel.
In het kader van deze Drents Overijsselse Netversterking is TenneT voornemens om samen met Enexis in de zuidhoek van het bedrijventerrein ETP-MERA (nabij Weegbrugweg 4) te Wijster een nieuw 220/110/20 kV hoog- en middenspanningsstation te realiseren, met een bijbehorende kabelinlussing ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen. Het plangebied is gelegen in twee gemeentes, namelijk hoofdzakelijk binnen de gemeente Midden-Drenthe en voor een klein in de gemeente Hoogeveen.
Deze voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de kaders van de vigerende bestemmingsplannen van de betreffende gemeentes. Om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch te borgen zijn dan ook twee bestemmingsplannen opgesteld. Eén voor het deel in de gemeente Midden-Drenthe en één voor het deel in de gemeente Hoogeveen. Voorliggend bestemmingsplan betreft het deel van het plangebied in de gemeente Hoogeveen.
Het projectgebied is grotendeels gelegen in Wijster (gemeente Midden-Drenthe) en voor een klein deel (ter plaatse van de kabelinlussing) in de gemeente Hoogeveen. Het projectgebied heeft een totale oppervlakte van circa 10 hectare. Het plangebied van voorliggend plan (deel Hoogeveen) bevindt zich in de plaats Pesse ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen, ten noordoosten van het Zonnepark Hendrik Reindersweg 14b te Pesse. Het betreffende perceel is bereikbaar via een pad in oostelijke richting vanaf de Hendrik Reindersweg. Het plangebied betreft een klein deel van het kadastrale perceel 725 onder de kadastrale gemeente Hoogeveen in sectie T. De onderstaande afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Globale weergave van de ligging van het plangebied
Figuur 1.2: Globale weergave van het totale projectgebied
Ter plaatse van het plangebied is de beheersverordening 'BG Noord Hoogeveen, 2022' van toepassing. Dit plan is vastgesteld op 8 september 2022. In het plangebied zijn de volgende bestemmingen opgenomen: overige zone – windmolens, open gebied, overige zone – instemming Astron windturbines, waarde – arceologie 4, hydrologisch aandachtsgebied en agrarisch – I. De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemmingen zoals die in de vigerende plannen zijn opgenomen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld ten behoeve van de realisatie van de kabelinlussing van een hoog- en middenspanningsstation.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om de voorgenomen ontwikkeling van een de kabelinlussing van een nieuw hoog- en middenspanningsstation juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een open veld, bestaande uit grasland. Alleen de oostzijde van het plangebied bestaat uit opgaand groen tot aan de gemeentegrens met Midden-Drenthe.
In het kader van de 'Drents Overijsselse Netversterking' (DON) is TenneT voornemens om samen met Enexis in de zuidhoek van het bedrijventerrein ETP-MERA (nabij Weegbrugweg 4) te Wijster een nieuw 220/110/20 kV hoog- en middenspanningsstation te realiseren, met een bijbehorende kabelinlussing ten westen van de spoorlijn Hoogeveen-Assen.
Het nieuwe hoog- en middenspanningsstation (op grondgebied van de gemeente Midden-Drenthe) wordt met ondergrondse hoog- en middenspanningskabels en bovengrondse hoog- en middenspanningsverbindingen verbonden met het bestaande elektriciteitsnetwerk van TenneT. Zo wordt het nieuwe station onderdeel van het elektriciteitsnetwerk. Hiermee zorgen zowel de nieuwe kabels als het nieuwe station voor versterking van het elektriciteitsnetwerk. Op het station wordt voorzien in onder andere de volgende componenten: transformatoren, lijn-/koppelvelden, spoelen, hekwerken. Op grondgebied van de gemeente Hoogeveen, waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft, vindt uitsluitend een nieuwe kabelinlussing plaats. Het hoog- en middenspanningsstation maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Het totale projectgebied heeft een totale oppervlakte van ca. 10 hectare en is verdeeld in een nieuw 220 kV station van TenneT, een nieuw 110 kV station van TenneT, een nieuw 20 kV station van Enexis, een toegangsweg, een nieuwe 220 kV hoogspanningsverbinding en een nieuw 110 kV kabeltracé. De navolgende afbeelding (figuur 2) toont de verdeling van het ruimtegebruik in het plangebied.
Figuur 2: Weergave toekomstige situatie
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is een wetgevend instrument dat de ruimtelijke ordening in Nederland regelt. Het Barro fungeert als algemeen kader voor de inrichting van de fysieke leefomgeving en bevat regels voor de ruimtelijke ordening op nationaal niveau. Het doel hiervan is om belangrijke ruimtelijke waarden, zoals natuur, landschap en cultuurhistorie te beschermen en een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Het Barro bevat regels voor onder andere de aanleg van infrastructuur, de bescherming van waterveiligheid, militaire terreinen, en natuurgebieden. Het Barro heeft als doel om de ruimtelijke ordening in Nederland te verbeteren en te verduurzamen, met als gevolg meer duidelijkheid en zekerheid voor burgers en bedrijven. Provincies en gemeenten moeten bij het opstellen van hun eigen ruimtelijke plannen rekening houden met de regels uit het Barro en mogen deze niet overtreden. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening zorgt voor een duidelijk en helder kader voor de ruimtelijke ordening in Nederland, waardoor de inrichting van de fysieke leefomgeving beter beschermd wordt en er meer zekerheid en duidelijkheid is voor burgers en bedrijven.
