direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Kisuma Chemicals B.V.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Billitonweg 7 te Veendam is het bedrijf Kisuma Chemicals B.V. gevestigd. Kisuma Chemicals B.V. maakt puur synthetische magnesium. Het bedrijf is voornemens om de inrichting naar het zuiden uit te breiden. De uitbreiding bestaat uit de vier fabrieksprocessen die reeds ook aanwezig zijn binnen de inrichting. Tevens zal er uitbreiding van waterbehandeling (o.a. koeling), het lossen van schepen en het parkeren van personen- en vrachtauto's plaatsvinden.

De voorgenomen activiteiten zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende bedrijfsbestemming gewijzigd in een bedrijfsbestemming met de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 4.2', 'specifieke bouwaanduiding - bouwklasse e1', 'specifieke bouwaanduiding - bouwklasse g' en 'standaard geluidsruimte (dB(A)/m2): 65' die voor het gehele plangebied gelden. Hierdoor krijgt het perceel een passende bestemming.

1.2 Planologische regeling

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Bedrijventerrein (vastgesteld op 11 juli 2011). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - Industrie' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' (zie afbeelding 1). Tevens heeft het plangebied de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 4.2', 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en 'specifieke bouwaanduiding - bouwklasse e1'. Als laatste zijn in de vigerende situatie tevens een bouwvlak en de maatvoeringen 'standaard geluidsruimte (dB(A)/m2): 65' en 'standaard geluidsruimte (dB(A)/m2): 55' op het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan, het plangebied is gelegen binnen de rode lijnen (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 29-09-2021)

Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen activiteiten uit te voeren aangezien de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' en de maatvoering 'standaard geluidsruimte (dB(A)/m2): 65' niet over het gehele plangebied gelegen zijn. Om medewerking aan de ontwikkeling te kunnen verlenen, dient de bestemming te worden aangepast.

1.3 Leeswijzer

In deze toelichting komen achtereenvolgend aan de orde:

  • Hoofdstuk 2: Beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied;
  • Hoofdstuk 3: Toetsing van het planvoornemen aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 4: Toetsing van het planvoornemen aan diverse milieu- en ruimtelijke aspecten (geluid, milieu en bedrijvigheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, externe veiligheid, ecologie, verkeer en parkeren en m.e.r.-(beoordelings)plicht);
  • Hoofdstuk 5: Nadere toelichting op juridische aspecten;
  • Hoofdstuk 6: Beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Een gedeelte van het plangebied is in eigendom van Kisuma Chemicals B.V. In het plangebied is de huidige fabriek met ontsluitingswegen aanwezig. Op de zuidelijker gelegen gronden zijn geen gebouwen gesitueerd. Deze gronden bestaan voornamelijk uit grasland met hier en daar opgaand groen. Onderstaand is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto huidige situatie (bron: pdok.nl/viewer, d.d. 16-11-2021)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om Kisuma Chemicals B.V. uit te bereiden. Op het zuidelijk deel van het plangebied is Kisuma Chemicals B.V. voornemens om een HT-interlayer, HT-PSA, miscellanious use, Mgo-Pharma, WWT, Shipping en parking mogelijk te maken. Bij dit alles gaat het om de activiteiten die Kisuma Chemicals B.V. reeds op het huidige perceel uitvoert. Op de onderstaande afbeelding is een voorlopige inrichtingsschets opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0003.jpg"

Afbeelding 3. Voorlopige inrichtingsschets (bron: Kisuma Chemicals B.V.)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met de NOVI. De uitbreiding van Kisuma Chemicals B.V. betreft duurzame economische groei en versterkt het stedelijk gebied van Veendam. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein' binnen de enkelbestemming 'Bedrijventerrein - Industrie'. Binnen deze bestemming is het reeds mogelijk om bedrijven te realiseren. De milieucategorie verandert alleen. Het aantal m2 aan mogelijk te realiseren bedrijven neemt door het onderhavig bestemmingsplan niet toe. Met het onderhavig bestemmingsplan is aldus geen sprak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder is daarmee niet van toepassing op het planvoornemen. Wel dient het voornemen te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Derhalve dient onder meer beoordeeld te worden of de mogelijk gemaakte ontwikkeling voorziet in een behoefte. Hieraan wordt getoetst in paragraaf 3.3.1 van deze toelichting.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, zoals wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.


Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in de Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.


Hieronder worden de visiekaarten (indien relevant voor het initiatief) besproken.

Ruimte
De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid maakt de provincie onderscheid tussen stedelijk gebied en buitengebied. Op de visiekaart Ruimte is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk gebied'.

Onder stedelijk gebied verstaat de provincie een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel en horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en water en infrastructuur. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, omdat zij het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, wil behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Dit vraagt extra zorgvuldigheid bij ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied.

Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Bij de inpassing van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied en ruimtelijke ingrepen in het stedelijk gebied die een effect hebben op het buitengebied ondersteunen en adviseert de provincie gemeenten.

De Ladder is doorlopen in paragraaf 3.1.2. Daarnaast heeft de ontwikkeling geen effect op het buitengebied. Het wordt binnen de bebouwde kom gebouwd.

Naast de aanduiding 'Stedelijk gebied' is het plangebied aangeduid als 'Regionale bedrijventerreinen'. De provincie Groningen wil dat bedrijven uit de hogere milieucategorieën en/of met een aanzienlijk ruimtebeslag zich vestigen op regionale bedrijventerreinen. Ze stimuleert de concentratie van bedrijvigheid op regionale bedrijventerreinen in de stedelijke gebieden, omdat:

  • clusters van bedrijvigheid van belang zijn voor het behoud van bedrijvigheid en mogelijk nieuwe bedrijvigheid en inwoners aantrekken (agglomeratie-effect);
  • samenwerking tussen en door bedrijven meer oplevert dan de opgetelde effecten van de afzonderlijke bedrijven (synergie-effect) en de kansen voor een circulaire economie en industriële symbiose bevordert;
  • we daarmee versnippering tegengaan en de ruimtelijke kwaliteit versterken.

Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een bedrijf met een hoge milieucategorie op een regionaal bedrijventerrein.

Landschap
De provincie kent veel verschillende landschappen met elk hun eigen belangrijke natuurlijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden. Deze kwaliteiten vormen een belangrijke onderlegger voor ons ruimtelijk beleid, dat gericht is op behoud van de kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. Het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in de provincie is een provinciaal belang en een kerntaak. Op de kaart Landschap is het plangebied aangeduid als het deelgebied 'Veenkoloniën'.

De Veenkoloniën wordt vooral gekenmerkt door het grootschalig open landschap met een rationele verkavelingsstructuur van kanalen en wijken.

Het initiatief tast geen landschappelijke waarden aan. Het plangebied is reeds onderdeel van bestaand stedelijk gebied en ligt direct aansluitend aan bestaande bebouwing.

Milieu

Het vervoer van gevaarlijke stoffen brengt risico's met zich mee. Bij een ongeval tijdens het transport kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen met schadelijke of zelfs dodelijke gevolgen voor mens en milieu. Bijvoorbeeld een explosie, een brand of het vrijkomen van een gifwolk. Om gevaarlijke stoffen te vervoeren moeten vervoerders zich houden aan veiligheidseisen, waaronder het zoveel mogelijk vervoeren langs de hiervoor aangewezen transportroutes. Deze transportroutes zijn voor zover het rijksinfrastructuur betreft door het rijk aangewezen. De provincie Groningen heeft in aanvulling daarop een provinciaal basisnet aangewezen.

