direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitbreiding Kisuma Chemicals B.V.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Uitbreiding Kisuma Chemicals B.V.' met identificatienummer NL.IMRO.0047.02BPKisuma-0401 van de gemeente Veendam;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein of perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 bestaand:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1° bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.9 beste beschikbare technieken:

beste beschikbare technieken, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze bepaling luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

een grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 equivalent geluidsniveau:

het energetisch gemiddelde van de fluctuerende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid. Het energetisch gemiddelde wordt berekend volgens de methode als omschreven in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999);

1.21 equivalent geluidvermogen:

het energetisch gemiddelde van het fluctuerende geluidvermogen van het ter plaatse gedurende een bepaalde periode optredende geluid;

1.22 etmaalwaarde:

de hoogste van de volgende drie waarden van het equivalente geluidsniveau:

  • de waarde over de periode 07.00-19.00 uur (dag);
  • de met 5 dB(A) verhoogde waarde over de periode 19.00-23.00 uur (avond);
  • de met 10 dB(A) verhoogde waarde over de periode 23.00-07.00 uur (nacht);
1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidbelasting in dB(A):

etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats;

1.25 geluidsruimte:

equivalent geluidvermogen in dB(A)/m2;

1.26 geluidszone:

een op grond artikel 40 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een industrieterrein waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);

1.27 inrichting:

inrichting als aangewezen krachtens artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.28 peil:
  • 3. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 4. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.29 risicovolle inrichting:
  • 1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden, bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  • 2. een AMvB-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer afstanden gelden met het oog op de externe veiligheid en waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6 buiten de inrichtingsgrens ligt;
1.30 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 voorgevel:

elke naar de weg of openbare ruimte toegekeerde gevel van een gebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, dakkapellen, de bovenste dakvlakken van mansarde kappen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 de lengte van een bouwwerk:

de lengte, dan wel breedte van een bouwwerk, gemeten waar deze het grootst is;

2.8 gebruikte geluidsruimte:
  • een fictieve contour per bouwperceel wordt geconstrueerd. Deze contour is een cirkel, waarvan het middelpunt gelijk is aan het zwaartepunt van het vlak dat wordt gevormd door het bouwperceel. De straal van de fictieve contour is gelijk aan de wortel van de oppervlakte van het bouwperceel, vermenigvuldigd met 2,5 maar niet kleiner dan 50 m en niet groter dan 500 m;
  • de fictieve contour bevat 12 immissiepunten op een hoogte van 10 m boven peil en onder een horizontale hoek van 30° ten opzichte van het zwaartepunt van de inrichting;
  • ter plaatse van deze immissiepunten wordt de geluidbelasting in dB(A) bepaald die wordt veroorzaakt door alle tot de inrichting behorende installaties, toestellen, alsmede door die inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en alle overige tot de inrichting behorende bronnen, voor zover die zijn gelegen of plaatsvinden binnen het bouwperceel, één en ander met de representatieve bedrijfssituatie als uitgangspunt (etmaalwaarde);
  • laad- en losactiviteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met de inrichting, maar die plaatsvinden buiten het bouwperceel worden meegenomen in de berekening van dat bouwperceel;
  • het effect van afschermende en reflecterende bebouwing, uitsluitend voorzover gelegen binnen het bouwperceel, wordt verdisconteerd in de berekening van de geluidbelasting;
  • de bodemabsorptiefactor buiten het bouwperceel bedraagt 0,2; de energetisch gemiddelde etmaalwaarde wordt teruggerekend naar een vervangende geluidbron, berekend volgens hoofdstuk 5 van module C van de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). Onderstaand zijn de gehanteerde formules weergegeven:
      • LWR = Li + Dgeo + Dlucht + Dbodem;
      • Dgeo = 20 • log(ri) + 11;
      • Dlucht = alu (f) • (ri);
      • Dbodem = Db,br + Db,ont + Db,mid;
  • voor het geluidspectrum dient gebruik te worden gemaakt van het standaardspectrum industrielawaai;
  • voor de bronhoogte van de vervangende geluidbron dient 5 m boven maaiveld te worden gehanteerd;
  • de etmaalwaarde van de vervangende puntbron wordt omgerekend naar een emissie per m2 met behulp van de formule: Lkavel = LWR - 10 • log(A);
2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing en de oppervlaktebepaling van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,7 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein - Industrie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - Industrie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 tot en met 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven, met dien verstande dat bedrijven in de categorie 1 en 2 niet zijn toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
  • b. bestaande bedrijven voor zover deze niet vallen onder sub a;
  • c. het veiligstellen van de totale beschikbare geluidsruimte binnen de geluidszone industrieterrein, alsmede het bevorderen van de totale beschikbare geluidsruimte binnen de geluidzone industrieterrein;
  • d. geluidsruimte tot niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'standaard geluidsruimte in dB(A)/m2' aangegeven geluidsruimte;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water en groenvoorzieningen.

