direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Lanen-Oost
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1676-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Gemeente Barneveld wil een nieuw gedeelte van woonwijk De Burgt ontwikkelen aan de zuidzijde van de kern Barneveld. Het gaat om gebiedsdeel 'De Lanen-Oost' met een omvang van circa 70 hectare, waar 226 woningen zullen worden gebouwd, waarvan circa 40% in de categorie sociale huur- en koopwoningen. De locatie van het plangebied is met een rode ellips globaal aangeduid op de onderstaande topografische kaart. In totaal zal De Burgt ruim 2.500 woningen tellen. Tweederde daarvan is inmiddels opgeleverd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0001.png"Afbeelding 1 Topografische kaart, www.gemeenteatlas.nl

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 2.2). Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Aan de zuidzijde van de kern Barneveld komt een nieuw gedeelte van woonwijk De Burgt. Het gaat om het gebiedsdeel 'De Lanen-Oost', waar 226 woningen zullen worden gebouwd op de percelen, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie E, nummers 3422, 3427, 3494, 3495, 3516, 4500, 4873, 6278 (sommige percelen gedeeltelijk). Aan de westzijde vormt de Burgemeester Aschofflaan de grens van het plangebied. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Scherpenzeelseweg.

Het kleinschalige kampenlandschap met kleine en grote kampen en essen, dat wordt doorsneden door kleine beken, is kenmerkend voor het plangebied. Het kampenlandschap bestond uit een onregelmatige blokverkaveling met daartussen een onregelmatig wegenpatroon. Kenmerkend voor boerenbedrijven was de gemengde bedrijfsvoering van akkerbouw en veeteelt. Ieder kamp bestond uit een boerenerf met akkers en weidegronden.

De grens van het plangebied is te zien op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0002.png"

Afbeelding 2 Plangens 'De Lanen-Oost'

2.2 Geldende bestemmingen

'De Burgt-Veller e.o.'
Het voorliggende bestemmingsplan 'De Lanen-Oost' is hoofdzakelijk een herziening van een deelgebied van bestemmingsplan 'De Burgt-Veller e.o.' (vastgesteld op 26 maart 2013, NL.IMRO.0203.1014-0003). In het laatstgenoemde bestemmingsplan heeft de raad van gemeente Barneveld de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1' (artikel 21) toegekend aan de bewuste gronden.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en/of het hobbymatig agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. De voorgenomen woningbouw is niet in overeenstemming met de agrarische bestemming.

'Scherpenzeelseweg VIII'
In het zuidoosten van het gebied 'De Lanen-Oost' valt een relatief klein gedeelte van de gronden binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Scherpenzeelseweg VIII' (vastgesteld op 12 december 2018, NL.IMRO.0203.1222-0002). Aan de bewuste gronden heeft de raad van gemeente Barneveld de enkelbestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' (artikel 3) toegekend. Verder rust op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (artikel 6) met een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'.

De als 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en/of hobbymatig agrarisch gebruik. Woningbouw is daar niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0003.png"Afbeelding 3 Contourenkaart

Conclusie
In de geldende bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die de ontwikkeling van het gebiedsdeel 'De Lanen-Oost' tot een nieuwe woonwijk mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van de bestemmingsplannen noodzakelijk.

De genoemde dubbelbestemmingen ten behoeve van de archeologische waarden blijven hier buiten beschouwing. Deze komen aan de orde in paragraaf 5.2.1.

Op www.ruimtelijkeplannen.nl is te zien dat ook het voorbereidingsbesluit voor hyperscale datacenters (2022) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen' (vastgesteld op 7 maart 2018, NL.IMRO.0203.1422-0002) van toepassing zijn in het deelgebied 'De Lanen-Oost', maar deze besluiten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Voorgeschiedenis
De ontwikkeling van woonwijk 'De Burgt' heeft een lange geschiedenis, die teruggaat tot de jaren '90 van de vorige eeuw. De woonwijk wordt gerealiseerd in fases. Een groot deel is inmiddels gerealiseerd. Het deelgebied 'De Lanen-Oost' is gesitueerd aan de zuidzijde van de kern Barneveld. Het deelgebied in de stiuatie vóór de voorgenomen ontwikkeling is te zien op de onderstaande luchtfoto.

De ambitie voor de woonwijk vloeit voort uit het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan "Barneveld De Burgt" uit 1996. Het was nodig om dit plan te herijken. Het stedenbouwkundige plan is geactualiseerd in 2021. Voor het plangebied 'De Lanen-Oost' is vervolgens een uitwerking gemaakt (bijlage 11). De hoofdopzet van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan blijft gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0004.png"

Afbeelding 4 Luchtfoto plangebied (27 maart 2022)

Stedenbouwkundige opzet
Het uitgangspunt is om een nieuw woonmilieu te realiseren met delen die door de nieuwe ontsluitingsstructuur van elkaar worden gescheiden. In de stedenbouwkundige opzet is er bewust voor gekozen om vanuit het plangebied het zicht op het landschap ten zuiden van de Scherpenzeelseweg te behouden. Naast woningbouw is voorzien in een duidelijke groen- en waterstructuur.

Centraal in het grotere gebied, dat in het eerder genoemde, geactualiseerde stedenbouwkundige plan (2021) "De Burgt III" is genoemd, zal een parkdeel worden ontwikkeld. De parkzone loopt van het noordwesten richting het zuidoosten. Het verbindt drie bestaande erven in De Burgt. De bestaande beplanting en landschapsstructuren die onderdeel zijn van de huidige erven en bijbehorende landerijen kunnen zo geïntegreerd worden in het plan.Ten zuidwesten van het plangebied is grootschalige detailhandel, een bouwmarkt, gerealiseerd.

Het totale gebied De Burgt III zal gefaseerd ontwikkeld worden en in die zin moeten de afzonderlijke delen (fasen) logisch en op zichzelf afgerond kunnen worden. Bij het ontwerpen van de nieuwe woonwijk speelt het onderliggende landschap een belangrijke rol. In de stedenbouwkundige structuur van woonwijk De Burgt zijn de volgende elementen van belang:

  • hoofdinfrastructuur;
  • hoofdgroenstructuur;
  • waterstructuur;
  • de deelgebieden;
  • de randen.

De ringvormige hoofdontsluiting wordt verbonden. Momenteel stopt de hoofdontsluiting aan beide uiteinden van het grotere gebied "De Burgt III". Centraal in dit gebied kruist de hoofdontsluiting met de parkzone, waarbinnen de hoofdgroenstructuur en de snelle fietsverbinding zich bevinden. De snelle fietsverbinding volgt de loop van de parkzone en verbindt de kern met het buitengebied en het Van Lodenstein College, de reformatorische school voor voortgezet onderwijs aan de Lunterseweg 94 in Barneveld. De doorgaande fietsverbinding is te zien op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0005.png"Afbeelding 5 Parkzone met fietsverbinding

