Plan: | Didam, Kerkwijk fases V, VI en VII |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1955.bpsgddmwonkerkwyk5-va01 |
Al enige jaren is de nieuwbouw woonwijk Kerkwijk in Didam in uitvoering. Kerkwijk betreft de gefaseerde ontwikkeling van een nieuwbouwwijk met in totaal circa 400-450 woningen in verschillende categorieën. Oorspronkelijk was Kerkwijk opgedeeld in drie fases. Elke fase behelsde ongeveer 100-150 woningen. Tijdens de crisis bleek dat het raadzamer was om in kleinere fases tot ontwikkeling over te gaan. Als gevolg hiervan is Kerkwijk verdeeld in acht fases. De fases I t/m IV zijn reeds ontwikkeld.
Eveneens als gevolg van de crisis, is het bouwtempo voor Kerkwijk verlaagd en is besloten om niet voor heel Kerkwijk het bestemmingsplan te wijzigen. Hierdoor is een deel van de woonwijk nog altijd bestemd als agrarisch.
Inmiddels trekt de woningmarkt aan en is besloten om ook het laatste deel van Kerkwijk te ontwikkelen. Gezien de veranderde marktsituatie is het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan herijkt en op basis daarvan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 120 woningen. Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van de fases V, VI en VII. De laatste fase (fase VIII) maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan.
Navolgend is een faseringskaart van Kerkwijk opgenomen. Zoals gesteld voorziet voor- liggend bestemmingsplan in de ontwikkeling van de fasen V, VI en VII.
Figuur 1.1 - Faseringskaart Kerkwijk
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Didam en bestaat uit een drietal fasen van het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 4,5 hectare en wordt begrensd door de (Nieuwe)Meursweg in het noorden, de achterkanten van de percelen aan de Dijksestraat in het oosten, de weg Ruigenhoek in het zuiden en de weg Scholtenstuk in het westen.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit overwegend agrarisch grasland. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' dan ook bestemd als 'Agrarisch'. Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Figuur 1.2 - Globale ligging plangebied
Figuur 1.3 - Globale begrenzing plangebied
Zoals reeds aangegeven vallen de gronden van het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Woonwijken Didam', vastgesteld op 28 juni 2012 door de gemeenteraad van de gemeente Montferland.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Volgens artikel 3 van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' bestemd voor agrarisch gebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering en hobbymatige agrarische activiteiten zonder bebouwing. Op de gronden als mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Figuur 1.4 - Vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied
Voor een klein deel in het zuidoosten van het plangebied is de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin' van toepassing. Het betreft hier een nog niet gerealiseerd individueel woonperceel, welke in het vigerende bestemmingsplan is overgenomen. De woning ter plaatse is nog niet gerealiseerd en om die reden maakt het perceel deel uit van voorliggend bestemmingsplan.
De realisatie van maximaal 120 woningen binnen het plangebied is op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord.
De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.
Het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk voorzag in de realisatie van 400-500 woningen in verschillende categorieën. Oorspronkelijk was Kerkwijk opgedeeld in drie fases. Elke fase behelsde ongeveer 100-150 woningen. Tijdens de crisis bleek dat het raadzamer was om in kleinere fases tot ontwikkeling over te gaan. Als gevolg hiervan is Kerkwijk verdeeld in acht fases. De fases I t/m IV zijn reeds ontwikkeld. Navolgend is het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk opgenomen en is het nu voorliggende plangebied met een zwarte omlijning weergegeven.
Figuur 2.1 Oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor Kerkwijk
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van de fases V, VI en VII. De laatste fase (fase VIII) maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan. Zoals in de voorgaande afbeelding zichtbaar is, is door het wegvallen van fase VIII van Kerkwijk het niet mogelijk het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan voor dit deel van Kerkwijk te realiseren. Om die reden is het stedenbouwkundig plan voor dit deel van Kerkwijk gewijzigd, teneinde tot een goede afronding van de woonwijk te komen.
De in de directe omgeving beoogde ontsluitingsstructuur ten behoeve van het gehele stedenbouwkundig plan is wel reeds gerealiseerd in de vorm van de randweg, de toegangsweg en de centrale laan.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit overwegend agrarisch grasland. De gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan 'Woonwijken Didam' dan ook bestemd als 'Agrarisch'. Dit terwijl de overige fasen van Kerkwijk reeds planologisch zijn bestemd voor woningbouw en grotendeels gerealiseerd zijn. Navolgend is het plangebied weergegeven vanaf de rotonde op de Randweg. Zichtbaar is de reeds gerealiseerde randweg en de omliggende nieuwe bebouwing in de overige delen van Kerkwijk.
Figuur 2.2 Foto plangebied fases V, VI en VII, gezien vanaf de rotonde Scholtenstuk/Ruigenhoek in noordelijke richting).
Figuur 2.3 Foto plangebied fases V, VI en VII, gezien vanaf de rotonde Scholtenstuk/Ruigenhoek in oostelijke richting).
