Plan: | Hoogezand, Gorecht-West fase 4 en 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1952.bphgzgorechtw4en5-va01 |
De wijk Gorecht-West is gebouwd in het midden van de vorige eeuw. Een deel van de woningvoorraad is verouderd en aan vernieuwing dan wel vervanging toe. Het betreft met name de sociale huur- en koopwoningen in de zogenaamde 'rode bakstenen buurt'. De afgelopen jaren is woningcorporatie Lefier (hierna: Lefier) samen met de gemeente in gesprek gegaan met de huidige bewoners van de wijk om samen te komen tot een plan voor de vernieuwing van de wijk. Dit overleg heeft geleid tot de Wijkvisie voor Gorecht-West (vastgesteld door de gemeenteraad op 5 maart 2012, hierna: Wijkvisie).
Om de maatregelen uit de Wijkvisie voor Gorecht-West uit te kunnen voeren, is het Beeldkwaliteitplan Gorecht-West opgesteld (hierna: bkp). Dit bkp is samen met de Wijkvisie door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Hoogezand-Sappemeer vastgesteld en maakt sinds die tijd onderdeel uit van de gemeentelijke Welstandsnota.
Voor fase 4 en 5 is een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld (zie ook 3.3.2 Stedenbouwkundig plan). Hiermee is vooraf goed in beeld gebracht hoe het plangebied ingericht gaat worden. In een bestemmingsplan kan deze inrichting goed worden vertaald.
De eerste drie fases van de ruimtelijke vernieuwing van Gorecht-West is reeds gerealiseerd. Fase 4 en 5 bestaat uit de sloop van bijna 150 woningen en de nieuwbouw van 126 woningen. Daarnaast zullen er 52 woningen die in particulier bezit zijn, behouden blijven. De nieuw te bouwen woningen komen deels buiten de woonbestemming en bouwvlak te liggen en de buiteninrichting, waaronder de straten en paden, wordt gewijzigd. Om deze reden is een planologische maatregel noodzakelijk.
In een bestemmingsplan is geregeld hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming een perceel heeft. Het kan bijvoorbeeld gaan om een woon-, bedrijfs- of verkeersbestemming. In de regels is vervolgens bepaald wat er wel en niet is toegestaan binnen deze bestemming. Hier staat onder andere hoe de grond gebruikt mag worden en of er gebouwd mag worden. Als er gebouwd mag worden, dan staan in de regels onder andere de goothoogte en bouwhoogte die maximaal zijn toegestaan op het perceel. In de toelichting zijn onder andere de aanleiding, de achtergronden en uitgevoerde onderzoeken beschreven. Een bestemmingsplan gaat uitdrukkelijk niet over allerlei uitvoeringsgerichte zaken, zoals de inrichting van wegen en het openbaar gebied of de aanleg of het functionering van rioleringssystemen.
Als een persoon of bedrijf wil gaan bouwen of verbouwen, is hier vaak een omgevingsvergunning voor nodig. Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt onder andere getoetst aan het bestemmingsplan. Als een aanvraag past binnen de regels van het bestemmingsplan wordt in de meeste gevallen een omgevingsvergunning verleend.
De wijk Gorecht-West wordt begrensd door twee belangrijke hoofdontsluitingswegen: in het noorden de Troelstralaan en in het zuiden de Abraham Kuypersingel. Aan de oostzijde wordt de wijk begrensd door het aan de overzijde Van der Duyn van Maasdamweg gelegen winkelcentrum de 'Hooge Meeren'. Aan de westzijde vormt de Van Limburg Stirumlaan de begrenzing. Het plangebied fase 4 en 5 ligt in de noord westelijke hoek van de wijk.
Het plangebied fase 4 en 5 wordt begrenst door de Troelstralaan, de Van Houtenlaan, de Thorbeckelaan en de Dreeslaan. De percelen kadastraal bekend als HGZ00F6716 en HGZ00F7340 (de meest zuidwestelijke percelen) vallen buiten het plangebied.
Figuur 1a. Weergave plangebied
Op onderstaand beeld wordt de ligging van het plangebied tussen het westelijk gelegen Gorechtpark en het oostelijk gelegen centrum duidelijk.
