direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw-Dordrecht, Oosterwijk WZ 33
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen heeft op 18 januari 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het bouwen van een bedrijfspand op het perceel en het geheel mogen gebruiken van het terrein voor grondverzet- en recyclingactiviteiten, voor locatie Oosterwijk WZ 33 te Nieuw-Dordrecht kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie F, nummer 16298. De aanvraag is geregistreerd onder zaak 15472-2023 en toegevoegd onder . Bijlage 1 Aanvraag.

Middels een uitgebreide omgevingsvergunning wordt medewerking verleend aan de bouw van een loods/ werkplaats met bijbehorend kantoorgebouw op locatie Nieuw-Dordrecht, Oosterwijk WZ 33 en het mogen gebruiken van het gehele perceel voor grondverzet- en recyclingactiviteiten. Het betreft het oprichten van een inrichting voor de opslag van bouwmachines, opslag van bouwstoffen en het breken van puin. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing dient als onderdeel van het besluit voor het verlenen van een Omgevingsvergunning voor de volgende activiteiten:

  • het bouwen van een bouwwerk; (Nieuw bedrijfspand en opslagloods en keerwanden)
  • het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening;
  • het oprichten of veranderen van een inrichting of mijnbouwwerk (oprichtingsvergunning milieu voor het bedrijf);

De locatie ligt in het besluitvlak 'bestaand gebied' en heeft de bestemmingen/besluitsubvlakken 'Kwekerij', 'Bedrijven B' en 'Open recycling', zoals genoemd in de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein'. Het aangevraagde kantoorpand is niet passend binnen het besluitsubvlak/bestemming 'Kwekerij'. Daarnaast is de (te legaliseren) loods en keerwanden ook strijdig met de regels van de beheersverordening. Ook is een grondverzetbedrijf en recyclingactiviteiten in strijd met de bestemming 'Kwekerij" dat gedeeltelijk op het perceel ligt.

Het plangebied ligt ook in het Ontwerp-Facetplan Geluidverdeelplan Bedrijventerrein Emmen, Bargermeer. Het perceel heeft hierin de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geluidzonebeheer'. Dit plan wordt in 2024 vastgesteld. Geconcludeerd is dat de aanvraag niet in strijd is met dit ontwerpplan zoals ter inzage is gelegd op 06 december 2023. De zonebeheerder heeft de aanvraag beoordeeld en bepaald dat het beschikbare geluidbudget voor deze kavel voldoende is. De toegekende geluidruimte voor de dag-, avond- en nachtperiode worden niet overschreden, om dit te waarborgen zijn er voorschriften opgenomen in de vergunning.

De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z2022-008115 bij de RUD. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0001.png"

Figuur 1.1: Locatie plangebied in omgeving (rode omkaderde vlak).

Hoofdstuk 2 Huidige situatie, beleid en planologische regeling

2.1 Ligging en huidige situatie

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de percelen kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie F nummer 16298. Het perceel is gelegen aan op de hoek van Oosterwijk WZ en de Kollingsveenweg op het bedrijven- en industrieterrein Bargermeer. Het plangebied bevindt zich in het zuiden van Bargermeer en ten noorden van Oranjedorp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0002.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto met locatie (rode kruis).

2.2 Beleid en planologische regeling

2.2.1 Beleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijks- en provinciaal niveau zijn dit onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), Omgevingsvisie Drenthe, Provinciale Omgevingsverordening (POV) van de provincie Drenthe. Deze beleidsnota's geven geen specifieke uitgangspunten voor het plangebied.

Op gemeentelijk niveau zijn de volgende beleidsnota's van belang:

  • Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef;
  • Structuurvisie Externe Veiligheid;
  • Structuurvisie Werklocaties;

De gemeentelijke beleidsnota's geven voor het plangebied geen ontwikkelingen aan die voor het voorliggende plan van belang zijn. Net als op rijks- en provinciaal niveau wordt gestreefd naar voortzetting en verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Echter, wanneer nieuwe plannen en initiatieven aan de orde zijn en deze passen binnen het gestelde in de gemeentelijke beleidsnota's, kan met een omgevingsvergunning in afwijking van de beheersverordening, medewerking worden verleend. Het voorliggende plan maakt de realisatie van een kantoorgebouw (bedrijfspand) met loods/werkplaats en keerwanden mogelijk binnen het plangebied, alsmede het gebruik van het terrein voor grondverwerking en recycling.

2.2.1.1 Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid troef

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan Nieuw-Dordrecht, Oosterwijk WZ 33, NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501 wordt gerealiseerd is vooral de thema Werken van belang

2.2.2 Bestemmingsplan/Beheersverordening

Het plangebebied Nieuw-Dordrecht, Oosterwijk WZ 33 is gelegen binnen de grenzen van de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein'. Vastgesteld door de gemeenteraad in 2013. In deze beheersverordening heeft het plangebied de bestemming 'Kwekerij', 'Bedrijfsdoeleinden catogorie B' en 'Recylingbedrijf (open)(Rc)'. De locatie ligt in het besluitvlak 'bestaand gebied' en heeft de bestemmingen/besluitsubvlakken 'Kwekerij', 'Bedrijven B' en 'Open recycling', zoals genoemd in de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein'. Het aangevraagde kantoorpand is niet passend binnen het besluitsubvlak/bestemming 'Kwekerij'. Daarnaast is de (te legaliseren) loods en keerwanden ook strijdig met de regels van de beheersverordening. Ook is een grondverzetbedrijf en recyclingactiviteiten in strijd met de bestemming 'Kwekerij" dat gedeeltelijk op het perceel ligt.

Het plangebied ligt ook in het Ontwerp-Facetplan Geluidverdeeplan Bedrijventerrein Emmen, Bargermeer. Het perceel heeft hierin de gebiesaanduiding milieuzone-geluidzonebeheer. Dit plan wordt in 2024 vastgesteld. Geconcludeerd is dat de aanvraag niet in strijd is met dit ontwerp-plan zoals ter inzage is gelegd op 06 december 2023. De zonebeheerder heeft de aanvraag beoordeeld en bepaald dat het beschikbare geluidbudget voor deze kavel voldoende is. De toegekende geluidsruimte voor de dag-, avond- en nachtperiode worden niet overschreden, om dit te waarborgen zijn er voorschriften opgenomen in de vergunning.

Wij hebben beoordeeld of wij een omgevingsvergunning voor de activiteit 'het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening' op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo kunnen en willen verlenen. Hiervoor is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er medewerking kan worden verleend aan het verzoek. In de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven en afgewogen, op basis van de uitgevoerde onderzoeken, dat de er sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening waaronder de waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

2.2.3 Algemene verklaring van geen bedenkingen

Op grond van artikel 2.27, lid 1 van de Wabo en artikel 6.5, lid 1 van het Bor moeten wij een aanvraag voor de activiteit 'gebruik in strijd met het bestemmingsplan', die uitsluitend vergunbaar is op grond van artikel 2.12, lid 1, onder 30 van de Wabo, voorleggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad geeft vervolgens aan of deze wel of geen bedenkingen heeft tegen het project.

De gemeenteraad kan, op grond van artikel 6.5, lid 3 van het Bor, categorieën aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist. De gemeenteraad heeft op 28 april 2011 besloten tot het aanwijzen van categorieën van gevallen waarin een verklaring niet is vereist. Het onderhavige project behoort tot een aangewezen categorie, waardoor in dit geval geen verklaring nodig is.