Na voltooiing van het plangebied 'De Lanen-Oost' vormt de provinciale weg N802, de Scherpenzeelseweg, de rand tussen de bebouwde kom van de kern Barneveld en het naastgelegen agrarische landschap. In de uitwerking van het stedenbouwkundige plan (bijlage 11) is de relatie met het aangrenzende landschap het uitgangspunt geweest voor de verkaveling. Het landschap speelt een sturende rol. Vanaf de noordelijke wijkontsluitingsweg lopen er een drietal 'lanen' tot aan het landschap. In het profiel van deze lanen is ruimte gecreerd voor wadi's. Deze wadi's zullen ruimte bieden voor de benodigde waterberging en tevens (door middel van beplanting) bijdragen aan de gewenste biodiversiteit in de buurt. Naast de groene wadistructuren is er in het plan een tweetal groene speel- en verblijfsplekken ontworpen. Deze geleding sluit aan op en verlengt de landschappelijke structuren in de aansluitende parkzone. Hieronder staat de stedenbouwkundige kaart, die ook is opgenomen op paginanummer 11 van het uitgewerkte stedenbouwkundige plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0006.png"Afbeelding 6 Stedenbouwkundige kaart

Woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma van het plangebied 'De Lanen-Oost' gaat uit van de verdeling grofweg 40% sociaal, 20% middelduur en 40% in de duurdere categorie. Er is een mix van woningtypen voor verschillende doelgroepen. Dit bevordert de sociale duurzaamheid en het draagt bij aan een evenwichtigere verdeling van parkeerplaatsen en groen in het straatbeeld. Vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen worden vooral in het oostedelijk deel van het plangebied gerealiseerd. Sociale huur- en koopwoningen komen vooral aan de randen in het zuiden en westen van het plangebied. In het noordwesten van het plangebied komen sociale huurappartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0007.png"

Afbeelding 7 Kaart woningbouwprogramma met legenda

Beeldkwaliteit
De hoofdinstrastructuur en de groen-blauwe hoofdstructuur vormen de begrenzing van het plangebied 'De Lanen-Oost'. Binnen deze ruimtelijke eenheid is er gezocht naar herkenbaarheid in architectuur, zodat de architectuur bijdraagt aan de identiteit van de buurt. De ruimtelijke kwaliteit van de eenheid en herkenbaarheid zullen worden ingezet in het ontwikkelen van sterke sociale structuren in de buurt.

De visuele relaties met het aangrenzende landschap worden gebaseerd op de traditionalistische voorbeelden van de wederopbouwarchitectuur. Deze architectuurstijl haalt kenmerken uit ambachtelijke bouwmethoden die gebruikt werden voor het industriële tijdperk. Dit resulteert in een architectuur met belangrijke kenmerken.

De woningen bestaan voor het overgrote deel uit eengezinswoningen, opgebouwd uit twee lagen met een kap. De rug-aan-rug en beneden-bovenwoningen woningen hebben een dak eindigend in een nok. Het appartementengebouw is plat afgedekt. Lange rijen worden subtiel opgeknipt door een kleine verspringing in de rooilijn en dakvlak te ontwerpen. De voorzijdes van de woningen zijn georiënteerd aan de aangrenzende straat. De entree van de woningen ligt iets terug in de voorgevel, waardoor er een nis ontstaat. Prominente hoekwoningen of woningen in zichtlijnen vanuit straten zijn voorzien van een tuit of prominente dakopbouw als onderdeel van de compositie. Er worden ambachtelijke details toegepast.

In het stedenbouwkundig plan is architectonisch een subtiele extra laag gegeven door middel van het opnemen van 'specials'. In het plangebied 'De Lanen-Oost' is er ruimte voor het afwijken van de algemene sfeer en identiteit van de buurt door in te spelen op een ander volume/massa, verhoudingen en materiaalgebruik. Deze specials voegen een extra laag toe aan de ruimtelijke kwaliteit.

Openbare ruimte
In het plangebied 'De Lanen-Oost' is de groene ruimte ingezet om kwaliteit van leven toe te voegen. Het doel is om zo weinig mogelijk verharding toe te passen en waar mogelijk een half-open verharding aan te leggen, zoals parkeerplaatsen. Groen, in de vorm van wadi's en bomen, begeleidt de drie noord-zuid lopende lanen in de buurt. Deze groene lanen zijn samen met de twee pleintjes de groene dragers van de buurt. Door ook in deze groene pleintjes subtiel met hoogteverschillen te werken, wordt het groene karakter van deze plekken gemaximaliseerd en worden speelplekken gecreëerd. Het ontwerp bestaat uit een grote diversiteit aan vaste planten, hagen, struiken en bomen. Dit zorgt voor een hoge belevingswaarde voor de bewoners en voor voldoende voedsel voor insecten, kleine zoogdieren en vogels.

Het waterbeheer is een zichtbaar onderdeel van de openbare ruimte van de wijk. De wadi's in de straten krijgen een natuurlijke, natuurinclusieve inrichting. Ze hebben een meervoudige functie van water bergen, groen en biodiversiteit, en spelen. Ten zuiden en noorden van het plangebied is open water gelegen.

Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied 'De Lanen-Oost' verloopt via de nieuwe verlengde Burgemeester Labreelaan en de Burgemeester Aschofflaan uiteindelijk naar de Scherpenzeelseweg. Aan de noordzijde van het plangebied komt een nieuwe ontsluitingsweg die verbindt met de deelgebieden 'Woudse Erven' en 'Nederwoudse Brinken'. Deze nieuwe ontsluitingsweg maakt onderdeel uit van het plangebied. De doorgaande fietsverbinding komt aan de oostzijde van 'De Lanen-Oost'. Door en langs de buurt lopen ook verschillende doorgaande fietsverbindingen. Dit zijn snelle verbindingen richting het buitengebied en het centrum van Barneveld.

Het aantal parkeerplaatsen is gebaseerd op de Nota Parkeernormen (2020) (bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan). Er is rekening gehouden met de bezettingsgraad van een parkeerplaats op privéterrein. Het openbaar gebied telt 335 parkeerplaatsen. Op eigen terrein zijn 148 parkeerplaatsen aanwezig. Paragraaf 5.15 van deze toelichting bij het bestemmingsplan is gewijd aan het aspect verkeer.

Een meer gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied staat in de uitwerking van het stedenbouwkundige plan (bijlage 11).

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking

De voorgenomen ontwikkeling van het deelgebied 'De Lanen-Oost' is gericht op het completeren van woonwijk De Burgt aan de zuidzijde van de kern Barneveld. Bij het ontwerpen van de buurt is het kampenlandschap als uitgangspunt genomen. Het plangebied krijgt daardoor een groene uitstraling. Het initiatief draagt bij aan de prioriteiten van de NOVI door het versterken van de kern van Barneveld, waarbij de karakteristieke eigenschappen en kenmerken van het Nederlandse landschap en dat van de gemeente Barneveld centraal staan. Daarnaast wordt met het waterbeheer ingespeeld op klimaatadaptatie.

Het beoogde plan is dus in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want de voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de bouw van 226 woningen.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Daarbij zijn de volgende ambities opgesteld:

  • Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. We benutten de bestaande bebouwde omgeving optimaal met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen.
  • Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. In 2035 zijn alle (bestaande) wijken van het aardgas.
  • Woningen in Gelderland zijn in 2050 klimaatneutraal.

Met de beoogde ontwikkeling wordt hier invulling aangegeven door duurzame woningbouw toe te passen. De woningen worden goed geïsoleerd en zullen aardgasloos worden aangelegd. Verder worden lucht - waterwarmtepompen en PV-panelen toegepast. Er is voldaan aan de thans geldende landelijke eisen.

Het beoogde programma varieert in woningbouwtypen (appartementen, rijtjes, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen) en prijs. Daarmee speelt de ontwikkeling in op de diversiteit aan woningvraag.