Figuur 1b. Weergave plangebied
Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Woongebieden (vastgesteld op 10 juni 2013 en in werking getreden op 4 september 2013). Momenteel zijn er naast de verkeersfunctie een woonfunctie en maatschappelijke functie aanwezig in het plangebied, waarbij de bouwvlakken voor de woningen ruim en voor de voormalige maatschappelijke krap om de bebouwing is gelegd. De nieuwe bebouwing en openbare inrichting wijkt af van de bestaande planologische regeling.
Figuur 2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Woongebieden'
In het volgende hoofdstuk Planbeschrijving wordt ingegaan op de huidige en de nieuwe situatie van het plangebied.
In het hoofdstuk Beleidskader wordt de op het bestemmingsplan betrekking hebbende wetgeving en beleid van de verschillende overheden beschreven. Hierop volgend worden in het hoofdstuk Omgevingsaspecten de relevante onderzoeken behandeld. Het gaat hierbij onder andere om geluid, bodem en verkeer.
De uitleg van de juridische vormgeving van de verbeelding en de regels is opgenomen in het hoofdstuk Juridische toelichting. Hierna wordt in de hoofdstukken Economische uitvoerbaarheid en Maatschappelijke uitvoerbaarheid ingegaan op de Economische uitvoerbaarheid en de Maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hier zijn onder andere de resultaten van het gevoerde overleg en de inspraak en zienswijzen opgenomen.
In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar bijlagen. Deze zijn aan het slot van de toelichting apart gebundeld als Bijlagen bij de toelichting.
De wijk Gorecht-West heeft een hoge bebouwingsdichtheid van circa 30 woningen per hectare. Er staan in de wijk circa 1000 woningen. Het overgrote gedeelte van Gorecht-West is gebouwd in de periode 1966-1975 en bestaat voornamelijk uit laagbouwwoningen. Er zijn twee types ruimtelijke eenheden te onderscheiden. Een groot gedeelte van de wijk vormt de 'rode bakstenen' buurt. Karakteristiek voor deze buurt zijn de vele rijwoningen hoofdzakelijk met tuinen op het westen. De woningen grenzen aan de achterzijde ook direct weer aan de voorzijde van een ander woonblok. Dit geldt ook voor fase 4 en 5. De overige buurten binnen de wijk karakteriseren zich door twee rijen eengezinswoningen rond een groot rechthoekig open gebied. De woningen in een dubbele rij zijn hier met de tuinen grenzend aan een achterpad gebouwd; de entreezijde met voortuin ligt hierdoor aan de woonstraten. Gorecht-West heeft te maken met een lage kwaliteit van de woonomgeving van vooral de delen in de 'rode bakstenenbuurt'. Er zijn parkeerproblemen, doordat er te weinig parkeerplaatsen zijn en daarnaast is een groot aantal woningen helemaal niet per auto bereikbaar. In Gorecht-West is weinig groen, dat kwalitatief gezien als matig wordt beoordeeld door de bewoners.
In 2005 heeft nieuwbouw plaatsgevonden van een Javaans-Surinaamse woonvorm aan de Thorbeckelaan. In 2008 kwam daarnaast een identieke woonvorm, voor ouderen die zorg nodig hebben, gereed. Verder heeft nieuwbouw op het gebied van (particuliere) woningen niet meer plaatsgevonden sinds de realisatie van de wijk.
In Gorecht-West is 20% van de woningen particulier eigendom. Daarnaast zijn er circa 800 huurwoningen. Het plangebied fase 4 en 5 bestaat uit bijna 150 huurwoningen en 52 koopwoningen die in 13 blokken van 4 rijtjes woningen staan. De woningen in Gorecht-West, zowel koop als huur, bevinden zich in het lagere segment.
Gorecht-West ligt naast het Stadshart met een groot winkelcentrum 'De Hooge Meeren' met 100 winkels onder één dak en voorzieningen op loopafstand. Die voorzieningen liggen buiten de wijk maar kleuren toch in belangrijke mate de beleving van voorzieningen binnen de wijk.