2.2.4 Conclusie

De aanvraag voor de realisaite van een bedrijfspand (kantoorgebouw) met loods/werkplaats is passend binnen het vigerende beleid op verschillende niveau's. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er medewerking kan worden verleend aan het verzoek. In de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven en afgewogen, op basis van de uitgevoerde onderzoeken, dat de er sprake zal zijn van een goede ruimtelijke ordening waaronder de waarborging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Algemeen

Het initiatief betreft de bouw van een bedrijfspand voor het gebruik als kantoor met bijbehorende bebouwing van een loods. Momenteel vindt op het terrein enkel op- en overslag van grondstoffen plaats en worden er diverse machines gestald. In de nieuwe situatie blijven deze activiteiten bestaan, maar wordt een gedeelte van het terrein verhard en zal er een bedrijfsgebouw gerealiseerd worden met kantoor en parkeervoorzieningen. Daarnaast komt er een wasplaats voor het reinigen van materieel en een weegbrug voor het wegen van de binnenkomende en vertrekken de vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0003.png"

Het kantoorpand wordt gerealiseerd op de locatie die bestemd is in de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein' als 'Kwekerij'. Het bedrijfspand is strijdig met de regels beschreven in deze bestemming. Daarnaast wordt door middel van de voorliggende vergunning de overige bouwwerken geregeld (loods en keerwanden) en het gebruik van het terrein voor recycling- en grondverzetactiviteiten. De inrichting is gelegen aan de Oosterwijk Westzijde 33 te Emmen. In de omgeving van de inrichting zijn woningen en bedrijven gelegen. De meest nabijgelegen woningen zijn gelegen op circa 200 meter.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

3.2.1 Historie

Ten zuiden en ten oosten van Emmen duikt de Hondsrug op en vindt de overgang plaats naar het veenkoloniale gebied van Drenthe. Op deze plaats ligt het gebied van de beheersverordening 'Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein". Zoals de naam al zegt, was het gebied vroeger een meer, het Bargermeer. Dit Bargermeer was ooit een vrij groot meer en lag ten oosten van de oude weg tussen Noord- en Zuidbarge, tussen de twee zandruggen van de Hondsrug die bij Emmen zuidwaarts uiteen gaan. Op de oostelijke zandrug lag de kolonie Nieuw Dordrecht (Vastenow), het zandige en onvruchtbare Oosterveld dat schraal begroeid met heide was. Op de westelijke zandrug rees de Hondsrug stijl op uit het landschap met hierop de bemestte akkers van Noord- en Zuidbarge. Daartussen bevond zich een natuurlijke laagte. Ten zuiden werd het Bargermeer begrensd door een uitgestrekt veengebied. Ten noorden tenslotte lag de "Angelsche Diek", de weg tussen Emmen en het dorpje Angelslo.

Van noord tot zuid was het meer ongeveer drie kilometer lang en van oost naar west ongeveer 1250 meter breed. Het besloeg een oppervlakte van zo'n 400 hectare. Het zuidelijke gedeelte van het meer bestond in latere tijden vooral uit laag- en hoogveen. Door de veenvorming groeide het meer steeds meer dicht waardoor er hier en daar slechts een veenplasje overbleef. Later, na het op Emmen aansluiten van het Oranjekanaal tussen 1856 en 1858, droogde daardoor het meer uit waardoor op deze plaats eerst een agrarisch gebruik plaatsvond en later op deze plaats het industrieterrein kon worden gevestigd. De geschiktheid voor bewoning van het terrein is afhankelijk van het moment van ontstaan en de exacte contouren van het meer in de loop der tijd. Aan het einde van de 19e of het begin van de 20e eeuw is op de grens van de es met het voormalige Bargermeer een boomwal aangelegd, vermoedelijk als scheiding tussen een zandpad en bouwland.

3.2.2 Industriële geschiedenis

In de jaren twintig van de twintigste eeuw ging het economisch niet goed met de gemeente Emmen. In die jaren was er veel werkloosheid, met name ook vanwege de ineenstorting van de turfafzet, die voor die tijd een belangrijke bron van inkomsten was. De turfwinning leefde op tijdens de Eerste Wereldoorlog, maar kwam daarna in een geweldige crisis terecht. Het Rijk moest bijspringen om de gemeente Emmen in staat te stellen om een steunregeling, die in 1923 werd omgezet in een werkverschaffingsregeling, te bekostigen. De bemoeienis van de rijksoverheid met Emmen betrof in deze periode voornamelijk de sociale zorg. Initiatieven voor het aantrekken van industriële bedrijven kwamen vooral vanuit de gemeente Emmen zelf. De gemeente Emmen voerde namelijk een actief wervingsbeleid. Dit beleid was succesvol en mede daardoor veranderde de stad Emmen in de twintigste eeuw ingrijpend, in wezen groeide het dorp Emmen uit tot de stad Emmen. Reeds voor de Tweede Wereldoorlog vestigden zich enige industrieën in het gebied van de gemeente Emmen. Allereerst fabrieken, die voor hun grondstoffen afhankelijk waren van het veen. Zoals de turfstrooiselindustrie van de Maatschappij Klazienaveen (sinds 1880), die van Griendtsveen (vanaf 1909) en de Coöperatieve Turfstrooiselfabriek Barger-Oosterveen (vanaf 1929). In Klazienaveen werd in 1921 de koolstoffabriek Purit B.V. gevestigd. In het interbellum vestigde zich een aantal textielfabrieken in de gemeente. Zoals de Bendiens confectiefabriek te Emmen (1938) en de N.V. Textielindustrie Emmen te Klazienaveen (1936).

De alsmaar aanhoudende economische crisis in de wereldeconomie in de jaren dertig zorgde voor grote armoede in Zuidoost-Drenthe. In 1938 was een kwart van de beroepsbevolking van Emmen werkloos. Ook de woonomstandigheden waren in die tijd slecht. Direct na de Tweede Wereldoorlog was de toestand niet veel verbeterd. Er kwam overheidssteun voor Zuidoost Drenthe en veel voormalige veen- en landarbeiders werden tewerkgesteld bij de Dienst Uitvoerende Werken (DUW), in feite een voortzetting was van de werkverschaffing van voor de oorlog. Dit gebeurde vooral ook, omdat de regio door de regering als ontwikkelingsgebied werd aangewezen voor industrialisering. Belangrijk was de komst naar Emmen van de Algemene Kunstzijde Unie (AKU), de eerste grote industrie ter plaatse. Dat hield een belangrijke economische impuls in voor de gemeente Emmen. De AKU kampte na de oorlog met een tekort aan arbeidskrachten voor haar fabriek te Ede, waarna zij besloot naar Emmer-Compascuum uit te wijken. De vestiging van deze fabriek te Emmer-Compascuum was in 1946. Met dit bedrijf deed de AKU de ervaringen op, die haar mede deden besluiten om in 1949 een grote nylongarenfabriek, Enkalon, in de kern Emmen te vestigen. In 1951 kwam de productie in deze fabriek op gang. Hiermee werd een begin gemaakt met een snelle economische groei van de gemeente Emmen. De AKU vestigde zich met het bedrijf Enkalon in het gebied van het bedrijventerrein Bargermeer, dat na 1950 werd ontwikkeld. In die jaren zijn ook de eerste bestemmingsplannen voor dit gebied opgesteld. Danlon (een Deense nylonkousen-fabriek) kwam in 1955 naar Emmen en vestigde zich ook op het bedrijventerrein Bargermeer.