Daarnaast is het plangebied aangewezen voor de mogelijkheid van grote zonneparken en windenergie aandachtsgebied. Met de beoogde ontwikkeling is hiervan geen gebruik gemaakt. Echter sluiten de gronden direct aan op bestaand bebouwd gebied en is er nog voldoende ruimte beschikbaar om meer geschikte gronden voor de genoemde mogelijkheden te gebruiken. Bovendien zijn hiervoor verder geen regels opgenomen waaraan voldaan dient te worden.

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan een divers woon- en leefklimaat en is in overeenstemming met de omgevingsvisie.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.

In de (geconsolideerde) Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw

Het bepaalde in afdeling 2.3 Glastuinbouw, artikelen 2.16 en 2.17 is van toepassing. De relevante bepalingen over nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf respectievelijk de eenmalige uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf luiden als volgt:

Artikel 2.16 (nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouwbedrijf)

  • 1. Een bestemmingsplan laat nieuwvestiging en uitbreiding van een glastuinbouwbedrijf met een glasopstand vanaf twee hectare alleen toe binnen een glastuinbouwontwikkelingsgebied.
  • 2. Een bestemmingsplan laat in een glastuinbouwontwikkelingsgebied een andere functie dan glastuinbouw alleen toe als die andere functie bijdraagt aan de herstructurering van de glastuinbouwsector.

Artikel 2.17 (eenmalige uitbreiding bestaand glastuinbouwbedrijf)

Een bestemmingsplan kan, gerekend vanaf 29 juni 2005, eenmalig een uitbreiding tot vijf hectare toelaten van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied, als in de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

  • a. de uitbreiding noodzakelijk is voor een doelmatige voortzetting van het bedrijf;
  • b. verplaatsing naar een glastuinbouwontwikkelingsgebied bedrijfseconomisch niet haalbaar is;
  • c. deze uitbreiding zich verdraagt met de ter plaatse relevante omgevingskwaliteiten als bedoeld in artikel 1.1a, tweede lid, van belang zijnde gebiedskwaliteiten van natuur, landschap en water.

Doorwerking in plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw. De regels uit de omgevingsverordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw.

In artikel 2.2, eerste lid van de Omgevingsverordening is een instructieregel opgenomen voor bestemmingsplannen met het oog op de doorwerking van de regionale woonagenda. Die bepaling luidt als volgt: 'Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.' In de toets aan de zogeheten 'ladder voor duurzame verstedelijking' is uiteengezet dat de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied in overeenstemming is met de regionale woonagenda (bijlage 8).

Het plan is in overeenstemming met de verordening.

4.4 Regio

4.4.1 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets (bijlage 16) en de waterhuishoudkundige analyse (bijlage 15) zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.4.2 Regionale Woonagenda 2.0

Het Actieplan Wonen van de provincie Gelderland beschrijft dat de woningbouw moet versnellen. De verwachte woningbouwproductie in de regio is gebaseerd op afspraken met de regio Foodvalley. De Regio Foodvalley heeft in 2018 een Regionale Woonagenda 2.0 opgesteld. Het doel van deze regionale woonagenda is "het vergroten van de aantrekkelijkheid, wervingskracht en betaalbaarheid van het wonen in de Foodvalley regio, uitgewerkt in het toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad (energiezuinigheid/duurzaamheid, levensloopbestendigheid, leefbaarheid) en voorzien in de (nieuwe) woningbehoefte van starters, ouderen, studenten, kenniswerkers en doorstromers". In de regionale woonagenda worden zeven thema's benoemd:

  • 1. Flexibiliteit en differentiatie in woningbouw 
    Vergroten van de flexibiliteit en differentiëren van de kwaliteit van de uitleglocaties in de regio Foodvalley.
  • 2. Middenhuur
    Stimuleren van meer middenhuur in de regio Foodvalley in nieuwbouw en in de bestaande voorraad.
  • 3. Duurzaamheid
    Stimuleren van eenduidig regionaal beleid voor energieneutraliteit en gasloos bouwen voor nieuwbouw en bestaande bouw.
  • 4. Wonen, welzijn en zorg / kwetsbare en bijzondere doelgroepen 
    Inzicht in vormen van gewenste samenwerking voor wonen, welzijn, zorg incl. kwetsbare en bijzondere doelgroepen als arbeidsmigranten, AMV'ers, studenten.
  • 5. Transformatie en herontwikkeling
    Ontwikkelen van regionale afspraken/tools voor transformaties en binnenstedelijke (her-)ontwikkelingen.
  • 6. Leefbaarheid / naoorlogse wijken
    Ontwikkelen van regionale afspraken/tools voor versterking van leefbaarheid in jaren '50-'70 wijken.
  • 7. Monitoring
    Regelmatig actualiseren van gerealiseerde woningen, afzet en verhuur, doorstroming en planvoorraad.

Die uitwerking van de thema's en afspraken vormen de regionale woonagenda 2.0. De regio Foodvalley denkt na over de vraag in hoeverre de bestaande woningvoorraad (straks) nog aansluit op de woningvraag. De vraag verandert snel en ook in Regio Foodvalley staat de kwaliteit van het wonen in wijken en buurten onder druk. Verder zullen vergrijzing en individualisering van het wonen ook in de regio doorzetten. De regio heeft een stevige economische ambitie die een goed vestigingsklimaat vereist, waar het wonen een belangrijk onderdeel van uitmaakt. De veranderende woningmarkt en behoeften worden opnieuw gemonitord en in nieuwe ambities gewerkt. Dit leidt tot de woonagenda 3.0 die ten tijde van de voorbereiding van dit bestemmingsplan nog niet is vastgesteld.

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.2 BOP 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie (paginanummer 54) blijkt dat de het plangebied grotendeels is aangemerkt als woongebied in voorbereiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0008.png"

Afbeelding 8 Fragment visiekaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

Op paginanummer 21 van de structuurvisie staat: 'Een deel van de in 2009 aangewezen zoekzones is anno 2011 reeds in voorbereiding. Deze zijn aangeduid op de plankaart. Het betreft de volgende locaties: De Burgt, Veller I en II (Barneveld) [...]'.

De volgende passage komt uit § 4.1.2. en gaat specifiek over Barneveld-Zuid (c.q. De Burgt): 'In de eerste plaats zal het gebied De Burgt in de komende jaren verder worden ontwikkeld, volgens de bestaande plannen. De randzone van De Burgt leent zich voor vormen van meervoudig ruimtegebruik in de vorm van geluidwerende voorzieningen, gecombineerd met woningen, perifere detailhandel e.d., die met elkaar een buffer vormen tussen de woonwijk en de omringende wegen. De Burgt zal aan de zuidzijde worden begrensd door de Scherpenzeelseweg, die op termijn de functie van rondweg zal vervullen. Dit geeft een vrij harde overgang naar het buitengebied. [...] Het gebied De Burgt (inclusief voorzieningenstrook langs de Lunterseweg) is met de aanduiding Br3 opgenomen in de op 12 december 2006 vastgestelde “uitwerking zoekzones Regio Vallei” van het streekplan Gelderland.'