Zoals aangegeven omvat het plangebied van voorliggend bestemmingsplan de ontwikkeling van fases V, VI en VII. De laatste fase (fase VIII) maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan. Gezien de veranderde marktsituatie en gezien het feit dat fase VIII voorlopig geen deel uitmaakt van de ontwikkeling van Kerkwijk, is het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan herijkt. Belangrijkste wijzigingen betreft het verdwijnen van de hoogteaccenten in de vorm van appartementen en een gewijzigde afronding van dit deel van Kerkwijk, in verband met het niet ontwikkelen van fase VIII. Het nieuwe stedenbouwkundige plan is zo opgesteld dat realisatie van fase VIII nog wel mogelijk is, als op termijn de behoefte daarvoor bestaat. Het plan zorgt ervoor dat de aanblik van de wijk vanaf de randweg verbeterd wordt.
Op de navolgende afbeelding wordt het gewijzigde stedenbouwkundige plan voor fases V, VI en VII weergegeven. De hoofdstructuur van dit stedenbouwkundige plan wordt met dit bestemmingsplan vastgelegd. Om een beeld te geven hoe deze structuur kan worden ingevuld met woningen, is ook een voorbeeldverkaveling ingetekend. Het bestemmingsplan biedt echter de flexibiliteit om te variëren in woningtypen.
Figuur 2.4 Het gewijzigde stedenbouwkundig plan voor fase V, VI en VII met voorbeeldverkaveling
In de navolgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofd-, verkeers-, en groenstructuur en het woningbouwprogramma van het plangebied.
De drie fasen V, VI en VII vormen één buurt. De buurt wordt begrensd door de Ruigenhoek (de randweg van Didam) aan de zuidzijde en de Scholtenstuk en Grote Huilakker (centrale laan door Kerkwijk) aan de westkant. Aan de noordzijde grenst de buurt aan een weide. Deze weide is in particulier eigendom.
De buurt is opgedeeld in woonvlekken door drie oost-westgerichte en twee noord-zuidgerichte woonstraten. Centraal in de buurt komt een deel van deze straten samen bij een groen plein. Dit plein heeft een dubbelfunctie: als graswadi en als speelplek. Aan de noord- en zuidzijde grenst de buurt aan twee groenzones die tevens als wadi fungeren. De zuidelijke wadi maakt deel uit van de hoofdstructuur van Kerkwijk. Het water dat overstort komt hier in terecht.
Het stedenbouwkundige plan voorziet in een mix van woningtypen. Op deze manier ontstaat een gevarieerd straatbeeld. Vrijstaande woningen kunnen met hun massa en individualiteit een plek, zoals een eindpunt of hoek, markeren. In het plan zijn daarom een deel van de vrijstaande woningen gepositioneerd op strategische plekken en op het einde van belangrijke zichtlijnen.
Anticiperend op de uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan voor Kerkwijk zijn er in de voorbeeldverkaveling langs de centrale laan (Grote Huilakker) vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen voorzien. Langs de zuidrand zijn vooral rijwoningen voorzien. Deze woningen vormen tevens een geluidbuffer tegen het verkeer op de Ruigenhoek.
Er is rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van de buurt naar het noorden. De particuliere weide kan in de toekomst alsnog als woonomgeving ontwikkeld worden. De twee noord-zuidgerichte wegen kunnen doorgezet worden naar het noorden. Indien gewenst kan dit perceel naadloos ingepast worden in de structuur van de buurt. Indien deze uitbreiding niet nodig blijkt, dan is het plan afgerond zoals het nu is.
Via twee toegangswegen wordt de buurt ontsloten. In de voorbeeldverkaveling markeren twee vrijstaande woningen de toegangen. Intern vormen drie oost-westgerichte straten en twee noord-zuid gerichte straten de buurtontsluiting. Het verkeer richting Scholtenstuk en Grote Huilakker kan zich spreiden over beide toe- en uitgangen. Ook is er op deze manier, in geval van nood en bij wegwerkzaamheden, altijd een ontsluitingsmogelijkheid voor de buurt.
Het mengen van de woningtypen in de buurt zorgt er voor dat de parkeerdruk gespreid is in de buurt. In de voorbeeldverkaveling hebben alle hoekwoningen een eigen oprit, met parkeermogelijkheid. De parkeerdruk op de openbare ruimte wordt hierdoor beperkt.
De hoofdgroenstructuur van de buurt bestaat uit de grote wadi langs de Ruigenhoek, het centrale groene plein en de graswadi aan de noordzijde van de buurt. De bomenstructuur bestaat uit de bomenrij langs de grote wadi, de laanbomen langs de twee toegangswegen (oost-westroute), de bomen op het centrale groene plein en in de noordelijke wadi en de bomen die op de koppen van de dwarsparkeerplaatsen staan.
De bomen langs de oost-westgerichte routes (richting de toegang van de buurt) hebben een afwijkende bloei en/of kleur. Hiermee wordt de route die de buurt in en uit gaat gemarkeerd. Het centrale groene plein wordt als graswadi gebruikt en ook als natuurlijke speelplek.