Speelvoorzieningen zijn in de dichtbebouwde en kinderrijke gebieden maar mondjesmaat aanwezig. Er zijn enkele kleine veldjes met wat speeltoestellen.
Onderstaand figuur geeft een impressie van de nieuwe situatie voor fase 4 en 5.
Figuur 3. Impressie stedenbouwkundig plan
Strijdigheid bestemmingsplan
De nieuw te bouwen woningen komen deels buiten de woonbestemming en bouwvlak te liggen en de buiteninrichting, waaronder de straten, paden, groenvoorzieningen en waterpartijen wordt gewijzigd. De nieuwe inrichting is daarom in strijd met het huidige bestemmingsplan.
Het Rijk heeft de wijkenaanpak in 2003 op de landelijke agenda gezet met de 56-wijkenaanpak. Doel was stimuleren van de voortgang van de stedelijke vernieuwing. Het wijkniveau werd gekozen omdat daar problemen het meest tastbaar zijn en de wijk het aangewezen schaalniveau is waarop samenwerkingscontracten tussen de gemeenten en andere lokale partijen konden worden afgesloten. Middelen waren onder andere de inzet van regelvrije zones, impulsteams van externe deskundigen, het IPSV-budget voor innovatieve ideeën en het kennisprogramma sociaal fysieke wijkaanpak.
Minister Vogelaar maakt in een brief aan de Tweede Kamer in 2007 bekend de wijkenaanpak aan te scherpen. Ze selecteerde op basis van een aantal kengetallen veertig wijken in achttien steden met als doel deze binnen acht tot tien jaar om te vormen tot ‘prachtwijken’. De thema’s wonen, werken, leren en opgroeien, veiligheid en integratie staan daarbij centraal.
In 2009 en 2010 zijn ook Rijksmiddelen beschikbaar gesteld voor de 40+ wijken die met vergelijkbare problemen kampen. De wijk Gorecht-West is één van deze 40+ wijken en heeft in dit kader reeds een subsidie van 1 miljoen euro ontvangen.
Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen algemene regels moeten worden gesteld. Hiermee wordt de doorwerking van de nationale belangen op lokaal niveau geborgd. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders.
De volgende nationale belangen uit het Barro zijn van toepassing op de gemeente Midden-Groningen:
Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op rijksbelangen. Het rijksbeleid werkt wel door in het beleid van lagere overheden. Het rijksbeleid werkt tevens door in de verschillende omgevingsaspecten die in dit bestemmingsplan zijn getoetst. Dit komt in de volgende paragrafen en Omgevingsaspecten aan de orde.
Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 1 juni 2016 de Provinciale Omgevingsvisie 2016 - 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar: 2016-2020 en kan daarna eenmalig voor een periode van twee jaar worden verlengd. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het wellicht mogelijk dat deze termijn van vier jaar komt te vervallen.
Uitgangspunt van de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Vanuit deze invalshoek kijkt de provincie naar de kansen die zich voordoen om hier met het provinciale omgevingsbeleid een bijdrage aan te leveren. Het accent van het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheid, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden.
Deze doelen wil de provincie bereiken door samenwerking met mede overheden en andere partijen en het leveren van maatwerk.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving.
In deze Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
Ruimte
Natuur en landschap
Water
Mobiliteit
Milieu
De provincie vraagt aandacht voor gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Kort en krachtig komt het neer op het bieden van een integraal ontwerp waarbij functionele, architectonische, stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische benaderingen samen moeten gaan.
In de provinciale omgevingsverordening heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in de omgevingsvisie te realiseren. Met deze regels wil de provincie vooraf duidelijkheid scheppen over de provinciale belangen waarmee de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening moet houden. In de Provinciale omgevingsverordening zijn hoofdstukken opgenomen over onder andere milieu, water en ruimtelijke ordening.
Hieronder is het belangrijkste artikel weergegeven die betrekking heeft op het plangebied.
Artikel 2.15.1 : Woningbouw
Een bestemmingsplan kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw. De herstructurerbg van Gorecht-West past binnen de afspraken die gemaakt zijn met de Regio Groningen-Assen. Hier wordt in de volgende paragraaf 3.2.2 Regiovisie Groningen-Assen 2030 verder op ingegaan.
