direct naar inhoud van Regels
Plan: BG Noord, deelplan omgeving hoogspanningsstation Wijster
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2023BP9006017-VG01

Regels

ALGEMENE AANDACHTSPUNTEN    
  nadere eisen alleen formuleren ten behoeve van aspecten, die te maken hebben met in het bp voorkomende regels (b.v. binnen bestemming wonen, nadere eis tbv verkeersveiligheid alleen opnemen indien er ook een regel in bp zit die te maken heeft met verkeersveiligheid).
Let op: voor nadere eisen is er ook een procedure vereist. Per plan afwegen of het gewenst is of gebruik dient te worden gemaakt van nadere eisen.  
   
  er kan ook een specificatie binnen de bestemmingen worden aangebracht d.m.v. het splitsen van bestemmingen: b.v. Horeca -1, Horeca -2, enz.. Dit splitsen kan onder andere zinvol zijn wanneer binnen dezelfde hoofdgroep diverse pakketten aan functies zijn te onderscheiden en er zonder splitsing een opeenhoping van functieaanduidingen zou ontstaan (zie voor volledige toelichting, bijlage 1: toepassing van de SVBP).  
   
  juridisch gezien, mag je aantallen personen benoemen in het bp, maar vanuit handhaving is het toch niet raadzaam om dat in bp op te nemen.  
   
  zie voor een toelichting op de veranderde insteek voor het regelen van de prostitutie, Bouwrecht van juni 2006.  
   
  in elk plan (tbv nieuwe ontwikkeling of herzien van bestaande situatie) zal steeds opnieuw moeten worden afgewogen hoe om te gaan met kabels en leidingen. Mogelijkheid is om kabels- en leidingenstrook middels een profiel op te nemen (indien profiel wordt opgenomen op de plankaart, dan is het juridisch bindend en kan er niet van worden afgeweken; kan ook in de toelichting worden verwerkt, dan is het niet juridisch bindend). Andere mogelijkheid is het opnemen van de functieaanduiding "leidingstrook" op de bedoelde locatie binnen de relevante bestemmingen.  
   
  archeologie:
uitgangspunt: op basis van gedegen archeologisch onderzoek wordt een planologische invulling geregeld in het bestemmingsplan.
Indien de situatie er om vraagt, kan in de bouwvoorschriften een bepaling tbv archeologie worden opgenomen (zie voorbeeld artikel 27 Wonen) òf in het relevante bestemmingsartikel kan een aanlegvergunningsregels worden opgenomen (zie als voorbeeld artikel 3 Agrarisch).  
   
  - via de algemene gebruiksregels is een kampeermiddel niet toegestaan;
- een tent valt niet onder het begrip "kampeermiddel" in de APV.  
   
  indien in de bestemmingsomschrijving "nutsdoeleinden" wordt opgenomen, dan ook in de bouwvoorschriften een bepaling tbv de nutsdoeleinden opnemen (zie vb artikel 18 Maatschappelijk).  
   
  Geluidszones, zone luchtvaartverkeer, vrijwaringszone, veiligheidszones, milieuzones, Wro-zones en reconstructiewetzone zijn gebiedsaanduidingen. Gebiedsaanduidingen gaan vergezeld van een daarop betrekking hebbende regeling in de betreffende planregels (zie hiervoor blz. 14/15 SVBP 2008 en bijbehorende bijlage).  
   
  indien een bestemming wordt gebruikt dat geen functie betreft dat behoort tot een hoofdgroep uit de SVBP 2008, dan wordt de functienaam als bestemmingsnaam gebruikt en dient het gebruik van deze bestemming (in de hoofdgroep Overig) in de toelichting te worden gemotiveerd.  
   
  afhankelijk van het bp kan mantelzorg worden geregeld via het tevens toelaten van de woonfunctie in bijgebouwen òf middels een binnenplanse vrijstelling.  
   