Betekenis voor het plan
De hoogspanningsverbinding Vierverlaten - Zeyerveen - Hoogeveen doorkruist het plangebied aan de westzijde van het station. Het voorliggende plan laat, in overeenstemming met het Barro, het gebruik van het tracé als hoogspanningsverbinding toe. Als het tracé zoals aangewezen in het Barro gewijzigd wordt dan is schriftelijk advies van de netbeheerder benodigd. In het onderhavige geval is de netbeheerder ook de intitiatiefnemer van de wijziging van het tracé. De lichte wijziging van het tracé vindt plaats ten behoeve van de realisatie van een hoog- en middensspanningstation. Het gewijzigde tracé laat verder het gebruik als hoogspanningsverbinding toe en sluit aan op het tracé in de naastliggende plannen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Betekenis voor het plan
Het onderhavige plan draagt bij aan de netverzwaring die nodig is voor een succesvolle transitie naar duurzamere energiebronnen. De Nationale Omgevingsvisie staat de uitvoering van voorliggend plan niet in de weg.
De RES-regio Drenthe heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en geen aardgas meer te gebruiken. Om deze doelen te bereiken, worden duurzame opwek van elektriciteit en het verduurzamen van warmtebronnen gestimuleerd. De Regionale Energiestrategie (RES) is opgesteld om deze ambities te realiseren en sluit aan bij de afspraken in het Klimaatakkoord. De RES-regio Drenthe draagt met haar ambitie van 3,45 TWh bij aan de landelijke opgave van 35 TWh aan hernieuwbare elektriciteit in 2030. Hiervoor zal de bestaande energie-infrastructuur uitgebreid moeten worden. Participatie van de Drentse gemeenten en maatschappelijke partners is essentieel om de regionale strategie lokaal in te kleuren en ruimte te bieden voor lokaal maatwerk. De impact van de bijdrage op de energie-infrastructuur is doorgerekend en er moet stevig worden geïnvesteerd om knelpunten op te lossen. Bij de ontwikkeling van grootschalige opwek van elektriciteit wordt rekening gehouden met zuinig ruimtegebruik, combinatie met andere opgaven, nabijheid van vraag en aanbod, en gebiedsspecifieke kenmerken. De strategie voor de vervanging van aardgas als warmtebron richt zich op energiebesparing, lokale initiatieven en experimenten met opslag en conversie van energie. Per gemeente wordt een Transitievisie Warmte opgesteld en waar sprake is van inzet van bovenregionale bronnen vindt onderlinge afstemming plaats.
Betekenis voor het plan
Een nieuw hoog- en middenspanningsstation draagt bij aan de versterking van het elektriciteitsnet, omdat het zorgt voor meer capaciteit en flexibiliteit op het netwerk om de fluctuerende stroom van duurzame bronnen te kunnen opvangen en verdelen. Hiermee is het onderhavige plan in lijn met de ambitiies zoals gesteld in de Regionale Energie Strategie Drenthe.
Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en in 2022 de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond. De Provincie Drenthe heeft de volgende ambities:
Verder speelt energietransitie een grote rol in de omgevingsvisie. De ambitie is om een betrouwbare en betaalbare energievoorziening met een beperkte uitstoot van broeikasgassen te hebben. Het doel is om Drenthe in 2050 volledig energieneutraal te maken, wat vereist dat er een overgang plaatsvindt van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieproductie en -distributie is van provinciaal belang, evenals het bieden van mogelijkheden voor initiatieven voor energieopwekking. Energiebesparingsmaatregelen en de energie-infrastructuur zijn eveneens van provinciaal belang. De provincie legt kaders vast en neemt regie op ruimtelijke ontwikkeling wanneer nodig.
Betekenis voor het plan
Voor de realisatie van een energietransitie zal de bestaande energie-infrastructuur versterkt moeten worden. Het onderhavige plan draagt bij aan deze ambitie. De voorgenomen ontwikkeling vormt een onderdeel van een reeks netverzwaringen die benodigd zijn om de leveringszekerheid nu en in de toekomst te kunnen garanderen. Het plan sluit hiermee goed aan bij de ambitie van de provincie voor energiebesparing en opwek van hernieuwbare energie met behoud van leveringszekerheid.
Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe vertaalt de provincie haar Omgevingsvisie door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Drenthe.
De Omgevingsverordening 2018 bevat twee relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur:
Daarnaast beschikt het plangebied over de kernkwaliteit esdorpenlandschap. Met de es wordt in deze zin de kenmerkende open ruimtes bedoeld, veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.
Betekenis voor het plan
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in leidingen die worden gekoeld met olie of chemicaliën en een grondwaterbeschermingsgebied doorkruisen. Daarnaast ligt het plangebied niet in zone I of II van een radiotelescoop en niet binnen <2 km van een LOFAR-buitenstation. Het voornemen voldoet derhalve aan de relevante bepalingen met betrekking tot energieinfrastructuur. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit een ondergrondse kabelinlussing. Hierbij worden geen bovengrondse gebouwen of bouwwerken gerealiseerd. Het voornemen doet derhalve geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteiten die passend zijn binnen de kernkwaliteit esdorpenlandschap, zoals de open ruimtes met esrandbeplanting.
De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de gemeente een omgevingsvisie opgesteld. Volgens de laatste informatie treedt de nieuwe Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking.