In het ontwerp is rekening gehouden met schaduwwerking van de bomen op private percelen en de afstand tot de gevel. Op alle plekken is in ieder geval voldoende afstand tot de gevel voor het plaatsen van een boom van de 2e grootte.
De buurt kenmerkt zich door een mix van woningtypen. De precieze verdeling van de woningtypen in het plan is niet vastgelegd en zal naar behoefte worden ingevuld. De bouwvlakken liggen wel vast. In de voorbeelduitwerking is een mogelijke woningverdeling opgenomen, bestaande uit vijftien vrijstaande woningen, zestien twee-onder-éénkappers en 74 rijwoningen. In de voorbeeldverkaveling biedt het plangebied daarmee ruimte aan in totaal 105 woningen. Het bestemmingsplan maakt maximaal 120 woningen mogelijk.
Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
Met het plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling in de vorm van een deel van een woonwijk ten behoeve van maximaal 120 woningen. De woningen sluiten aan op de bestaande woonwijk Kerkwijk. De toevoeging van (maximaal) 120 woningen is noodzakelijk om de opgave die op de gemeente Montferland afkomt de komende jaren, te kunnen faciliteren (zie hiervoor paragraaf 3.2.4 en 3.2.5). Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in de gemeente Montferland
Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Toetsing
Met de realisatie van maximaal 120 nieuwe woningen in Kerkwijk wordt voorzien in de woningbehoefte in de gemeente Montferland. Samen met een goede stedenbouwkundige inpassing zorgt het initiatief voor een goede kwaliteit van de leefomgeving voor Kerkwijk. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.
In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 120 woningen in de nieuwbouwwijk Kerkwijk te Didam. De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Montferland dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening.
Liemerse Woonagenda 2017-2027
Op 26 september 2017 is de Liemerse Woonagenda 2017 – 2027 vastgesteld door het college van B&W van Montferland. Op 14 november 2017 heeft Gedeputeerde Staten (GS) de woonagenda Liemers 2017 – 2027 vastgesteld, waarmee de agenda nu ook onderdeel is geworden van het provinciaal beleid.
De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Montferland uit van een woningbehoefte van 880 nieuwbouw woningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Montferland verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 1.235 woningen. De toevoeging van woningen (en uitbreiding van de woningvoorraad) is noodzakelijk om de woningvraag als gevolg van de toename van het aantal huishoudens te kunnen faciliteren.
Zolang de behoefte in de periode 2017 - 2027 lager is dan de voorraad harde plancapaciteit hebben gemeenten op grond van de Liemerse woonagenda de vrijheid om naar eigen inzicht, maar met de uitgangspunten uit het kwalitatieve deel, plannen te ontwikkelen. Uitgaande van een harde plancapaciteit van circa 350 woningen op 1 januari 2017 in de gemeente Montferland, betekent dit dat er ruimte is om tot 530 woningen aan nieuwe plannen toe te voegen in de periode tot 2027.
Toetsing
Hoewel - in lijn met de Liemerse woonagenda - de nadruk de komende jaren meer komt te liggen op transformatie, inbreiding en verjonging van de woningvoorraad kiest de gemeente ervoor om Kerkwijk af te ronden. De toevoeging van (maximaal) 120 woningen is noodzakelijk om de opgave die op de gemeente Montferland afkomt de komende jaren, te kunnen faciliteren. Tot 2025 ligt het zwaartepunt in de nieuwbouwopgave, in lijn met de plannen in Kerkwijk, in de koopsector en bij grondgebonden woningen. Het bestemmingsplan voorziet in maximaal 120 woningen in verschillende segmenten en past daarmee binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.
Structuurvisie Montferland 2009
Op 23 april 2009 is de Structuurvisie Montferland "Ideeën voor een plek" vastgesteld. De structuurvisie geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied, met uitzondering van de bebouwde kommen. Het doel van de structuurvisie is tweeledig:
Deze structuurvisie blijft een visie op hoofdlijnen. De structuurvisie is in beeld gebracht op de kaart Structuurvisie Montferland. Voor de begrenzing van de bebouwde kommen (contour bebouwd gebied) is aangesloten op het Regionaal Plan. Hierbinnen is woningbouw mogelijk.
Figuur 3.1 Uitsnede structuurvisiekaart Montferland met globale aanduiding plangebied (blauw).
Toetsing
Onderhavig plangebied ligt binnen contour bebouwd gebied. Woningbouw is mogelijk binnen deze contour. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Montferland.
Woonvisie Montferland 2016-2020
In de Woonvisie Montferland 2016-2020 legt de gemeente haar ambities, doelstellingen en maatregelen vast over het wonen in de gemeente voor de komende jaren. De gemeente hanteert daarbij de volgende visie op het wonen:
De gemeente Montferland is een groene gemeente, die haar inwoners de kans geeft binnen deze gemeente de wooncarrière te doorlopen. Bijzondere aandacht krijgen de jonge, vaak startende huishoudens en de groeiende groep ouderen. Bestaande woongebieden, woningen en vastgoed worden optimaal benut en ontbrekende woningen en woonruimten voegen we toe. De gemeente Montferland wil haar bewoners een prettige woon- en leefsituatie op kernenniveau blijven bieden. De gemeente heeft vooral een regierol bij het realiseren van haar doelen.