De gronden die grenzen aan de Scherpenzeelsweg zijn in de structuurvisie aangewezen als zoekgebied voor voorzieningen (korte termijn). In § 4.1.3. van de structuurvisie gaat het over de voorzieningenstroken in Barneveld-Zuid: 'Bij een groeiende gemeente hoort het denken over de spreiding van voorzieningen. In [...] werd al aangegeven dat er enkele plaatsen aangewezen zijn voor de realisatie van een nevenvestiging dagelijkse boodschappen (supermarkt) en perifere detailhandel voor enkele branches voor doelgerichte aankopen. Enkele locaties in Barneveld Zuid behoren hiervoor tot de mogelijkheden. Aan de Scherpenzeelseweg is een strook aangegeven waar zich perifere detailhandel kan vestigen. Het gaat bij voorkeur om grootschalige doelgerichte detailhandel (met b.v. een hoog ‘showroomgehalte’), waarvoor de bereikbaarheid belangrijk is. Door de directe aansluiting op de A30 kunnen zij een regionale functie hebben.'

Met de beoogde woningbouwontwikkeling wordt aangesloten bij de structuurvisie van de gemeente Barneveld. De locatie is reeds aangewezen voor woningbouw en sluit aan op de bestaande bebouwing.

4.6.2 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen.  Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:

  • de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen;
  • de hoofdstructuur van wegen, water en groen is vastgelegd;
  • de vrije situering van woningen binnen het bouwvlak toe te laten - alleen bij sommige deelgebieden.

Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie.

4.6.3 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Per 1 april 2021 worden nieuwe geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren. In dit geval is het installatieconcept zo ontworpen dat is voldaan aan de geluidseisen uit het Bouwbesluit.

Zonnepanelen en collectoren
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Opnemen als dit aan de orde is

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Opnemen als dit aan de orde is. NB doorlatende verharding afstemmen met adviseur water

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
In dit plan worden de nieuwbouw woningen aardgasvrij gerealiseerd. De woningen zullen voldoen aan de BENG-norm. Er vindt een zorgvuldige inpassing van groen plaats. In het stedenbouwkundige ontwerp zijn meerdere wadi's opgenomen die zullen dienen als bufferings- en infiltratievoorziening. Daarnaast zijn er ook nog enkele watergangen en open water opgenomen in het plan. Door de toepassing van groen, de wadi's en de watergangen is rekening gehouden met extremer weer als gevolg van klimaatverandering. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de energievisie.

4.6.4 Groenstructuurplan Barneveld (2011)

De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.

Doorwerking in plangebied
In het groenstructuurplan is de gewenste groenstructuur binnen de kernen van gemeente Barneveld vastgelegd. Paginanummer 48 e.v. van het groenstructuurplan gaat over woonwijk De Burgt: 'Deze wijk is de laatste twee decennia ontwikkeld als zuidelijke uitbreiding van Barneveld. Het plan voor de wijk omvat negen deelgebieden, waarvan er op dit moment vier zijn ontwikkeld. De ontwikkeling van de overige deelgebieden krijgt binnen enkele jaren vorm. Karakteristiek element wat De Burght scheidt van de rest van Barneveld is de Barneveldsebeek. De beek vormt een groene buffer met diverse recreatieve mogelijkheden voor de bewoners. Ook de waterstructuren in de rest van de wijk dragen bij aan het natuurlijk karakter. De waterstructuren kunnen hierbij als voorbeeld voor andere delen in Barneveld dienen. [...] De wadi’s vormen een belangrijk onderdeel van de groenstructuur van de wijk. Deze zijn veelal onbeplant. Een aantal kleine speelplekjes hebben wel een groene aankleding. Grote groeneenheden ontbreken in de wijk.'

Over de Scherpenzeelseweg zegt het groenstructuurplan: 'De Scherpenzeelseweg vormt de oost-westelijke verbinding aan de zuidzijde van de kern en heeft met name een verkeersfunctie. De weg vormt de gemeentegrens van Barneveld met de gemeente Ede. De weg wordt begeleid door jonge essen die in de toekomst een sterke structuur zullen vormen. Met de komst van de uitbreidingen De Burght en Veller zal de weg een nog belangrijkere functie gaan krijgen. [...] Een groot deel van de zuidzijde wordt ontwikkeld tot woongebied, waarbij de Scherpenzeelseweg en de Barneveldsebeek de zuidelijke grenzen vormen. Hierbij is met name de inpassing van de Barneveldsebeek een aandachtspunt bij het ontwikkelen van de plannen. Zuidelijk van deze structuren is een open agrarisch landschap aanwezig.'

4.6.5 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.6 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen, waarvan gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog van € 230.000 tot € 280.000), 20% middeldure woningen (middendure huur tot € 1.000,- en koop van € 280.000 tot € 350.000) en 30% duurdere woningen vanaf € 350.000,- en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.800 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 6.000 woningen beteken. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2021 t/m 2024 is een programma van ruim 2.600 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75-80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, dit betekent zo'n 500 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2021 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen (opgesplitst in sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog € 230.000 - € 280.000) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 1.000,- in 2021).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en sociale koop hoog ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 65.000, voor sociale koop laag op € 55.000 en voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
Met de voorgenomen ontwikkeling van 226 woningen in het plangebied 'De Lanen-Oost' is deels invulling gegeven aan de woningbouwopgave uit de Woonvisie Barneveld 2021-2025. Tevens is met de ontwikkeling van zowel goedkope, middeldure, dure koopwoningen en sociale huurwoningen ingespeeld op de vraag naar een divers woningaanbod. Voor de sociale koop- en huurwoningen, is de doelgroepenverordening van toepassing. De beoogde goedkope woningen (huur en koop) dienen gedurende een termijn van ten minste 10 jaren na eerste ingebruikname voor de doelgroep sociale huur-/koopwoning beschikbaar te blijven. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de woningbehoefte in de gemeente Barneveld.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied zijn in februari 2021 verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd door Buro Ontwerp & Omgeving uit Arnhem (bijlage 9). De onderzoeken zijn gericht op het grotere gebied 'De Burgt III'.

Enkele percelen binnen dat gebied maken geen deel uit van de onderhavige ontwikkeling. Die percelen zijn dan ook niet onderzocht. Voor een gebied met een oppervlakte van ongeveer 9,8 hectare is nog geen toestemming verkregen voor de uitvoering van het bodemonderzoek. Het betreft de percelen Nederwoudseweg 70-72.

De onderzoeken leiden tot de volgende conclusie:
De vastgestelde milieuhygienische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van woonwijk De Burgt III, dit met enkele uitzonderingen. Ter plaatse van de Nederwoudseweg 86 en 68 zijn sterk verontreinigde druppelzones. Hiervoor dient een BUS-melding verricht te worden. De toegangsweg naar de Nederwoudseweg 66/68 betreft een asbestweg welke direct gemeld dient te worden bij IL&T. Ter plaatse van de Nederwoudseweg 68 is een zinkverontreining aanwezig en ter plaatse van de weilanden behorende bij de Nederwoudseweg 68 zijn drie dammen sterk verontreinigd met asbest. Deze dammen dienen voor ontwikkeling met toestemming van het bevoegd gezag middels een saneringsplan of BUS-melding gesaneerd te worden. Ter plaatse van het voormalig toegangspad naar de Scherpenzeelseweg 12 is ook een zinkverontreiniging aanwezig. Ter plaatse van de Nederwoudseweg 66 is een koperverontreiniging aanwezig. Voor ontwikkeling van het gebied dient de verontreiniging gesaneerd te worden. Hiervoor dient een Plan van Aanpak opgesteld te worden welke ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd dient te worden.