Op 30 januari 1997 is het bestemmingsplan "Emmen Industrie- en bedrijventerrein Bargermeer" vastgesteld. Dit bestemmingsplan was gebaseerd op het "Aktieplan knelpunten bedrijfsvestiging resp. analyse bedrijfsterreinen", en verving de oude bestemmingsplannen voor dit gebied die vanaf de jaren vijftig tot tachtig van de twintigste eeuw voor dit gebied waren vastgesteld. De eerder genoemde AKU (Enkalon) ging later op in het concern AKZO-Nobel. De bedrijven van AKZO-Nobel te Emmen werden verzelfstandigd. In Emmen ontstond het EMMTEC Industry en Businesspark binnen het bedrijventerrein Bargermeer. In het EMMTEC Industry en Businesspark zijn multinationale bedrijven gevestigd, zoals DSM en Teijin Twaron. Dit EMMTEC-terrein maakt een belangrijk onderdeel uit van het bedrijventerrein Bargermeer (Emmtec Industry and Business Park (nu GETEC)). Verder kenmerkt het bedrijventerrein Bargermeer zich door een grote mate aan diversiteit aan bedrijven.

Voor het plangebied en de gehele industrieterrein geldt momenteel de beheersverordening “Emmen, Bargermeer industrie- en bedrijventerrein”, vastgesteld 4 juli 2013.

Vanuit onder meer een effectieve en efficiënte inzet van de ruimtelijke ordeningsinstrumenten heeft de gemeente Emmen voor het industrie- en bedrijventerrein Bargermeer voor het toepassen van het instrument beheersverordening, geregeld in artikel 3.38 en 3.39 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gekozen. Een beheersverordening is een beheersregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. In dit bestemmingsplan wordt het begrip "bestaand" in ruime zin gehanteerd en worden de regelingen in de geldende bestemmingsplannen en de verleende vrijstellingen/ontheffingen/omgevingsvergunningen als uitgangspunt genomen. In dit bestemmingsplan zijn ook de toenmalige uitgangspunten wat betreft industrielawaai gehanteerd. Door middel van het voorliggende plan wordt afgeweken van de beheersverordening om medewerking te kunnen verlenen aan de realisatie van een bedrijfspand met loods op het plangebied aan de Oosterwijk WZ in Nieuw-Dordrecht.

3.3 Bouwplan

Het bouwplan betreft de bouw van een bedrijfspand met loods op locatie Nieuw-Dordrecht, Oosterwijk WZ 33. Alle bouwplantekeningen zijn bijgevoegd bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing als Bijlage 9 Bouwplantekeningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0005.png"

Figuur 3.1: Bouwplan kantoorpnd en loods.

Het project betreft de nieuwbouw van een bedrijfspand met twee verdiepingen. De bedrijfsvloeroppervlakte is als volgt: Kantoor begane grond/1e en 2e verdieping heeft een gebruikersoppervlakte van 340 m2, de opslag- en werkruimte heeft een gebruikersoppervlakte van 473 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0006.png"

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in ruimtelijke plannen vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010. In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een ruimtelijke plan rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Het gebouw is volgens de archeologische beleidsadvieskaart gelegen in een gebied met een lage verwachting op de beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen. Omdat de archeologisch verwachtingen op het plangebied als 'laag' wordt beschreven is het niet nodig om een archeologisch onderzoek te verrichten.

4.2 Milieu

4.2.1 Vormvrije m.e.r.

De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in:

  • activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde onderdeel C-activiteiten), en
  • activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde onderdeel D-activiteiten).

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of het meteen opstellen van een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. Voor activiteiten onder de drempelwaarde van de D-lijst dient een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld te worden. In deze vormvrije m.e.r.- beoordeling wordt ondanks dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft, getoetst of het initiatief alsnog m.e.r.-plichtig is. Het bevoegd gezag besluit vervolgens of er wel of niet een m.e.r. nodig is. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden zoals aangegeven in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, te weten:

  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van het project;
  • de kenmerken van de potentiële milieueffecten (in samenhang met de eerste twee criteria).

Toetsing aan besluit m.e.r.

Het projectgebied ligt op het geluid gezoneerd bedrijventerrein Bargermeer in het zuiden van Emmen. Ten westen van het projectgebied begint het buitengebied.

Voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval is in het besluit m.e.r. bepaald dat voor gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer beoordeeld moet worden of een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. De installatie heeft een capaciteit van minder dan 50 ton per dag en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat via een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' aangetoond moet worden of de aanvraag niet alsnog m.e.r.-plichtig is. In de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient beoordeeld te worden of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Gelet op de resultaten uit de notitie, bijgevoegd aan deze onderbouwing als Bijlage 7 Aanmeldnotitie MER-beoordeling, is de conclusie dat dit bouwproject gelet op de aard, locatie en omvang van het plan niet tot significant nadelige gevolgen voor het milieu gaat leiden zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 van de Wet milieubeheer. Het doorlopen van een m.e.r. (beoordelings)procedure is daarom niet nodig.

Kenmerken van het project

Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen:

  • de omvang en het ontwerp van het gehele project;
  • de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en biodiversiteit;
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • het risico van ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;
  • de risico's voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging of luchtvervuiling).

Overwegingen

Het inititiatief is een inrichting waar op-, overslag van zand, grond, asfalt en puin granulaat, en het breken van bouw- en sloopafval plaatsvindt. Het bedrijf is gevestigd op een gedeelte van het perceel aan Oosterwijk WZ 33. Deze mer-beoordeling is noodzakelijk omdat op de locatie een nieuw bedrijf is gestart met het bewerken van afval. Op locatie vindt het opslaan en overslaan van zand, grond, asfalt en het opslaan, scheiden van puin granulaat plaats.

Er worden alleen partijen grond en zand opgeslagen welke niet verontreinigd is. Daarnaast wordt schoon bouw- en sloopafval ingezameld waar het ijzer uit wordt gehaald voordat het maximaal 6 keer per jaar door een mobiele puinbreker gebroken wordt. Dit bouw- en sloopafval bevat geen gevaarlijke stoffen.

Op jaarbasis wordt 10.000 ton zand, 10.000 ton grond, 10.000 ton asfalt en puin granulaat op- en overgeslagen. Afgaande op de resultaten uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling van geconcludeerd worden dat het bouwproject, gelet op de aard, locatie en omvang van het plan, niet tot significante nadelige gevolgen voor het milieu gaat leiden.

Cumulatie

Het is niet te verwachten dat er cumulatie optreed door de voorgenomen wijzigingen.

Natuurlijke hulpbronnen

Binnen de inrichting wordt drinkwater gebruikt. Er wordt geen grondwater opgepompt.

Er is een wasplaats voor het reinigen van materieel. Het afvalwater wordt via een olie- en slibafscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool.

Op jaarbasis verbruikt de inrichting naar verwachting 2.000 kWh, hiermee het bedrijf onder de noemen 'kleinverbruiker'. Ook voor kleinverbruikers geldt de energiebesparingsverplichting. Bij kleinverbruikers is in het Bal gekozen voor stimulerend energiebesparingsbeleid.