  op dit moment zijn er geen woonboten in de gemeente, maar die discussie kan in de toekomst wel een rol gaan spelen. Indien nodig dan zal op dat moment een passende regel moeten worden geformuleerd voor het toestaan van woonboten en/of drijvende woningen.  
   
  let op zend-/ontvangstmasten ten behoeve van de openbare veiligheid (WAS = waarschuwing- en alarmeringssirenes) die binnen de bestemmingsomschrijving van bestemmingen dient te worden opgenomen waarbinnen zij liggen.  
   
  t.a.v. beeldkwaliteitsplannen wordt opgemerkt, dat de insteek wordt om het eventueel benodigde bkp niet in de regels, de nadere eisen (omdat daar weer een procedure voor nodig is) te benoemen, maar om tegelijkertijd met het bp een bkp op te stellen en vast te stellen en aan te merken als een herziening van de welstandsnota. Hierdoor vindt de toets aan een bkp wel plaats bij de bouwvergunningverlening, maar hoeft er geen procedure voor een nadere eis te worden doorlopen. Of deze werkwijze werkbaar is, zal de komende tijd moeten blijken.  
   
  in de begripsomschrijving van dwarskap is opgenomen dat het een kap betreft met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen. Hier is niet opgenomen ".... waaraan de woning is genummerd", omdat het om een stedenbouwkundige afweging gaat hoe de woning is gelegen en niet om aan welke straat de woning is vernummerd.  
   
  let op: voor wat betreft flora en fauna wordt opgemerkt dat op dit moment een gedragscode flora- en faunawet in de maak is, die wellicht bij het opstellen van plannen en formuleren van regels aangaande dit onderwerp, van belang is.  
   
  monumenten: "Notitie sectorale monumentenzorg naar integraal omgevingsbeleid" (augustus 2009) --> karakteristieke panden in hoofdvorm handhaven + een sloopvergunningstelsel daaraan verbinden (in de relevante artikelen dus een sloopvergunningregel opnemen) .  
   
  voor evenementen geldt dat er planafhankelijk maatwerk dient teworden geleverd.

òf "evenementen" wordt in de relevante bestemming inde bestemmingsomschrijving opgenomen (bij recht geregeld);

òf in het plan worden evenementen via een ontheffing mogelijk gemaakt (zie voor een mogelijke regeling de algemene ontheffingen (zie tevens artikel 4.1.1 Bro).

Een mogelijke (afhankelijk van het plan kunnen hier voorwaarden vwb bv duur en tijd worden toegevoegd) begripsbepaling voor evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals beurzen, bijeenkomsten, braderieën, beurzen, festivals, festiviteiten, kermissen, markten, wedstrijden en dergelijke.  

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan BG Noord, deelplan omgeving hoogspanningsstation Wijster met identificatienummer NL.IMRO.0118.2023BP9006017-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;

1.6 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.13 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.14 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.17 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.18 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.19 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine (Let op: indien van toepassin).

2.7 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;

en voor de volgende sociaal-economische doeleinden:

  • b. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • c. bosbouw, met uitzondering van de gronden aangeduid met 'open gebied';
  • d. dagrecreatie;
  • e. een bedrijfswoning, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'bedrijfswoning';
  • f. zorgappartementen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met 'zorgboerderij';
  • g. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

3.1.1 Nadere uitwerking bestemmingsomschrijving

In het doel 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' is het aanbrengen van landschapselementen groter dan 1 ha niet begrepen.

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' is het kweken van laan- en parkbomen en boomfruitteelt niet begrepen indien de gronden op de toetsingskaart zijn aangeduid met 'open gebied';

In het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' zijn kwekerijen niet begrepen.

Het doel 'bosbouw' is beperkt tot bestaand bos, bestaande bosstroken en de aanleg van bos en bosstroken. De aanleg van bos en bosstroken is niet toegestaan voorzover de gronden zijn aangeduid met 'open gebied'.

