direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ureterp - Fugelliet Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Ureterp (Oerterp) ligt het populaire woongebied Fûgelliet, met ten noordoosten ervan het Sportpark De Griene Greide. Op de agrarische kavels naast het sportpark is geanticipeerd op het ontwikkelen van de agrarische percelen tot nieuw woongebied. Dit gebied is in de hier geldende bestemmingsplannen benoemd als mogelijke uitbreiding van de buurt Fûgelliet. Twee lokale bouwbedrijven zijn voornemens deze gronden samen te ontwikkelen. Daarbij wordt uitgegaan van een samenwerkingsverband, zodat de beoogde nieuwe woonbuurt als één geheel kan worden ontwikkeld. Ten behoeve van de ontwikkeling is een stedenbouwkundige inrichtingsschets gemaakt waarmee de gemeente Opsterland heeft ingestemd.

In de geldende bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond'. Binnen deze bestemming is de bestemming 'Verkeer - Verblijf' en/of 'Wonen' niet toegestaan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Daarin hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke inpassing ingevolge art. 3.1 Wro. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt tussen de Griene Leane en Wylp, ten westen van de sportvelden van Ureterp. Het plangebied ligt aan de noordzijde van Ureterp en maakt deel uit van de gemeente Opsterland.

In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt ten noorden van de Wylp en ten westen van de Griene Leane, waaraan ook de sportvelden van Ureterp zijn gelegen (aan de overzijde van de weg). Aan de noord- en westzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto ligging plangebied

Het voor woningbouw te benutten gebied heeft een oppervlakte van circa 14.000 m2. De bestaande landschappelijke structuren worden zoveel mogelijk behouden. In onderstaande figuur is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0002.png"

Figuur 1.2 Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: stedenbouwkundig plan)

Initiatiefnemers willen in het plangebied 28 woningen ontwikkelen waarbij is voorzien in een combinatie van rijwoningen (in het zuidoostelijk deel langs de Griene Leane) en een combinatie van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen aan de westzijde van het plangebied, grenzend aan het agrarische gebied. De woningen worden zoveel mogelijk binnen de bestaande bomenstructuren gesitueerd. In onderstaande figuur is de gewenste inrichting van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0003.png"

Figuur 1.3 Gewenste inrichting plangebied (bron: initiatiefnemer)

1.3 Planologische regeling

Op het plangebied zijn twee bestemmingsplannen van toepassing, namelijk het bestemmingplan Ureterp Kom (vastgesteld 26-05-2014) en het bestemmingsplan Ureterp Sportvelden (vastgesteld 7 september 2009). In de bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' met de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' in bestemmingsplan Ureterp - Sportvelden en 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' in bestemmingsplan Ureterp Kom. De gronden zijn bestemd voor cultuurgrond en in bestemmingsplan Ureterp Kom tevens voor voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik.

Een uitsnede van de bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied is weergegeven in de figuren 1.4 en 1.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0004.png"

Figuur 1.4 Fragment vigerend plan Ureterp Kom (bron: ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0005.png"

Figuur 1.5 Fragment vigerend plan Ureterp - Sportvelden (bron: ruimtelijke plannen)

Hoewel gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden, is omwille van eenduidigheid gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele plangebied. Dit bestemmingsplan wordt als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden is hiermee niet meer noodzakelijk maar om inzichtelijk te maken dat de gewenste ontwikkeling in de geest is van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, worden de wijzigingsvoorwaarden alsnog kort besproken in paragraaf 2.4.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De landschappelijke inpassing wordt ook behandeld.

2.1 Huidige situatie

Het gebied tussen de Wylp en de Griene Leane betreft open, onbebouwde agrarische gronden. In het gebied is een aantal bomensingels aanwezig die waar mogelijk worden gehandhaafd. Het plangebied wordt omsloten door de Wylp en de Griene Leane en ligt ten noorden van de wijk Fûgelliet. Ten noorden en ten westen van het plangebied liggen agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied liggen de sportvelden van de plaatselijke korfbalvereniging en tennisvereniging en trainingsvelden van de plaatselijke voetbalvereniging. In figuur 2.1 is een luchtfoto ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0006.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied en omgeving

2.2 Voorgenomen situatie en ruimtelijke inpassing

Het woningprogramma bestaat uit 16 rijwoningen, acht twee-onder-één-kapwoningen en vier vrijstaande woningen. De kavels van de nieuwe woningen hebben een vergelijkbare oppervlakte als die van de bestaande woningen langs de Wylp (ten zuiden van het plangebied). De architectuur van de woningen wordt nader bepaald. De woonwijk wordt als één geheel ontwikkeld zodat de woningen qua verschijningsvorm min of meer gelijk zijn en eenheid zullen uitstralen.

Aan de oostzijde van de nieuwe woonwijk komt een groene buffer die de overgang markeert tussen oude en nieuwe bebouwing. In deze groenzone wordt ook een waterpartij gerealiseerd. De plaatsing van de woningen is bepaald aan de hand van de aanwezige landschappelijke structuren (bomensingels). Door de noord-zuid oriëntatie van de woningen wordt de bestaande verkavelingsstructuur versterkt. Er is gekozen voor een clustering van woontypes. In onderstaande figuur is de gewenste invulling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0007.png" Figuur 2.2 Invulling plangebied (bron: Initiatiefnemer)

Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in een overgangsgebied van bebouwd naar relatief groen. De inpassing in het landschap is gebaseerd op de bestaande bomenstructuur. De bestaande bomen worden waar mogelijk behouden. Ten behoeve van de planontwikkeling worden enkele bomen gekapt, maar het overgrote deel langs de bestaande slotenstructuur blijft staan. Om de instandhouding van de bomenstructuur te borgen,is in de regels een voorwaardelijke bepaling opgenomen. Daarbij wordt verwezen naar het matenplan dat als bijlage 1 is opgenomen.

Natuurinclusief bouwen

Vanuit het provinciaal beleid wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikelingen door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. In het ontwerp van dit plan is rekening gehouden met natuurinclusief bouwen door de natuurvriendelijke inrichting van de waterpartij. De bestaande bomen, die voor schaduw en leefgebied voor insecten en vogels zorgen, worden in het plangebied geïntegreerd (en geborgd in de regels) . Bovendien worden de kavels geleverd met een beukenhaag die in stand moet blijven. Ook dat draagt bij aan een natuurinclusieve inrichting. Bij de verkoop van de woning / kavel worden nieuwe bewoners gewezen op de 40 punten lijst van de KNNV.