De zone van het provinciaal basisnet is over het zuidelijk deel van het plangebied gelegen. Op dit aspect wordt in het kader van de provinciale verordening nader ingegaan.

Opgaven
Op de kaart Opgaven is het plangebied aangeduid als 'Groei en Krimp'. De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad.

De uitbreiding van Kisuma Chemicals B.V. zal een positieve uitstraling hebben op de bedrijvigheid in Veendam. Derhalve draagt de ruimtelijke ontwikkeling bij aan het behoud van de leefbaarheid van Veendam.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. De meest recente Provinciale Omgevingsverordening is vastgesteld op 25 mei 2022.

Artikel 2.23.3 van de provinciale omgevingsverordening stelt dat de toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de op kaart 3 aangegeven 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen' bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Van dit artikel kan worden afgeweken door middel van een beperkte groepsrisico verantwoording als het plangebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur (N366). In het kader van het onderhavig bestemmingsplan is dit het geval. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 700 meter van de N366.

In paragraaf 4.9 wordt dit aspect nader toegelicht.

De overige artikelen die betrekking hebben op het plangebied zijn niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Ruimtelijk-economisch perspectief A7/N33-regio

Door de gemeenten Midden-Groningen, Oldambt, Veendam en de provincie Groningen is een regionaal en economisch perspectief voor de A7/N33 regio opgesteld. Het ruimgelijke-economisch perspectief gaat om het vinden van een balans tussen ontwikkeling en behoud. In het perspectief is in beeld gebracht wat de kracht is van de regio en waar de potentie zit. Hierbij draait het om versterken wat de regio heeft en de bestaande kwaliteiten optimaal benutten. Zo wordt gekeken naar mogelijkheden voor herstructurering, transformatie en verduurzaming van bedrijfsterreinen. Daarnaast wordt zorgvuldig gekozen voor impulsen van buitenaf. Er wordt nadrukkelijk gekeken naar wat het beste aansluit bij de omgeving en de arbeidsmarkt en hoe opgaven het beste landschappelijk kunnen worden ingepast.

Met betrekking tot bestaande bedrijventerreinen wordt gekeken naar het benutten van de restruimte. Dit is een voor de hand liggend en belangrijk onderdeel van het bedrijventerreinen-beleid. Op een aantal van de (nieuwere) bedrijventerreinen is nog restcapaciteit aanwezig. Het is zaak die capaciteit volgens het principe ‘het juiste bedrijf op de juiste plaats’ te benutten. Het onderhavig bestemmingsplan voldoet aan dit uitgangspunt door de op de vrije kavel meer mogelijkheden te bieden en zo het gebruik van het naastgelegen bedrijf mogelijk te maken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Op 7 februari 2022 is de Omgevingsvisie Veendam vastgesteld. In de omgevingsvisie van de gemeente Veendam beschrijft de gemeente wat ze belangrijk vindt als het gaat om de leefomgeving. In de omgevingsvisie wordt er niet alleen gekeken naar de leefomgeving die we kunnen aanraken of voelen. Er wordt ook gekeken naar sociale onderwerpen zoals veiligheid en gezondheid.

Doel

Met de omgevingsvisie schetst de gemeente Veendam samen met inwoners en ondernemers een toekomstbeeld voor onze gemeente. Dit toekomstbeeld is erop gericht om de gemeente nog mooier te maken zodat iedereen er prettig kan wonen, werken en verblijven. Hieruit volgen kaders voor nieuwe initiatieven (plannen). Die worden per gebied in de omgevingsvisie omschreven. Deze kaders zijn de onderdelen van de visie, namelijk de thema’s, waarden en ambities.

Thema's

In een thema geeft de gemeente aan hoe ze om willen gaan met een bepaald onderwerp. Ze omschrijven wat ze eronder verstaan, welke ontwikkelingen er plaatsvinden rond dit onderwerp en hoe ze hiermee om (willen) gaan. Dit zijn de thema's:

  • Wonen
  • Bereikbaarheid
  • Voorzieningen
  • Werken en ondernemen
  • Gezonde omgeving
  • Groen en recreatie
  • Duurzaamheid
  • Milieu, water en bodem
  • Leefbaarheid.

Waarden

Onder de waarden van de gemeente Veendam worden de kwaliteiten van de fysieke leefomgeving verstaan. In de toekomst wil de gemeente de waarden van Veendam behouden en versterken.

Complete parkstad

De gemeente ziet zichzelf als een 'complete parkstad', dit is van grote waarde. De gemeente kenmerkt zich door het vele groen. Zo wordt Veendam omringd door groen in het buitengebied, maar ook in de woongebieden wordt veel ruimte gegeven aan de groene inrichting. De groene inrichting van Veendam is waardevol en draagt bij aan de gezonde leefomgeving voor de inwoners. De openheid van Veendam, het iedereen thuis laten voelen maakt Veendam compleet en inclusief.

Ruimtelijke structuur

De gemeente heeft een zeer kenmerkende ruimtelijke structuur. Dit maakt de gemeente overzichtelijk en toegankelijk. De ruimtelijke structuur wordt grotendeels bepaald door het Ooster- en Westerdiep. Deze ruimtelijke structuur die ook is opgenomen in de eerdere structuurvisie wordt meegenomen in de omgevingsvisie.

Erfgoed en landschap

De geschiedenis van Veendam is terug te vinden in het erfgoed en het landschap. Het erfgoed en het landschap bieden dan ook kansen voor het ontwikkelen van de gemeente en het versterken van onze eigen identiteit. De landschappelijke structuren, de wateren en ook de cultuurhistorisch waardevolle elementen in Veendam dragen bij aan het ruimtelijke karakter.

Water

De aanwezigheid van water in de gemeente is een waarde waar nog meer op ingezet wordt. De gemeente wil de aanwezige waterlopen in stand houden want die hebben een belangrijke hydrologische, ecologische en cultuurhistorische functie. Denk hierbij aan de diepen, plassen en sloten. Het zorgt als het ware voor een rode (of blauwe) draad in veel thema’s die in de gemeente spelen.

Ambities

In de omgevingsvisie zitten de verschillende opgaven en gemaakte keuzes in de integrale ambities voor de komende 20 jaar. Met deze ambities geeft de gemeente Veendam aan waar ze voor staat en waar ze naartoe wil.

Dit zijn de drie ambities van de gemeente Veendam:

  • Veendam leeft;
  • Veendam ontwikkelt;
  • Veendam beleeft.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich in het gebied bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de werkgelegenheid en de welvaart van de gemeente. Ze liggen vooral langs de N33 en het A.G. Wildervanckkanaal. Dit zorgt voor een gunstige ligging ten opzichte van de regio. Op de bedrijventerreinen zijn verschillende soorten bedrijven gevestigd.

Binnen de bedrijventerreinen is het van belang dat Veendam zich blijft ontwikkelen. Dit binnen de kaders zoals voor de verschillende thema's bereikbaarheid, werken en ondernemen en gezonde omgeving zijn vastgesteld.