Externe veiligheid

Binnen de inrichting in de loods wordt een kleine hoeveelheid olie opgeslagen en is een dieselolietank aanwezig. Er zijn geen risico's voor de externe veiligheid.

Lucht en stof

Er worden stuifgevoelige stoffen opgeslagen, te weten zand en grond. Daarnaast wordt bouw- en sloopafval opgeslagen wat valt onder stuifklasse S5. Verder moet de inrichting voldoen aan de algemene eisen in het Activiteitenbesluit met betrekking tot de activiteiten die rechtstreeks van toepassing zijn op de inrichting. Tegenwoordig valt dit onder paragraaf 4.19 “het mechanisch bewerken van steen en paragraaf 4.104 “het opslaan van goederen” van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Uit het aangeleverde luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat het project niet wordt belemmerd door het aspect luchtkwaliteit. De aanvraag heeft geen negatief effect op de luchtkwaliteit.

Bodem

Er wordt enkel 'schone' grond en zand opgeslagen. Ook het bouw- en sloopafval bevat geen gevaarlijke afvalstoffen. In de loods wordt een kleine hoeveelheid olie en dieselolie opgeslagen. Het tanken vindt inpandig plaats en de aflevering is minder dan 25 m3 per jaar waardoor volstaan kan worden met het tanken boven een vloeistofkerende voorziening.

De verschillende grondstoffen (zand en grond) worden los gestort opgeslagen op het buitenterrein.

Het Bal schrijft voor dat uitlogende goederen worden opgeslagen boven een bodembeschermende voorziening en dat de opslag tegen inregenen is beschermd zodat uitlogen wordt voorkomen.

Het gehele buitenterrein en de vloeren onder de opslagruimte zullen worden voorzien van vloeistofkerende vloer. Het niet verontreinigd hemelwater, afkomstig van daken wordt in de bodem (groenstrook) afgevoerd. Het overig hemelwater van het buitenterrein wordt naar het gemeentelijk riool afgevoerd.

Voor de inrichting is geen nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd. De bodemkwaliteit welke als uitgangspunt geldt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten verontreiniging of aantasting van de bodem heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is, zijn de achtergrondwaarden uit het Besluit bodemkwaliteit.

Water

Er wordt afvalwater, zijnde hemelwater afkomstig van daken van gebouwen, geloosd in de bodem (groenstrook). Het hemelwater wat op het verharde buitenterrein valt en afvalwater afkomstig van de wasplaats zal via bedrijfsriolering worden afgevoerd naar een slib-/olieafscheider.

Door bovenstaande is de verwachting dat er geen grote nadelige gevolgen voor het aspect water optreden.

Geur

Binnen de inrichting vinden geen activiteiten plaats waar geuremissies bij vrijkomen. Hierdoor is sprake van een acceptabel geurhinderniveau.

Energie

Er wordt minimaal gebruik gemaakt van elektriciteit, er zijn 20 personen werkzaam binnen de inrichting. Het energieverbruik is geschat op 2.000 Kwh per jaar. Gezien het kleinschalige karakter, en omdat de meeste apparatuur (heftruck, kraan en vrachtwagen) op diesel draait en beperkt in bedrijf zijn is de verwachting dat het energieverbruik laag zal zijn.

Afvalstoffen

De inrichting richt zich op grondverzet en 6 keer per jaar het verkleinen (breken) van bouw- en sloopafval. Uit het bouw- en sloopafval komt jaarlijks maximaal 1000 kg ijzer. Jaarlijks wordt maximaal 10.000 ton bouw- en sloopafval verwerkt. Verder vindt er alleen opslag plaats en geen verdere be- of verwerking van afvalstoffen. De beschrijving van de procedures van acceptatie en controle voldoet aan het gestelde in artikel 2.14b van het Activiteitenbesluit. Dit is vanaf 1 januari 2024 gesteld in paragraaf 4.50 van het Bal. Het is dan ook niet nodig om bij aanvullende eisen te stellen aan de invulling van de procedures.

Geluid

De inrichting is gelegen op het gezoneerd industrieterrein “Bargermeer”. Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd Bijlage 2 Akoestisch onderzoek.

Het bedrijf is alleen in de dagperiode in werking en buiten deze tijden kan een vrachtwagen vertrekken of terugkomen. Rondom de inrichting zijn keerwanden aanwezig met een hoogte van 2,4 meter, een aardenwal aan de zuidoostelijke zijde en geluidschermen aangebracht met een hoogte van 4 meter op het zuid westelijke gedeelte van het terrein. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de inrichting voldoet aan de grenswaarden en inpasbaar is binnen de geluidszone van het gezoneerd industrieterrein “Bargermeer”.

Ecologie

De inrichting ligt niet in de nabije omgeving van Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op ongeveer 7 km afstand. De stikstofdepositie op de in de nabij gelegen kwetsbare natuurgebieden is berekend Bijlage 6 Stikstofrapportage. Hieruit blijkt dat het in werking hebben van de inrichting geen significante bijdrage heeft op de stikstofdepositie van de Natura-2000 gebieden.

De geplande locatie is op het Bargermeer welke de bestemming bedrijventerrein heeft. In de nabije omgeving liggen bedrijven en woningen. Aangezien in de omgeving andere bedrijvigheid plaatsvindt en het gebied is aangewezen als industriegebied is het niet aannemelijk dat er bijzondere flora en fauna geschaad wordt door het starten van de inrichting op de voorgenomen locatie.

Ongevallen

Er zijn geen opslagen met gevaarlijke stoffen aanwezig, uitgezonderd de opslag van dieselolie in een bovengrondse tank en een kleine opslag van olie in de loods. Binnen de inrichting zijn geen gasflessen aanwezig. Hiermee is kans op ongevallen buiten de inrichtingsgrens geminimaliseerd.

Risico's voor de menselijke gezondheid

Er zijn nagenoeg geen risico's voor de menselijk gezondheid omdat er geen risicovolle activiteiten worden uitgevoerd. Het bedrijf dient te voldoen aan de algemene eisen gesteld in het Activiteitenbesluit (vanaf 1 januari 2024 het Bal en het omgevingsplan) en bijbehorende regeling. Hierin is vastgesteld dat bodembeschermende maatregelen genomen moeten worden conform de NRB zodat de risico voor bodemverontreiniging verwaarloosbaar is. Tevens zijn geluidreducerende maatregelen genomen om geluidhinder te voorkomen.

Conclusie kenmerken van het project

Gezien de kenmerken van het project bestaat er geen aanleiding om te beoordelen dat een Milieueffectrapport nodig is.

Locatie van het project

Bij de plaats van het project wordt het volgende in overweging genomen:

      • a. het bestaande grondgebruik;
      • b. de relatieve rijkdom aan alsmede de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
      • c. het opnamevermogen van het natuurlijk milieu, waarbij in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden: wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken;
      • d. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn; gebieden waar de milieukwaliteitsnormen al niet worden nagekomen;
      • e. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;
      • f. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

Overwegingen

Het bedrijf is gelegen op het gezoneerd bedrijventerrein Bargermeer. Het is gelokaliseerd op een industrieterrein wat al enige tijd in gebruik is. Het buitenterrein wordt niet aangepast er wordt wel een kantoor en een loods gebouwd. Het is om die redenen niet aannemelijk dat de lokale flora, fauna of habitatten worden geschaad. Het dichtstbijzijnde natuurgebied is het Bargerveen, deze ligt op circa 7 km van de inrichting. In de omgeving is agrarisch buitengebied en bebouwd gebied met de dichtstbijzijnde woning op een afstand van 166 meter.