In 2018 is de omgevingsvisie 'Hoogeveen en haar ambities' vastgesteld. Deze omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de gemeente met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Uit de omgevingsvisie komen de volgende thema's naar voren:
Betekenis voor het plan
Het onderhavige plan voorziet in de netverzwaring die nodig is voor een succesvolle transitie naar duurzamere energiebronnen. Het is hiermee ook in lijn met de ambitie voor duurzame ontwikkeling van Hoogeveen. De omgevingsvisie 'Hoogeveen en haar ambities' vormt geen belemmering voor het plan.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied vast te stellen, is door Sweco een historisch vooronderzoek uitgevoerd, d.d. 04-01-2023 (zie Bijlage 1 Bodemonderzoek). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt mogelijk is.
Op basis van het resultaten is een representatief beeld ontstaan met betrekking tot de verwachte bodemkwaliteit ter plaatse van het onderzoeksgebied.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de boven- en de ondergrond voldoet aan de kwaliteitsklasse AW2000/ Altijd toepasbaar. Een plaatselijke bodembelasting is niet uitgesloten (zoals gedempte sloten, dammen en ter plaatse van de hoogspanningsmasten). Ook de waterbodem uit aanwezige watergangen is uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart.
Bij het aantreffen van een dergelijke bodembelasting, dient hier volgens de vigerende wet- en regelgeving passende onderzoeken en/of maatregelen getroffen te worden. Gezien de algemeen verwachte bodemkwaliteit en de ruimtelijke uitvoerbaarheid van eventueel aangetroffen bodembelastingen, is een grootschalig gebiedsonderzoek naar de algemene bodemkwaliteit niet noodzakelijk. Mocht meer inzicht komen over plaatselijke ontwikkelingen in het gebied, dient zowel op basis van dit vooronderzoek als de benodigde vergunningstrajecten nagegaan te worden of een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk is.
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat – waar nodig – de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Er is door Sweco een archeologisch vooronderzoek (d.d. 18-01-2023) uitgevoerd naar de archeologische, historische en aardwetenschappelijke waarden in het plangebied (zie Bijlage 2
Archeologisch onderzoek ). De stationslocatie en de inlussing bevinden zich volgens de gemeentelijke beleidsdocumenten in zones met een middelhoge of hoge archeologische verwachting. De stationslocatie is echter bij een eerder archeologisch booronderzoek al geheel onderzocht, waaruit een advies tot vrijgave volgde. De in het voor deze ontwikkeling uitgevoerde archeologisch onderzoek verzamelde gegevens vormen geen aanleiding om hiervan af te wijken.
De kabelinlussing ten westen van de spoorlijn valt deels ook binnen de reeds onderzochte en vrijgegeven gebieden. In het deel van de inlussing dat hier buiten valt, zijn een watergang en spoorlijn aanwezig. De kabelinlussing wordt hier naar verwachting middels een gestuurde boring onderdoor aangelegd. Een gestuurde boring gaat dieper dan de verwachte diepteligging van een archeologisch niveau, mocht dat hier aanwezig zijn, en vormt dus geen bedreiging voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Mochten hier buiten de reeds vrijgegeven gebieden graafwerkzaamheden plaatsvinden die de vrijstellingsgrenzen overschrijden, dan kan een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal water programma
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. Op 18 maart 2022 is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vastgesteld. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstromingsrisicobeheerplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma invulling aan de Europese richtlijnen voor water.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Planspecifiek
Voor het gehele project is een 'Notitie Watertoets Tennet, Wijster' (zie Bijlage 3 Notitie
Watertoets) opgesteld omdat er voor het hele projectgebied gevolgen zijn voor de waterhuishouding. Echter zijn er voor dit plangebied specifiek geen gevolgen voor de waterhuishouding omdat het plan slechts enkele leidingen planlogisch-juridisch mogelijk maakt.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden op of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in standhouden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De Wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Er is door Sweco een ecologisch bureauonderzoek (d.d. 02-05-2023) uitgevoerd om de mogelijke effecten van de voorgenomen ontwikkeling van de kabelinlussing van een nieuw hoog- en middenspanningsstation op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied te bepalen (zie Bijlage 4 Ecologisch onderzoek. Daarnaast heeft er aanvullend een veldbezoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de rapportage 'Aanvulling ecologisch bureauonderzoek' van Sweco d.d. 08-06-2023 (Bijlage 5 Aanvulling Ecologisch onderzoek). In deze aanvullende rapportage zijn de resultaten van het veldbezoek uitgewerkt.
Resultaten bureauonderzoek
Het plangebied ligt nergens binnen Natura 2000-gebied waardoor directe aantasting zoals oppervlakteverlies en versnippering van een Natura 2000- gebied niet aan de orde is. Het plangebied ligt ook buiten de afstand van enkele honderden meters waarbinnen verstoring van verstoringsgevoelige dieren kan plaatsvinden. Binnen of in de omgeving van het plangebied kunnen mogelijk beschermde soorten voorkomen zoals diverse vleermuissoorten en broedvogels. Voor deze soortgroepen geldt dat er geen negatieve effecten plaatsvinden als geen bomen gekapt worden en gewerkt wordt buiten het broedseizoen. Er zijn waarnemingen bekend van de beschermde das, heikikker en levendbarende hagedis op enige afstand tot het plangebied. Binnen het plangebied is in eerste instantie geen essentieel leefgebied aanwezig. Voor vissen wordt geadviseerd om bij demping van sloten met eDNA onderzoek de aanwezigheid van modderkruiper aan te kunnen tonen of uit te sluiten.
Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zullen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg half maart t/m juli met uitloop tot halverwege augustus) uitgevoerd moeten worden. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen uitgevlogen zijn.Om verstoring van migrerende, overvliegende of foeragerende vleermuizen te voorkomen, dienen de werkzaamheden zo veel als mogelijk overdag uitgevoerd te worden en dient waar mogelijk tussen zonsondergang en zonsopgang geen directe werkverlichting of strooiverlichting (met uitzondering van voertuigen) toegepast te worden, die op bosjes, bomen en gebouwen kan schijnen.
Voor eventueel aanwezige algemene (vrijgestelde) soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Hiervoor geldt wel de zorgplicht, wat betekent dat nadelige gevolgen voor planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Aanwezige dieren dienen in de gelegenheid gesteld te worden het plangebied te verlaten.
Resultaten veldbezoek
De bovengenoemde bureaustudie van Sweco (waarbinnen een bronnenonderzoek heeft plaatsgevonden) is als basis gebruikt voor het veldbezoek. Op basis van het aanvullende oriënterende veldbezoek is de geschiktheid van biotopen voor beschermde soorten beoordeeld. Deze beoordeling brengt samen met het bronnenonderzoek de beschermde soorten(groepen) in beeld die in het plangebied (kunnen) voorkomen. Eventuele effecten van deze ontwikkeling zullen zich met name tijdelijk tijdens de realisatiefase voordoen.
Planten
De werkzaamheden hebben geen effect op plantensoorten behorend tot de beschermingsregimes van de Wet natuurbescherming aangezien deze niet voorkomen in het plangebied en op basis van de aard van het plangebied ook niet zijn te verwachten.
Vleermuizen
Binnen het plangebied kunnen meerdere soorten vleermuizen voorkomen. Binnen het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig, maar staan wel bomen die mogelijk een functie hebben voor vleermuizen. De bomen binnen de begrenzing van het projectgebied bevatten geen (potentieel geschikte) holtes. Wel kunnen deze bomen dienen als vliegroute. Doordat de bomenrij niet aansluit bij andere lijnvormige elementen in het landschap is deze mogelijke vliegroute niet essentieel. Verblijven en/of essentiële vliegroutes verdwijnen niet. Wel kan mogelijk een klein deel foerageergebied verdwijnen, maar door het ruime beschikbare areaal in de omgeving is dit niet essentieel en zijn negatieve effecten uitgesloten. Tijdens zowel de realisatiefase als de nieuwe situatie moet de zorgplicht nageleefd worden, wat voornamelijk inhoudt dat zo veel mogelijk wordt gewerkt na zonsopkomst en voor zonsondergang om het gebruik van kunstlicht zoveel mogelijk te beperken. Als het gebruik van kunstlicht noodzakelijk is moet deze dusdanig worden afgesteld dat gebouwen in de omgeving van het industrieterrein, bomen en bosschages niet beschenen kunnen worden. Voor eventuele nieuwe permanente lichtbronnen dienen speciale armaturen te worden gebruikt.
Overige zoogdieren In de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van nationaal beschermde bunzing, das en ree (NDFF, 2017-2022). Van deze soorten zijn bunzing en ree vrijgesteld in de provincie Drenthe. Verblijfplaatsen van de das zijn niet aanwezig binnen het onderzoeksgebied. De ruigte aan de zuidzijde met de vijverpartijen is recent ingericht en kaal gemaaid, het grasland biedt onvoldoende beschutting voor een burcht, de aanwezige grondrug bestaat uit gemaaid gras met weinig beschutting en het projectgebied wordt veelvuldig gebruikt als hondenuitlaatplaats. De locatie van de grondrug kan op termijn mogelijk een geschikte plek bieden voor een dassenburcht, mits het beheer dusdanig is dat ruigteontwikkeling op de taluds mogelijk wordt. Ten tijde van het veldbezoek was dit niet aan de orde. Het is aannemelijker dat dassen zich vestigen in de bosjes op enige afstand tot het onderzoeksgebied (zoals ten westen van het treinspoor). Wel kan het plangebied worden gebruikt als foerageerdgebied voor aanwezige dassen. Doordat in de omgeving ruimschoots alternatief aanwezig is, is het grasland binnen het plangebied naar verwachting niet essentieel.
Vogels
Er zijn binnen het plangebied geen waarnemingen bekend van vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats (NDFF 2017-2022). Binnen het plangebied zijn geen (potentieel) jaarrond beschermde nesten aanwezig. Door buiten het broedseizoen te werken, wordt verstoring van broedende vogels in de graslanden, bosjes en oevers voorkomen. De broedperiode loopt globaal van half maart tot begin augustus. Als niet voorkomen kan worden om in het broedseizoen te werken, dient kort voor de uitvoering gecontroleerd te worden of sprake is van broedgevallen binnen de verstoringsafstand. Als dit het geval is moet worden gewacht tot de jongen het nest verlaten hebben. Als binnen het plangebied bomen worden gekapt dienen deze vooraf geïnspecteerd te worden op mogelijk aanwezige jaarrond beschermde nesten. Bij aanwezige (potentieel) jaarrond aanwezige nesten dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar het gebruik ervan.