De gemeente Midden-Groningen heeft begin 2019 een nieuwe Woonvisie vastgesteld. Daarnaast gelden de regionaal gemaakte afspraken. Onderstaand wordt ingegaan op de Regiovisie Groningen-Assen 2030 vanwege de ligging van de kern Hoogezand in deze regio.
Regiovisie Groningen-Assen 2030
De provincies Groningen en Drenthe en de twaalf gemeenten daarbinnen werken al 20 jaar intensief samen aan de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio. De speerpunten van de Regio Groningen-Assen zijn:
De provincies en gemeenten kijken daarbij over hun grenzen heen. Het uitgangspunt is dat de steden niet zonder de omliggende regio kunnen, maar de omliggende regio ook niet zonder de steden. De regio wordt beschouwd als was zij één gemeente. Het collectieve belang weegt zwaarder dan de belangen van de individuen. Aan de hand van de ontwikkelingsvisie wordt gericht gewerkt aan het creëren van kansen voor de regio. Hierbij wordt uitgegaan van de eigen kwaliteiten: de rust en de ruimte, de aantrekkelijke steden en groene dorpen, de verscheidenheid in landschappen en de relatief goede bereikbaarheid.
Wonen en werken concentreert zich volgens de visie in de regio rond de verticale as Groningen-Assen en de horizontale as gevormd door Roden/Leek, Groningen en Hoogezand-Sappemeer. Bij de ruimtelijke inrichting zal deze T-structuur (zie afbeelding hiernaast) worden versterkt door hier de verstedelijking te concentreren. Hoogezand-Sappemeer, Leek en Roden vervullen daarbij als meer stedelijke kernen een schragende functie in de verstedelijkingsopgave van de regio. De keuze voor bundeling van het wonen en werken op de T-structuur is ingegeven door het zoveel mogelijk behouden van gebiedskwaliteiten die betrekking hebben op natuur en landschap. |
De Regio Groningen-Assen wil zorgen voor een voldoende en gevarieerd aanbod aantrekkelijke woningen en woonomgevingen voor elk huishouden in de regio. Als de speerpunten van de Regio Groningen-Assen vertaald worden naar de woningmarktopgave voor de regio, dan leidt dit tot de volgende uitgangspunten:
Met deze combinatie van woonkwaliteiten worden de ruimtelijke en economische doelen ondersteund.
Om onverhuurbaarheid en leegstand te voorkomen, is wijkvernieuwing en herstructurering noodzakelijk. Wijkvernieuwing en herstructurering krijgen hoge prioriteit. Daardoor zullen wijken en woningen weer aantrekkelijker worden gemaakt. Sloop, vervangende nieuwbouw, verbouw en verkoop van huurwoningen en verbetering van de openbare ruimte moeten leegstand bestrijden en voorkomen. De samenhang tussen centrum, woonwijken en buitengebied krijgt meer aandacht door te voorzien in bijvoorbeeld verbindingszones (groen, water, begeleidende bebouwing). Centrumvernieuwing en herstructurering van verouderde woonwijken worden met kracht doorgezet. Herstructurering en 'upgrading' van het centrum van Hoogezand-Sappemeer versterkt de schragende functie van de gemeente. Het project Gorecht-West past goed binnen het beleid van Regio Groningen-Assen.
In opdracht van de Regio Groningen-Assen is de 'Woningmarktanalyse Regio Groningen - Assen 2017-2030' opgesteld. Hierin is voor de verschillende subregio's binnen Regio Groningen - Assen geschetst hoe de regionale woningvraag zich tot 2030 ontwikkelt.
De ligging ten opzichte van de regio speelt een rol in de locatiekeuzes: Zuidwest Groningen en Noord Drenthe ervaren meer vraag naar woningen dan Noord- en Oost-Groningen.