In de grond zijn van nature verhoogde gehalten arseen aanwezig (tot boven de interventiewaarde uit de Wbb) waarmee bij grondverzet rekening gehouden dient te worden. Verontreinigingen welke niet gesaneerd worden zoals de van nature verhoogde gehalten arseen in de grond en metalen in het grondwater dienen gecommuniceerd te worden aan de toekomstige bewoners.

In het deelgebied 'De Lanen-Oost' zijn in de grond plaatselijk licht verhoogde concentraties metalen (zink en koper), PCB en PAK gemeten. PFAS zijn niet aangetoond in gehalten boven de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties barium en plaatselijk tevens een licht verhoogde concentratie nikkel. De licht verhoogde gehalten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Ter plaatse van de tijdens onderhavig onderzoek onderzochte dammen zijn overwegend maximaal licht verhoogde gehalten in de bovengrond aangetoond. In één van de dammen is een matig verhoogd gehalte arseen gemeten. Omdat zintuiglijk geen waarnemingen zijn gedaan welke kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest zijn geen asbestanalyses uitgevoerd. De resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. De vastgestelde milieuhygienische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de woonwijk.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.1.2 Ontplofbare oorlogsresten

[alleen opnemen als dit speelt]

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bureau Hamaland uit Zelhem heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 6). Voor een deel van het plangebied is het verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijlage 7).

Op basis van de aardwetenschappelijke gegevens is er in het plangebied vermoedelijk sprake van verspoeld dekzand, een dalvormige laagte en twee dekzandkopjes. De ondergrond bestaat uit dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Hierin heeft zich grotendeels een beekeerdgrond ontwikkeld. In een kleiner deel van het plangebied kan er tevens sprake zijn van een laarpodzolgrond. Op historisch kaartmateriaal is waar te nemen dat er twee historische erven aanwezig zijn geweest binnen het plangebied, waarvan het erf Groot Butzelaar nog steeds bestaat. Ter plaatse van de historische bebouwing geldt een hoge archeologische verwachting. De twee vermoedelijk aanwezige dekzandkopjes krijgen tevens een hoge archeologische verwachting voor alle archeologische perioden. Een lage archeologische verwachting geldt ter plaatse van de dalvormige laagte en het verspoelde dekzand. Agrarische activiteiten in het plangebied kunnen ervoor gezorgd hebben dat de bodem tot in het archeologisch niveau verstoord is geraakt. Verkennend booronderzoek moest aantonen of er nog sprake is van intacte bodemprofielen.

Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het risico dat met de geplande ontwikkelingen behoudenswaardige archeologische waarden verloren gaan wordt gering geacht. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.

5.2.1.2 Archeologie middelhoge verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied middelhoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Korheidshalve zij verwezen naar hetgeen is opgemerkt in § 5.2.1.1. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan is niet aangeduid als zeer hoog gewaardeerd landschap (waarde 5) of hoog gewaardeerd landschap (waarde 4). Het is daarmee niet noodzakelijk om een dubbelbestemming voor cultuurlandschappelijke waarden op te nemen in het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan is niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Dat is te zien op de onderstaande kaart die afkomstig is van de Natura2000-viewer, https://natura2000.eea.europa.eu/. De afstand tussen het plangebied en de Veluwe bedraagt ongeveer 4,3 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0009.png"

Afbeelding 9 Natura 2000-gebied Veluwe

Negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tot het plangebied niet verwacht. Om eventueel negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden te kunnen uitsluiten, is wel een AERIUS-berekening uitgevoerd (bijlage 1) met bijbehorende effectbeoordeling (bijlage 12).

Op 1 juli 2021 is de partiële vrijstelling in werking getreden voor de aanlegfase in de bouwsector.

De partiële vrijstelling geldt alleen voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en de aanleg. De vrijstelling geldt niet voor structurele stikstofemissies in de gebruiksfase van het bouwwerk. Daarom is voor de locatie een AERIUS berekening uitgevoerd van de aangevraagde situatie. Conclusie van de uitgevoerde berekening is dat er geen effect is, met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, in de gebruiksfase. Er is dan ook geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig voor de verwezenlijking van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

De conclusie luidt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Quickscan
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd. De quickscan is opgenomen als bijlage 14 van de toelichting bij dit bestemmingsplan. Dit waren enkele bevindingen uit de quickscan:

Bunzing en wezel
Het plangebied vormt een geschikte leefomgeving voor de bunzing en wezel. In het plangebied is sprake van intensieve landbouw, maar er zijn nog kleinschalige, lijnvormige elementen aanwezig die kunnen bijdragen aan een functionele leefomgeving voor deze soorten. De aanwezigheid van de bunzing en wezel kan daarom niet worden uitgesloten en nader onderzoek is noodzakelijk.

Vleermuizen
In het plangebied zijn potentiële vliegroutes en essentiële foerageergebieden aanwezig. Het gaat hierbij om verschillende bomenrijen. Als deze elementen worden verwijderd ten behoeve van de ontwikkelingen is nader onderzoek nodig.

Steenuil
In het grotere gebied 'De Burgt III' is een steenuil ter plaatse waargenomen. De steenuil wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wnb. De functionele leefomgeving (essentieel foerageergebied) van de steenuil is beschermd. De ontwikkelingen in het gebied zorgen voor verstoring van de functionele leefomgeving van deze soort. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen wat de functie van het plangebied is voor de steenuil.

Boerenzwaluw en huiszwaluw
Omdat de quickscan natuurtoets in maart is uitgevoerd waren geen van beide soorten al aanwezig in het plangebied. Omdat het gaat om een groot aantal potentiële broedparen, moet worden bepaald of er sprake is van ecologisch zwaarwegende redenen. Indien sprake is van zwaarwegende ecologische redenen worden de boerenzwaluw en huiszwaluw beschermd volgens artikel 3.1 van de Wnb. Nader onderzoek naar boerenzwaluwen, huiszwaluwen en potentiële uitwijkmogelijkheden is daarom noodzakelijk.

Nader ecologisch onderzoek
De quickscan natuurtoets gaf aanleiding om nader ecologisch onderzoek uit te voeren (bijlage 10). Daarbij is de aanwezigheid van een aantal soorten in het plangebied onderzocht. Ten tijde van de terinzagelegging van het voorontwerp van dit bestemmingsplan is het onderzoek echter nog niet compleet. Arcadis Nederland B.V. voert het vervolg van het ecologische onderzoek uit.

Enkele bevindingen uit het nadere ecologische onderzoek:

'In het plangebied 'De Lanen-Oost' is één vliegroute voor de gewone dwergvleermuis gesignaleerd. Er zijn minimaal 23 gewone dwergvleermuizen aanwezig. Voor de laatvlieger is ook één vliegroute in het plangebied. Er zijn 8 tot 10 laatvliegers aanwezig. In een schuur werden twee nestlocaties van de boerenzwaluw vastgesteld. In de tuin van Nederwoudseweg 66 is één kwetterbosje aangetroffen. Voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit artikel 3.1 lid 2 en 4 (huismus opzettelijk storen en verblijfplaats vernielen) is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Als gevolg van de werkzaamheden verdwijnt namelijk een kwetterbosje die behoort tot de essentiële functionele leefomgeving. Ten behoeve van de ontheffingsaanvraag dient een activiteitenplan te worden opgesteld.