In het doel 'Ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken' geldt dat nieuwe ontsluitingsvoorziening alleen zijn toegestaan, voor zover de overige doeleinden uit de bestemming niet in hun doelmatig gebruik en/of hun functie worden beperkt.

De doeleinden ten aanzien van het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:

  • kleinschalig gebied;
  • afwisseling tussen open landbouw en besloten bosstroken;
  • waardevolle oudere loofbosjes, houtwallen en houtsingels;
  • waardevolle poelen is bosgebied bij Derde Wijk;
  • cultuurhistorische waardevolle wijken;
  • lintbebouwing en verspreide bebouwing;
  • bebouwing in één bouwlaag met kap.

Het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.

3.1.2 Onderlinge verhoudingen
  • a. Ondergeschikte doeleinden

Alle overige doeleinden zijn ondergeschikt aan het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

  • b. Bovengeschikte doeleinden

Het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf'en 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden' zijn bovengeschikt aan de overige doeleinden.

  • c. Nevengeschikte doeleinden

Voorzover de onderlinge verhouding niet is aangemerkt als ondergeschikt of bovengeschikt zijnde doeleinden nevengeschikt aan elkaar.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf
  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met bijbehorende bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'.

3. 2.1.1 Bedrijfsgebouwen

  • a. van gebouwen mag de goot- en bouwhoogte ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen;


3.2.1.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 12 m bedragen;

3.2.1.3 Overige bepalingen

De bebouwing dient per bedrijf te worden geconcentreerd binnen een denkbeeldige vierhoek. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van woningen.

3.2.2 Bebouwing ten dienste van wonen

3.2.2.1 Bouwregels hoofdgebouw

  • a. bij nieuwbouw dient het hoofdgebouw binnen 30 meter van de aanduiding 'bedrijfswoning' of 'zorgboerderij' te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m en de bouwhoogte maximaal 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt tenminste 2,5 m;
  • d. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • e. bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm;
  • f. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m2, dan wel de bestaande oppervlakte;

3.2.2.2 Bouwregels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, de volgende bepalingen gelden:

  • a. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal 175 m2, dan wel de bestaande oppervlakte;

met dien verstande dat:

  • b. ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;
  • c. de afstand tussen het hoofdgebouw en bijgebouwen maximaal 30 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte niet meer dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m, dan wel de bestaande goothoogte;
  • f. aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen tot maximaal 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw plat worden afgedekt, indien de oppervlakte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen meer dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt moeten deze voorzien zijn van een kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • g. een vrijstaand bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  • h. In aanvulling op het bepaalde onder sub a tot en met sub g is de bestaande maatvoering toegestaan, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub g van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2's die bij recht zijn toegestaan inbegrepen.

3.2.2.3 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde overkappingen, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat voor erf- of perceelsafscheidingen geldt dat de hoogte:

  • a. maximaal 1 m mag bedragen; of
  • b. maximaal 2 m mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
    • 1. dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige rechthoek;
    • 2. de maximale breedte langs de weg ten hoogste 150 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en dakvorm en afmeting van de gebouwen;
  • c. de situering van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
  • d. de situering van gebouwen en bouwwerken bij agrarische bedrijven in die zin dat wordt gestreefd naar een geconcentreerde vorm van bebouwing binnen een bouwvlak;
  • e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.
3.4 Afwijken bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 en een grotere goothoogte van agrarische bedrijfsgebouwen toestaan tot een goothoogte van 5 m;
  • b. De onder a bedoelde afwijking mag:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden;
    • 2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik
  • a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
    • 2. het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agrarische bedrijven categorie B1;
    • 3. het gebruik van een gebouw of terrein als object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
  • b. Gebruik van ruimten binnen de (bedrijfs)woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    • 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
    • 5. ten behoeve van e-commerce is geen showroom aanwezig.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5 indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van evenementen bij omgevingsvergunning afwijken van de regels.
  • c. De onder b genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van beplantingen ten behoeve van de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit, alsmede bos voorzover de gronden niet zijn aangeduid met 'open gebied';
    • 2. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    • 3. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 4. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    • 5. het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratieonderzoek), het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen en stuwen voorzover het gronden betreft die zijn aangeduid met 'hydrologisch aandachtsgebied';
    • 6. het dempen van wijken;
    • 7. egaliseren.
  • b. De sub a bedoelde vergunning is niet vereist indien:
    • 1. werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben;
    • 2. De in sub a, onder 4 bedoelde vergunning is niet vereist indien sprake is van erfbeplanting.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden.
  • e. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
  • f. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt, voorzover deze betrekking heeft op de aanplant van bos, niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de provincie Drenthe.
  • g. De sub a, onder 1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) uitbreidingsmogelijkheden worden belemmerd.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanning

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 110 kV;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 11.1 van toepassing.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze aanvullende bestemming.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet mag worden geschaad;
  • d. er geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het permanent opslaan van goederen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor het permanent opslaan van goederen, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. geen afbreuk word gedaan aan het doelmatig functioneren van de leiding;
  • c. de veiligheid van de hoogspanningsleiding niet wordt geschaad.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    • 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 5. het planten en rooien van bomen en het aanbrengen en rooien van andere diepwortelende beplantingen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Voor zover op de verbeelding nog andere dubbelbestemmingen zijn aangegeven, is de voorrangsbepaling zoals opgenomen in artikel 11.1 van toepassing.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Vergunningplicht

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 2000 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld. Een dergelijke rapportage is niet noodzakelijk als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is. Deze regeling geldt niet voor gronden waarvoor al een archeologisch onderzoek is uitgevoerd en vrijgegeven zijn voor de bestemde functie(s).

5.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning die de verplichting inhouden:

  • a. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • d. de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in artikel genoemde voorschriften veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regel van de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemming (basisbestemming):
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur dieper dan 0,3 m, met dien verstande dat geen vergunning nodig is wanneer het gaat om niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (woelen) tot ten hoogste 0,1 m onder de bouwvoor;
    • 2. het graven, baggeren en dempen van sloten, vaarten en andere watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m;
    • 4. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd en/of voorzover het gaat om planten waarvan zeker is dat bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m wordt geroerd.
    • 5. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m en/of met een oppervlakte van meer dan 2000 m2 , behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 7. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. De onder 5.3 sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht, vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Aan de in lid 5.3 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 5.3 sub a genoemde vergunning dienen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. Het in lid 5.3 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Tot nu toe niet mee gewerkt in Hoogeveen en verdient ook niet de voorkeur om het toe te passen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting
  • c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Overige zone - Instemming Astron windturbines

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone -Instemming Astron Windturbines' is voor oprichting van een windturbine afstemming met de ASTRON en instemming van de ASTRON noodzakelijk in verband met de storingsvrije zone van de radiotelescoop.

9.2 Overige zone - Windmolens

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - Windmolens' zijn op gronden met de aanduiding woning, wonen1, maatschappelijke doeleinden, dubbele woning, clubhuis, sportterrein, tuincentrum, camping, recreatiewoning, beheersgebouw, recreatiewoningterrein, kwekerij, agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf, grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak, manege, bedrijven categorie B1 of Bedrijven categorie B2, kleinschalige windmolens toegestaan.