2.3 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt voor autoverkeer ontsloten via de Wylp en de Griene Leane richting Drachten en richting Bakkeveen. De Griene Leane geldt richting het noorden als toegangsweg voor de sportvelden.

Het parkeren is voor de rijwoningen centraal in het plangebied geregeld en voor de woningen in het westelijk deel van het plangebied deels op eigen terrein en deels langs de nieuw aan te leggen weg. Aan de noordoostzijde is een toegangsroute voor fietsverkeer voorzien. In het ontwerp is rekening gehouden met bereikbaarheid voor voetgangers en noodhulpdiensten

Op basis van de CROW parkeernormen (Toekomstig parkeren: van parkeerkencijfers naar parkeernormen, publicatie 381, uitgave 2018) kan de behoefte aan parkeerplaatsen worden berekend. Bij de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar 'stedelijkheidsgraad'. Naarmate een gemeente stedelijker is, kunnen lagere parkeernormen worden toegepast.

CROW maakt onderscheid in vier verschillende zones:

  • centrum;
  • schil centrum;
  • rest bebouwde kom;
  • buitengebied.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is aan te merken als 'rest bebouwde kom'.

Voor koopwoningen (vrijstaand) in 'rest bebouwde kom' in een weinig stedelijke gemeente hanteert de gemeente een parkeernorm van 2,2. Voor koopwoningen (twee-onder-één-kap) wordt een parkeernorm van 2,1 gehanteerd. Tenslotte wordt voor koopwoningen (rijwoningen) een parkeernorm van 1,9 gehanteerd.

Voor de 28 woningen betekent dit dat er 56 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plangebied is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien; een deel van de parkeerbehoefte wordt op eigen terrein gerealiseerd en ook in de openbare ruimte is voldoende ruimte voor het realiseren van de benodigde parkeergelegenheid.

Tabel 2.1 Parkeerbehoefte de Wylp - Ureterp

Woningtype   Aantal woningen   Parkeerbehoefte totaal   Reductiefactor   Parkeren openbaar  
Koop, vrijstaand   4   8,8   3,2   5,6  
Koop, twee-onder-één-kap   8   16,8   2,4   14,4  
Koop, rijwoningen   16   30,4   0   30,4  
Totaal   28   56   5,6   50,4  

Verkeersgeneratie

Bestaande situatie

In de bestaande situatie betreft het plangebied grasland. Dit genereert geen verkeersomvang die van belang is.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 28 woningen in het koopsegment. Op basis van het programma (zie tabel 2.1) is de verkeersgeneratie bepaald voor op een gemiddelde weekdag en gemiddelde werkdag. Deze verkeersgeneratie is afgebeeld in tabel 2.2.

Tabel 2.2 Verkeersgeneratie toekomstige situatie Fugelliet Noord Ureterp

Functie   Functie CROW-381   Aantal   Kengetal   Verkeersgeneratie  
        weekdag   werkdag  
Vrijstaande woning
 
Koop, huis, vrijstaand   4   8,2 per woning   32,8   36,4  
Halfvrijstaande woning   Koop, huis, twee-onder-een-kap   8   7,8 per woning   62,4   63,5  
Rijwoning
 
Koop, huis, tussen/hoek   16   7,4 per woning   118.4   131,4  
Totaal     28     214   231  

De verkeersgeneratie voor een gemiddelde werkdag is bepaald door de weekdagintensiteit te vermenigvuldigen met factor 1,11 (CROW-publicatie 381). De beoogde ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van 231 mvt/werkdag.

Verkeerstoedeling

Het plan wordt via één aansluiting ontsloten op de Wylp en van daaruit gaat het verkeer via de Wylp en de Griene Leane op in het heersende verkeersbeeld. Op basis van de navigatietool van Google Maps is een inschatting gemaakt van de toedeling van het verkeer vanaf het plangebied (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0008.png"

Figuur 2.3 Schematische weergave rijroutes verkeersgeneratie

Verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid

Voor beoordeling van de verkeersafwikkeling is de verkeersgeneratie tijdens het maatgevende uur van belang. Als vuistregel geldt dat de verkeersomvang tijdens het maatgegevens uur circa 10% van de etmaalwaarde bedraagt. In dit geval gaat het in het drukste uur op werkdagen dan om 231 *10%) om 23 voertuigen. Deze geringe toename van verkeer kan zonder problemen worden afgewikkeld op de omliggende kruispunten en wegen en zal niet leiden tot een verslechtering van de verkeersafwikkeling.

Voor de beoordeling van de verkeersveiligheid kan gesteld worden dat met de geringe toename van het verkeer na planontwikkeling (23 motorvoertuigen in het drukste uur) dit geen effect heeft op de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt dan ook niet negatief beïnvloed als gevolg van het plan.

2.4 Planologische inpassing

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikel 3.5 van de bestemmingsplannen Ureterp-Kom en Ureterp-Sportvelden. Hiermee kan de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' worden gewijzigd ten behoeve van de bestemmingen ' Wonen' en/of 'Verkeer - Verblijf'. Aanvankelijk was het college van B&W voornemens van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te maken, maar om te kunnen voorzien in een overzichtelijke regeling voor de nieuwbouwwijk is ervoor gekozen om een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied op te stellen. In deze paragraaf worden kort de wijzigingscriteria besproken waar aanvankelijk aan voldaan moest worden om van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.5 gebruik te kunnen maken.

1. De wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduidingen 'wro-zone-wijzigingsgebied-1' (Ureterp-Sportvelden) en 'wetgevingszone-wijzigingsgebied 1 (Ureterp-Kom). 

Op het plangebied zijn de gebiedsaanduidingen 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' en 'wro-zone wijzigingsgebied 1' van toepassing. Om daarnaast de aansluiting op de omliggende wegen goed te regelen is het plangebied iets ruimer dan de twee wro-zones samen.

2. De mogelijke toename van woningen is in overeenstemming met een door de provincie geaccordeerd Woonplan dat voor de gemeente Opsterland geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt.