Amfibieën en reptielen
In het plangebied ontbreekt geschikt habitat voor zowel de heikikker als de levendbarende hagedis. Tevens is in het plangebied veel verstoring aanwezig, waardoor deze soorten hier niet zijn te verwachten. Negatieve effecten op beschermde amfibieën zijn niet te verwachten.
Vissen
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde vissoorten (NDFF, 2017-2022). Het plangebied ligt op de grens van het verspreidingsgebied van de grote modderkruiper en omdat er wel geschikt habitat aanwezig is binnen het plangebied, is aanwezigheid niet uit te sluiten. Als aanwezige watergangen, sloten of vijverpartijen worden vergraven/gedempt dient aanvullend onderzoek plaats te vinden naar het voorkomen van de grote modderkruiper. Als blijkt dat de soort aanwezig is, dient mogelijk een ontheffing te worden aangevraagd voor de Wet natuurbescherming voor het dempen van de sloot. Met mitigerende maatregelen kan voorkomen worden dat eventuele negatieve effecten aan de orde zijn. Indien er nieuw water wordt gegraven, bijvoorbeeld ten behoeve van watercompensatie, moet ervoor gezorgd worden dat eventueel in de omgeving aanwezige grote modderkruipers pas het nieuwe areaal kunnen betreden als de werkzaamheden klaar zijn.
Ongewervelden
Binnen het plangebied zijn geen waarnemingen bekend van beschermde kevers, vlinders of libellen (NDFF, 2017-2022). Tijdens het veldbezoek zijn geen aanvullende waarnemingen gedaan. Binnen of in de directe omgeving van het plangebied is voornamelijk agrarisch grasland aanwezig zonder geschikt leefgebied, dus zullen geen negatieve effecten ontstaan voor beschermde kevers, libellen en vlinders als de aanwezige watergangen en vijvers intact blijven. Als watergangen of vijvers worden gedempt of vergraven dient een veldinspectie plaats te vinden naar mogelijke functie voor waterkevers, libellen en juffers.
Conclusie
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Met de Wet natuurbescherming worden soorten en habitattypen van Natura 2000-gebieden beschermd door het formuleren van instandhoudingsdoelen voor deze gebieden. Het uiteindelijke doel is het bereiken van een landelijke gunstige staat van instandhouding voor alle door de richtlijnen beschermde soorten en habitats. Hieruit volgt dat een project of plan niet mag leiden tot negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
In veel Natura 2000-gebieden is door een overbelasting van stikstof een probleem met de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. Nieuwe ontwikkelingen die een toename (t.o.v. de referentiesituatie) van stikstofdepositie tot gevolg hebben kunnen hierdoor significante negatieve effecten hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten van een plan of een project op de stikstofdepositie kunnen ontstaan tijdens de realisatiefase en/of de gebruiksfase. Met het rekenmodel AERIUS Calculator kan deze stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitattypen en stikstofgevoelige leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebieden worden berekend.
Indien uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar), kunnen significante effecten ten gevolge van stikstofdepositie op voorhand worden uitgesloten. Voor het onderdeel stikstofdepositie geldt dan geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. De toename die relevant is gaat om de toename t.o.v. de referentiesituatie (feitelijk en planologisch legaal gebruik).
Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar), maar wordt er voldaan aan één van onderstaande voorwaarden, geldt ook geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming:
Indien uit de berekening blijkt dat sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) en niet aan één van bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een vergunningplicht op grond van de Wnb. Een vergunning kan worden verleend als uit een passende beoordeling, eventueel inclusief extern salderen, en eventueel het succesvol doorlopen van de ADC-toets, blijkt dat geen risico's bestaan voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Een (wijziging van) een bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Indien uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar) of in een ecologische beoordeling (voortoets of passende beoordeling), ondanks een toename van de stikstofdepositie, significante effecten op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van soorten volledig uitgesloten kan worden, kan het (gewijzigde) bestemmingsplan worden vastgesteld.
Planspecifiek
AERIUS berekening
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat stikstofdepositie als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen effect heeft op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is derhalve een AERIUS-berekening voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase uitgevoerd. Deze is, samen met de bijbehorende rapportage, opgenomen als Bijlage 6 Aerius-berekening van deze toelichting.
In de gebruiksfase heeft het hoogspanningsstation, inclusief kabelinlussing geen toename van stikstofdepositie tot gevolg. Uit de AERIUS berekening blijkt wel dat de aanlegfase leidt tot een toename van 0,01 mol N/ha/jaar op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden in de Natura 2000-gebieden Dwingelderveld, Mantingerbos en Mantingerzand gedurende een periode van één jaar. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van deze toename kunnen op voorhand niet worden uitgesloten.
Om na te gaan of significante gevolgen van de toename van stikstofdepositie tijdens de aanlegfase op basis van objectieve criteria uit te sluiten zijn, is een ecologische voortoets uitgevoerd (Bijlage 7 Ecologische voortoets). In deze ecologische voortoets is voor de habitattypen en/of leefgebieden van kwalificerende soorten waarvoor geldt dat de KDW (Kritische Depositie Waarde) wordt overschreven, onderzocht of de berekende toename van stikstofdepositie kan leiden tot een in ecologische zin aantoonbare aantasting van de kwaliteit of oppervlakteverlies van het stikstofgevoelige areaal.