Bij deze visie behoren de volgende ambities:
Toetsing
Met het vaststellen van de Liemerse Woonagenda 2017-2027 (zie paragraaf 3.2.4) is de kwantitatieve woningbouwopgave uit gemeentelijke woonvisie komen te vervallen. Voor de komende tien jaar bestaat er een woningbouwopgave van 880 woningen in de gemeente Montferland. Kerkwijk is één van de locaties in Didam die is aangewezen om deze woningbouwopgave te realiseren. In het plangebied is vanuit de structuurvisie en de gemeentelijke woonvisie reeds woningbouw voorzien. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt verdere invulling gegeven aan de realisatie van de woonwijk Kerkwijk en wordt voorzien in de actuele woningbehoefte in de gemeente Montferland. Het bestemmingsplan voorziet in maximaal 120 woningen in verschillende segmenten en past daarmee binnen de provinciale en regionale woningbouwafspraken en de kwalititatieve kaders van de gemeentelijke woonvisie.
Groenstructuurplan
Op 27 januari 2011 is het Groenstructuurplan voor de gemeente Montferland vastgesteld. Het groen is kenmerkend voor de ruimtelijke kwaliteit en aantrekkelijkheid van het landschap, met name ook van de kernen. Velen hebben belang bij aantrekkelijke kernen die, naast mogelijkheden voor een vitale economie, rust en ruimte bieden.
Voor iedere kern is een werkboek opgesteld dat handreikingen biedt voor het ontwikkelen en begeleiden van projecten. Drie motto's staan in het Groenstructuurplan centraal:
De visie benoemt op de groenstructuurkaart de volgende uitgangspunten tot het jaar 2030:
Didam
Als onderdeel van het Groenstructuurplan, heeft de gemeente voor elke kern een werkboek gemaakt. Het werkboek vormt als het ware een brug tussen de groenstructuurvisie en de uitwerking ervan in projecten. Een van de speerpunten uit het werkboek, evenals uit het Groenstructuurplan, is dat de eigenheid van iedere wijk moet worden versterkt. In de loop van de afgelopen 75 jaar is Didam flink uitgebreid met een reeks nieuwbouwwijken. Alle wijken hebben hun eigen sfeer. In vrijwel iedere wijk vormt een historische weg de ruggengraat van de uitbreiding, hoewel deze vaak verkeerskundig geen hoofdontsluitingsweg meer zijn: de Kerkstraat/de Acacia, de Marsweg, Oude Beekseweg/Wilhelminastraat. Vaak heeft zo'n wijk aan de buitenrand langs de rondweg een parkstrook. Deze opbouw en de eigen karakteristiek dienen leidend te blijven voor de toekomst van de groenstructuur van die wijken, maar moeten wel afgestemd worden op huidige inzichten en functionaliteit.
In het werkboek "Groen in de kern Didam!" zijn een aantal aandachtsgebieden benoemd en beschreven. Eén van de aandachtspunten zijn de verschillende wijken in Didam, waaronder Kerkwijk en meer specifiek de noordrand van Kerkwijk (spoorzone) en de begraafplaats. De doelstellingen die hiervoor zijn bepaald betreffen het aanleggen van een singel met landschappelijke singelbeplanting langs de Randweg en ervoor zorg dragen dat de spoorzone een volwaardig onderdeel wordt van de zuidelijke groene corridor.
Toetsing
Ten noorden van de Randweg is een singel van bomen voorzien. In paragraaf 2.3.4 wordt nader ingegaan op de beoogde groenstructuur in de rest van het plangebied. De bomensingel en overige groenstructuren zullen conform de uitgangspunten van het groenstructuurplan worden aangelegd. Het plan past hiermee binnen het beleid uit het Groenstructuurplan van de gemeente Montferland.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende aspecten milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Buro Ontwerp & Omgeving heeft in januari 2017 ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een actualiserend bodemonderzoek met aansluitend een verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd1 ter plaatse van het plangebied.
In 2006 was reeds een bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied verricht. Derhalve is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, teneinde een indicatie (actualisatie) van de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bovengrond te verkrijgen. Het onderzoek is als Bijlage 1 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Het actualiserend bodemonderzoek is op basis van het vooronderzoek gebaseerd op de in de NEN 5740 genoemde strategie voor een grootschalige, onverdachte locatie. Tijdens het veldwerk bleek echter dat de gehele bovengrond een matige bijmenging met puindelen bevat. Het analyseprogramma is vervolgens verricht volgens de strategie voor een verdachte locatie met diffuse bodembelasting, homogeen verdeeld. Vanwege de aangetroffen puinbijmenging is tevens aansluitend een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 uitgevoerd. Aangezien er tijdens het actualiserend bodemonderzoek geen asbestverdachte materialen zijn waargenomen, is het asbestonderzoek uitgevoerd volgens de strategie voor een grootschalige, onverdachte locatie.