Hoogezand valt onder de woningmarkt sub-regio Oost van Regio Groningen-Assen. De huishoudensgroei neemt, afhankelijk van het demografische scenario, in de komende jaren nog licht toe. Na 2025 ontstaat een evenwicht en na 2030 ontstaat een huishoudenskrimp. Er kunnen grote verschillen ontstaan binnen de gemeente: groei in het westelijk deel (Hoogezand, Sappemeer en Harkstede) vanwege goede verbindingen met de stad Groningen en voorzieningen; huishoudenskrimp in het oostelijk deel van de gemeente in de kleinere kernen.
Er is een forse kwaliteitsslag nodig in de bestaande woningvoorraad door verbetering en verduurzaming van woningen en door sloop en nieuwbouw (gelijktijdig met verdunning van de woningvoorraad op die plekken). Naast herstructureringslocaties zijn er nieuwbouwlocaties nodig om verdunning in bestaande woonbuurten getalsmatig te compenseren. Het is gewenst om in de komende jaren vooral binnenstedelijke of binnen-dorpse locaties te benutten voor woningbouw. Op deze wijze kunnen centra ruimtelijk versterkt worden en transformatie van industrie- en detailhandel-functies naar wonen kan worden gerealiseerd.
Het netto programma (nieuwbouw minus sloop) ligt voor de periode 2017-2030 op circa 1100 woningen voor het grondgebied van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Slochteren. De maximale uitbreidingsbehoefte voor 2017-2030 ligt op circa 740 woningen. Dit overschot aan plancapaciteit is grotendeels het resultaat van een eerder gestelde opgave vanuit de Regio Groningen-Assen. Het afbouwen heeft tijd nodig. Bovendien is enige plancapaciteit nodig om de (grote) opgaven die er met name in Hoogezand is te faciliteren; het aanhouden van enkele reservelocaties biedt ruimte voor fluctuaties en snel meebewegen. De focus ligt op slimme planontwikkeling, waarbij inbreiding voorop staat.
Het project Gorecht-West is een passende en gewenste aanvulling voor de venieuwing van de bestaande huurwoningmarkt in gemeente Midden-Groningen in het algemeen en Hoogezand in het bijzonder. Dit project is een goed voorbeeld van een herstuctureringsopgave, waarbij het gebied in zijn totaliteit een impuls krijgt.
Het programma past inhoudelijk en qua woningaantallen binnen de afspraken die al enkele jaren geleden zijn gemaakt met de Regio Groningen-Assen.
Per 1 januari 2018 zijn de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde samengegaan tot de nieuwe gemeente Midden-Groningen. In het Kompas is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Hierbij is de gemeente eerst en vooral bondgenoot van inwoners, bedrijven en organisaties. Het motto is: minder voorschrijven, meer samenwerken.
Het Kompas benoemt drie bouwstenen voor een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda. Deze bouwstenen bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken.
Bouwsteen 1: Groots in kleinschaligheid
De gemeente zet sterk in op zelfredzame en leefbare dorpen en kernen. Hierbij zijn inwoners medeverantwoordelijk voor de leefbaarheid. Leefbaarheid heeft sterk te maken met 'schoon, heel en veilig'. Gemeente en inwoners worden hierin steeds meer gelijkwaardige partners.
De nieuwe gemeente is een verband van vitale, lokale gemeenschappen die bestaan uit de inwoners van dorpen, kernen en wijken. Al deze gemeenschappen hebben hun eigen identiteit en alle dorpen en wijken zijn anders. De omstandigheden, mogelijkheden en wensen zijn op elke plek anders en vragen om specifieke initiatieven, arrangementen en maatregelen. Daarom wordt nadrukkelijk gekozen voor maatwerk. Door inwoners zelf meer verantwoordelijkheid en zeggenschap te geven, wordt eveneens meer ruimte gegeven aan de verschillen tussen dorpen en kernen.
Het maatwerk dat geleverd wordt, valt binnen een overkoepelende visie. In alle dorpen en wijken kunnen mensen goed en plezierig wonen. Iedere lokale gemeenschap beschikt over een gelegenheid of voorziening waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten. Daarnaast zijn alle dorpen en kernen fysiek en digitaal goed bereikbaar. Het streven is om de voorzieningen die van belang zijn voor het dagelijks leven, zo dicht mogelijk bij mensen te brengen of te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij blijven we realistisch: wie in een klein dorp woont, mag een bij die schaal passend aanbod van voorzieningen verwachten. Meer gemeente-brede of regionale voorzieningen worden geconcentreerd in de stedelijke kern van Hoogezand.