Onder de in lid 3.1, sub a, tot en met sub g, genoemde bedrijven zijn tevens bedrijven uit een hogere milieucategorie toegestaan, indien het aspect geluidhinder bepalend is (geweest) voor de uitsluiting in de betreffende zone.

Parkeren vindt op eigen terrein plaats en bij voorkeur achter de voorgevel. De opslag van goederen en het laden en lossen dienen achter de voorgevel plaats te vinden.

In de bestemming zijn begrepen:

  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen bedraagt niet minder dan wel niet meer dan de bij de ter plaatse aangeduide bouwklasse behorende bouwhoogte, als in navolgend bouwschema is weergegeven:
Bouwklasse   Minimale goothoogte   Minimale bouwhoogte   Maximale bouwhoogte  
e1     6,00   15,00  
g       25,00  

dan wel niet meer of minder dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen;

  • c. de afstand tot de perceelgrens bedraagt niet minder dan:
    • 1. 4 m bij een bouwhoogte van 10 m of meer;
    • 2. 3 m bij een bouwhoogte van 5 m tot 10 m;
    • 3. 2 m bij een bouwhoogte tot 5 m;

dan wel niet meer dan de afstand van het bestaande gebouw tot de perceelgrens indien deze minder bedraagt;

  • d. het bebouwingspercentage van het bouwperceel bedraagt niet meer dan 70% dan wel niet meer dan het percentage aan bestaande gebouwen indien dit meer bedraagt.
3.2.2 Gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud per gebouw bedraagt niet meer dan 50 m3;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
    • 1. 25 m voor installaties ten behoeve van het laden en lossen van goederen, silo's, schoorstenen en daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. 20 m voor verlichtingsinstallaties;
    • 3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor (het verlengde van) de voorgevel niet meer dan 1 m en daarachter niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens niet meer dan 1 m bedraagt;
    • 4. 6 m voor reclamemasten;
    • 5. 15 m voor overige bouwwerken;
  • b. niet meer dan 50% van een bouwperceel, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, wordt bebouwd met dien verstande dat de bouw van overkappingen buiten het bouwvlak niet is toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld, zoals dit wordt beoogd in de beeldkwaliteitvisie en beeldkwaliteitsplannen Bedrijvenlocaties A7/N33 (vastgesteld op 24 september 2007);
  • de verkeersveiligheid;
  • en ter bescherming van de beschikbare geluidsruimte;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken;
  • b. de dakhelling in die zin dat deze niet meer dan 25° bedraagt;
  • c. de plaats van bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • d. de plaats van bouwwerken op het bouwperceel ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming;
  • e. de plaats en afmeting van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een doelmatige akoestische afscherming.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2:
    voor de vestiging van bedrijven genoemd in een naast hogere milieucategorie en bedrijven die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee kunnen worden gelijkgesteld;
  • b. lid 3.2:
    voor de vestiging van bedrijven die op basis van het aspect geluid als een hogere milieucategorie van bedrijven worden aangemerkt, maar op grond van de aspecten geur, stof of gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven waarvoor op grond van de onder lid 3.4, sub a, genoemde afwijking, een omgevingsvergunning kan worden verleend;
  • c. sublid 3.2.1, sub b:
    voor een bouwhoogte van niet meer dan 20 m ter plaatse van de aangeduide bouwklasse e1, voor een ondergeschikt deel van een gebouw;
  • d. sublid 3.2.1, sub b:

voor een bouwhoogte van niet meer dan 25 m ter plaatse van de aangeduide bouwklasse e1;