De gemeente heeft woningbouwafspraken met de provincie voor de periode 2020 – 2030 waarin de uitbreiding van de woningvoorraad in Ureterp is opgenomen.

3. De betreffende functie wordt op een adequate wijze ontsloten.

In het stedenbouwkundig ontwerp is de ontsluiting van het plangebied voor langzaam en snel verkeer meegenomen waarmee sprake is van een goede ontsluiting.

4. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan mogelijke archeologische en ecologische waarden.

Er is nader onderzoek gedaan naar ecologische en archeologische waarden in het plangebied (zie paragraaf 4.3 en 4.8).

5. Er wordt voldaan aan de normen met betrekking tot externe veiligheid.

De risicokaart is geraadpleegd waaruit blijkt dat er in de nabijheid van het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Dit is gemotiveerd in paragraaf 4.10.

6. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van functies in de omgeving.

Bij de ontwikkeling in het plangebied is de invloed op de omgeving zorgvuldig afgewogen en voldoende bevonden.

7. De geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Omdat er sprake is van nieuw te ontwikkelen woningen moet worden voldaan aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de maximaal toegestane geluidwaarde in de woning.

8. Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 8 dan wel, indien het een wijziging naar de bestemming 'Wonen' betreft, de regels van bijlage 2 van toepassing zijn, dan wel, indien het een wijziging naar de bestemming 'Wonen - Bijzonder wonen' betreft, de regels van bijlage 3 van toepassing zijn.

Bij het opstellen van de regels voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de geldende regels van het bestemmingsplan Ureterp - Kom. Dit sluit aan bij deze wijzigingsvoorwaarde.

9. Er wordt een gemiddelde aan parkeergelegenheid van ten minste 1 parkeerplaats per woning gerealiseerd.

In het plangebied worden 56 parkeerplaatsen gerealiseerd bij 28 woningen. Daarmee wordt aan de gemeentelijke normen voldaan. Hiermee zijn per woning twee parkeerplekken beschikbaar, wat aansluit bij de hedendaagse behoefte. Zoals gemotiveerd in paragraaf 2.3, wordt dit zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte opgelost.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de lange termijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

De regio waarvan de gemeente Opsterland deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Dit plan maakt een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk, waarbij de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' wordt gewijzigd ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwbouwwijk met de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijf', 'Water' en 'Wonen'.

Omdat de woningbouwontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Binnen de bestaande bebouwde kom van Ureterp is geen ruimte voor de ontwikkeling van het aantal woningen dat in het plangebied is voorzien terwijl hier binnen het gemeentelijke grondgebied wel behoefte aan blijkt te bestaan.

De gemeente heeft met de provincie (samen met Heerenveen, Ooststellingwerf, Smallingerland en Weststellingwerf) afspraken gemaakt over de uitbreiding van de woningvoorraad. Tussen 2020 en 2030 mogen Heerenveen, Smallingerland, Opsterland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf samen 3.338 nieuwe woningen bouwen. In Opsterland mogen 410 woningen worden gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling van de woningen is past binnen die aantallen en speelt in op de woningbehoefte die binnen Opsterland geldt. Er is behoefte aan dergelijke woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee sprake van duurzame verstedelijking.

Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden ontwikkeld. In het plangebied worden 28 woningen gerealiseerd, waarmee sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De ontwikkeling vindt plaats aansluitend op bestaand stedelijk gebied. De locatie voorziet in een functiewijziging van een agrarische bestemming naar een woonfunctie. De woningen worden zorgvuldig ingepast in de bestaande landschappelijke structuren. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Op grond van de verordening kan de gewenste ontwikkeling dus aansluitend op de bestaande bebouwing worden gerealiseerd..

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 28 woningen.

De gemeente heeft (samen met Heerenveen, Ooststellingwerf, Smallingerland en Weststellingwerf) met de provincie afspraken gemaakt over de woningbouwontwikkeling tussen 2020-2030. Voor Opsterland geldt dat er 410 woningen mogen worden gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Ureterp past daarbinnen.

De woningen Fûgelliet-Noord zijn onderdeel van de regionale woondeal Zuidoost Fryslân en worden daarin benoemd als 'sleutel-project'. De gemeente Opsterland zet primair in op deze gebieden om de doelen voor woningbouw te realiseren. In de nieuwe hierop gebaseerde woonvisie Opsterland en het hieraan gekoppelde woningbouwprogramma zal het plan Ureterp – Fûgelliet noord uitgaan van 28 woningen en bestaan uit 4 vrijstaande en 8 twee-onder-een kapwoningen en 16 zogenaamde levensloopbestendige rijwoningen. Met de ondertekening van de woondeal in april 2023 en de doorvertaling in het nieuwe Woonplan voor de gemeente Opsterland is voldoende geborgd dat het geprogrammeerde aantal woningen in overeenstemming is met hetgeen de Verordening Romte voorschrijft in artikel 3.1.

Vanuit de Verordening zijn geen andere regels van toepassing op het plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie gemeente Opsterland 2015-2030

In de Omgevingsvisie Gemeente Opsterland 2015-2030, zoals vastgesteld op 21 september 2015, is een analyse gemaakt van de maatschappelijke ontwikkelingen op het wonen en leven in de dorpen van Opsterland. Het gaat daarbij om belangrijke maatschappelijke veranderingen  die  ingrijpende  gevolgen  hebben  voor de  ruimtelijke ontwikkeling, zoals demografische  veranderingen, veranderingen op  het  gebied  van  inkomen, zorg, koopgedrag, participatie, vrijwilligerswerk, vrijetijdsbesteding, alsmede technologische  veranderingen,  zoals  internet,  social  media, domotica, milieu, energiegebruik, landbouw, verkeer, vervoer en transport. Daarnaast  hebben  de  stagnerende  economie,  de  krimp en  de  beperkte gemeentelijke  middelen  eveneens  ingrijpende  gevolgen  voor  de samenleving en voor de benodigde voorzieningen.