Bouwsteen 2: Ieder mens telt
In de gemeenschap telt ieder mens: iedereen heeft betekenis voor zichzelf en zijn omgeving, en komt tot zijn recht om wie hij is. Het uitgangspunt is 'eigen kracht': alle inwoners - van jong tot oud, met of zonder beperking - nemen zelf de regie over hun leven en zijn zelf verantwoordelijk voor hun leven.
Voor mensen die maatschappelijk kwetsbaar zijn, is het soms moeilijk hun eigen kracht te vinden. Scholing voor kinderen is de manier om de vicieuze cirkel van maatschappelijke kwetsbaarheid te doorbreken. De integrale kindcentra kunnen daar goed bij helpen, maar niet per se en overal. Ook hier is ruimte voor verschillen en maatwerk. Hieraan dragen de sociale teams bij. De sociale teams spelen in individuele situaties een belangrijke rol bij het vinden van oplossingen. Samen met de ouders en/of gezinnen gaan zij na hoe belemmeringen op het gebied van geld, gezondheid, onderwijs en/of werkloosheid kunnen worden weggenomen. Ze redeneren daarbij vanuit het gezin, niet vanuit de verschillende hokjes of budgetten bij de gemeente. Verder wil de gemeente samen met werkgevers en onderwijsinstellingen snel een concreet plan maken en uitvoeren om werkzoekenden 'fit' te maken voor werk.
Bouwsteen 3: Economie van de toekomst
De gemeente Midden-Groningen heeft een stevige economische basis, dankzij de bedrijvigheid in stuwende sectoren zoals (maak-)industrie, landbouw, handel, bouw en energie. Vooral met de maakindustrie, met name scheepsbouw, onderscheiden wij ons regionaal. Voor de werkgelegenheid zijn ook de publiek gefinancierde instellingen en ondernemingen van belang. De maakindustrie en de landbouw kunnen worden versterkt. Nieuwe kansen bieden de energietransitie en de vrijetijdseconomie. De gemeente heeft weinig mogelijkheden om de economie en de arbeidsmarkt te veranderen; daarvoor zijn vooral partijen als onderwijs en bedrijfsleven aan zet. De gemeente zet zich wel samen met lokale en regionale partners in voor onder andere de volgende zaken:
Harmonisatie beleid
Het beleid van de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Slochteren en Menterwolde moet geharmoniseerd worden tot nieuw beleid voor Midden-Groningen. Hierbij vormen de uitgangspunten en bouwstenen uit het Kompas de basis. Het huidige beleid was (met een aantal uitzonderingen, waaronder bestemmingsplannen) geldig tot 1 januari 2020. Voorliggend bestemmingsplan wordt dan ook getoetst aan het beleid van de voormalige gemeenten, voor zover het relevant is voor het plangebied.
Voor Gorecht West fase 4 en 5 is een nieuw stedenbouwkundig plan opgesteld. Deze is als Bijlage 1 Stedenbouwkundig plan opgenomen. Het stedenbouwkundig plan is ontworpen op basis van vier ruimtelijke hoofdkeuzes:
1. In het plan worden 126 nieuwe woningen gerealiseerd. De inpassing van de bestaande, koopwoningen is een belangrijk onderdeel van de opgave.
2. De plek waar nu de wijk ligt, was tot halverwege de 20e eeuw onderdeel van de Kropswolder Polder. De oorspronkelijke oost-westgericht polderstructuur is als onderlegger voor het plan ingezet
3. Een centraal park verbindt de verschillende fasen van Gorecht-West met elkaar en met bovenwijkse voorzieningen, zoals het winkelcentrum en het Gorechtpark.
4. Aan het centrale park zijn woonweides gekoppeld. Deze woonweides bieden een aangename leefkwaliteit voor de bewoners.
Het stedenbouwkundig plan kent daarnaast zes pijlers voor ontwikkeling.