Overtreding van artikel 3.5 lid 2 en 4 (vleermuizen opzettelijk storen en verblijfplaatsen vernielen) kan worden voorkomen door het uitvoeren van een boomeffectanalyse (BEA). Voor het behoud van de vliegroute moet namelijk onderzocht worden of de laanbomen worden aangetast door externe negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden. Door een BEA uit te voeren moet worden aangetoond dat de bomen geen onherstelbare schade oplopen als gevolg van de werkzaamheden. Ondanks dat de bomen worden ingepast in het ontwerp van de nieuwe woonwijk is dit nodig om te voorkomen dat de vliegroute alsnog verloren gaat. Na uitvoering van de werkzaamheden moeten de bomen nog minimaal tien jaar in goede gezondheid kunnen blijven staan.

De nesten van de boerenzwaluw zijn jaarrond beschermd als daar ecologisch zwaarwegende redenen voor zijn. Omdat het om slechts twee broedparen gaat wordt geconstateerd dat er geen sprake is van ecologisch zwaarwegende redenen. Ten zuiden van het projectgebied zijn naar verwachting voldoende uitwijkmogelijkheden voor twee broedparen. Dit blijft een landelijk gebied met geschikte schuren om in te broeden. Er vindt geen overtreding van de Wet natuurbescherming plaats indien buiten het vogelbroedseizoen wordt gewerkt.'

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO ligt.

Op een afstand van ongeveer 500 meter van het plangebied bevindt zich Dennebroek, dat deel uitmaakt van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en deels van een Groene Ontwikkelingszone (GO). Gezien de afstand zal de verwezenlijking van 'De Lanen-Oost' de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het GNN en de GO niet aantasten. Dennebroek is te zien op de onderstaande afbeelding. Het betreft een fragment van kaart nr. 5 van Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, de themakaart Natuur- en landschapsbeleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0010.png"

Afbeelding 10 GNN - GO Dennebroek

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Binnen het plangebied komen nieuwe kwetsbare objecten in de vorm van woningen. Het aantal woningen neemt ten opzichte van de het geldende bestemmingsplan toe. Het plangebied is in de huidige situatie voornamelijk agrarisch in gebruik. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0011.png"

Afbeelding 11 Risicokaart Nederland

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Op circa 900 meter van het plangebied ligt aan de Scherpenzeelsweg 56 een LPG-tankstation. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 meter. Het plangebied 'De Lanen-Oost' ligt ruim buiten deze zone. Een nadere onderbouwing wat betreft stationaire risicobronnen blijft daarom achterwege.

Wat betreft mobiele risicobronnen het volgende. Het plangebied is gelegen op circa 800 meter afstand van de rijksweg A30 (wegvak G32 en G67). Over de A30 worden gevaarlijke stoffen, LF1, LF2, LT1 en LT2, getransporteerd. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt 880 meter. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied. Om die reden dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".

Wegverkeerslawaai
Buro Ontwerp & Omgeving uit Arnhem heeft het akoestische onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (bijlage 5). Hieronder volgen de conclusies wat betreft autosnelweg A30, de Scherpenzeelseweg (N802), de Burgemeester Aschofflaan - overgaand in de Burgemeester Labreelaan, en de nieuwe ontsluitingsweg.

  • Autosnelweg A30
    Uit het onderzoek blijkt dat bij 24 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden afkomstig van de A30. De hoogste geluidsbelasting bij de nieuwe woningen bedraagt 51 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh, afkomstig van de A30. De nieuwe woningen liggen buiten de zone van 400 meter van de A30. Voor woningen buiten de zone hoeft formeel geen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Hierdoor is een toetsing aan de normen uit de Wgh voor woningen buiten de zone formeel ook niet mogelijk. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 53 dB gebruikt, welke gelden voor nieuwe woningen binnen de zone van de snelweg. Bij 24 woningen in het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt niet overschreden. Aangezien het ontwikkelingsgebied ligt buiten de zone van de A30, is de verlening van hogere waarden niet nodig en niet mogelijk.
  • Scherpenzeelseweg (N802)
    Bij 26 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De hoogste geluidsbelasting bij de nieuwe woningen bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij 26 woningen in het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.
  • Burgemeester Aschofflaan - Burgemeester Labreelaan
    De Burgemeester Aschofflaan gaat over in de Burgemeester Labreelaan. In het onderzoek zijn deze twee wegen als één weg beoordeeld. Uit het onderzoek blijkt dat bij 26 woningen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting bij de nieuwe woningen bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij 26 woningen in het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.
  • Ontsluitingsweg
    Drie woningen hebben een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogste geluidsbelasting bij de nieuwe woning bedraagt 49 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De ontsluitingsweg heeft op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen zijn de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij twee woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Het doel van de Wet geluidhinder is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Scherpenzeelseweg (N802) en de Burgemeester Aschofflaan, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. In het gemeentelijke geluidbeleid ‘Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld’, d.d. 22 december 2009, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn. De nieuwe woningen worden gerealiseerd tussen de bebouwing van de Burgemeester Aschofflaan en de Lunterseweg. Hierdoor is er sprake van een ontheffingscriteria uit het geluidbeleid te weten: ‘Woningen zijn/worden verspreid gesitueerd buiten de bebouwde kom’. Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid en de Wgh kan de gemeente Barneveld hogere waarde verlenen voor 81 woningen afkomstig van de Scherpenzeelseweg (N802) en de Burgemeester Aschofflaan. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een separate hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De te verlenen hogere waarden zijn genoemd in bijlage 5.

Geluidreducerende maatregelen
Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.Op grond van het gemeentelijke geluidsbeleid moet iedere woning een geluidsluwe gevel hebben. Er is sprake van een geluidsluwe gevel wanneer de cumulatieve geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij 21 van de toekomstige woningen is er geen sprake van een geluidsluwe gevel. Bij de overige 206 woningen is er wel sprake van een geluidsluwe gevel. Gezien het beperkte aantal woningen waarbij geen geluidsluwe gevel is kan de gemeente Barneveld besluiten om voor deze 21 woningen af te wijken van het gemeentelijke geluidsbeleid.

Industrielawaai
In juli 2022 is door AV Consulting B.V. een akoestisch onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de navolgende conclusies getrokken worden.

De gerealiseerde bouwmarkt aan de Burgemeester Aschofflaan 2-4 in Barneveld voldoet bij nagenoeg alle woningen aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit, namelijk een etmaalwaarde van 50 dB(A) (inclusief 5 dB toeslag voor de achteruitrijsignalering). Daarnaast wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor het gebiedstype 'gemengd gebied'.

Alleen ter plaatse van de tweede en derde bouwlaag (beoordelingshoogte 5,0 en 7,5 meter) van de meest zuidwestelijke woning wordt deze waarde met 1 respectievelijk 2 dB overschreden. Op onderstaande afbeelding is deze woning met een rode cirkel aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0012.png"

Afbeelding 12 Geluidscontouren etmaalwaarde LAr, LT in dB(A)

De deskundige heeft geadviseerd om hiermee rekening te houden bij het uitwerken van het plan. De volgende opties zijn mogelijk:

  • Op de tweede en derde bouwlaag achter deze gevel géén verblijfsruimte realiseren, maar bijvoorbeeld een trappenhuis, zolder of onbenoemde ruimte.
  • Het toepassen van een 'dove gevel' (gevel zonder te openen delen) of een 'vliesgevel' (aan de gevel bevestigd geluidscherm) ter plaatse van de naar de Gamma/PDV gerichte gevel. Het geluidscherm is gerealiseerd.
  • Het treffen van maatregelen bij de Gamma/PDV zelf.