De woningbouw vond de laatste decennia verspreid plaats over de verschillende kernen. Het meest in de grotere kernen (Gorredijk, Beetsterzwaag en Ureterp), daar kwam bijna twee derde van de nieuwbouw terecht. Maar ook in de overige kernen werden veel woningen gerealiseerd, zeker in verhouding tot de omvang van de kleine kernen. In 2013 heeft een aanpassing van het woningbouwprogramma plaatsgevonden. Dit programma kenmerkt zich door de sterke spreiding van het nieuwbouwprogramma over de verschillende kernen binnen de gemeente, met een accent op de drie hoofdkernen. Dit uitgangspunt is ook voor de periode 2015-2030 van toepassing: het grootste deel van de nieuwbouw komt terecht in Gorredijk, Beetsterzwaag en Ureterp, daarbij ligt het accent op Gorredijk.

De woningbouwontwikkeling in Ureterp is niet in strijd met het beleid uit de Omgevingsvisie voor Opsterland.

3.3.2 Ontwerp Omgevingsvisie Opsterland

De ontwerp Omgevingsvisie Opsterland heeft tot 5 juni 2023 ter inzage gelegen. In de Omgevingsvisie Opsterland wordt een visie geschetst van hoe de gemeente er over 30 jaar uitziet en in die tijd een prettige gemeente blijft om in te wonen, die goed bereikbaar is, economisch welvarend en waarin mensen gezond en veilig kunnen recreëren. De omgevingsvisie wordt gebruikt als kader om keuzes te maken over initiatieven voor bijvoorbeeld woonwijken, winkels, bedrijven, nieuwe wegen of groengebieden.

In de Omgevingsvisie zijn vier thema's leidend:

1. Trots op identiteit en erfgoed

2. Bouwen aan brede welvaart

3. Verbeteren van de omgevingskwaliteit

4. Bevorderen duurzaam ruimtegebruik

Ten aanzien van woningen streeft de gemeente naar leefbare en vitale dorpen onder andere door kwalitatieve verbetering van de bestaande woningvoorraad die aansluit bij de woningbehoefte in de dorpen en rekening houdt met de aard en schaal van het dorp. Verder wil de gemeente woningen toevoegen aan de woningvoorraad; deze woningen moeten kwaliteit hebben qua duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Er wordt voorrang gegeven aan inbreiding binnen de huidige dorpscontouren.

De ontwikkeling van Fugelliet Noord in Ureterp betreft de uitbreiding van de bestaande dorpscontour. Er is in het dorp vraag naar het type woningen dat hier wordt gerealiseerd. Hiermee past de gewenste ontwikkeling ook binnen het beleid van de ontwerp Omgevingsvisie Opsterland.

3.3.3 Woonvisie gemeente Opsterland

Op 18 april 2017 heeft de raad de Woonvisie gemeente Opsterland voor de periode 2017-2021 vastgesteld. Deze Woonvisie 2017-2021 vormt het belangrijkste beleidsstuk op het gebied van het wonen in de gemeente. In de Woonvisie geeft de gemeente de verschillende richtingen aan voor de ontwikkeling van het wonen in de gemeente.

 

Regionale onderzoeken en afspraken over wonen en de gemeentelijke Omgevingsvisie 2015-2030 vormen een belangrijkste basis voor de Woonvisie. Op basis van de Woonvisie en de nieuwe woningbouwafspraken met de provincie wordt een nieuw gemeentelijk woningbouwprogramma opgesteld. De gemeente vertaalt de Woonvisie, in combinatie met het dorpenbeleid, naar keuzes per dorp.

In de Woonvisie zijn vier speerpunten uitgewerkt om van Opsterland een aantrekkelijke, toekomstbestendige woonomgeving te maken die huisvesting biedt aan alle huishoudens en inkomensgroepen. Ten aanzien van nieuwbouw geldt als speerpunt 'Nieuwbouw: flexibiliteit, maatwerk en accent op de grote dorpen'. Bij nieuwbouw wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van de mogelijkheden binnen de bebouwde kom in de dorpen boven uitleglocaties. Dit sluit aan bij de doelstellingen waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) is gebaseerd. Verder wil de gemeente initiatieven van dorpen en bewoners faciliteren als die voorzien in een behoefte, draagvlak hebben en realistisch zijn. Daarbij kan het gaan om initiatieven voor huur- of koopwoningen, of een combinatie van huur- en koopwoningen. De gemeente bevordert dat er woningen worden toegevoegd die toekomstbestendig zijn, qua woonkwaliteit, duurzaamheid, levensloopbestendigheid. Daarbij kan het qua woningtype bijvoorbeeld gaan om geschikte woningen voor groeiende doelgroepen, zoals één- en tweepersoonshuishoudens. Zowel ouderen als jongeren behoren hiertoe.

De ontwikkeling Fugelliet Noord past binnen het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de Woonvisie. Het betreft een initiatief vanuit het drop die voorziet in woningen die voor meerdere doelgroepen zijn geschikt en die toekomstbestendig zijn. Naar verwachting zal het aantal huishoudens de komende jaren nog toenemen en is er voldoende behoefte aan dit type woningen in Ureterp.

Nieuwe Woonvisie

De gemeente Opsterland werkt momenteel aan een nieuwe versie van de Woonvisie. De ontwerp Woonvisie heeft van 27 april tot en met 7 juni 2023 ter inzage gelegen.

In de Woonvisie wordt het beleid voor de komende jaren vastgelegd. Op 20 april 2023 is door de vijf regiogemeenten in Zuidoost Fryslân een zogenaamde Regionale woondeal Zuidoost Fryslân afgesloten met de provincie Fryslân en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de heer Hugo de Jonge. Doel hiervan is dat de gemeente Opsterland minimaal 530 woningen bouwt van de 900.000 woningen die de minister wil bouwen in heel Nederland in de periode tot en met 2031.

De inbreng van allerlei belanghouders en de Regionale woondeal Zuidoost Fryslân zijn verwerkt in de (ontwerp) Woonvisie gemeente Opsterland ‘volkshuisvestingsprogramma’.

Ten aanzien van nieuwbouw wil de gemeente in alle kernen woningen kunnen bouwen om de leefomgeving te versterken. Dit gebeurt onder andere door inbreidingslcoaties waar mogelijk en uitbreidingslocaties waar nodig. De ontwikkeling in het plangebied betreft de uitbreiding van de kern Ureterp, aansluitend op een eerdere uitbreiding van het dorp. Dit versterkt het woningaanbod in het dorp.

3.3.4 Welstandsnota 2009

In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Opsterland.