Het plangebied heeft een uitstekende ontsluiting op de hoofdwegenstructuur, een verscheidenheid aan mogelijke werkmilieus en een strategisch voordeel door de aanwezigheid van spoor, weg en water. Met het onderhavig bestemmingsplan wordt het werkmilieu uitgebreid. Tevens wordt met de uitbreiding van het bedrijf rekening gehouden met een hoogwaardig beeld- en inrichtingskwaliteit.

Conclusie

Het plan is in lijn met de omgevingsvisie.

3.4.2 Mobiliteitsplan Veendam 2022-2030

Op 7 februari 2022 is het Mobiliteitsplan Veendam 2022-2030 vastgesteld. Het nieuwe Mobiliteitsplan is gebouwd op 4 pijlers (thema’s), met de eigen specifieke doelstellingen: Verkeersveilig en Toegankelijk, Duurzaam en Vitaal, Aantrekkelijk en Leefbaar, Bereikbaar en Bedrijvig. Het nieuwe mobiliteitsplan heeft een ‘planhorizon’ tot en met 2030 en bepaalt de koers zodat bewoners en de gasten zich prettig, veilig en duurzaam kunnen (blijven) verplaatsen.

Voor het onderhavig bestemmingsplan is de pijler Bereikbaar en Bedrijvig van belang. Veendam is een bereikbare omgeving, dat is het hoofddoel. In de gemeente ligt een spoorlijn, de N33 ligt in de nabijheid en diverse Provinciale N-wegen zijn aanwezig. Veendam is bedrijvig, in zowel de industrie als de recreatiesector, en kent ook landbouwverkeer.

Een hoofddoel binnen deze pijler is om bedrijventerreinen en andere werklocaties toekomstbestendig te houden. Derhalve zal er structurele aandacht moeten zijn voor de bereikbaarheid. Een goede bereikbaarheid werkt mee aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich op het reeds bestaande bedrijventerrein en heeft een uitstekende ontsluiting op de hoofdwegenstructuur. Tevens heeft het plangebied een strategisch voordeel door de aanwezigheid van spoor, weg en water.

Conclusie

Het plan is in lijn met het Mobiliteitsplan.

3.4.3 Beeldkwaliteitsvisie en beeldkwaliteitsplannen bedrijvenlocaties A7/N33

De bedrijvenlocaties in de voormalige gemeente Menterwolde en Veendam zijn volop in ontwikkeling. Deze liggen voornamelijk langs de A7, de N33 en de daaraan parallelle waterwegen en het spoor. Samen met de geplande nieuwe bedrijvenlocaties vormen zij een aaneengesloten bedrijvenzone. Sinds 2004 werkt de intergemeentelijke organisatie Oostboog Bedrijvenlocaties aan het optimaal functioneren van de bedrijvenparken en de mogelijkheden voor onderlinge versterking. Hiervoor is onder andere een duidelijk imago van de verschillende bedrijvenparken nodig. Een van de aspecten van het imago is thematisering van het type bedrijven per locatie. Een ander belangrijk aspect is de ruimtelijke verschijningsvorm van de bedrijvenlocaties en de individuele bedrijfsgebouwen.

Bij het opstellen van deze beeldkwaliteitvisie zijn alle partijen, bedrijven, gemeenten en provincie, betrokken om tot een gezamenlijk gedragen visie te komen. Het plangebied van deze beeldkwaliteitvisie betreft de aaneengesloten zone van bedrijvenlocaties langs de N33 en de A7, die rechtstreeks is gelegen aan de verbindende hoofdontsluitingsstructuur.

De beeldkwaliteitvisie gaat in op de ruimtelijke structuur van de bedrijvenlocaties als geheel en de benodigde ingrepen. In samenhang met deze ruimtelijke structuur worden de identiteiten en beeldkwaliteitaspecten van de verschillende bedrijvenlocaties op hoofdlijnen in beeld gebracht. Deze identiteiten zijn nader uitgewerkt in beeldkwaliteitplannen per bedrijvenlocatie.

De functie van deze beeldkwaliteitplannen is om te zorgen dat de ruimtelijke bedoelingen, die worden nagestreefd in de beeldkwaliteitvisie, ook feitelijk in de welstandscriteria worden geregeld. Hierbij is ook nadrukkelijk rekening gehouden met de specifieke aspecten van zichtlocaties. De beeldkwaliteitplannen spelen in op de locatiespecifieke eigenschappen. Dat betekent dat bedrijvenlocaties zijn ingedeeld in beeldkwaliteitzones.

Het plangebied is gelegen in de beeldkwaliteitszone 'Industrieterrein Billitonweg'. Industrieterrein Billitonweg kenmerkt zich als een industrie-enclave van 'conglomeraten van installaties en gebouwen'. Het gebied ligt ingesloten tussen de spoorlijn en het A.G. Wildervanckkanaal en heeft de schaal van de grote industriële onderneming.

Met het onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten bij de kenmerken van dit beeldkwaliteitsgebied.

3.4.4 Welstandsnota

Per 7 juni 2004 beschikt de gemeente Veendam over een welstandsbeleidsnota. In de nota staan de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Het doel van de nota is het streven naar behoud en zo nodig versterking van de beeldkwaliteit in het algemeen en die van beschermde dorpsgezichten in het bijzonder.

Bij de ruimtelijke toetsing van bouwaanvragen in het plangebied zijn twee toetsingsinstrumenten van belang, namelijk de welstandsnota en het bestemmingsplan. Als regel geldt dat de welstandscriteria in de welstandsnota zich bewegen binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven.

De regels in dit bestemmingsplan gaan met name over de maatvoering en de plaatsing van gebouwen en andere bouwwerken. De zaken die niet in dit bestemmingsplan zijn geregeld of niet kunnen worden geregeld, maar vanuit het oogpunt van welstand wel belangrijk zijn, worden via de welstandsnota geregeld.

Op basis van ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele, stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken vanuit welstandsoptiek is de gemeente in 21 deelgebieden onderverdeeld, waarop aanvullingen zijn gedaan voor diverse ontwikkelingen. Zoals bovenstaand is aangegeven zijn voor het bedrijventerrein aan de Billitonweg aparte criteria opgenomen.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu

4.1 Geluid (wegverkeer)

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.

In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/u zijn niet voorzien van een zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd. Aangezien het planvoornemen is gelegen op een afstand van circa 60 meter van de doorgaande weg is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek

Het onderhavig bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige bestemming mogelijk. Nader onderzoek naar geluidbelasting van wegverkeer is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect geluid (wegverkeer) uitvoerbaar.

4.2 Geluid (railverkeer)

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een spoor is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.

De spoorlijn Veendam - Stadskanaal (traject 71) kent een zone van 100 meter ter weerszijden van het spoor. Deze zone is tot over het plangebied gelegen.

Onderzoek

Het onderhavig bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige bestemming mogelijk. Nader onderzoek naar geluidbelasting van railverkeer is dan ook niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect geluid (railverkeer) uitvoerbaar.