De gerealiseerde bouwmarkt voldoet ten aanzien van de maximale geluidsniveaus aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Daarnaast wordt voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering voor het gebiedstype 'gemengd gebied'. Met betrekking tot de indirecte hinder voldoet de te realiseren bouwmarkt ter plaatse van woningen van derden aan de streefwaarde van 50 dB(A) uit de zogenaamde Schrikkelcirculaire.

Het bovenstaande geldt zowel voor de bestaande woningen in de omgeving als voor de nieuwe woningen in de te realiseren nieuwe woonwijk ten noorden van de bouwmarkt. Om aan de geluidsvoorschriften/richtwaarden te kunnen voldoen, is langs de laad-loslocatie van de bouwmarkt inmiddels het vereiste geluidscherm gerealiseerd met een hoogte van minimaal 3,0 meter en een lengte van circa 25 meter.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 8 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Om te beoordelen of veehouderijen in de omgeving niet onevenredig is hun belangen worden geschaad moet rekening worden gehouden met eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Dit betekent dat voor geur getoetst moet worden vanaf de rand van het bouwvlak.

In dit geval wordt het plangebied onderdeel van de bebouwde kom. Volgens de geurverordening geldt een voorgrondnorm van 8,0 ouE/m3. De te realiseren woningen zijn geurgevoelige objecten.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in nieuwe geurgevoelige objecten. Er komen 226 woningen in de buurt 'De Lanen-Oost'. De achtergrondbelasting, de geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving samen, is berekend.

Binnen 100 meter van het plangebied liggen geen veehouderijen. Hierdoor is voldaan aan de afstandsnorm van 100 meter voor dieren, zonder vastgestelde geuremissie. Uit de berekende achtergrondconcentraties op de vier waarneempunten en uit de contouren van de achtergrondbelasting blijkt dat die achtergrondbelasting lager is dan de geurnorm van 8 ouE/m3 uit de gemeentelijke geurverordening. De geurnorm van 8 ouE/m3 geldt voor de voorgrondbelasting (geurbelasting van een individuele veehouderij). Op de rand van het plangebied wordt dan ook voldaan aan de geurnormen uit het gemeentelijke geurbeleid. Hierdoor is woningbouw binnen het plangebied mogelijk. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende veehouderijen gelegen:

  • Nederwoudseweg 66-68; varkens en rundveehouderij
  • Nederwoudseweg 70-72; varkens en rundveehouderij

Andere veehouderijen liggen op grotere afstand.

Volgens de Wet geurhinder en veehouderij dient bij nieuwe woningen die opgericht worden in de bebouwde kom een afstand van 100 meter te worden aangehouden ten opzichte van veehouderijen. Om rekening te houden met eventuele ontwikkelingsmogelijkheden moet daarom 100 meter afstand aangehouden worden tussen de rand van het bouwvlak van het geurgevoelige object en de veehouderij. Daarnaast dient altijd 50 meter afstand aangehouden te worden tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal en de gevel van de woning.

De veehouderijen op de Nederwoudseweg liggen beide op meer dan 175 meter afstand van de beoogde woonwijk.

Het plangebied ligt op voldoende afstand van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderijen.

Geurbelasting (voorgrondbelasting)
Op de veehouderijen op de Nederwoudseweg worden dieren gehouden met een geuremissiefactor. De geurbelasting vanuit beide bedrijven is daarom berekend op de dichtstbijzijnde hoeken van het plangebied. Om eventueel te verwachten ontwikkelingen op een veehouderij mee te wegen is een zogenaamde worst-case berekening gemaakt. Hierbij is, conform jurisprudentie, uitgegaan van alle vergunde geur op de rand van het bouwvlak.

Voor de berekening is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning (V-2020). De uitkomst is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0013.png"

Aan de vereiste geurnorm kan worden voldaan.

Conclusie
De geurbelasting wordt niet te hoog bij een worst-case/ uitbreiding scenario. De ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende veehouderijen worden daarom niet beperkt door het voorgenomen plan.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen veehouderij) als de achtergrondbelasting (vanwege alle veehouderijen in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

In dit geval is de voorgrondbelasting vanuit de veehouderijen ten noorden van het plangebied beperkt; in een worst-case scenario is al sprake van een redelijk goed tot goed woon-en leefklimaat. Daarnaast is in dit gebied volgens een (verouderde) kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 10-14 OuE/m³. Daarmee is ook sprake van een redelijk goed woon-en leefklimaat.

De conclusie luidt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een deel van een nieuwe woonwijk met 226 woningen. Dit is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de regio Foodvalley is nog niet voldoende harde plancapaciteit aanwezig om de woningbehoefte te kunnen opvangen. In de gemeente Barneveld is sprake van een behoefte aan nieuwe rij-, hoek- en vrijstaande woningen. Deze ruimtelijke ontwikkeling voorziet in totaal in circa 2.500 woningen, waarvan 226 komen in het deelgebied 'De Lanen-Oost'. Het woonprogramma bestaat uit rij- en hoekwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en appartementen die worden aangeboden in de vrije sector, maar ook bestemd zijn voor sociale huur.

Op basis van het bijgevoegde onderzoek (bijlage 8) luidt de conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkellocatie. Er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Deze voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Er zijn geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:

  • 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie;
  • 50 µg/m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 etmalen per kalenderjaar mag worden overschreden.

Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende veehouderijen. In de omgeving liggen geen veehouderijen met een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar). Er is daarom geen berekening gemaakt van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat aan de grenswaarden wordt voldaan.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Toepassen bij een plan (vormvrije m.e.r.-beoordeling, onder het kopje 'Besluit m.e.r.'), dit blijkt uit advies van m.e.r.-adviseur in fase 1/3, en vervangt in zijn geheel de standaardtekst onder 'Besluit m.e.r.' van de huidige toelichting onder Besluit m.e.r. uit het bibliotheekbestand l:

Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek 
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 226 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op … (datum) is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als bijlage …. Opgenomen. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage…. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Er is een onderzoek naar milieuzonering uitgevoerd (bijlage 13).

In dit kader zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:

  • Intratuin Barneveld, Burgemeester Aschofflaan 1
  • Huisartsenpraktijk De Burgt, Nederwoudseweg 17d
  • Optisport sporthal De Burgthof, Nederwoudseweg 23c
  • Gamma, Burgemeester Aschofflaan 2-4

In de onderstaande tabel zijn per bedrijf de richtafstandsnorm en de werkelijke afstand tot het plangebied opgenomen.