De gemeente Opsterland heeft geen door het rijk aangewezen beschermde dorpsgezichten. Het huidige beleidskader, de ambities van de gemeenteraad en de bestaande ruimtelijke kwaliteit rechtvaardigen een bijzonder welstandsambitieniveau voor een tweetal gebiedstypen. Het gaat hier om de dorpskernen Gorredijk en Beetsterzwaag en de karakteristieke lintbebouwing in het buitengebied. Voor de overige onderscheiden gebieden geldt een regulier ambitieniveau. In deze gebieden kan de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel verdragen. De bebouwing binnen de gebieden voldoet aan de hoofdkenmerken van het gebied, zoals in de Welstandsnota Opsterland omschreven. Daarbij is gestreefd naar een typologische benadering zodat vergelijkbare gebiedstypen geclusterd kunnen worden. Dit levert een sterke reductie van het aantal deelgebieden op zonder dat daarmee de specifieke kwaliteiten van de verschillende dorpen geweld wordt aangedaan.

Over het dorp Ureterp staat in de Welstandsnota het volgende:

''Ureterp is één van de oudere agrarische nederzettingen op de hogere zandruggen ten noorden van het Koningsdiep (de Boorne). De plaats bestond oorspronkelijk uit kleine streekjes boerderijen, waarbij sprake was van lintbebouwing. Tot aan het eind van de vijftiger jaren hebben dorpsuitbreidingen zich beperkt tot het lint en de daarachter gelegen straten. Typische jaren '30 en '50 buurten ontbreken dan ook. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg Ureterp een duidelijke kern, door een uitbreiding van de bebouwing rond de Weibuorren. In de 60-er en 70-er jaren kent de groei van Ureterp een versnelling. Ook de laatste jaren kent de kern een sterke groei.

Ureterp heeft door de ligging in de A7-zone een ontwikkelingstaakstelling. Naast het opvangen van de eigen woonbehoefte zal Ureterp vooral een rol vervullen in het voorzien van de vraag van buitenaf. Als zodanig is de kern aantrekkelijk voor een brede doelgroep. Om tot een dynamisch en modern dorp te komen is naast de uitbreiding van de woningvoorraad is ook modernisering daarvan nodig. Daarbij past een modern centrum met een combinatie van publiekstrekkende functies.''

In navolgende figuur is een uitsnede weergegeven van de kaart die bij de geldende welstandsnota hoort. Het plangebied valt binnen de categorieën 3/4. Het gaat hierbij om uitbreiding van woongebieden waarbij qua criteria per ontwikkeling wordt bepaald of wordt aangesloten bij de criteria voor seriematige of individuele nieuwbouw (woningbouw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0009.png"

Figuur 3.1 Uitsnede kaart Welstandsnota Opsterland 2009 - Ureterp

Seriematige en individuele nieuwbouw

In het plangebied is sprake van seriematige nieuwbouw. Hiervoor geldt op welstandsgebied een regulier ambitieniveau. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. De hoofdopzet voor het uitbreidingsplan voor 28 woningen is passend binnen de herkenbare structuur van het landschap. Het uitbreidingsplan is royaal opgezet, met veel groen en ook water. De bestaande watergang die in de huidige situatie in noord-zuid richting dwars door het plangebied loopt wordt gehandhaafd en verbreed. Aan de oostzijde wordt een nieuwe watergang gegraven om te kunnen voldoen aan de compensatie-eisen als gevolg van de toename van verhard oppervlak. Het buurtje is ontsloten via de Wylp en met een wandel-/fietspad op de Gryne Leane. De woningen in het westen van het plangebied zijn gericht op de centrale groenstrook waarin bestaande bomen en watergang worden gehandhaafd. Hier worden ook parkeerplaatsen gerealiseerd. De woningen in het oosten van het plangebied zijn gericht op de groenstrook en nieuwe waterpartij die tussen de Griene Leane en het plangebied wordt gerealiseerd. Verder is er op eigen terrein ruimte voor parkeerplekken.

Het woongebied wordt door particuliere bouwers ontwikkeld en zullen qua uitstraling aansluiten bij de bestaande bebouwing in Ureterp. Er wordt gebouwd in twee bouwlagen met een kap. Verbijzondering is mogelijk door een bijzondere architectuur, kap, kleur- of materiaalgebruik. Voor bebouwing op hoeken wordt een tweezijdige oriëntatie vereist. Het kleur- en materiaalgebruik sluit aan op het algemene beeld en varieert in dit uitbreidingsplan van traditioneel tot modern. De detaillering van de woningen is over het algemeen sober, maar zorgvuldig. Bijgebouwen en aan- en uitbouwen zijn veelal in een afgeleide architectuur gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder, en kabels en leidingen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing

Ten oosten van de Griene Leane liggen de sportvelden van Ureterp voor korfbal, voetbal en tennis. Het uitoefenen van deze sporten kan in enige mate geluidemissie met zich meebrengen.

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een ruimtelijk plan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.

De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:

Een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied

De definitie van een gemengd gebied is:

Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden en hogere milieunormen rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.

De achterliggende geluidsnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Geluidsnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)   Maximale geluidniveaus (LAmax)  
  rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied   rustige woonwijk/
rustig buitengebied  
gemengd gebied  
dagperiode
(07:00 - 19:00 uur)  
45 dB(A)   50 dB(A)   65 dB(A)   70 dB(A)  
avondperiode
(19:00 - 23:00 uur)  
40 dB(A)   45 dB(A)   60 dB(A)   65 dB(A)  
nachtperiode
(23:00 - 07:00 uur)  
35 dB(A)   40 dB(A)   55 dB(A)   60 dB(A)  

Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:

Stap 1: indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk;

Stap 2: indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 45 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 50 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (etmaalwaarde), 65/60/65 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 50 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder);

Stap 3: indien stap 2 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal 50 dB(A) in een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 55 dB(A) in gemengd gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, 70/65/60 dB(A) voor maximale geluidniveaus en 65 dB(A) etmaalwaarde t.g.v. de verkeersaantrekkende werking (indirecte hinder). Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus geldt dat de beoordeling plaatsvindt exclusief de maximale geluidniveaus vanwege aan- en afrijdend verkeer.

In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidbronnen/geluidbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.