4.3 Industrielawaai

Wettelijk kader

Het plangebied is gelegen op het gezoneerde industrieterrein van Veendam. In de jurisprudentie is een enge uitleg gegeven aan het begrip industrieterrein. Dit hield in dat tot het gezoneerde industrieterrein slechts de gronden worden gerekend waarop krachtens het bestemmingsplan de zogenaamde 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan. Met de Crisis- en Herstelwet is een eind gemaakt aan deze praktijk door in de Wet Geluidhinder het begrip industrieterrein opnieuw te definiëren. Volgens deze definitie is een industrieterrein “een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor het vestigen van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen (...) die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken”. De bedrijventerreinen van Veendam waarvan een gedeelte in dit bestemmingsplan is opgenomen behoort tot een industrieterrein in de zin van de aangepaste Wet Geluidhinder.

Als de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen op enig punt van de zonegrens de waarde van 50 dB(A) heeft bereikt, is er sprake van een volle zone en bestaat de mogelijkheid dat delen van het terrein niet goed meer exploitabel zijn. Uitbreiding van de geluidzone is weliswaar af te wegen maar niet overal mogelijk vanwege omliggende gevoelige bestemmingen en daarnaast in verband met mogelijke toekomstige projecten in beginsel niet wenselijk.

Als de zone vol zit, dan betekent dit dat elke verdere toename van de geluidbelasting op de zonegrens – hoe beperkt ook – verboden is. Dit volgt uit de Wet Geluidhinder en de jurisprudentie daaromtrent. Het bedrijf dat de zone volmaakt, zet daarmee het bedrijventerrein op slot. Dit betekent dat er daarna geen enkele omgevingsvergunning meer kan worden verleend voor zover daarbij sprake is van een toename van de geluidemissie.

Onderzoek

Om te onderzoeken of binnen de geluidszone nog ruimte beschikbaar is heeft het Noordelijke Akoestisch Adviesburo een geluidsprognose (kenmerk: 6440/NAA/jd/ft/2, d.d. 27 januari 2021) opgesteld. Deze geluidsprognose is als bijlage 1 opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat door de uitbreiding het totale geluidsvermogenniveau van de inrichting in de dag-, avond- en nachtperiode achtereenvolgens met ca. 2,5, 1,5 en 1,3 dB hoger zal zijn dan de huidige vergunde inrichting.

Door de uitbreiding neemt de geluidbelasting van Kisuma voor de voorgenomen uitbreiding op de vergunningpunten, gelegen bij maatgevende woningen en op de zonegrens, met gemiddeld 1,5 dB en ten hoogste 3,6 dB toe. De grootste toename van 3,6 dB ontstaat op het beoordelingspunt W059 bij de woningen aan de Dr. Bekenkampstraat, die het dichtst bij de uitbreiding liggen. Hiertoe worden ten behoeve van de uitbreiding geluidbeperkende maatregelen getroffen conform de stand der techniek en de beste beschikbare technieken.


De verwachting is gerechtvaardigd dat de uitbreiding inpasbaar zal zijn binnen de grenswaarden die op grond van de Wet geluidhinder voor het hele industrieterrein gelden. Aan de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau zal zonder meer kunnen worden voldaan.

Door de Omgevingsdienst Groningen is gekeken of de geluidsberekening ook daadwerkelijk past binnen de geluidverdeelregels en de verkaveling van het geluidverdeelplan. De geprognosticeerde geluidsbelasting is getoetst aan het zone rekenmodel. Hieruit komt naar voren dat sprake is van enigszins een lichte af- en toename op de immissie toetspunten van geluid op de vigerende toetspunten op de geluidszone en geluidgevoelige objecten binnen deze geluidszone. Dit kan worden verklaard doordat in de modelvorming enigszins verschuivingen plaatsvinden van geluidsbronnen binnen de inrichting. Op alle toetspunten zorgt de aangevraagde geluidsruimte inclusief de vergunde geluidruimte en toekomstige reserveringen niet voor een overschrijding van de wettelijke toetspunten van de geluidszone. Betreft de Wabo dient bij vergunningverlening eveneens de maximale geluidsniveaus in acht worden genomen. Gezien de afstand tussen woningen en de inrichting Kisuma en dat geluidsbronnen voor een overgroot deel continu eenzelfde geluidsniveau uitstralen, kan worden geconcludeerd dat in feite geen geluidshinder als gevolg van maximaal geluidsniveau ter plaatse van de te beschermen objecten binnen de geluidszone aanwezig is.

Conclusie

De beoogde uitbreiding zoals deze in het akoestisch prognose onderzoek (kenmerk: 6440/NAA/jd/ft/2, d.d. 27 januari 2021) is geprognosticeerd zorgt niet voor een overschrijding van de Wettelijke geluidsgrenswaarden Wet geluidhinder. Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect industrielawaai uitvoerbaar.

4.4 Milieu en bedrijvigheid

Wettelijk kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

Het onderhavig bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van Kisuma Chemicals B.V. Kisuma Chemicals B.V. valt onder de milieucategorie 4.2. In de directe nabijheid zijn voornamelijk bedrijf bestemmingen gelegen. Aan de westzijde van het plangebied zijn milieugevoelige functies gelegen.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' heeft de milieucategorie 4.2 een richtafstand van 300 meter. Deze richtafstand is tot over de milieugevoelige functies gelegen. Voor deze richtafstand is het aspect geluidhinder maatgevend.

In paragraaf 4.3 is reeds nader ingegaan op de mogelijke geluidhinder van de ruimtelijke ontwikkeling. Uit het onderzoek en het advies van de Omgevingsdienst Groningen blijkt dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling kan voldoen aan de Wettelijke geluidsgrenswaarden Wet geluidhinder.

Conclusie

Gelet op het prognose onderzoek en het advies van de Omgevingsdienst Groningen kan worden geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ".

Onderzoek

Ten aanzien van het voornemen zijn voor de vaststelling van de luchtkwaliteit industriële bronnen (puntbronnen) en het wegverkeer (lijnbronnen) van belang.

Industriële bronnen

Binnen het bestemmingsplan kunnen bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 zich vestigen. Voor het bedrijventerrein is een staat van toelaatbare bedrijfsactiviteiten opgesteld. Uit de lijst volgt dat een verscheidenheid aan bedrijvigheid mogelijk is. Om deze reden zijn de te verwachten emissies van stikstofoxiden en fijnstof gebaseerd op kentallen die representatief zijn voor de maximaal toelaatbare milieucategorie. De kentallen zijn gebaseerd op in het verleden door Arcadis uitgevoerd onderzoek (Presentatie ‘Emissies toekomstige bedrijventerreinen’, Arcadis 5 november 2013) en breed geaccepteerd.

Ten opzichte van de huidige planologische situatie neemt de milieucategorie met één milieucategorie toe. De emissiekentallen per hectare nemen derhalve met 550 kg NOx per jaar en 165 kg PM10 per jaar toe. De kans bestaat dat de emissie van het plangebied toe zal nemen. Echter, aangezien het hier om de toename van één milieucategorie gaat en het een relatief klein oppervlak betreft, kan worden gesteld dat de invloed van de fijnstof en NOx emissie gering is. Dit wordt bevestigd naar aanleiding van het onderstaande onderzoek achtergrondniveau.

Wegverkeer

Al het wegverkeer in en rondom het plangebied stoot uitlaatgassen uit. NO2 en fijn stof wordt voornamelijk geëmitteerd door wegverkeer. Gezien het feit dat het plangebied grenst aan relatief drukke wegen als de N33, Lloydsweg en Geert Veenhuizenweg, welke gelden als een van de ontsluitingswegen van Veendam, is het wegverkeer naast de heersende achtergrondconcentraties bepalend voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Gesteld mag worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt bepaald door de heersende achtergrondconcentraties en de bijdrage van het lokale wegverkeer.