Conclusie plaats van het project

De locatie van het project leidt niet tot belangrijk nadelige milieugevolgen om reden waarvan een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Soort en kenmerken van het potentiële effect

Bij de soort en kenmerken van het potentiële effect wordt in samenhang met de onder de punten 2.3.1 en 2.3.2 uiteengezette criteria, het volgende in aanmerking genomen:

  • de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);
  • de aard van het effect;
  • het grensoverschrijdend karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;
  • de cumulatie van effecten van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;
  • de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.

Overwegingen

De voorgenomen activiteit valt onder categorie 18.1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage waarvoor het bevoegd gezag moet bepalen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft.

Op grond van de Wm heeft de aanvrager de voorgenomen activiteit op 29 mei 2024 bij ons aangemeld door middel van een aanmeldingsnotitie (Wm, artikel 7.16).

Conclusie soorten en kenmerken van het potentiële project

Van potentiële aanzienlijke effecten is als gevolg van de voorgenomen activiteit geen sprake. In dit kader dient geen MER te worden gemaakt.

Gelet hierop overwegen wij dat naar aanleiding van de soort en de kenmerken van het potentiële effect kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

4.2.1.1 Conclusie M.E.R.-beoordeling

Voor de aangevraagde activiteit hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld. De gevraagde vergunning kan dan ook voor dit aspect worden verleend. Gelet op art. 7.20a eerste lid Wm zijn geen maatregelen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen noodzakelijk.

4.2.2 Bodem

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen.

De aanvraag betreft het realiseren van een bedrijfspand (voor een kantoor) en een loods. Om de reden dat een kantoorgebouw meer dan twee uur per dag wordt gebruikt en er mensen aanwezig zijn, is er een bodemonderzoek vereist. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat verhoogd gehalte barium t.o.v. de streefwaarde. Deze lichte verhoogde gehalte overschrijdt de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem t.p.v. de onderzoekslocatie. Het aspect bodem vormt hierdoor geen belemmering voor het voorliggende plan.

De aangevraagde bodembedreigende activiteiten zijn beoordeeld. Voor de bodembedreigende activiteiten wordt het verwaarloosbaar bodemrisico behaald. Om het verwaarloosbaar risico te waarborgen zijn de voorschriften uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing. Derhalve zijn in de omgevingsvergunning geen nadere voorschriften opgenomen.

4.2.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrens- waarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. Toetsing en beoordeling vindt plaats in het akoestisch model (behorend bij de aanvraag) die ten grondslag ligt aan dit besluit.

De inrichting is gevestigd op het gezoneerd industrieterrein “Bargermeer” aan de Oosterwijk WZ 33 in Nieuw-Dordrecht. De inrichting heeft een aanvraag voor een oprichtingsvergunning ingediend. Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek toegevoegd Bijlage 2 Akoestisch onderzoek. Het doel van het akoestisch onderzoek is inzicht te geven in de geluidemissie van de inrichting naar haar directe omgeving en te toetsen aan de inpasbaarheid binnen de geluidszone (zonetoets). In verband met de ligging op het geluidgezoneerde industrieterrein Bargermeer te Emmen is de inpasbaarheid binnen de zone vanwege de Wet geluidhinder worden getoetst door de zonebeheerder (Omgevingsdienst RUD Drenthe).

In het akoestisch onderzoek is één representatieve en één incidentele bedrijfssituatie onderzocht.

Akoestisch representatieve bedrijfssituatie

De representatieve bedrijfssituatie betreft de bedrijfssituatie waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en waarbij de inrichting volledig in bedrijf is en bestaat uit de hierna omschreven akoestisch relevante activiteiten:

• Personeel en bezoekers die de inrichting aandoen parkeren bij de daarvoor bestemde parkeerplaatsen. Dit betreffen tien personenwagens in de dagperiode en twee in de nachtperiode. Het verkeer verdeelt zich gelijkmatig over beide aanwezige parkeerplaatsen.

• Voor grondverzet of laden/lossen van kiepwagens is effectief gedurende de dagperiode

- Een laadschop met een bronvermogen van 105 dB(A) gedurende 8 uur in bedrijf

- Een mobiele kraan of rupskraan met een bronvermogen van 102 dB(A) gedurende 8 uur in bedrijf. Voor de berekeningen is de lawaaiigste bron beschouwd, namelijk de laadschop

• Vier Kiepwagens doen de inrichting aan om te laden of te lossen van grondstof. Deze worden bij aankomst en vertrek gewogen op de weegbrug. Tijdens het wegen staat de vrachtwagen 2 minuten stationair de draaien

• Vijf bouwmachines en vier vrachtwagens worden op het terrein gestald welke werkzaamheden in de nabijheid hebben of tijdelijk worden gestald. De bouwmachines kunnen allerlei machines zijn zoals tractoren, laadschop, mobiele kraan en dergelijke

• Op het terrein is een wasplaats aanwezig voor het reinigen van eigen materieel met een hoge druk reiniger. Deze is circa 1 uur in bedrijf

Akoestisch incidentele bedrijfssituatie

Incidenteel, minder dan 12 dagen per jaar, komt het voor dat er puin wordt gebroken op de locatie. Het puin breken vindt zoals aangegeven in figuur 2.2 plaats op het westelijke gedeelte van het terrein. Van de gebruikte mobiele breker is een meetrapport ontvangen, deze is toegevoegd in bijlage 1.

Naast de representatieve vinden de volgende activiteiten plaats tijdens de incidentele bedrijfssituatie:

  • • De mobiele breker en zeef voor het breken van puin zijn gedurende 8 uur in bedrijf in de dagperiode
  • • De laadschop of rupskraan en de mobiele kraan zijn ter ondersteuning van de mobiele breker 8 uur in bedrijf in de dagperiode

Toetsing

De representatieve bedrijfssituatie moet getoetst worden aan de inpasbaarheid binnen de geluidszone.

De inrichting veroorzaakt geluid in de dag- en nachtperiode. In de avondperiode is de inrichting niet in werking. De dagperiode is veruit maatgevend voor de etmaalwaarde (circa 40 dB of meer hoger dan in de nachtperiode). Om deze reden is het voldoende alleen te kijken naar de dagwaarden.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie bedraagt op woningen ten hoogste 37 dB(A) en ligt daarmee ten minste 18 dB onder de (voorgenomen) grenswaarden uit de Wet geluidhinder op de woningen. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de voorgenomen zonegrens bedraagt ten hoogste 25 dB(A) en ligt daarmee ten minste 25 dB onder de grenswaarden uit de Wet geluidhinder op de voorgenomen zonegrens.

Voor het gezoneerde industrieterrein is een geluidverdeelplan in voorbereiding. Hierop wordt reeds geanticipeerd. Hierin is voor deze kavel een kavelbudget opgenomen. Uit de zonetoets blijkt dat de inrichting niet voldoet aan het kavelbudget zoals opgenomen in het geluidverdeelplan. Extra ruimte vergunnen zou enigszins ten koste gaan van de ruimte van andere kavels. Er is echter voldoende onderbouwd dat op dit moment niet meer (dan de in het akoestisch onderzoek opgenomen) geluidbeperkende maatregelen van de inrichting kunnen worden verlangd. De inrichting past de BBT toe.