Geluid en milieu (Activiteitenbesuit)

De nabij het plangebied gelegen (bestaande) voetbalvelden vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit en de daarin opgenomen algemene regels. De relevante geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn:

Afdeling 2.8. Geluidhinder

Artikel 2.17

1. Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau LAmax, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel 2.17a

  07:00–19:00 uur   19:00–23:00 uur   23:00–07:00 uur  
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen   50 dB(A)   45 dB(A)   40 dB(A)  
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   35 dB(A)   30 dB(A)   25 dB(A)  
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  

b. de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus LAmax niet van toepassing zijn op laad- en losactiviteiten;

Artikel 2.18

1. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing:

a. het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;

b. het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een inrichting voor sport- of recreatieactiviteiten;

2. Bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

3. Bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.17a dan wel 2.20, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

a. het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden;

b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan;

c. laad- en losactiviteiten in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur ten behoeve van de aan- en afvoer van producten bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid, voor zover dat ten hoogste een keer in de genoemde periode plaatsvindt;

d. het verrichten van activiteiten in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur ten behoeve van het wassen van kasdekken bij inrichtingen als bedoeld in artikel 2.17, vijfde en zesde lid.

De algemene geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit komen overeen met de VNG-richtwaarden voor gemengd gebied.

Beoordeling van de situatie

Voor wat betreft milieuzonering is ten eerste de gebiedstypering van belang. Gezien de ligging van de sportaccommodatie direct ten noordoosten van bestaande woningen aan de Griene Leane en Wilster is hier al sprake van een menging van functies. Bovendien ligt het plangebied aan de rand van Ureterp, grenzend aan een agrarische bestemming met bijbehorende activiteiten en brengen de sportactiviteiten incidenteel de nodige verkeersbewegingen met zich mee. Op basis daarvan kunnen de richtafstanden voor gemengd gebied worden gehanteerd.

Voor een veldsportcomplex met verlichting en tennisbanen geldt een richtafstand van 50 meter (rustige woonwijk) of 30 meter (gemengd gebied).

Voor de tennisbanen geldt dat de afstand tot de meest nabijgelegen nieuwe woningen ca. 55 meter bedraagt, zodat er zonder meer wordt voldaan aan de richtafstanden.

Alleen voor het trainingsveld van het sportcomplex (trainingsveld korfbal) geldt dat de kortste afstand tot de woningen binnen het plangebied ca. 26 meter bedraagt. Het gaat hierbij overigens om slechts een van de woningen die binnen de richtafstand van 30 meter is gesitueerd.

Gezien de aard en omvang van het sportcomplex en het feit dat trainingsvelden in de zomerperiode (de periode dat bewoners meer buiten zijn) vaak niet in gebruik zijn, kan de situatie aanvaardbaar worden geacht. Ook omdat toekomstige bewoners er bewust voor kiezen om naast een bestaand sportcomplex te gaan wonen, ligt enige bekendheid met en aanvaarding van de situatie voor de hand. Verder geldt dat het potentieel meest hinderlijke voetbaltrainingsveld aan de noordzijde van het complex is gesitueerd en ruim buiten de richtafstand tot de woningen ligt. Het trainingsveld van de korfbalvereniging wordt in het algemeen minder intensief gebruikt. Daarmee kan worden gesteld dat een afstand binnen de richtafstand van 30 meter aanvaardbaar is en niet tot geluidhinder zal leiden.

Naast de ruimtelijke geluidafweging speelt de mogelijke belemmering van de sportverenigingen een rol. Omdat het Activiteitenbesluit van toepassing is, zijn de maatgevende geluidbronnen (stemgeluid sporters en maximale geluidniveaus vanwege sporten) uitgesloten van beoordeling. Een milieutechnische belemmering is daarom niet aan de orde. In de ruimtelijke afweging kan dit mee worden gewogen.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect milieuzonering is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Binnen de Wet natuurbescherming is onderscheid te maken tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Wijnjeterper Schar (3,9km), Bakkeveense Duinen (6km) en Van Oordt’s Mersken (8,9km). Voor deze gebieden zijn habitattypen aangewezen, zoals binnenlandse kraaiheibegroeiingen, stuifzandheiden met struikhei en zwak gebufferde venen. Voor Van Oordt’s Mersken zijn de grote en kleine modderkruiper als habitatrichtlijnsoorten aangewezen. Tijdens de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden komt er naar alle waarschijnlijkheid extra stikstof vrij door bijvoorbeeld het inzetten van mobiele werkvoertuigen. Deze extra stikstofemissie heeft mogelijk een effect op voorgenoemde gebieden welke zijn aangewezen voor diverse (stikstof)geschikte habitattypen en -richtlijnsoorten. Om significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te kunnen sluiten, moet een stikstofberekening voor de bouw- en gebruiksfase worden uitgevoerd aan de hand van de AERIUS-calculator.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde NNN-gebieden liggen ten zuiden van Ureterp langs het Alddjip.

Overige gebiedsbescherming

In en direct rond het plangebied is geen sprake van beschermde natuurmonumenten en door de Minister van LNV aangewezen gebieden. Binnen een straal van 25 km tot het plangebied zijn echter wel stikstofgevoelige gebieden gelegen, namelijk de Wijnjeterper Schar en de Bakkeveense Duinen. Om het effect van de ontwikkeling in beeld te brengen is een stikstofberekening gemaakt van de aanleg- en gebruiksfase. Hierin is onderzocht of de ontwikkeling in het plangebied mogelijk een negatief effect kan hebben op omliggende kwetsbare natuurgebieden. Er blijkt geen relevant effect te verwachten op de gevoelige natuurgebieden. De stikstofberekening is als Bijlage 2 toegevoegd.

Soortenbescherming  

In de Wet natuurbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Toetsing

Ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling is in april 2021 een 'Quickscan Wet natuurbescherming' uitgevoerd. Deze quickscan is opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting. Uit deze quickscan blijkt dat er geen bezwaren bestaan tegen de voorgestane ontwikkeling, mits:

  • de algemeen voorkomende broedvogels de werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen (15 maart – 15 juli respectievelijk maart – september);
  • nader onderzoek wordt gedaan naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van roofvogels in het plangebied;
  • lichtuitstraling richting mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen wordt voorkomen en indien bomen worden gekapt nader onderzoek wordt gedaan naar de eventuele aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen;
  • voor licht beschermde en vrijgestelde soorten de zorgplicht wordt nageleefd.