In het plangebied wordt netto circa 4 ha aan bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. De ruimtelijke ontwikkeling omvat een bedrijf in de milieucategorie 4 en betreft derhalve een gemengd bedrijventerrein. Voor de verkeersgeneratie van een dergelijk bedrijventerrein is in de CROW-publicatie 381 een kental van 158 verkeersbewegingen per hectare per etmaal opgenomen. Deze 158 verkeersbewegingen zijn onderverdeeld in 128 verkeersbewegingen van een personenauto en 30 verkeersbewegingen van een vrachtauto. Dit betekent dat voor het onderhavig bestemmingsplan uit kan worden gegaan van 632 verkeersbewegingen per etmaal.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2021 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0004.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Onderzoek achtergrondniveau

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0005.png"
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.6 Bodem

Wettelijk kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij een ruimtelijk plan de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie. Hierbij dient tevens de vraag te worden gesteld of de bodemgesteldheid van een dergelijke kwaliteit is dat de beoogde functie kan worden gerealiseerd en of dit financieel haalbaar is.

Verkennend onderzoek

Door Sigma Bouw & Milieu is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer: 21-M9962, d.d. 8 september 2021) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Het onderzoek richt zich op het nieuw te ontwikkelen deel van het bestemmingsplan aangezien op de reeds in gebruik zijnde gronden qua gebruik niks verandert. Tevens is uit praktisch oogpunt een verkennend bodemonderzoek op de reeds bebouwde gronden niet eenvoudig en wenselijk.

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De grond en het grondwater t.p.v. de vermoedelijke vm. huisbrandolietank bevat sterk verhoogde gehalten minerale olie, som xylenen en/of naftaleen. Nader onderzoek naar de aard en omvang van deze verontreiniging is op dit terreindeel noodzakelijk.

Het grondwater t.p.v. peilbuis 5 bevat een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de Interventiewaarde, aanvullend onderzoek in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater, kan na afstemming met het bevoegd gezag noodzakelijk zijn.

In de boringen t.p.v. de gedempte sloot op perceel M nr. 1661 is bodemvreemd materiaal waargenomen en zijn boringen vanwege obstructies gestaakt. Aanvullend onderzoek naar de aard en omvang van de demping wordt geadviseerd.

Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Op basis van de bovenstaande uitkomsten zijn door Sigma Bouw & Milieu een aantal aanbevelingen opgesteld. Deze aanbevelingen zijn onderstaand beschreven en gebruikt als aandachtspunten voor het nader onderzoek.

  • 1. De grond en het grondwater t.p.v. de vermoedelijke huisbrandolietank bevat sterk verhoogde gehalten minerale olie, som xylenen en/of naftaleen. Nader onderzoek is op dit terreindeel noodzakelijk.
  • 2. Het grondwater t.p.v. peilbuis 5 bevat o.a. een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de interventiewaarde (>0.5). Geadviseerd wordt met de gemeente af te stemmen of dergelijk verhoogde gehalten aan nikkel (zware metalen) in het grondwater in de omgeving vaker worden gemeten, dit mogelijk als gevolg van een natuurlijke achtergrondwaarde. Indien dit niet het geval is wordt aanbevolen, ter verificatie van het gemeten gehalte nikkel, een herbemonstering en heranalyse van het grondwater uit te voeren.
  • 3. In de boringen 4A en 4C, t.p.v./nabij de vermoedelijke situering van de gedempte sloot op perceel M nr. 1661 zijn bodemvreemde bijmengingen waargenomen die duiden op demping met bodemvreemd materiaal. Geadviseerd wordt om, teneinde een beter beeld te krijgen van de aard en de omvang van het dempingsmateriaal, m.b.v. een kraan enkele dwarsproefsleuven door de demping te graven.
  • 4. Onder een deel van de bestrating en onder de aanwezige asfaltverharding is een laag fundatiemateriaal (gebroken puin) aangetroffen, deze puinlaag / fundatielaag betreft geen bodem (>50% bodemvreemd materiaal) en valt buiten de scope van dit onderzoek. Deze puin-/ fundatielaag is derhalve niet in dit onderzoek onderzocht. Geadviseerd wordt na te gaan of er nog kwaliteitsgegevens van dit fundatiemateriaal onder de bestrating /asfalt aanwezig zijn. Wanneer dit niet het geval is en er, met het oog op hergebruik, inzicht gewenst wordt in de chemische samenstelling en evt. hergebruiksmogelijkheden van het puin- en fundatiemateriaal onder de bestrating en asfaltverharding wordt geadviseerd een partijkeuring op basis van het Besluit Bodemkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt geadviseerd om het materiaal ook te onderzoeken op de evt. aanwezigheid van asbesthoudend materiaal.
  • 5. Een deel van de locatie is verhard met asfalt. Wanneer het asfalt wordt verwijderd wordt geadviseerd, ter bepaling van evt. hergebruiksmogelijkheden of het bepalen van een verwerkingslocatie, te onderzoeken of er in dit geval al dan niet sprake is van teerhoudend asfalt.
  • 6. Op basis van informatie uit het vooronderzoek blijkt dat er op de locatie sprake was van een ondergrondse huisbrandolietank (reeds gesaneerd). In voorgaande bodemonderzoeken wordt tevens gesproken over een bovengrondse dieselolietank. De situering van beide tanks is niet bekend. Geadviseerd wordt om bij bv. oud-gebruikers na te vragen of deze meer informatie hebben omtrent de ligging van de genoemde brandstoftanks. Wanneer hieruit blijkt dat er sprake is geweest van nog een andere brandstoftank wordt geadviseerd de bodemkwaliteit hier alsnog te onderzoeken.

Nader onderzoek

In opdracht van de gemeente is door Sigma Bouw & Milieu nader onderzoek uitgevoerd (projectnummer: 22-M10222, d.d. 2 september 2022). Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat onder de bestaande loods verontreinigde grond is aangetroffen. De overige aandachtspunten leveren geen knelpunten op.

Herbemonstering grondwater uit peilbuis 5

Het grondwater t.p.v. peilbuis 5 bevat na herbemonstering en heranalyse geen verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde.

Onderzoek dempingsmateriaal t.p.v. gedempte sloten

Op het perceel sectie M nr. 1661 liep in het verleden een sloot welke is gedempt. T.p.v. de gegraven inspectiesleuven SL5 en SL6 is in de bodemlaag tussen ca. 0.4 m-mv en maximaal 1.5 m-mv dempingsmateriaal waargenomen. Het dempingsmateriaal is divers van aard en bestaat uit resten metselwerk, bakstenen, betonresten, betontegels, metaalresten, houtresten, glasresten en plasticresten. Plaatselijk zijn ook asbesthoudende resten waargenomen. In de inspectiesluiven zijn verhoogte gehalten aan zware metalen en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde waargenomen.

Ter plaatse van de gedempte sloot is (deels) sprake van bodemvreemd dempingsmateriaal (afval). Daar waar er sprake is van bodemvreemd materiaal >50% is de Wet bodembescherming formeel gezien niet van toepassing. Toch wordt aanbevolen om in samenspraak met de provincie Groningen de eventuele sanering van de gedempte sloot af te stemmen op de herinrichtingsplannen.