De voorgenomen ontwikkeling past daarmee in het toekomstige kavelbudget met een bron van 60 dB(A)/m² met bijbehorende Cb. Dit budget zal naar verwachting 58, 48 en 43 dB(A) /m² bedragen in achtereenvolgens de dag, avond- en nachtperiode. Voor het maximale geluidniveau op de woningen is uitgegaan van de grenswaarden uit de handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

De totale geluidsbelasting van het industrieterrein blijft voldoen aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (W218: blijft 55.4 dB(A), grenswaarde 55 dB(A)). De aangevraagde geluidruimte kan worden vergund. De inrichting is daarmee inpasbaar binnen de geluidszone van het gezoneerd industrieterrein “Bargermeer”.

De incidentele bedrijfssituatie, de bedrijfssituatie die minder dan 12 dagen per jaar, betreft het breken van puin (alleen in de dagperiode) op de locatie. Het puin breken vindt plaats op het westelijke gedeelte van het terrein. Naast de representatieve bedrijfssituatie vinden de volgende activiteiten plaats tijdens de incidentele bedrijfssituatie:

  • Gebruik mobiele breker en zeef voor het breken van puin (alleen in de dagperiode;
  • Gebruik laadschop of rupskraan en de mobiele kraan ter ondersteuning van de mobiele breker.

De incidentele bedrijfssituatie hoeft niet getoetst te worden aan de inpasbaarheid binnen de geluidszone.

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie bedraagt op woningen ten hoogste 46 dB(A) en op de voorgenomen zonegrens ten hoogste 35 dB(A). Maatgevend is het geluid van de breker. De activiteit komt incidenteel, minder dan 12 dagen per jaar, voor en is daarmee vergunbaar. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat een geluidbeperkende maatregel aan de zuidwest zijde van het kavel nodig is voor de inpasbaarheid binnen de geluidzone. Hiervoor heeft afstemming plaatsgevonden met het bevoegd gezag. Het scherm heeft een hoogte van 4 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0007.png"

Conclusie

Het maximaal geluidsniveau voldoet in zowel de representatieve bedrijfssituatie als ook de incidentele bedrijfssituatie ruim aan de grenswaarden van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het aspect geluid vormt daarom geen belemmeringen voor het voorliggende plan

In bovenstaande resultaten is reeds rekening gehouden met een geluidbeperkende maatregel. Het betreft een scherm (betonnen keerwand) aan de zuidwestzijde van het kavel met een hoogte van 4 meter en lengte van 102 meter, overeenkomstig tekening uit het akoestisch onderzoek.

Dit akoestisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2 Akoestisch onderzoek van Tauw met projectnummer 1290346 van 25 april 2023.

Om aan de geluidvoorschriften zoals opgenomen in de omgevingsvergunning te voldoen moet een scherm (betonnen keerwand) aan de zuidwestzijde van het terrein met een hoogte van 4 meter en lengte van 102 meter, overeenkomstig onderstaande tekening uit het akoestisch onderzoek, aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.Zaak15472-V501_0008.png"

Representatieve bedrijfssituatie

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) tijdens de representatieve bedrijfssituatie veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting mag ter plaatse van de beoordelingspunten, zoals vastgelegd in het aan deze vergunning verbonden akoestisch onderzoek, niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Hoogte1)   van 07.00 tot 19.00 uur   van 19.00 tot 23.00 uur   van 23.00 tot 07.00 uur  
W208   woning Bladderswijk WZ 17   5   34   --   10  
W218   woning Bladderswijk WZ 19   5   37   --   10  
W219   woning Bladderswijk WZ 22   5   31   --   10  
W246   woning Bladderswijk WZ 23   5   30   --   10  
W209   woning Bladderswijk WZ 10   5   30   --   10  
Z13   Zonebewakingspunt   5   25   --   10  
  meters   Geluidsniveau in dB(A)  

1) De beoordelingshoogte voor de dag- avond- en nachtperiode bedraagt 5 meter.

Incidentele bedrijfssituatie

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) tijdens de incidentele bedrijfssituatie veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties (alleen dagperiode), door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van deinrichting mag ter plaatse van de beoordelingspunten, zoals vastgelegd in het aan deze vergunning verbonden akoestisch onderzoek, niet meerbedragen dan:

Beoordelingspunt   Hoogte1)   van 07.00 tot 19.00 uur  
W208   woning Bladderswijk WZ 17   5   44  
W218   woning Bladderswijk WZ 19   5   46  
W219   woning Bladderswijk WZ 22   5   42  
W246   woning Bladderswijk WZ 23   5   40  
W209   woning Bladderswijk WZ 10   5   40  
Z13   Zonebewakingspunt   5   35  
  meters   Geluidsniveau in dB(A)  

Het maximale geluidsniveau (LAmax) tijdens de representatieve en incidentele bedrijfssituatie veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting mag ter plaatse van de beoordelingspunten, zoals vastgelegd in het aan deze vergunning verbonden akoestisch onderzoek niet meer bedragen dan:

Beoordelingspunt   Hoogte1)   van 07.00 tot 19.00 uur   van 19.00 tot 23.00 uur   van 23.00 tot 07.00 uur  
W208   woning Bladderswijk WZ 17   5   70   --   60  
W218   woning Bladderswijk WZ 19   5   70   --   60  
W219   woning Bladderswijk WZ 22   5   70   --   60  
W246   woning Bladderswijk WZ 23   5   70   --   60  
W209   woning Bladderswijk WZ 10   5   70   --   60  
  meters   Geluidsniveau in dB(A)  

1) De beoordelingshoogte voor de dag- avond- en nachtperiode bedraagt 5 meter.

Voorschriften

Om geluidshinder ten gevolge van de inrichting te voorkomen dan wel te beperken zijn geluidsvoorschriften in de vergunning opgenomen. De in de geluidsvoorschriften opgenomen geluidsnormen voor de representatieve bedrijfssituatie en incidentele bedrijfssituatie zijn gebaseerd op de in het akoestisch onderzoek vermelde waarden. Voor de nachtperiode wordt in de representatieve bedrijfssituatie, gelet op de lage bijdrage, 10 dB(A) aangehouden. In de avondperiode worden geen geluidsnormen opgenomen. Daarnaast is een voorschrift voor het scherm (hoogte 4 meter en lengte 102 meter) langs de zuidwestzijde opgenomen. Voor de maximale geluidsniveaus wordt de grenswaarde opgenomen.

4.2.4 Lucht

De Wet luchtkwaliteit vormt een onderdeel van de Wet milieubeheer. In de wet zijn normen opgenomen voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen vormen onder andere geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of als een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. Om uit te kunnen sluiten dat de realisatie van het bedrijfspand met loods geen negatieve effecten heeft op de luchtkwaliteit, is er een luchtkwaliteistonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8 Luchtkwaliteitsonderzoek.

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt het volgende; de jaargemiddelde concentraties fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) vanwege de geplande activiteiten in de omgeving zijn dusdanig dat wordt voldaan aan de grenswaarden van 40 ìg/m3 van de Wet milieubeheer. Tevens kan ruimschoots worden voldaan aan de grenswaarde van 25 ìg/m³ geldend voor zeer fijn stof (PM2,5). Het aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie PM10 van 50 ìg/m3 voldoet aan de grenswaarde van 35 maal per kalenderjaar. Het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg/m³ voldoet aan de grenswaarde van 18 maal per kalenderjaar. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de aan te vragen situatie.