Voorafgaand aan het veldwerk is het maaiveld geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Het uitgegraven materiaal is per inspectiegat gezeefd (16 mm) en afzonderlijk beoordeeld op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen in de fractie >16 mm. Ook hierbij zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tot circa 0,5 m -mv is de bodem zwak puinhoudend. Tot circa 1,0 m -mv bevat de bodem plaatselijk sporen puin. Hieronder zijn zintuiglijk geen bijmengingen waargenomen.
Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese ‘verdachte locatie’ op basis van de resultaten van het actualiserend bodemonderzoek bevestigd. De puinhoudende bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK.
In de bovengrond is geen asbestverdacht materiaal in de fractie > 16 mm waargenomen. In één mengmonster is in de fractie < 16 mm een gewogen concentratie van 4,8 mg/kg d.s. amfibool asbest (2 stukjes amosiet) geconstateerd. Het asbestgehalte bevindt zich onder de interventiewaarde en/of grenswaarde voor hergebruik (100 mg/kg gewogen).
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op basis van de resultaten van het bodemonderzoek geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
Voor het initiatief is door De Milieuadviseur in februari 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Het onderzoek is als bijlage 2 bijgevoegd.
De woningen in het plangebied zijn alleen gelegen binnen de onderzoekszones van wegen. Om die reden is geen onderzoek gedaan naar geluid afkomstig van spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Het akoestisch onderzoek richt zich op de geluidhinder afkomstig van de Randweg Zuid en de omliggende 30 km-wegen (Scholtenstuk, Grote Huilakker, Meursweg en Dijksestraat).
Toetsing aan de Wet geluidhinder
Randweg Zuid
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Randweg Zuid bedraagt 56 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij 28 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. Bij deze nieuwe woningen wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh niet overschreden.
Omliggende 30 km-wegen
De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de omliggende 30 km-wegen, bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh van 5 dB. Bij acht woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden.
De omliggende 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime. Bij de nieuwe woningen wordt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh niet overschreden.
Verlening hogere grenswaarden
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Randweg Zuid, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is niet mogelijk om maatregelen te treffen om de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De gemeente Montferland legt de nadruk bij de verlening van hogere waarden op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard zijn.
Bij de aanleg van de Randweg Zuid zijn de maximaal mogelijke bronmaatregelen getroffen, onder andere door het uitvoeren van de Randweg Zuid met het stille wegdek Konwé City. Hiermee zijn de geluidsbelastingen bij de nieuwe woningen tot een minimum beperkt.
Op basis van de wet geluidhinder kan de gemeente Montferland een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 56 dB afkomstig van de Randweg Zuid. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen bij de woningen bedraagt 60 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen is een minimaal benodigde gevelwering van 27 dB noodzakelijk.
Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 120 nieuwe woningen. Deze woningen maken deel uit van de grotere ontwikkeling van de hele woonwijk Kerkwijk. In totaal zijn er circa 450 woningen voorzien in deze woonwijk. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool3 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 120 nieuwe woningen in het plangebied. Er is daarmee sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Figuur 3.2: Uitsnede risicokaart Nederland
Volgens de Risicokaart zijn er in de directe omgeving van het deelgebied zowel stationaire als mobiele bronnen aanwezig. Het betreft de volgende genummerde bronnen:
Stationaire bronnen
Afstand tot plangebied 370 meter;
Afstand tot plangebied 500 meter;
Afstand tot plangebied 445 meter;
Afstand tot het plangebied 610 meter;
Afstand tot plangebied 700 meter;
De eerste vier genoemde stationaire bronnen zijn op basis van het activiteitenbesluit dan wel de milieuvergunning opgenomen op de risicokaart. Het plangebied ligt ruim buiten de 10-6 contour van deze inrichtingen. Deze inrichtingen hebben geen groepsrisico. Nadere toetsing aan het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Het tankstation (bronnr. 5) heeft een 10-6 contour van 45 m vanwege het vulpunt van het LPG-tankstation. Het plangebied ligt ruim buiten deze contour voor het plaatsgebonden risico. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van het groepsrisico van 150 m. Het plangebied ligt ook ruim buiten deze zone. Een nadere toetsing aan het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Mobiele bronnen
Afstand tot plangebied 100 meter.
De buisleiding betreft een aardgasleiding met een uitwendige diameter van 4,49 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Derhalve geldt een inventarisatieafstand voor het groepsrisico van 64 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van 100 meter van de buisleiding. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven.
De planlocatie ligt op circa 1.300 meter van de A18 en is gelegen buiten het invloedsgebied van de rijksweg.