Op basis van een gebiedsspecifieke analyse kan worden geconcludeerd dat de tijdelijke stikstoftoename ten gevolge van het voorgenomen projecft niet in de weg staat voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van kwalificerende soorten van Natura 2000-gebieden. Significant negatieve gevolgen door de toename aan stikstofdepositie ten gevolge van het voorgenomen project zijn hierom, ook in cumulatie, uitgesloten.
Uit de AERIUS berekening blijkt bovendien dat de gebruiksfase leidt tot een toename van maximaal 0,00 mol N/ha/jaar. Significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van een stikstoftoename in de gebruiksfase kunnen daarmee ook op voorhand worden uitgesloten.
Stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Bovendien betreft dit project een belangrijk onderdeel van de energietransitie en is aan te duiden als een urgent energieproject. De energietransitie is nodig om stikstofuitstoot te reduceren.
Een belangrijke basis in de ruimtelijke afweging voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen), op basis van zonering, bescherming tegen geluidsoverlast van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De Wet geluidhinder is een wettelijk beoordelingskader bij vooral het vaststellen van bestemmingsplannen.
Voor geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat het bevoegd gezag grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting (vanwege [spoor]wegen en industrie) lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Voor (spoor)wegverkeerslawaai zijn de geluidzones in de Wet vastgelegd. Bij industrielawaai is dat niet het geval. Een zone wordt in een bestemmingsplan vastgelegd rond een industrieterrein waar volgens dat bestemmingsplan (in ieder geval deels) de vestiging van “grote lawaaimakers” mogelijk is. In art. 2.1 lid 3 Bor is vastgelegd welke typen inrichtingen op een gezoneerd industrieterrein gevestigd moeten zijn.
Planspecifiek
Voor de toekomstige inrichting geldt dat het gelijktijdig in te schakelen buiten opgestelde elektrische vermogen meer dan 200 MVA bedraagt. Gelet hierop is het transformatorstation vergunningplichtig in de zin van de Wet milieubeheer en zoneringsplichtig in de zin van de Wet geluidhinder ('grote lawaaimaker'). Het transformatorstation zal onderdeel uitmaken van het reeds gezoneerde industrieterrein ETP-MERA.
Ter plaatse van de zonegrens mag de totale geluidbelasting ten gevolge van alle inrichtingen op het industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Een geluidbelasting van 50 dB(A) komt overeen met ten hoogste 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in
de nachtperiode. Bij woningen binnen de zone (in dit geval een tweetal woningen ten noorden van het transformatorstation) mag de totale geluidbelasting niet meer bedragen dan de vastgestelde hogere grenswaarde of MTG-waarde (maximaal toelaatbare geluidbelasting).
Door Peutz is een akoestisch onderzoek (d.d. 22-02-2023) uitgevoerd naar de geluidsbelasting van het transformatorstation (zie Bijlage 8 Akoestisch onderzoek ). Het transformatorstation bevindt zich binnen het gezoneerde industrieterrein ETP-MERA. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de zonegrens langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus kunnen optreden van ten hoogste 30 dB(A) in dagperiode en 29 dB(A) in zowel de avond- als de nachtperiode. Deze waarden zijn tenminste 20 dB, 16 dB en 11 dB lager dan de totaal toelaatbare waarden voor het gehele industrieterrein van respectievelijk 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode). Bij woningen binnen de zone kunnen langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus optreden van ten hoogste 23 dB(A) in zowel de dag- als de avondperiode en 22 dB(A) in de nachtperiode. Gesteld kan worden dat sprake is van een geringe tot verwaarloosbare bijdrage aan de totale geluidniveaus.
Zelfs met een toeslag van 5 dB voor laagfrequent geluid is er sprake van langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van 31 dB(A) welke ruimschoots lager zijn dan de normaliter toelaatbaar geachte waarden. De maximale geluidniveaus (piekgeluidniveaus) worden uitsluitend veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars. Berekend worden maximale geluidniveaus van ten hoogste 46 dB(A) tijdens het schakelen. Gesteld wordt dat met betrekking tot de maximale geluidniveaus bij de woningen ruimschoots voldaan wordt aan de normaliter gehanteerde grenswaarden.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een milieugevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
In- en uitwaartse zonering
Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie (een bedrijf of bedrijventerrein) met als doel milieugevoelige functies uit de omgeving te weren. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de milieugevoelige functie een bufferzone gecreëerd.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestzijde van het bedrijventerrein ETP-MERA in Wijster. In de omgeving van het plangebied zijn enkele woningen en een bungalowpark gelegen. Er worden geen gevoelige functies mogelijk gemaakt met de wijziging van het bestemmingsplan. Wel dient er getoetst te worden of er kan worden voldaan aan de richtafstand tot bestaande milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied.
Met de bestemmingsplanwijziging wordt een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen groter dan 1000 MVA mogelijk gemaakt. Voor dergelijke bedrijven geldt dat deze in milieucategorie 5.1 vallen, met een grootste richtafstand van 500 meter. Voor het bepalen van de richtafstand wordt uitgegaan van de afstand tussen de bestemmingsgrens van de milieubelastende functie en de dichtstbij gelegen gevel van een gevoelige functie. Hieruit volgt dat zowel de woningen als het bungalowpark op een afstand van meer dan 700 meter van het hoog- en middenspanningsstation gelegen zijn.