Getoetst moet worden of de inrichting een significante bijdrage heeft aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Om dit te bepalen is de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriele regeling NIBM (Regeling NIBM) geraadpleegd. In de aanmeldnotitie is de NIBM-tool ingevuld voor het vervoer van en naar de inrichting. Hieruit is gebleken dat de uitstoot van de inrichting van NO2, PM10 en PM2,5 zeer gering is en in niet betekende mate bijdraagt aan de achtergrondconcentraties.

Naast dit vervoer rijden op het terrein tractoren, een laadschop, een mobiele kraan en een mobiele breker. Deze mobiele werktuigen worden in geringe mate gebruikt. Verwacht wordt dat deze werktuigen niet bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Er worden stuifgevoelige stoffen opgeslagen, te weten zand en grond. Daarnaast wordt bouw- en sloopafval opgeslagen wat valt onder stuifklasse S5.

Verder moet de inrichting voldoen aan de algemene eisen in het Activiteitenbesluit met betrekking tot de activiteiten die rechtstreeks van toepassing zijn op de inrichting. Tegenwoordig valt dit onder paragraaf 4.19 “het mechanisch bewerken van steen en paragraaf 4.104 “het opslaan van goederen” van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

Uit het aangeleverde luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat het project niet wordt belemmerd door het aspect luchtkwaliteit. De aanvraag heeft geen negatief effect op de luchtkwaliteit.

4.2.5 Externe veiligheid

Binnen het projectgebied zijn geen gevaarlijke stoffen of brandbare stoffen met hoge vuurbelasting en/of komen er geen toxische verbrandingsproducten vrij. Daarom is bij deze projectlocatie niet te verwachten dat er gevaarlijke stoffen vrij komen. Er zijn in de directe omgeving geen buis- en/of gasleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de doorgang van voorliggend project.

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van het kantorenpand en de loods. De activiteiten, zoals weergegeven in de vergunningaanvraag, passen binnen het provinciaal beleid. Binnen het projectgebied zijn geen gevaarlijke stoffen of brandbare stoffen met hoge vuurbelasting en/of komen er geen toxische verbrandingsproducten vrij. Daarom is bij deze projectlocatie niet te verwachten dat er gevaarlijke stoffen vrij komen. Het aspect externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de doorgang van voorliggend project.

4.2.6 Afvalstoffen

In de inrichting mogen de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 10.000 ton. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel.

Gebruikelijke benaming afvalstof   Eural-codes   Max. opslag (in ton)   Max. te accepteren per jaar (in ton)  
Beton, stenen, tegels en keramische producten   17.01.01, 17.01.02, 17.01.03, 17.01.07   5.000   10.000  
Gemengd bouw en sloopafval   17.09.04      
Niet onder de 17.03.01 vallende bitumineuze mengsels (freesasfalt)   17.03.02   5.000   10.000  
Grond en stenen   17.05.03, 17.05.04, 17.05.08   5.000   10.000  
Veegvuil   20.03.03   5 m3    
  Totaal:      

4.2.7 Activiteitenbesluit

De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, is aangemerkt als een inrichting waarvoor vergunningplicht (type C inrichting) geldt.

Binnen de inrichting vinden de volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit:

  • Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;
  • Paragraaf 3.2.1 In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie
  • Paragraaf 3.3.1 Afleveren van vloeibare brandstof en gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen;
  • Paragraaf 3.3.2 Het uitwendig wassen en stallen van motorvoertuigen of werktuigen;
  • Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen;
  • Paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank

Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type C inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4, 2.10 en 2.11 en artikel 2.12 van afdeling 2.5 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluit van toepassing kunnen zijn. Van belang voor deze vergunning is, of de inrichting ook voor de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen voldoet aan de best beschikbare technieken. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.

Gelet op artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichting worden gemeld.De voorschriften voor het onderdeel milieu, die in de vergunning zijn opgenomen betreffen aspecten en activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling.

4.3 Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden).

De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied is het Bargerveen. Dit ligt op een afstand van circa 6,8 kilometer. Het projectgebied ligt niet in een gebied wat volgens de provincie Drenthe tot kernkwaliteit natuur behoort. Ongeveer 200 meter ten westen van het projectgebied is een leefgebied voor akkervogels aanwezig. Het projectgebied bevindt zich op terrein die nu al bedrijfsmatig wordt gebruikt. De kans dat hier beschermde flora en fauna aanwezig is, is daarom niet aannemelijk.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld. Ten behoeve van dit project zijn AERIUS stikstofberekeningen uitgevoerd en opgenomen als Bijlage 4 Aerius Projectberekening gebruiksfase en Bijlage 5 Aerius Projectberekening bouw/aanlegfase.Uit deze stikstofberekeningen blijkt dat het project geen significant negatief effect heeft op nabijgelegen stikstofgevoelige gebieden. Het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is daarom niet nodig. Dit wordt nader uiteengezet en onderbouwd in Bijlage 6 Stikstofrapportage.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Een ecologisch onderzoek naar beschermde flora en fauna op de locatie is niet nodig gezien het huidige gebruik van deze locatie.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.3.1 Onderzoek en conclusie

Omdat het voorliggende plan voorziet in het mogelijk maken van een bedrijfspand met loods is het uitvoeren van een Aerius-berekening noodzakelijk. Geconcludeerd kan worden uit de Aerius-berekeningen dat er geen negatief effect wordt verwacht ten aanzien van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden, zoals Bargerveen. Deze Aerius-berekeningen zijn bijgevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing als Bijlage 4 Aerius Projectberekening gebruiksfase Bijlage 5 Aerius Projectberekening bouw/aanlegfaseen Bijlage 6 Stikstofrapportage. Hieruit blijkt dat er geen overmatige stikstofdepositie plaatsvindt in de nabijgelegen Natura 2000 gebieden. De depositie is 0,00 mol N/ha/jr. Voor het bouwen en in gebruik nemen van de bedrijfslocatie van Drenth grondwerken is wat stikstof betreft geen toestemming benodigd in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot beginaugustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.4 Waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden.

4.4.1 Inleiding

Uitgangspunt bij een watertoets is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed. In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling is ingericht en of fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden. Naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de stedelijke wateropgave heeft het wateradvies van het waterschap een duidelijke plaats gekregen.

4.4.2 Ligging plangebied

Rondom het projectgebied loopt het Oranjekanaal en is er een sloot aanwezig. Door de bouw van een nieuw bedrijfspand wordt het waterpeil niet verlaagd. De oppervlakteverharding neemt toe met 813 m2. Er zal gebruik gemaakt worden van materialen die niet schadelijk zijn voor het water. Binnen dit project worden geen wooneenheden gerealiseerd.

De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen naar verwachting leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met de in het Activiteitenbesluit opgenomen doelstellingen.