Gelet op de afstand (625 meter t.o.v. de rijksweg A12 en 2.000 meter t.o.v. de Betuweroute) kan volstaan worden me een beperkte verantwoording.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Uit toetsing aan de risicokaart blijkt dat het ruimtelijk besluit betrekking heeft op het mogelijk maken van kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van toxische stoffen over de Betuweroute en de rijksweg A12 en geheel buiten de 200 meter van de transportroute. Op basis van het Bevt dient voor een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter vanaf de transportroute ingegaan te worden op:
Daarnaast stelt het Bevt dat de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 120 nieuwe hindergevoelige objecten in de vorm van nieuw te bouwen woningen. De omgeving van het plangebied kan getypeerd worden als een 'rustig woongebied'.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen milieuhinder veroorzakende functies. Een verdere toetsing van het aspect bedrijven en milieuzonering kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 120 nieuwe woningen. Hiermee is er sprake van de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.
In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven aanwezig. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf betreft een melkrundveebedrijf aan de Kerkwijkweg 1. Deze bevindt zich op een afstand van circa 150 meter van het plangebied. Voor melkrundveebedrijven is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met rundvee gelden dan ook vaste afstandsnormen. De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie.
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en daarom moet de afstand van de nieuwe geurgevoelige objecten (woningen) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen. De afstand van de geprojecteerde woningen in het plangebied tot het bedrijf aan de Kerkwijkweg 1 bedraagt meer dan 150 meter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. Aangenomen kan worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur.
Gezien het feit dat er op kortere afstand van de omliggende veehouderijen reeds andere geurgevoelige objecten zijn gelegen, worden de veehouderijen door de realisatie van onderhavig plan bovendien niet (verder) in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Watertoets
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit | ||
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
||
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Ja Nee Nee |
2 1 1 |
||
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
||
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
||
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
||
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
||
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
||
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
||
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
||
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 | ||
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
||
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Riolering en afvalwaterketen
In het plangebied wordt een vuilwaterriool aangelegd, dat wordt aangesloten op het bestaande hoofdriool. De capaciteit van het hoofdriool is reeds afgestemd op de beoogde aantal woningen in het plangebied.
Wateroverlast
Voor deze fasen zal geen hemelwater- of infiltratieriool worden aangelegd. Het hemelwater van zowel de woningen als het verharde openbare gebied stroomt oppervlakkig af naar wadi's (zie hiervoor tevens paragraaf 2.3.4). Voor de te realiseren woningen geldt dat voor zowel de achter- als voorzijde van de daken van de woning het hemelwater op maaiveld aangeboden dient te worden. Bij de bouw van de nieuwe woningen worden uitsluitend duurzame (niet-uitlogende) materialen toegepast, waardoor de waterkwaliteit op peil blijft.
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Rijn en IJssel gestuurd. Het waterschap Rijn en IJssel heeft geen opmerkingen op het bestemmingsplan gemaakt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet in een toelichting van een bestemmingsplan bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Op 7 april 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten tot vaststelling van een geactualiseerde archeologische waardenkaart. De op de waardenkaart opgenomen archeologische verwachtingen zijn vervolgens vertaald naar diverse vigerende bestemmingsplan, zo ook ter plaatse van het plangebied.
In vrijwel het gehele plangebied komt geen archeologische verwachtingswaarde voor. Er zijn derhalve geen dubbelbestemmingen in het plangebied van toepassing. Een uitzondering hierop vormt de zuidoostelijke hoek van het plangebied. Hier komt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' voor.
Volgens artikel 22 van de planregels van het geldende plan dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m² en waarbij de grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld plaatsvinden een archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Het plangebied is in het kader van de beoogde ontwikkeling van de woonwijk Kerkwijk reeds volledig onderzocht en vrijgegeven. Om die reden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk en wordt in het plangebied geen dubbelbestemming voor archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
Op basis van de Cultuurhistorische kenmerkenkaart van de gemeente Montferland blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Door Staring Advies is in december 2016 een quickscan natuurtoets uitgevoerd4. Het rapport is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Gebiedsbescherming
Gelders Natuurnetwerk (GNN) / Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO)
Het plangebied ligt niet in het GNN of in een GO. In de ruime omgeving van het plangebied liggen een aantal bos-en natuurgebieden die zijn aangewezen als bestaande natuur binnen het GNN. Diverse agrarische percelen rondom deze bos-en natuurgebieden zijn aangewezen als GO. Het dichtstbijzijnde GNN gebied is het bosgebied de Nevelhorst, ten noordwesten van het plangebied. Dit gebied ligt op ruime afstand van het plangebied, vanaf circa 2 kilometer.
In het plangebied worden maximaal 120 woningen gerealiseerd. Er vindt geen ruimtebeslag op het GNN of de GO plaats. Bij het toetsingskader van het GNN/GO is geen sprake van externe werking. Nadelige effecten voor, tijdens en na inrichting van het plangebied op het GNN of de GO zijn niet te verwachten door de aard van de werkzaamheden en de ruime afstand tot het GNN en de GO. De kernkwaliteiten van het GNN worden niet aangetast.