Gezien de beoogde ontwikkeling en de afstand tot bestaande gevoelige functies is er voor nabijgelegen gevoelige functies sprake van een goed woon- en leefklimaat. De milieuzonering van de voorgenomen ontwikkeling van een hoog- en middenspanningsstation vormt derhalve geen belemmering voor de nabijgelegen gevoelige functies.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
De voorgenomen (totale) ontwikkeling valt onder de categorieën D11.3 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), D24.1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding) en D24.2 (de aanleg, wijziginig of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding) van het Besluit milieueffectrapportage.
De drempelwaarde voor categorie D11.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein) ligt op 75 hectare. De drempelwaarde voor categorie D24.1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding) en D24.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding) ligt op een spanning van 150 kV of meer, én een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied. De drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. vworden niet overschreden. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de
Europese richtlijn milieueffectbeoordeling' te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-plichtig.
Conclusie
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld te vinden in Bijlage 9 Aanmeldnotitie MER. Uit de notitie blijkt dat erde volgende mogleijk belangrijke nadelige gevolgen zijn:
De effecten van de aanlegfase zullen hierbij beperkt zijn en tijdelijk. De effecten van de gebruiksfase blijven wel aanwezig maar kunnen net als de effecten van de aanlegfase gemitigeerd worden.
De mogelijkheden om de effecten doeltreffend te verminderen
Om de effecten met betrekking tot soortenbescherming te mitigeren, dienen de volgende mitigerende maatregelen getroffen te worden:
Gelet op de aard en omvang van de effecten in combinatie met de mitigerende maatregelen, worden geen belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu verwacht als gevolg van het planvoornemen. Daarbij zijn de gevolgen voor dit plangebied zeer gering vanwege de beperkte oppervlakte.
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote'
projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om de voertuigaantrekkende werking.
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10 en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Het hoog- en middenspanningsstation en de bijbehorende kabelinlussing zijn geen 'groot project' en hebben geen verkeersaantrekkende werking. Dit maakt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij onder meer om de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Het hoogspanningsstation en de kabelinlussing vallen niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Onderhavig plan maakt geen risicovolle inrichting of (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Dit maakt dat externe veiligheid geen beperkingen oplevert voor dit bestemmingsplan en de voorgenomen ontwikkeling van de kabelinlussing van een hoog- en middenspanningsstation.
De mogelijke aanwezigheid van ongesprongen oorlogsresten in de ondergrond houdt in Nederland over het algemeen verband met de Tweede Wereldoorlog. Handelingen die leidden tot ongesprongen oorlogsresten in de bodem betroffen bijvoorbeeld het afwerpen van munitie, beschietingen vanuit de lucht/vanaf het water/op het land, het neerstorten van vliegtuigen, gevechten tijdens de begin-, tussen- en eindfase van de Tweede Wereldoorlog, het dumpen van munitie en het verdedigen van gebieden met mijnenvelden en dergelijke.
Indien er bij voorgenomen (graaf)werkzaamheden een redelijk vermoeden bestaat op het aantreffen van ongesprongen oorlogsresten in de (water)bodem, dient een vooronderzoek conform geldende wet- en regelgeving van het Certificatieschema Vooronderzoek en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten (CS-VROO) en overige wetgeving uitgevoerd te worden.
Planspecifiek
Er is door Sweco een onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten conflictperiode (d.d. 10-03-2023) voor het plangebied uitgevoerd (zie Bijlage 10 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten). Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal in dit onderzoek wordt het plangebied als onverdacht aangemerkt op het aantreffen van OO. Voor het plangebied is geen aanleiding gevonden tot het nemen van vervolgstappen op het gebied van OO. Grondroerende werkzaamheden kunnen in het plangebied dan ook normale doorgang krijgen.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeergeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan weg rijdt.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling van de kabelinlussing van een hoog- en middenspanningsstation heeft nauwelijks verkeersaantrekkende werking. Het betreft hooguit enkele vervoersbewegingen er maand ten behoeve van onderhoud en beheer. Er is dan ook geen sprake van een significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg van deze voorgenomen ontwikkeling.
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt het parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt de benodigde parkeerruimte voorzien op eigen terrein in de gemeente Midden-Drenthe. De kavel waarop het hoog- en middenspanningsstation wordt gerealiseerd biedt hiervoor voldoende ruimte. Er wordt met dit plan geen openbare parkeerruimte gerealiseerd. De kabelinlussing die met voorliggend plan mogelijk wordt gemaakt voorziet niet in een parkeerbehoefte.
De ontwikkeling draagt bij aan de verduurzaming van de energieopwekking en is nodig door het stijgend aandeel van duurzame energieopwekkers zoals zonnepanelen en windturbines. Ook is er steeds meer stroom nodig om elektische auto's op te laden, huis te verwarmen en te koken. Het hoogspanningstation voorziet zowel in het verhoogde aanbod als de verhoogde behoefte.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Het plan bestaat uit een toelichting, gebruiks- en bouwregels, met bijlagen en een verbeelding.
Het plan is beschikbaar als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
De regels zijn onderverdeeld in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven mede in relatie tot andere plannen binnen de gemeente Hoogeveen.
In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen van de bestemming zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.
In het plan zijn drie bestemmingen opgenomen:
Agrarisch I
De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.
Leiding - Hoogspanning
Het betreft hier de ondergrondse kabelinlussing, die aansluit op het bestaande hoogspanningsnet vanaf het nieuwe (nog te realiseren) station Wijster.