Uit de digitale watertoets is het volgende naaar voren gekomen:

  • 1. De normale procedure is van toepassing;
  • 2. In het plangebied is sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond.
  • 3. Er is in of rondom het plangebied wel eens sprake (geweest) van waterlast of
  • grondwateroverlast.
  • 4. Uw plangebied ligt in of nabij een waterkering.
  • 5. Er zijn kansen voor afkoppelen van bestaand verhard oppervlak.
  • 6. Er worden bedrijfsmatige activiteiten uitgevoerd, waardoor het afstromende hemelwater
  • verontreinigd kan raken.
  • 7. Er worden materialen gebruikt waardoor het afstromende hemelwater verontreinigd kan raken

Het plangebied ligt in of nabij een waterkering. Het winterbed van rivieren en waterkeringen met bijbehorende beschermingszones hebben als primaire functie het bieden van veiligheid tegen overstromingen. Ontwikkelingen in deze gebieden zijn enkel toegestaan, als ze het functioneren ervan niet belemmeren. Zo mag de sterkte van een waterkering niet aangetast worden en het onderhoud aan de waterkering niet belemmerd worden. Bij werkzaamheden in de keurzone van de waterkering dient in overleg met het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden. Met de benadering van meerlaagse veiligheid waarborgen we niet alleen het veiligheidsniveau van de dijken, maar bevorderen we ook het verstandig gebruik van de ruimte die beschermd wordt door waterkeringen. We willen de gevolgen van overstromingen beperken door een passende ruimtelijke inrichting en calamiteitenbestrijding. Het beheer en onderhoud van het watersysteem is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden of te verbeteren. Het gaat bij watergangen zowel om waterkwantiteit en -kwaliteit, als om beeldkwaliteit en waterbeleving. Het reguliere onderhoud bestaat voornamelijk uit het maaien van de water- en oevervegetatie.

Het werken aan meerlaagse veiligheid is maatwerk. Geef de ruimtelijke ontwikkelingen zodanig vorm, dat de gevolgen van een overstroming en wateroverlast beperkt blijven. Dit betekent o.a. dat bij voorkeur niet gebouwd wordt in laaggelegen gebieden; dat kwetsbare functies en vitale infrastructuur aangelegd worden boven het niveau waarop het water kan komen in geval van een overstroming.

Het beheer en onderhoud van het watersysteem dient met het reguliere onderhoudsmaterieel van het waterschap (of zijn aannemers) mogelijk te zijn. In situaties waar de ruimte beperkt is, bijvoorbeeld bij stedelijke herontwikkeling, is vroegtijdige afstemming met het waterschap nodig om te komen tot maatwerk.

In de Legger zijn kern- en beschermingszones vastgelegd, waarmee de watergang en de bijbehorenden onderhoudstroken worden beschermd. De onderhoudsstroken dienen vrij gehouden te worden van obstakels.

4.4.3 Waterhuishouding

Zowel provincie, het waterschap als de gemeente stellen waterbeleid vast. De belangrijkste kaders zijn de Omgevingsverordening en -visie van de provincie Drenthe, het Waterbeheerplan van het waterschap, het gemeentelijk rioleringsplan en het Waterplan van de gemeente Emmen.

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water, dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. Essentieel is dat het aspect water vanaf de start van de ontwikkeling van een ruimtelijk plan goed aan de orde komt. Elke ruimtelijke ontwikkeling biedt de kans om de wateraspecten integraal mee te nemen, zodat de doelstellingen van het plan optimaal gerealiseerd kunnen worden, zonder dat dit nadelen heeft voor de omgeving, zoals verdroging of wateroverlast.

De Watertoets is één van de instrumenten om dit te bereiken. De watertoets is het middel om de afweging van waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming met elkaar in gesprek brengt. In het gezamenlijk gesprek kan ook onderzocht worden of er kansen zijn om andere maatschappelijke doelen mee te koppelen.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem 

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.4.4 Afvoer van water

Een ruimtelijk plan is in principe waterneutraal, dus veroorzaakt geen wijziging van waterpeilen of aan-/afvoer van water. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Door versnelde afvoer van hemelwater wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar op benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater.

Om versnelde afvoer tegen te gaan hanteren we bij ruimtelijke plannen de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat hemelwater zoveel mogelijk wordt vastgehouden op de plek waar het valt. Hiervandaan kan het infiltreren in de bodem of vertraagd worden afgevoerd naar het watersysteem. Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie.

Er worden bedrijfsmatige activiteiten uitgevoerd, waardoor het afstromende hemelwater verontreinigd kan raken. Hemelwater dat van verhard oppervlak direct afstroomt naar het oppervlaktewater kan verontreinigd raken door specifieke activiteiten binnen een plan. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld agrarische bedrijven, industrieterreinen, tankstations, autobedrijven of sloperijen etc. Het bedrijf zal voorzorgmaatregelen moeten nemen om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen.

We streven naar afkoppeling van bestaand verhard oppervlak van het rioolstelsel. Zo ontlasten we het rioolstelsel en de rioolwaterzuiveringen en verminderen we de kans op vervuilende overstorten van het gemengd riool. Bij afkoppeling van bestaand verhard oppervlak moet minimaal 20 mm hemelwater in een infiltratievoorziening geborgen worden. Als de overlaat van het hemelwaterrioolstelsel op dezelfde watergang loost als voorheen de gemengde overstort, dan is geen extra berging noodzakelijk. Als de overlaat loost op een andere watergang, dan is afstemming met het waterschap nodig om te bepalen wat de benodigde extra bergingscapaciteit is.

Hemelwater

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is gericht op afkoppelen van hemelwater van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Op deze manier wordt waar mogelijk geprobeerd extra ruimte voor water te maken. Ook wordt om wateroverlast te voorkomen naar extra afvoermogelijkheden gezocht. Probleem wat optreedt bij diverse initiatieven, is dat een deel van het gebied in een grondwaterbeschermingsgebied ligt. Infiltreren is daarom niet altijd toegestaan. Voor lozing van het hemelwater dient in principe waterberging op eigen terrein gerealiseerd te worden. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van hemelwater is aangesloten.

Huishoudelijk afvalwater

Huishoudelijk afvalwater dient te worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Er is een gescheiden rioolstelsel aanwezig waarop de afvoer van huishoudelijk afvalwater is aangesloten.

Bedrijfsafvalwater

Het bedrijf loost geen bedrijfsafvalwater rechtstreeks op de gemeentelijke riolering.

4.4.5 Wateradvies waterschap

Via www.dewatertoets.nl (normale procedure) is het Waterschap Vechtstromen op de hoogte gebracht van het plan.

Hoofdstuk 5 Maatschappelijke betrokkenheid

Op 11 juli 2024 is een ontwerpbesluit Bijlage 10 Ontwerpbeschikking met bijlagen Bijlage 11 bijlagen Ontwerpbeschikking en deze ruimtelijke onderbouwing met bijlagen ter inzage gelegt voor het voorliggende initiatief. Tegen dit ontwerpbesluit zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.

Op de gevraagde vergunning is de uitgebreide procedure van toepassing (artikel 3.10 Wabo). Een ieder is in de gelegenheid gesteld om vanaf donderdag 11 juli 2024 tot en met 21 augustus 2024 een zienswijze in te dienen. Ketenpartners, waaronder de erkende overlegpartners zijn geinformeerd en gewezen op de ter inzagelegging en de mogelijkheid tot het geven van een reactie tijdens de inzagetermijn.

De terinzagelegging van het ontwerpbesluit met deze ruimtelijke onderbouwing met bijbehorende bijlagen is op 10 juli 2024 gepubliceerd. De stukken zijn ook digitaal beschikbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl en https://omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart/ .

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planonwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de aanvrager van de omgevingsvergunning op basis van de leges. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid voldoende geborgd.