Natura 2000-gebied
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op ruime afstand van het plangebied, vanaf ruim 3 km. Overige Nederlandse Natura 2000-gebieden (o.a. 'Veluwe') en het Duitse 'Unterer Niederrhein' liggen op grotere afstand, vanaf ruim 9 km. Ten oosten van Doetinchem ligt het beschermd Natuurmonument 'De Zumpe' op ruim 13 km afstand.
Door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' worden geen significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen en ontwikkelingsopgaven verwacht door directe verstoringsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering. Door de ruime afstand en het ontbreken van een ecologische binding zijn ook significante negatieve effecten door indirecte verstoringsfactoren als verdroging, geluidsverstoring of lichtverstoring op voorhand uit te sluiten.
Stikstofberekening
Er is mogelijk wel sprake van een overschrijding van de toegestane hoeveelheid stikstofuitstoot door de geplande ruimtelijke ontwikkeling. Om die reden is in februari 2017 ten behoeve van het bestemmingsplan een stikstofberekening uitgevoerd door Windmill5. Deze berekening is uitgevoerd teneinde te bepalen of er sprake is van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' en of deze stikstofdepositie binnen de toegestane ontwikkelingsruimte voor dit gebied blijft. De berekening is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de stikstofberekening blijkt dat, rekening houdend met worst-case aannames, ter plaatse van het Natura 2000-gebied ‘Rijntakken’ een stikstofdepositiebijdrage in de beoogde situatie berekend wordt van ten hoogste 0,02 mol N/ha/jaar. Ter plaatse van alle overige beschouwde Natura 2000-gebieden wordt een stikstofdepositiebijdrage in de beoogde situatie kleiner of gelijk aan 0,02 mol N/ha/jaar berekend ten gevolge van het onderhavige plan.
Conform de nota van toelichting bij het Besluit van 11 oktober 2016, houdende regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming (Besluit natuurbescherming) blijkt dat een waarde van 0,05 mol per hectare per jaar overeenkomt met een depositie die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Gezien het feit dat een stikstofdepositietoename van 0,05 mol N/ha/jaar als verwaarloosbaar wordt geacht, is het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde.
Soortenbescherming
Uit de quickscan komt naar voren dat nader onderzoek noodzakelijk is naar de kerkuil en de steenuil. Dit om te bepalen of deze soorten aanwezig zijn in het plangebied en de directe omgeving en wat het gebiedsgebruik is van deze soorten. Voor overige soort(groep)en is aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.
Nader onderzoek kerkuil en steenuil
Door Staring Advies is in april 2018 een aanvullend onderzoek naar kerkuil en steenuil uitgevoerd6. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Dit onderzoek heeft naast het voorliggende plangebied ook betrekking op het plangebied van het bestemmingsplan 'Didam, Meursweg Kerkwijk'. In het kader van dat bestemmingsplan is ook onderzoek gedaan naar de soort huismus. Het onderzoek naar deze soort is voor onderhavig bestemmingsplan niet relevant, omdat het plangebied geen essentieel leefgebied is voor deze soort.
Uit het onderzoek komt naar voren dat in het plangebied geen territorium van de kerkuil aanwezig is. Ook in de directe omgeving is geen territorium van de kerkuil vastgesteld. Daarmee is het plangebied niet van (essentieel) belang voor de functionaliteit van een vaste rust-en verblijfplaats of nestlocatie van de soort. Voor de kerkuil hoeven geen mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen te worden. Er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden voor deze soort.
Uit het onderzoek blijkt dat ten oosten van het plangebied een territorium van een steenuil aanwezig is. De nestlocatie bevindt zich buiten het plangebied, maar door verlies van functioneel leefgebied (bijvoorbeeld foerageergebied) kan er toch sprake zijn van aantasting van de vaste rust-en verblijfplaats. Voor de functionaliteit van een vaste rust-en verblijfplaats heeft een steenuil verschillende functies nodig binnen directe omgeving van de nestlocatie. Ruimtelijke ingrepen binnen het territorium kunnen dan ook een negatief effect hebben op de steenuil en mogelijk leiden tot verminderd broedsucces of het verlaten van het territorium.
Op basis van de ligging van de verblijfplaats van de steenuil en het huidige leefgebied wordt gesteld dat er na de realisatie van de woningbouw voldoende geschikt leefgebied overblijft voor dit steenuilterritorium. Door de geplande woningbouw zal er geen sprake zijn van ruimtebeslag op een essentieel deel van het functioneel leefgebied. De functionaliteit van de vaste rust-en verblijfplaats is niet afhankelijk van het plangebied. Er is echter wel sprake van een afname van de omvang van het leefgebied.
Om het verlies aan foerageergebied te compenseren dient het overgebleven leefgebied versterkt te worden. Een aantal elementen dienen behouden of aangelegd te worden om voor voldoende geschikt leefgebied te zorgen. Voor de steenuil dient ontheffing aangevraagd ten worden, om door Provincie Gelderland te laten beoordelen of de maatregelen die worden voorgesteld voldoende zijn om overtredingen te voorkomen.