Roofvogels

Er is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van roofvogels. Hieruit blijkt dat de nesten in het plangebied niet door roofvogels worden gebruikt. Er zijn geen vervolgstappen nodig. Het rapport is als Bijlage 4 opgenomen.

Vleermuizen

Omdat er geen bomen worden gekapt die zijn aangeduid als mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen, is geen nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen. Wel moet tijdens de bouwfase lichtuitstraling worden voorkomen.

Conclusie

De ecologische situatie in het plangebied is via een ecologische quickscan in beeld gebracht. Er is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van roofvogels in het plangebied. Deze blijken niet aanwezig te zijn waarmee vervolgstappen zijn uitgesloten. Omdat er geen bomen worden gekapt die zijn aangeduid als mogelijke verblijfplaats voor vleermuizen, is geen nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen. Wel moet tijdens de bouwfase lichtuitstraling worden voorkomen en moet tijdens de werkzaamheden de zorgplicht worden nageleefd. Als met bovenstaande rekening wordt gehouden, is er vanuit het omgevingsaspect ecologie geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem moeten in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing

Ten behoeve van de ontwikkeling in het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Daarbij is, vanwege het huidige en historische agrarische gebruik van de gronden, de aanname gedaan dat de locatie niet verdacht is. Uit de analyseresultaten van het grondonderzoek blijkt dat de hypothese onverdachte locatie weliswaar niet correct is, maar dat de aanwezige waarden geen aanleiding geven tot nader onderzoek. Het rapport van het bodemonderzoek is als Bijlage 5 in dit bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat de situatie van de bodem geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Vanuit het omgevingsaspect bodem is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing

Met dit bestemmingsplan worden 28 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelig object. De Wylp en de Griene Leane zijn 30 km wegen. De nieuwe woningen liggen niet binnen een invloedszone van zoneplichtige wegen waarvoor akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied ligt namelijk binnen een 30 km/uur-zone. De omliggende wegen worden voornamelijk door aanwonenden gebruikt en hebben een lage verkeersintensiteit. Evenmin is er sprake van een spoorweg en/ of een geluidhinder veroorzakende inrichting in de nabijheid van de locatie.

Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuw te realiseren woningen voldoet aan voorkeursgrenswaarde en er ook anderszins geen belemmering is vanuit het oogpunt van geluid.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect geluid is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Water

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap beoordeelt wat de invloed van het plan is op de waterhuishouding en geeft een wateradvies. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving worden afgewenteld. Het waterschap streeft ernaar de ingrepen binnen een peilgebied water neutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument kunnen worden geregeld, worden in de watertoets wel gesignaleerd, maar niet geregeld.

Toetsing

Via de watertoets.nl is de volledige nieuwbouwontwikkeling aangemeld bij het Wetterskip Fryslân. Voor het plan wordt de normale procedure gevolgd. Dit betekent dat er in overleg met het waterschap afspraken worden gemaakt over de waterhuishouding in het plangebied. De watertoets is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Met het realiseren van de woninbouwontwikkeling zal de waterhuishouding veranderen. Een belangrijke reden hiervoor is het omvormen van grasland/ landbouwgrond in verhard oppervlak (daken, erfverhardingen en wegen). Van belang is dat de piekafvoer uit het gebied niet mag toenemen. Om dit te voorkomen moet de overtollige neerslag in het gebied worden vertraagd of geborgen. Afhankelijk van de lokale omstandigheden kan gekozen worden voor infiltratie of de aanleg van extra berging in de vorm van open water. Door de toename van het verhard oppervlak in het gebied zal extra bergend vermogen moeten worden gerealiseerd. Dit gebeurt door het verbreden van bestaande sloten in het plangebied. Met de ontwikkeling in het plangebied neemt de bebouwde oppervlakte toe met 6.954m2. Voor een watercompensatie van 10% moet 695,35m2 worden gecompenseerd. In het ontwerp is aan de oostzijde van het plangebied, langs de Griene leane een waterpartij geprojecteerd met een omvang van circa 779 m2. Het talud langs de Griene Leane zal een natuurvriendelijke inrichting krijgen met een talud van minimaal 1:3. In onderstaande figuur is weergegeven welk water in het plangebied wordt gehandhaafd (bestaand water- lichtblauw) en waar nieuw water wordt toegevoegd (nieuw water - donkerblauw). Hiermee wordt voorzien in extra bergingscapaciteit en in voldoende watercompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0010.png"

Figuur 4.1 Waterberging in het plangebied door verbreding bestaande sloten (bron: matenplan 08-05-2023)

Ontgrondingen

Omdat de bestaande watergang aan de oostzijde van het plangebied wordt verbreed (zie figuur 4.1), is er sprake van een ontgronding. De nieuwe waterpartij is circa 779 m2. Er wordt minder dan 2 meter beneden het maaiveld afgegraven en er komt dus minder dan 1.600m3 bodemmateriaal vrij. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening Friesland, namelijk dat er niet meer dan 10.000m3 vergunningvrij mag worden afgevoerd. Op grond van bovenstaande is geen ontgrondingenvergunning nodig. Dit is met de uitvoerende instantie Fumo afgestemd. De afgegraven grond wordt overigens binnen het plangebied verwerkt.

Conclusie

De woningen in het plangebied kunnen worden aangesloten op de bestaande riolering in Ureterp. Binnen het plangebied is voldoende ruimte om de toename van verharding te compenseren. Vanuit het omgevingsaspect water is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

In dit plan wordt de realisatie van 28 woningen toegestaan. De conclusie is dan ook dat dit plangebied, niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het plan zonder nader onderzoek doorgang vinden.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect luchtkwaliteit is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v.Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v.Chr. - 1500 n.Chr.).

Toetsing

Volgens de FAMKE zijn er in het plangebied mogelijk archeologische waarden aanwezig. Voor de periode Middeleeuwen wordt bij ontwikkelingen groter dan 5.000 m2 nader onderzoek aanbevolen. Voor de periode Steentijd-Bronstijd wordt waarderend onderzoek naar vuursteenvindplaatsen aanbevolen.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Ureterp Kom (waar het plangebied deel van uitmaakt), is met behulp van de FAMKE gekeken of er (mogelijke) archeologische waarden aanwezig zijn in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een archeologische quickscan die in het kader van de ontwikkeling van de woonlocatie het Fûgelliet en de sportvelden is uitgevoerd.