Waarde - Archeologie 4
Met deze bestemming worden de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied beschermd.
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.
De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.
De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.
In 2022 is het Handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) vastgesteld waarin ingegaan wordt op de actuele handhavingsprogrammering. Ook is er het programma Veilig Hoogeveen (2019-2022) waar de HUP aan wil bijdragen door de wijze van handhaven.
Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.
In het Handhavingsuitvoeringsprogramma wordt het volgende aangegeven over de inzet van het gemeentelijk apparaat. De primaire aandachtspunten bij het toezicht liggen in dezelfde lijn als de controlepunten bij het proces om te komen tot vergunningverlening (toetsingsmatrix bouwbesluit).
De primaire aandachtspunten zijn:
En voor slopen zijn dat:
Daarnaast vindt toezicht plaats op de naleving van:
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro geldt een overlegverplichting met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 november 2023 tot en met 21 december 2023 ter inzage gelegen. In deze periode is er door één partij een zienswijze ingediend, namelijk Prorail. De zienswijze had betrekking op het volgende:
Uit een risicoanalyse moet blijken dat de kabelinlussing c.a. geen negatief effect heeft op de
hoofdspoorweginfrastructuur. Dat moet onder meer uit de vereiste EMC (Elektromagnetische
compatibiliteit) berekening blijken. En dan met name de weerstandsbeïnvloeding (geen
aardingen/aansluitpunten in de buurt van het spoor conform RLN00398) en diverse aspecten met
betrekking tot aansluiting op het hoogspanningsnet. ProRail adviseert om deze risico's te laten
berekenen en voordat gestart wordt met de realisatie van het hoogspanningsstation ProRail te
voorzien van de uitkomsten.
ProRail wijst daarnaast op de in de Spoorwegwet c.a. vastgestelde beperkingengebieden voor
hoofdspoorwegen. Binnen deze beperkingengebieden is voor te verrichten activiteiten op grond van
artikel 19 van de Spoorwegwet een vergunning van ProRail vereist. Onder de Omgevingswet is - voor
initiatieven binnen het beperkingengebied hoofdspoor - de gemeente het bevoegde gezag voor
meervoudige aanvragen, waarbij vergunning alleen verleend kan worden nadat ProRail haar
gemandateerde advies met instemming heeft gegeven. Bij enkelvoudige aanvragen blijft de minister
bevoegd gezag en zal ProRail namens de minister vergunning verlenen.
Door gemeente Hoogeveen is hier de volgende reactie op gegeven:
TenneT heeft reeds het (laten) uitvoeren van een risicoanalyse opgepakt. De inlussing van WTS110 [de kabel] is onderdeel van de RLN00398 modelstudie welke is uitgezet bij Movares. Om ProRail het juiste inzicht te geven gebeurt dit trapsgewijs door middel van scenario's, namelijk:
Afgelopen december heeft Movares de eerste resultaten opgeleverd van “Scenario 0”. “Scenario 1”
wordt nu opgestart. Het is nog niet geheel zeker wanneer TenneT deze resultaten kan verwachten. Het
zal zeker na vaststelling van het bestemmingsplan worden, maar ruim voor het vergunningstraject bij
Prorail. Mochten TenneT niet voldoen aan de eisen vanuit de RLN, dan worden door TenneT
maatregelen getroffen om hier wel aan te doen. Zodra de berekeningen beschikbaar zijn, zullen deze
gedeeld worden met ProRail.
Die zienswijze met betrekking tot het bevoegd gezag onder de Omgevingswet wordt onder dankzegging voor kennisgeving aangenomen.
Prorail heeft in reactie hierop aangegeven dat haar zienswijze voldoende is ondervangen en verwerkt in het bestemmingsplan.
Bij bestemmingsplan dient op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid. Tevens verplicht de Wro dat bepaalde plankosten op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald. Het gaat hierbij om de plankosten en de kosten van ontwikkelingen die de gemeente redelijkerwijs moet maken, zoals de aanleg van voorzieningen van openbaar nut.
In afdeling 6.4 Wro wordt een publiekrechtelijk stelsel beschreven waarbinnen gemeenten eisen kunnen stellen aan de grondexploitatie. Dit instrumentarium is aanvullend van aard, aangezien het de gemeente en de initiatiefnemer vrij staat om privaatrechtelijke afspraken vast te leggen.
Dergelijke afspraken zijn mogelijk in een anterieure (indien er nog geen exploitatieplan is vastgesteld) of posterieure overeenkomst (indien er wel al een exploitatieplan is vastgelegd).
In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad verplicht is om, voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan vast te stellen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn deze categorieën van bouwplannen opgenomen. Het onderhavige project valt binnen één van de genoemde categorieën, namelijk 'de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen'. Een exploitatieplan is benodigd, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. TenneT sluit een anterieure overeenkomst met de betreffende gemeentes en zakelijk recht overeenkomsten voor het gebruik van de gronden met diverse grondeigenaren ter plaatse van de assets buiten het hoogspanningsstation (ter plaatse van de hoogspanningsverbindingen dus). TenneT draagt op deze manier de kosten voor de voorbereiding en realisatie van het project.
Eventuele kosten door planschade die voortvloeien uit dit project (op grond van afdeling 6.1 Wet ruimtelijke ordening) zijn voor rekening van TenneT. Dit wordt geborgd in de anterieure overeenkomst.