  • e. sublid 3.2.1, sub c:
    voor een kleinere afstand tot de perceelgrens;
  • f. sublid 3.2.1, sub d:
    tot een bebouwingspercentage van niet meer dan 80%;
  • g. sublid 3.2.3, sub a, onder 1°:
    voor een bouwhoogte van niet meer dan 35 m.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik maken van een bouwkraan en betonstorter voor het bouwrijp maken en het bouwen, voor zover dat niet emissieloos is;
  • b. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, voor zover dat leidt tot significante negatieve gevolgen voor stikstof gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden;
  • c. de vestiging van bedrijven die in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, dan wel bedrijven die worden genoemd in een naast hogere milieucategorie;
  • d. de vestiging van volumineuze detailhandel;
  • e. het gebruik van de gronden dat een grotere geluidsruimte tot gevolg heeft dan is aangegeven in lid 3.1, sub d;
  • f. het in gebruik hebben van een inrichting, zonder te beschikken over een akoestische rapportage waaruit de door de inrichting gebruikte geluidsruimte, berekend volgens lid 2.8 blijkt;
  • g. het bepaalde onder sub c en sub d is niet van toepassing:
    • 1. indien en voor zover de verhouding tussen het bouwperceel van de inrichting en de minimaal aan te houden afstand voor geluid op basis van de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven voldoet aan de waarden zoals aangegeven in de onderstaande tabel:
Minimaal aan te houden afstand voor geluid   Oppervlakte bouwperceel  
10 m   > 70 m2  
30 m   > 700 m2  
50 m   > 1.750 m2  
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.5, sub a, als aantoonbaar op een andere manier kan worden bereikt dat het bouwrijp maken en het bouwen niet leidt tot significante negatieve gevolgen voor stikstof gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden;
  • b. lid 3.5, sub c, voor de vestiging van bedrijven die in de in Bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde milieucategorieën, dan wel bedrijven die worden genoemd in een naast hogere milieucategorie, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd;
  • c. lid 3.5, sub c, voor de vestiging van bedrijven die op basis van het aspect geluid als een hogere milieucategorie van bedrijven worden aangemerkt, maar op grond van de aspecten geur, stof of gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven waarvoor op grond van de onder lid 3.6, sub b, genoemde afwijking, omgevingsvergunning kan worden verleend;
  • d. lid 3.5, sub e en f, teneinde een grotere geluidsruimte op een kavel toe te staan. Deze omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
    • 1. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
    • 2. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat:
      • ondanks toepassing van de beste beschikbare technieken een grotere geluidsruimte noodzakelijk is ter optimalisering en/of uitbreiding van de bedrijfsvoering. In het akoestisch onderzoek wordt de gewenste geluidsruimte aangegeven alsmede een overzicht van de geluidbronnen, de toegepaste technieken en de bedrijfstijden;
    • 3. door het toestaan van een grotere geluidsruimte de geluidzone, dan wel de maximaal toelaatbare geluidbelasting van bestaande en geprojecteerde woningen niet wordt overschreden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is met oog op het gestelde in lid 3.1, sub c en d, verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag;
  • b. Het onder sub a vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    • 1. het slopen van bouwwerken waarvan de bouwhoogte van het te slopen bouwwerk minder bedraagt dan 6 m;
    • 2. het slopen van bouwwerken waarvan de lengte van het te slopen bouwwerk, minder bedraagt dan 10 m;
  • c. De onder 3.7, sub a, bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. is gebleken dat het slopen van het bouwwerk geen toename van de geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg heeft, of:
    • 2. zekerheid is verkregen dat na sloop afschermende maatregelen worden getroffen die een gelijke of verminderde geluidbelasting op de geluidzone tot gevolg hebben.

Ter verwezenlijking van het gestelde sub c, onder 2°, kunnen voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen en de geluidsruimte per vierkante meter op een kavel verkleinen, tot de ter plaatse aangeduide geluidsruimte, indien uit de omgevingsvergunning of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijkt dat ten behoeve van de inrichting blijvend geen gebruik meer wordt gemaakt van de voor de inrichting beschikbare geluidsruimte;
  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen en de geluidsruimte per vierkante meter op een kavel vergroten en gelijktijdig de geluidsruimte van een andere kavel verkleinen indien:
    • 1. de best beschikbare technieken zijn toegepast;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak voor vergroting van de geluidsruimte is aangetoond;
    • 3. verkleining van de geluidsruimte op een andere kavel in planologische zin gelijktijdig met de vergroting plaatsvindt.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

5.1 Omgevingsvergunning

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in het plan:

  • a. en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  • d. voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt, met dien verstande dat:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
    • 2. het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst;
  • e. voor het bouwen van zendmasten voor radioamateurs tot een bouwhoogte van niet meer dan 15 m, met dien verstande dat het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord.
5.2 Voorwaarden

De in lid 5.1 bedoelde omgevingsvergunningen leiden niet tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • het bebouwingsbeeld.

Artikel 6 Algemene wijzigingsregels

  • a. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut tot een inhoud van niet meer dan 400 m3 en een bouwhoogte van niet meer dan 4 m.
  • b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' en/of 'Waarde - Archeologie 3' van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Bedrijventerreinen' (met identificatienummer NL.IMRO.0047.02BP00012010-0401) toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
  • c. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vestiging dan wel uitbreiding van risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
    • 1. wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
    • 2. de bij de risicovolle inrichting behorende plaatsgebonden risicocontour 10-6 in de verbeelding wordt aangegeven;
    • 3. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • d. De in sub a bedoelde wijziging leidt niet tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Overige regels

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Uitbreiding Kisuma Chemicals B.V.'.