Door middel van grondboringen is in beeld gebracht of er mogelijk archeologische waarden in het gebied voorkomen. Uit dat onderzoek is gebleken dat het in het plangebied aanwezige podzolprofiel op vrijwel alle boorlocaties verstoord is. Tijdens het veldwerk zijn bovendien geen archeologische vondsten gedaan of andere archeologische indicatoren aangetroffen. Hoewel dus volgens de FAMKE sporen uit de Middeleeuwen verwacht kunnen worden, zijn hiervoor geen aanwijzingen aangetroffen. Op grond van de slechte kwaliteit van het bodemprofiel is destijds geconcludeerd dat de kans op onverstoorde archeologische grondsporen vrij klein is. Op grond van deze bevindingen is een dubbelbestemming ter bescherming van de archeologische waarden destijds niet opgenomen.

Omdat er inmiddels nadere eisen gelden ten aanzien van archeologisch onderzoek, waarbij meer boringen per m2 worden gezet, en gezien de mogelijke aanwezigheid van een vuursteenvindplaats aan de noordzijde van het plangebied, is ter plaatse van de nieuwbouwlocatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn. Het rapport is als Bijlage 7 opgenomen.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect archeologie is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing

De ontwikkeling van de 28 woningen is gepland op een locatie die een invulling als agrarische gronden kent. Er zijn geen cultuurhistorische waarden waarmee bij de planontwikkeling rekening dient te worden gehouden.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect cultuurhistorie is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Toetsing

Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het plan kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd (zie figuur 4.2). Volgens die risicokaart zijn er in en in de nabijheid van het plangebied geen gevaarzettende functies aanwezig. Naast Bevi-inrichtingen zijn ook transportroutes voor gevaarlijke stoffen en gastransportleidingen van belang in het kader van de externe veiligheid. Deze zijn niet in of in de omgeving van dit plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.16BPFugellietNoord-0301_0011.png"

Figuur 4.2 Risicokaart plangebied

Aangezien er in en in de nabijheid van het plangebied geen gevaarzettende functies, routes en leidingen aanwezig zijn, zijn er met betrekking tot externe veiligheid geen negatieve effecten op dit bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect externe veiligheid is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Toetsing

In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.

Conclusie

Vanuit het omgevingsaspect kabels en leidingen is er geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r. beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 28 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat er een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als Bijlage 8 aan het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.

Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat het plan niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen leidt. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het juridisch systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Qua regeling is in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Ureterp-Kom. Waar nodig zijn deze regels toegespitst op het plangebied.

Groen

De groenstrook tussen de nieuwe woonwijk en de Griene Leane krijgt in dit plan een groenbestemming. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek in het bestemmingsplan Ureterp Kom waarin groengebieden specifiek zijn bestemd.

Verkeer - Verblijf

De ontsluitingsstructuur in het plangebied is vastgelegd door middel van de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Naast straten en paden vallen onder deze bestemming ook onder andere parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en waterlopen.

Water

Omdat er door de ontwikkeling in het plangebied een aanzienlijke toename van verharding plaatsvindt, wordt aan de oostkant van het plangebied een waterpartij gerealiseerd. Deze is aangeduid met de bestemming 'Water'. Hiermee wordt geborgd dat er ruimte is voor watercompensatie in het plangebied.

Wonen

De woningen in het plangebied vallen onder de bestemmingen 'Wonen'. Het betreft hier de woningen en de bijbehorende tuinen en erven. De bouwregels maken onder andere onderscheid tussen hoofdgebouwen enerzijds en aan- en uitbouwen en bijgebouwen anderzijds.

Gebouwen en overkappingen dienen binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken te worden gebouwd. Voor hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen' geldt een maximale goothoogte van 7 meter. Dit is middels een aanduiding 'maximum goothoogte (m)' op de verbeelding aangegeven evenals de minimale en maximale dakhelling (30-60 graden). Voor de bouwwerken op het perceel geldt dat maximaal 50% van het bouwperceel bebouwd mag worden. Het maximaal aantal te bouwen woningen per bouwvlak is aangegeven op de verbeelding.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen moeten in het bouwvlak worden gebouwd. Met betrekking tot de situering van deze gebouwen is de regeling afgestemd op de regeling van de Wabo met betrekking tot omgevingsvergunningsplichtige en vergunningsvrije bouwactiviteiten. De gezamenlijke oppervlakte voor de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw is maximaal 100 m² waarbij de gezamenlijke oppervlakte maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwperceel achter de naar de weg gekeerde gevel mag zijn, min de oppervlakte van het hoofdgebouw.

Binnen de bestemming 'Wonen' is naast de woonfunctie een aan-huis-verbonden-beroep toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde bestemmingsplanprocedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken.

De bestemmingsplanprocedure geeft inzicht in het draagvlak en daarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid van een plan. In verband met de beoogde ontwikkeling van het plangebied heeft de initiatiefnemer de buurt geinformeerd over de voorgenomen plannen. In bijlage 9 is omschreven hoe deze participatie wordt aangepakt.

Vooroverleg

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor informeel vooroverleg aan de overlegpartners voorgelegd. Hierop is een reactie binnengekomen van de provincie Fryslân. Deze is opgenomen in bijlage 10. Naar aanleiding hiervan is de woningbehoefte nader onderbouwd en is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de bomenstructuur te handhaven. Tevens is de stikstofberekening geupdatete.

 

Ontwerpbestemmingsplan

De resultaten van het informele vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hierop zijn drie zienswijzen ontvangen die echter niet tot aanpassing van het bestemmingsplan hebben geleid.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling zal worden gepubliceerd waarna het bestemmingsplan zes weken ter inzage word gelegd. Tijdens deze periode bestaat voor belanghebbenden die eerder een zienswijze hebben ingediend de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de uitvoering van dit plan worden gedragen door de initiatiefnemers. Hiervoor wordt met de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan geborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten op derden. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoelt in het Bro. Omdat de initiatiefnemers de gronden van de gemeente hebben gekocht, zijn de kosten anderszins verzekerd en is het niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.