Bedrijf   Richtafstandsnorm   Werkelijke afstand ±  
Intratuin Barneveld   30   100  
Huisartsenpraktijk De Burgt   10   60  
Optisport sporthal De Burgthof   50   160  
Gamma   30   8  

De uitkomst van het onderzoek is dat alleen bij de Gamma niet wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstanden wat betreft de aspecten geluid en gevaar. Om na te gaan of het mogelijk is om desondanks een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren, is een onderzoek naar industrielawaai uitgevoerd (bijlage 4). Daaruit blijkt dat de toekomstige situatie bij nagenoeg alle woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit en uit stap 2 (gemengd gebied) van de hierboven genoemde 'Bedrijven en milieuzonering'. Bij de tweede en de derde bouwlaag van één woning zou die norm worden overschreden. In het rapport over industrielawaai zijn oplossingen aangedragen voor overschrijding van de normen. De ontwikkelaar zal de suggesties verwerken in het bouwplan voor de bewuste woning. Er is een geluidscherm van bepaalde, in het rapport gespecificeerde afmetingen langs de laad-loslocatie van de bouwmarkt gerealiseerd. Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan "Rozenstraat-Burgemeester Aschofflaan" (2021). Als in het bouwplan voor de woning rekening is gehouden met de suggesties in het rapport en het geluidscherm is geplaatst, dan zijn er verder geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gelet op het aspect milieuzonering.

In de omgeving van het plangebied zijn veehouderijen gelegen. Bij rundveehouderijen is het aspect geur van belang. Bij de veehouderijen in de omgeving van het plangebied is voor het aspect geur getoetst aan de wettelijke bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Uit paragraaf 5.6 blijkt dat de toekomstige situatie voldoet aan de geurnormen uit het gemeentelijke geurbeleid. De veehouderijen vormen geen belemmering voor de verwezenlijking van de woonwijk.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Liander heeft op (datum) aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

- aanwezig groen (stroken);

- bos;

- landbouwgebied

- landschappelijke inpassing

- landschappelijk waardevol groen

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

In haar reactie d.d. 1 augustus 2022 op het voorontwerp van het voorliggende bestemmingsplan heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) opgemerkt dat zich een LPG-tankstation bevindt aan de westzijde van het plangebied op een afstand van ongeveer 900 meter en dat de nieuwe woningen dus komen buiten het effectgebied van dit station. Wat betreft het transport van gevaarlijke stoffen over de autosnelweg A30 meldt VGGM dat het plangebied is gelegen binnen het effectgebied van het scenario 'toxische wolk'. Gezien de verwachte populatie van de wijk is het aannemelijk dat men zich tijdens een calamiteit binnenshuis in veiligheid kan brengen.

5.14 Verkeer

Ontsluiting
De ontsluiting van het plangebied 'De Lanen-Oost' gaat via de Scherpenzeelseweg en de Burgemeester Aschofflaan. Er komt een nieuwe ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plangebied die verbindt met de gebiedsdelen 'Woudse Erven' em 'Nederwoudse Brinken'. Er komen meerdere connecties, waardoor de ontsluitingsmogelijkheden van zowel gemotoriseerd verkeer als fietsverkeer op het omliggende wegennet goed is. Langzaam verkeer krijgt een extra verbinding en kan zich makkelijk via het centrale parkdeel van het grotere gebied 'De Burgt III' van het noordelijke deel naar het zuidelijke deel verplaatsen. Deze fietsverbinding komt aan de oostzijde van het plangebied. Door en langs de wijk lopen ook verschillende doorgaande fietsverbindingen. Daarmee zijn snelle verbindingen richting het buitengebied en het centrum van de kern Barneveld te maken. De toekomstige verkeerssituatie is te zien op de onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0014.png"

Afbeelding 13 Verkeerssituatie

Om de verkeersgeneratie van het te ontwikkelen plan te bepalen, is gebruik gemaakt van de CROW publicatie Toekomstbestendig Parkeren uit 2018. In de onderstaande tabel is de verkeersgeneratie van het plan voor de verschillende type woningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0015.png"

Met de voorgenomen ontwikkeling is er dus sprake van een toename van 1.574 verkeersbewegingen in het plangebied. Doordat het plangebied op meerdere punten ontsloten wordt en er ook een nieuwe ontsluitingsweg wordt aangelegd, wordt de druk door de nieuwe ontwikkeling op het bestaande verkeersnetwerk verspreid. Tevens hebben de bestaande wegen genoeg capaciteit om de verspreide verkeersbewegingen op te vangen. Gezien deze aspecten zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie.

Parkeren
De aard en de omvang van de activiteiten waarin het bestemmingsplan voorziet, bepaalt het aantal benodigde parkeerplaatsen. Om de parkeerbehoefte vast te stellen, is gebruik gemaakt van de Nota Parkeernormen uit 2020 van de gemeente Barneveld. In het parkeerbeleid is vastgelegd dat het plangebied zich in de 'rest bebouwde kom' in een 'matig stedelijk' gebied bevindt. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen per type woning en de parkeerbehoefte weergegeven. De totale parkeerbehoefte is 442,2 parkeerplaatsen. Er komen 335 parkeerplaatsen in openbaar gebied en 148 parkeerplaatsen op eigen terrein. Er komen dus voldoende parkeerplaatsen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1676-0001_0016.png"

In drie van de negen woonblokken in het plangebied 'De Lanen-Oost' is er een tekort aan parkeerplaatsen. Daar staat tegenover dat sprake is van een zodanig overschot aan parkeerplaatsen in de aangrenzende woonblokken dat het tekort volledig is gecompenseerd. De conclusie is dan ook dat de voorgenomen parkeercapaciteit voorziet in de totale netto parkeerbehoefte.

5.15 Water

Tekstvoorstel wateradviseurs V&I hier invoegen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming 'Wonen - 1':

'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'

wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Groen'

Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.

In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.

Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.

Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap'. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.

Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.

6.1.2.2 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.

Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.

De aanduidingen 'geluidscherm' en 'groen' komen niet voor op de verbeelding van het bestemmingsplan 'de Lanen-Oost' bij gronden waaraan de bestemming 'Tuin' is toegekend.

Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan; deze bouwwerken dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.

Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.

Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.

Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.

Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.

6.1.2.3 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat dan op de verbeelding.

Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.

6.1.2.4 Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.

6.1.2.5 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.

Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.

6.1.2.6 Bestemming 'Wonen-2'

De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.

Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.

6.1.2.7 Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 1' en Waarde – Archeologie 2'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.500 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt.

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene bouwregels

In artikel 12.1 is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.

6.1.3.3 Algemene gebruiksregels

Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.1.3.6 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Kostenverhaal en zekerstellingen

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van 226 woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Het plan wordt gerealiseerd onder verantwoordelijkheid van C.V. De Burgt 2. Voor de economische uitvoerbaarheid van het plan is een exploitatieberekening opgesteld als ware de gemeente Barneveld eigenaar van het plangebied.

Ter zake van het grotere gebied 'De Burgt III' zijn tussen de deelnemende partijen aan de CV/BV-structuur in 1998 een samenwerkingsovereenkomst en in 2015 een (daarop) aanvullende overeenkomst gesloten. Doordat (i) het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hierdoor anderszins verzekerd is, (ii) het bepalen van een tijdvak of fasering en (iii) het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een bepaling opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst (artikel 2.14.6).

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 23 december 2021 in het Gemeenteblad (nr. 469125) en langs elektronische weg kennisgegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met buren en belanghebbenden. Hierbij zijn een pachter en omwonende(n) geïnformeerd over de plannen. Evt. aanvullen met nadere info.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:


- opsomming

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van … tot en met … ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn … reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.

8.4 Zienswijzen

Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op (datum) besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende bouwplan.

Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteiten bouwen/milieu enz.) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening, omgevingsvergunning, hogere grenswaarde enz.) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van .... tot en met … ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn … reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.

N.B. Hier de Nota Zienswijzen toevoegen als PDF!