Indicatief onderzoek van de fundatielaag onder de aanwezige asfaltverharding

Op basis van het uitgevoerde indicatieve onderzoek van de eerste funderingslaag blijkt dat in het samengestelde mengmonster puin 1 fluoride de maximale samenstellingswaarde overschrijdt. Op basis van het uitgevoerde indicatieve onderzoek is het funderingsmateriaal niet toepasbaar als niet vormgegeven bouwstof. Na toetsing aan de normen voor ICB-bouwstoffen geldt dat het gehalte fluoride voldoet aan de maximale waarde (1.500 mg/kg d.s.) voor IBC-bouwstoffen. Het materiaal puin 1 voldoet ter indicatie aan toepassing als een IBC-bouwstof.

Op basis van het uitgevoerde indicatieve onderzoek van de tweede funderingslaag blijkt dat in het samengestelde mengmonster puin 2 minerale olie is aangetoond in een gehalte dat twee keer de maximale samenstellingswaarde overschrijdt voor niet vormgegeven bouwstoffen. Het materiaal puin 2 voldoet ter indicatie niet voor toepassing als niet-vormgegeven bouwstof en IBC-bouwstof.

Op basis van het indicatieve fundatieonderzoek kan het fundatiemateriaal worden afgevoerd naar een erkend verwerker/acceptant. Indien het op basis van onderhavig indicatief onderzoek toepasbare fundatiemateriaal wordt afgevoerd en elders wordt hergebruikt zonder tussenkomst van een erkend verwerker/acceptant dient rekening te worden gehouden met een partijkeuring niet-vormgegeven bouwstoffen. Voor IBC-bouwstoffen en niet toepasbaar materiaal gelden aanvullende voorwaarden en beperkingen.

Indicatief onderzoek naar teerhoudendheid van de asfaltverharding

Om een indicatief inzicht te krijgen in de evt. teerhoudendheid van het asfalt aan de noord- en westzijde van het pand (binnen een strook van 4 meter uit het pand) is een indicatief teerhoudendheid onderzoek uitgevoerd.

In het onderzochte mengmonster asfalt is een PAK gehalte van <10 mg/kg d.s. gemeten. De samenstellingswaarde voor PAK-totaal bedraagt 75 mg/kg d.s. Asfalt met een teergehalte lager dan de samenstellingswaarde komt in aanmerking voor zowel de asfaltcentrale (warm hergebruik), als verwerking in een halfverharding/wegfundering of in een betonnen fundering (ongebonden koud hergebruik).

Indien het materiaal opnieuw wordt toegepast moet het voldoen aan de wettelijke eisen van het Bouwstoffenbesluit.

Onderzoek huisbrandolietank

Het sterk met minerale olie verontreinigd oppervlak in de grond wordt vooralsnog geschat op ca. 280 m2. Uitgaande van een sterk verontreinigd traject van gemiddeld genomen tussen ca. 0.5 m-mv en ca. 2.8 m-mv wordt geschat dat tenminste een volume van ca. 645 m3 grond sterk verontreinigd is met minerale olie (gehalten boven de interventiewaarde). Het totale met minerale olie in de grond verontreinigd oppervlak (gehalten boven de achtergrondwaarde) in horizontale richting vooralsnog geschat op ca. 1.180 m2. Uitgaande van een verontreinigd traject (gehalte boven de achtergrondwaarde) van gemiddeld genomen, naar schatting, tussen ca. 0.5 m-mv en ca. 3.5 m-mv wordt geschat dat tenminste een volume van ca. 3.540 m3 grond verontreinigd kan zijn met minerale olie en/of vluchtige aromaten (gehalten boven de achtergrondwaarde).

Het sterk met minerale olie verontreinigd oppervlak in het grondwater wordt vooralsnog geschat op ca. 400 m2. Uitgaande van een sterk verontreinigd traject van gemiddeld genomen tussen ca. 1.0 m-mv en ca. 3.5 m-mv wordt geschat dat tenminste een volume van ca. 1.000 m3 grondwater sterk verontreinigd is met minerale olie (gehalten boven de interventiewaarde).

Op basis van de nu bekende onderzoeksresultaten wordt verwacht dat de grens van 25 m3 sterk met minerale olie verontreinigd bodemvolume grond en 100 m3 sterk met minerale olie verontreinigd bodemvolume grondwater t.p.v. het in dit bodemonderzoek onderzochte deel van de locatie zal worden overschreden. Op basis van de bekende onderzoeksresultaten is in de grond naar verwachting sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet Bodembescherming.

In het kader van de voorgenomen eigendomsoverdracht en de geplande nieuwbouwplannen worden de geconstateerde verontreinigingen gesaneerd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de adviezen en aanbevelingen van Sigma Bouw & Milieu. Tevens is overleg met het bevoegd gezag noodzakelijk.

Conclusie

De onderzoeksresultaten van het verkennend en nader bodemonderzoek zijn voldoende om een goed inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit te geven. Aangezien de verontreinigde gronden gesaneerd worden is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect bodem (financieel) uitvoerbaar.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Op de 'Beleidskaart archeologie en cultuurhistorie gemeente Veendam (Libau, augustus 2018) wordt een overzicht gegeven van de bekende en te verwachten archeologische waarden en van de cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke terreinen en elementen van de gemeente Veendam.

Onderzoek

Archeologie

Ten behoeve van de voorgenomen activiteit (het bouwen van bouwwerken) zal worden gegraven en zal de bodem worden geroerd. Hierdoor zouden archeologische waarden die aanwezig kunnen zijn in het plangebied kunnen worden aangetast.

In het vigerend bestemmingsplan 'Bedrijventerrein' (vastgesteld op 11 juli 2011) hebben verschillende delen van de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Daarnaast is een archeologisch onderzoek vereist voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden bij grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m.

Ten behoeve van het initiatief is door De Steekproef een verkennend archeologisch onderzoek (projectnummer: 1871-269X, d.d. 12 mei 2020) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen.

Veendam ligt in veenkoloniaal gebied. Tijdens het neolithicum veranderde het van een dekzandlandschap in een uitgestrekt veenmoeras. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw startte men met vervening van het gebied. Binnen vijfhonderd meter omtrek zijn geen archeologische waarden bekend. In het plangebied heeft een dekzandreliëf gelegen met hoogteverschillen tot anderhalve meter. In de dekzandkoppen is een podzolbodem gevormd wat erop wijst dat het zand langdurig droog geweest is voorafgaand aan de vernatting en veenvorming. De top van het zand is op de hoogste delen aangetast, maar diepe verstoringen door grootschalige egalisatie of diepploegen komen niet voor op het terrein. Op de flanken van de dekzandkoppen is de bodem over het algemeen goed bewaard gebleven. Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren opgeleverd die eenduidig dateren uit de steentijd zoals stukken bewerkt vuursteen. Wel zijn er vondsten gedaan van fragmenten van kleipijpen en scherven roodbakkend aardewerk, maar dat betreft hoogstwaarschijnlijk stadsafval dat van elders is aangevoerd en dus niet afkomstig is van menselijke bewoning in het plangebied.