9.2.1 Bouwregels

Voor het oprichten van kleinschalige windmolens gelden de volgende regels:

  • 1. de ashoogte van de windturbine maximaal 15 m bedraagt, gemeten vanaf het peil;
  • 2. de turbine binnen het bouwvlak, achter de voorgevelrooilijn en bij agrarische percelen uitsluitend in het werkgedeelte van het erf, wordt geplaatst;
  • 3. bij de plaatsing van de turbine wordt aantoonbaar rekening gehouden met het uitzicht van woningen van derden;
  • 4. de turbine wordt uitgevoerd in een gedekte kleur, mag niet worden voorzien van reclame en geeft geen overlast door schittering;
  • 5. de afstand van een kleinschalige windturbine tot:
    • a. een andere windturbine niet minder dan driemaal de rotordiameter bedraagt;
    • b. gasinfrastructuur niet minder dan 25 m bedraagt;
    • c. hoogspanningsinfrastructuur niet minder dan 100 m,
    • d. rijkswegen niet minder dan 30 m bedraagt;
    • e. spoorwegen niet minder dan 15 m;
    • f. waterwegen niet minder dan 5 m bedraagt;
    • g. de meest nabij gelegen gevoelige bestemming is minstens 180 m verderop;
  • 6. de wieken of de constructie van de kleinschalige windturbine mogen niet overhangen boven openbaar toegankelijk gebied;
  • 7. wanneer sprake is van een ligging binnen het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) dient bij de aanvraag omgevingsvergunning een ecologische quickscan te worden bijgevoegd, waaruit blijkt dat de plaatsing van de kleinschalige windturbine geen negatieve gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden;

de energieopwekking is uitsluitend bedoeld voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik, met een maximum van 1 windturbine per bouwvlak.

9.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • 1. 9.2.1 lid 2 en toestaan dat de turbine buiten het bouwvlak, bij voorkeur direct aansluitend aan het bouwvlak en, in het geval van een agrarisch bouwvlak, het werkgedeelte van het erf wordt geplaatst, mits een landschapsanalyse wordt opgesteld en overlegd waaruit blijkt dat de voorgestelde locatie een goede locatie is, waardoor het omringende landschap niet wordt aangetast. In de landschapsanalyse wordt in ieder geval onderzocht welk lanschapstype het betreft en welke zichtlijnen gewaarborgd dienen te worden.
  • 2. 9.2.1 lid 5 onder c en toestaan dat dichter bij de hoogspanningsinfrastructuur gebouwd wordt, mits uit de specificaties van de molen een kortere maximale werpafstand bij 2 keer het nominaal toerental van de windturbine blijkt en uitdrukkelijke toestemming van de netbeheerder verkregen is;
  • 3. 9.2.1 lid 5 onder g en toestaan dat dichterbij de meest dichtbij gelegen gevoelige bestemming gebouwd wordt, mits:
  • 4. die afstand minimaal meer dan viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt;
  • 5. een stilstandvoorziening van toepassing is;
  • 6. met onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de normen met betrekking tot slagschaduw en geluid zoals genoemd in het Activiteitenbesluit
  • 7. 9.2.1 lid 7 en toestaan dat meer dan 1 turbine opgericht wordt, mits:
  • 8. een landschapsanalyse zoals bedoeld onder 9.2.1 lid 1 wordt opgesteld;
  • 9. de turbines aantoonbaar voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik energie opwekken
  • 10. de turbines op voldoende veilig afstand (zoals gesteld in 9.2.1 lid 5 onder a) van elkaar kunnen staan (rekeninghouden met domino-effect).

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd mits:
    • 1. de hoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt;
  • b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap beheersgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per 250 ha te beheren object slechts 1 gebouw is toegestaan;
    • 2. dient te worden gebouwd in 1 bouwlaag met kap;
    • 3. de inhoud ten hoogste 150 m3 mag bedragen.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Volgorde dubbelbestemmingen

Bij het gebruik van de gronden voor bebouwing en voor overig gebruik is, voor zover deze gronden tevens bestemd zijn voor één of meer van de dubbelbestemmingen zoals die zijn omschreven in de artikelen 3 tot en met 5 van de regels, het navolgende schema van toepassing:

Dubbelbestemming   Artikelnummer   Prioritering  
Leiding - Hoogspanning   4   1  
Waarde - Archeologie 4   5   2  
Agrarisch - 1   3   3  

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 12.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het  BG Noord, deelplan omgeving hoogspanningsstation Wijster.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................