De maatregelen zijn opgenomen in een mitigatie- en uitvoeringsplan en een activiteitenplan voor de steenuil. Deze plannen zijn als Bijlage 7 en Bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
Met het nemen van inrichtingsmaatregelen wordt de ontheffing van de Wet natuurbescherming voor de steenuil naar verwachting verleend.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
In paragraaf 2.3.3 is reeds ingegaan op de beoogde verkeersstructuur in het plangebied. Ook is ingegaan op de uitgangspunten voor de parkeerplaatsen.
Verkeer
De realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Bij de realisatie van de hoofdwegenstructuur van Kerkwijk is reeds rekening gehouden met de komst van de woningen in het plangebied. Om die reden zijn negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied niet te verwachten.
Parkeren
Uitgangspunt voor de parkeernorm zijn de kengetallen van het CROW7. Uitgaande van de verstedelijkingsgraad 'matig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' is sprake van een parkeerbehoefte van 1,8 - 2,6 parkeerplaatsen per woning van het type 'koop, vrijstaand'; 1,7 - 2,5 parkeerplaatsen per woning van type 'koop, twee-onder-een-kap' en 1,5 - 2,3 parkeerplaatsen per woning van het type 'koop, tussen/hoek'.
Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling. In de voorbeeldverkaveling in paragraaf 2.3.1 is uitgegaan van een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per vrijstaande woning, 1,8 parkeerplaatsen per twee-aaneengebouwde woning en 1,7 parkeerplaatsen per aaneengebouwde woning. Deze parkeerplaatsen zijn evenredig over het plangebied verspreid.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Wettelijk kader
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit zijn de volgende bouwplannen:
Op grond van artikel 6.12, lid 2 Wro kan van deze verplichting worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Voor de beoordeling van de vraag of het kostenverhaal anderszins verzekerd is, is de eigendomsituatie van belang. In het geval dat alle gronden binnen een exploitatiegebied eigendom zijn van de gemeente, kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie verrekenen in de prijs van de uit te geven bouwrijpe kavels. In dat geval is het kostenverhaal afdoende anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Een andere mogelijkheid is dat de gemeente in een overeenkomst met de ontwikkelaar heeft vastgelegd hoe de kosten van de grondexploitatie worden verrekend. Ook in dat geval is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht.
Situatie plangebied
Voor Kerkwijk is een exploitatieopzet vastgesteld. Uit de exploitatieopzet blijkt de ontwikkeling van fases V, VI en VII financieel haalbaar is.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in eigendom van de gemeente Montferland. De kosten van de grondexploitatie worden verrekend in de uiteindelijke grondprijs van de uit te geven bouwrijpe kavels, dan wel tuingrond. Op deze wijze zijn de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. Er bestaat derhalve geen noodzaak een exploitatieplan vast te stellen.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Wonen' opgenomen. Hieronder volgt een korte toelichting op de genoemde bestemmingen.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, dierenweiden, hondentoilet, watergangen en -partijen, voorzieningen voor de waterhuishouding, geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, en andere, ondergeschikte verhardingen en parkeervoorzieningen.
Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Wel zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan in de vorm van lichtmasten, speeltoestellen en overige bouwwerken.
Tussen beoogde woningen en de openbare weg zijn de gronden grotendeels bestemd als ' Tuin '. Op deze gronden is, naast het gebruik als tuinen, ook het gebruik ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals ontsluitingswegen toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn de bebouwingsmogelijkheden voor gebouwen beperkt tot ingangspartijen en erkers. Daarnaast mogen bouwwerken worden opgericht in de vorm van pergola's en erf- en perceelsafscheidingen. In de bouwregels van deze bestemming zijn de maatvoeringseisen voor de bouw van deze bouwwerken opgenomen.
De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen, groen- en speelvoorzieningen, watergangen en -partijen en voorzieningen voor de waterhuishouding.
Binnen de bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, zoals lichtmasten, verkeerstekens, straatmeubilair, speelobjecten. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroepen aan huis en tuinen en erven. Op deze gronden is tevens het gebruik ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals ontsluitingswegen toegestaan.
Van de gebouwen binnen deze bestemming mag 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m2 gebruikt worden voor een beroep aan huis.
Binnen de bestemming mogen woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en overige bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De woningen mogen in vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde vorm worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen zijn op de verbeelding opgenomen.
Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan de verschillende overlegpartners (waaronder de Provincie Gelderland, Waterschap Rijn en IJssel en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland). Het bestemmingsplan gaf voor geen van de overlegpartners aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 april 2018 gedurende zes weken ter visie gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. De ontvangen zienswijzen zijn in een zienswijzennota samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. In de nota is weergegeven of en op welke manier het plan is gewijzigd naar aanleiding van de ingediende zienswijzen. De zienswijzennota is als Bijlage 6 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Het aanvullende onderzoek naar steenuil en kerkuil is aangepast vanwege nieuwe informatie. Om die reden is het oude onderzoek vervangen door het nieuwe onderzoek. Daarnaast zijn het mitigatie- en uitvoeringsplan, alsmede het activiteitenplan voor de steenuil als bijlage aan de toelichting toegevoegd.