De dekzandkoppen lijken geschikte vestigingsplekken te zijn geweest voor de mens tijdens de steentijd en het mesolithicum in het bijzonder. Van een eventuele archeologische vindplaats kunnen sporen bewaard gebleven zijn. Maar het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische resten. Daarom kan de archeologische verwachting naar beneden toe worden bijgesteld.

Aangezien het onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische waarden, adviseert De Steekproef om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen. Deze conclusie is bevestigd door de gemeentelijk adviseur Libau. Wel wijst De Steekproef erop dat voor al het graafwerk geldt dat als archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat daarvan direct melding dient te worden gemaakt conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10.

Cultuurhistorie

Onderstaand is een uitsnede van de Beleidsadvieskaart opgenomen. Op de Beleidskaart is het projectgebied aangeduid als hoge verwachting (WR-a3) en lage verwachting. Ter plaatse van het gebied zijn geen cultuurhistorische waarden aangeduid. Derhalve zullen er geen cultuurhistorische waarden worden aangetast door het initiatief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401_0006.jpg"

Figuur 4. Uitsnede 'Beleidskaart archeologie en cultuurhistorie gemeente Veendam' (bron: Libau, augustus 2018)

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.8 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.

Onderzoek

Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. De watertoets is uitgevoerd op 14 oktober 2021 en opgenomen als bijlage 5. Tevens is op 1 maart 2023 de uitgangspuntennotitie ontvangen. De uitgangspuntennotitie is als bijlage 6 opgenomen. Onderstaand worden de uitgangspunten kort besproken.

Verhardingstoename

Met de realisatie van het voornemen neemt het extra verhard oppervlak toe. Deze verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen wordt in het plan door middel van waterbergende maatregelen extra waterberging in het plangebied opgenomen. Deze maatregelen zullen voorzien in een voldoende compenserend oppervlak.

Voor iedere m2 toename verharding dient 80 liter aan compensatie te worden ingepast. De afvoer op de schouwsloot langs de Bilitonweg kan extra afvoer van hemelwater niet opvangen. Het watersysteem is ingesteld op een landbouwkundige afvoer van 1,5 l/s/ha. Meer dan deze hoeveelheid kan de schouwsloot aan hemelwater niet verwerken.

Scheiden schoon hemelwater en vuilwater

Het hemelwater en het vuilwater worden gescheiden afgevoerd. Het vuilwater wordt afgevoerd op het riool en het hemelwater wordt via de extra waterberging geïnfiltreerd en afgevoerd.

Secundaire kering

Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van kades een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het onderhavig plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade. Het voornemen betreft naast een mogelijke loswal echter geen wijzigingen binnen de 5 meter beschermingszone van de kades. Wanneer in deze zone werkzaamheden plaatsvinden wordt contact opgenomen met het waterschap.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect water uitvoerbaar.

4.9 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele personen en groepen van personen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), dienen veiligheidsafstanden in acht te worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Onderzoek

Inrichtingen

Uit een inventarisatie van de risicokaart blijkt dat de inrichting Kisuma Chemicals B.V. wordt aangemerkt als een BRZO-bedrijf en hierdoor onder het Bevi valt. Met de komst van de omgevingswet wordt de naam BRZO-bedrijf vervangen door Seveso inrichting. Een inrichting krijgt de Seveso aanduiding bij een relatief grote hoeveelheid gevaarlijke stoffen. Uit de inventarisatie van de risicokaart en het vigerend bestemmingsplan blijkt dat het bedrijf geen extern veiligheidsrisico oplevert voor de omgeving (met oog op zowel plaatsgebonden- als groepsrisico).

Het bestemmingsplan maakt het vestigen van meerdere bedrijven tot milieucategorie 4.2 op de locatie mogelijk. In overleg met de Veiligheidsregio Groningen is besloten om de mogelijkheden in het kader van externe veiligheid niet te verruimen. In de staat van bedrijven zijn derhalve alle bedrijfstypen met een gevaarafstand van meer dan 100 meter verwijderd.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In en nabij het plangebied liggen verscheidene transportroutes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat om de volgende transportroutes:

  • Rijksweg N33;
  • Provincialeweg N366 (N33 - Nieuwe Pekela – Duitse grens);
  • Spoorlijn Zuidbroek - Veendam.

Aan de oostelijke zijde van het plangebied is de N33 gelegen. Deze weg heeft een veiligheidszone (PR-max) van 20 m (gerekend vanuit het midden van de weg). Tevens beschikt deze weg over een zone van 30 m (gemeten vanaf de rand van de weg) waarbinnen de oprichting van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is uitgesloten. Tot slot ligt het plangebied binnen de 800 m zone van de weg (gemeten vanaf de rand van de weg).

Op 18 februari 2011 is een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma RBM II. Uit de berekening volgt dat de 10-6-contour/jaar van het plaatsgebonden risico niet aanwezig is. Het groepsrisico is berekend op basis van de bestaande bedrijven en de nog niet ingevulde bestemmingsplancapaciteit. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde blijft. Bij de berekening is uitgegaan van de oude weg en niet de verdubbeling. Bij de verdubbeling, en dus gescheiden weghelften, wordt de kans op een ongeval kleiner en daarmee wordt het groepsrisico kleiner. Daarnaast neemt het aantal personen binnen het plangebied met de voorgenomen ontwikkeling ligt toe. Een nadere verantwoording van het groepsrisico wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.

Naast de N33 is aan de zuidzijde van het plangebied de N366 gelegen. Deze weg heeft geen veiligheidszone (PR-max), maar wel een 30 meter-zone aan weerszijden van de weg. Het invloedsgebied is daarnaast gesteld op 200 m. Over de N366 vindt ter plaatse van het plangebied een gering aantal transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Derhalve is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. Dat gold voor bedrijventerreinen als plangebied, maar voor het plangebied Kisuma is de afstand ca. 700 m, dus buiten het invloedsgebied.

De spoorlijn Zuidbroek - Veendam ligt ten westen van het plangebied. Over deze spoorweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats tot aan het op- en overslagbedrijf Groningen Railport, waardoor ten zuiden van dit bedrijf geen belemmeringen optreden ten aanzien van dit onderwerp. Hierbij dient te worden vermeld dat de EV-signaleringskaart aangeeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor tot aan de Geert Veenhuizenweg mogelijk is.

Buisleidingen

Ten noorden van het plangebied is een buisleiding naar Nedmag gelegen. De buisleiding heeft een diameter van 4 inch, een druk van 80 bar, een belemmeringenstrook van 5 meter en een 1% letaliteitszone van 65 meter. Binnen het invloedsgebied van deze leiding bevindt zich uitsluitend de bestaande installatie van Kisuma Chemicals B.V., waar zich weinig personen bevinden gedurende langere periode. Derhalve is er geen risicoberekening uitgevoerd.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling zorgt niet voor significant meer personen die gedurende een lange periode in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast levert de inrichting Kisuma Chemicals B.V geen extern veiligheidsrisico op voor de omgeving (met oog op zowel plaatsgebonden- als groepsrisico). Het onderhavig bestemmingsplan is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.10 Ecologie

Wettelijk kader

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Verkennend onderzoek

Door Natuur Inclusief is een natuurtoets (rapportnummer: NIRP20200184, d.d. 16 december 2020) uitgevoerd. Voor de natuurtoets heeft op 1 december 2020 een veldbezoek plaatsgevonden. De natuurtoets is als bijlage 7 opgenomen.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Drentsche Aa-gebied’. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Voor het initiatief is de depositie van stikstof ten gevolge van de aanleg en het gebruik berekend. De depositie van stikstof in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket AERIUS. De volledige rapportage (inclusief berekeningen) is opgenomen als bijlage 8. Uit de berekeningen volgt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar indien met een aantal voorwaarden rekening wordt gehouden. Deze voorwaarden zijn geborgd in de regels van het onderhavig bestemmingsplan. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan treedt er door de stikstofdepositie van de aanleg- en gebruiksfase geen negatief effect op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.

Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akkervogelleefgebied en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten op dergelijke gebieden te verwachten.

Beschermde soorten

De aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen en vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter kan niet in het plangebied worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk. Nesten van kerkuil als jaarrond beschermde vogelsoort kunnen eveneens niet in het plangebied worden uitgesloten. De loods was tijdens het veldbezoek niet toegankelijk. Een sporenonderzoek (braakballen, uitwerpselen) in de loods kan daarom over de mogelijke aanwezigheid van een nest van kerkuil meer duidelijkheid verschaffen. Uit de resultaten van dit sporenonderzoek blijken de eventuele vervolgstappen. Daarnaast kunnen algemeen voorkomende broedvogels niet worden uitgesloten. Het is dan ook van belang te allen tijde rekening te houden met het algemene broedseizoen van vogels.

Aanvullend onderzoek

Door Natuur Inclusief is een nader ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen, vaste rust- en verblijfplaatsen van steenmarter en nesten van kerkuil (rapportnummer: NIRP20210166, d.d. 27 oktober 2021) uitgevoerd. Voor het nader ecologisch onderzoek heeft op meerdere data een veldbezoek plaatsgevonden. Het nader ecologisch onderzoek is als bijlage 9 opgenomen.

Uit het nader onderzoek blijkt dat binnen het plangebied geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen zijn. Ook zijn er geen essentiële vliegroutes of foerageergebied gevonden. Er zijn geen nesten, vaste rust- of verblijfplaatsen, essentieel leefgebied en sporen van kerkuil aangetroffen. De aanwezigheid van kerkuil kan in het plangebied worden uitgesloten. Wel is binnen het plangebied een vaste rust- of verblijfplaats van steenmarter aangetroffen.

Tijdens het aanvullend onderzoek zijn er geen nesten van algemene broedvogels aangetroffen. Wel is het van belang ten allen tijde rekening te houden met kwetsbare perioden van vogels.

De geplande werkzaamheden resulteren in het vernietigen van een vaste voortplantings- of rustplaats van steenmarter wat een overtreding is van de Wet natuurbescherming. Deze overtreding kan niet worden voorkomen. Daarom is het noodzakelijk om ontheffing aan te vragen bij de Provincie Groningen en zijn aanvullende mitigerende maatregelen nodig. Deze ontheffing is door de provincie verleend en als bijlage 10 opgenomen.

Conclusie

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor steenmarter is nodig. Deze ontheffing is door de provincie verleend.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedsbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig.

4.11 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers. Met het voornemen wordt netto circa 4 ha aan gemengd bedrijventerrein mogelijk gemaakt.

Onderzoek

Voor de verkeersgeneratie van een dergelijk bedrijventerrein is in de CROW-publicatie 381 een kental van 158 verkeersbewegingen per hectare per etmaal opgenomen. Deze 158 verkeersbewegingen zijn onder verdeeld in 128 verkeersbewegingen van een personenauto en 30 verkeersbewegingen van een vrachtauto. Dit betekent dat voor het onderhavig bestemmingsplan uit kan worden gegaan van 632 verkeersbewegingen per etmaal. De wegen waarop het plangebied is ontsloten, de N33, Lloydsweg en Geert Veenhuizenweg, hebben voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen.

Voor de parkeerbehoefte is niet specifiek een kental opgenomen. Overeenkomstig de huidige parkeerdruk van Kisuma Chemicals B.V. zal een parkeervoorziening aangelegd worden. Deze parkeerbehoefte zal op het eigen erf opgelost worden.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in de omgeving van het plangebied en de parkeerbehoefte wordt opgelost op eigen erf. Wat betreft verkeerseffecten wordt het planvoornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.12 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Onderzoek

In onderdeel D11.3 van het Besluit m.e.r. is voor industrieterreinen als grenswaarde een aantal van 75 hectare of meer opgenomen. Het planvoornemen voorziet in het wijzigen van een industrieterrein van circa 4 hectare. Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Dit blijkt tevens uit de aanmeldnotitie. De aanmeldnotitie is als bijlage 11 opgenomen. Op 10 januari 2023 heeft het college besloten om op grond van deze beoordeling geen milieueffectrapportage (m.e.r) op te stellen voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een één set van bestemmingsregels: de bestemming 'Bedrijventerrein - Industrie'. Deze bestemming beslaat het gehele plangebied en biedt daarmee dus ook ruimte aan alle onderdelen van het bedrijf dat ter plaatse is gevestigd. De bestemming is overgenomen van het bestemmingsplan dat ter plaatse al gold.

Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt echter de toegestane bouwhoogte gewijzigd, wordt een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd en wordt de geluidsruimte verruimd tot 65 dB (A)/m2.

Ook is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat gebruik moet worden gemaakt van een elektrische bouwkraan en een elektrische betonstorter voor het bouwrijp maken en het bouwen. Kortom, deze moeten emissieloos zijn. Dit is opgenomen naar aanleiding van de AERIUS-berekening. Zie hiervoor paragraaf 4.10. Voor deze regel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Hier kan bij binnenplanse omgevingsvergunning worden afgeweken indien aantoonbaar op een andere manier kan worden bereikt dat het bouwrijp maken en het bouwen niet leidt tot een stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. In dat geval mag dus wel van niet-elektrische bouwkranen en niet-elektrische betonstorters gebruik worden gemaakt.

Daarnaast is opgenomen dat het gebruiken (of laten gebruiken) van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de bedrijvigheid niet mag leiden tot significante gevolgen voor de dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden van soorten in Natura 2000-gebieden.

Voor het overige blijft de bestemming gelijkluidend.

5.2.3 Algemene regels

De 'Anti-dubbeltelregel' is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen.

Verder bestaan de algemene regels ook uit de 'Algemene afwijkingsregels', 'Algemene wijzigingsregels' en de 'Overige regels'. Deze regels sluiten aan bij hetgeen ter plaatse al gold met daarbij enige toevoegingen ten aanzien van parkeren en kleinschalige windturbines.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van participatie zijn de aangrenzende buren geïnformeerd over de ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij heeft meer specifiek overleg met SK Trading, KCBV, Omgevingsdienst Groningen en Nedmag plaatsgevonden. In deze overleggen is de ruimtelijke ontwikkeling toegelicht en zijn wensen met betrekking tot onder andere het recht van overpad kenbaar gemaakt. De aangrenzende buren zijn overwegend positief ten opzichte van de ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). Tijdens deze periode zijn een reactie van de Omgevingsdienst Groningen, de provincie Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en het waterschap Hunze en Aa's binnen gekomen. Waar nodig zijn de reacties van de verschillende partijen nader onderbouwd of verwerkt in het bestemmingsplan. Op het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.