1. Een ontspannen en groene leefomgeving
Een robuuste groenstructuur in de vorm van een centraal park en verschillende woonweides vormt de ruggengraat van het ontwerp. De groene ontmoetingsruimtes geven identiteit en vormen de schakel met de rijke historie en de omgeving.
2. Duurzaam en klimaatadaptief
In alle facetten duurzaam; de voetganger en fietser staan centraal in Woonpark Gorecht, energie wordt gewonnen uit hernieuwbare bronnen en groen en water koelen de openbare ruimte.
3. Verbonden met de omgeving
Woonpark Gorecht is optimaal verbonden met haar omgeving. Door voort te bouwen op de cultuurhistorie verankeren routes en openbare ruimten zich logisch in de context. Aangename routes koppelen het gebied logisch met onder meer het Gorechtpark en het centrum van Hoogezand-Sappemeer.
4. Een diverse wijk
Woonpark Gorecht biedt, binnen het aanbod van sociaal woningbouw, ruimte voor een diversiteit aan woonvormen. In plaats van een veelheid van zelfde type woningen in een eenduidige structuur, wordt ingezet op een variëteit aan woningtypes in herkenbare woonweides met ieder een eigen sfeer en kwaliteit.
5. Ontmoeten, spelen en bewegen
Het centrale park en de verschillende woonweides nodigen uit tot bewegen en stimuleren ontmoetingen. Leefruimtes in de woningen zijn georiënteerd op deze openbare ruimtes, zodat een dynamische relatie ontstaat tussen de woning en haar omgeving.
6. Een robuuste inrichting
Door in te zetten op robuuste groenstructuren die goed zijn te onderhouden en heldere overgangen tussen openbaar en privaat gebied, kan het ontwerp de tand des tijds kan doorstaan.
Het bovenstaande resulteert in het onderstaande beeld, waarbij de ruime en groene setting een zeer nadrukkelijke rol speelt.
Figuur 4. Vogelvlucht van fase 4 en 5.
De geharmoniseerde en geactualiseerde welstandsnota is op 18 juni 2020 vastgesteld. Voor de wijk Gorecht-West is een welstandsluw welstandsregiem opgenomen. De nadruk ligt met name op beheer. Voor incidentele grootschalige ontwikkelingen, zoals herstrctureringen, hanteert het nieuwe welstandsbeleid geen kaders. Voor dergelijke ontwikkelingen wordt maatwerk geleverd in de vorm van een beeldkwaliteitsplan.
Het voorliggende beeldkwaliteitsplan, zie ook Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan, bevat specifiek op deze ontwikkeling toegesneden criteria. Het beeldkwaliteitsplan is tot stand gekomen op basis van het algemene bkp en het stedenbouwkundig plan Woonpark Gorecht. Het nu voorliggende beeldkwaliteitsplan beoogt bouwers te inspireren en vormt het toetsingskader voor de welstandsommissie. Het beeldkwaliteitsplan is een aanvulling op de welstandsnota en voorgesteld wordt deze dan ook als zodanig vast te laten stellen door de gemeenteraad. Naast de specifieke welstandscriteria in het beeldkwaliteitsplan, blijven de algemene welstandscriteria, de objectgerichte criteria en de excessenregeling van de welstandsnota (voor zover relevant) van kracht.
Het beeldkwaliteitsplan is een zogenaamde beleidsregel. Op basis van de inspraakverordening heeft het ontwerpbeeldkwaliteitsplan zes weken ter inzage gelegen en hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad om een inspraakreactie in te dienen. Deze procedure liep gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn geen reacties binnengekomen.
Het bestemmingsplan geeft onder meer regels ten aanzien van de toegestane functies (gebruik), de situering van de bebouwing en de maatvoering van de bebouwing. Het bestemmingsplan vormt daarvoor het juridische kader. Deze aspecten zijn niet in het beeldkwaliteitsplan opgenomen. Voor een compleet beeld moeten het beeldkwaliteitsplan en het bestemmingsplan in samenhang worden gelezen.
Op 28 februari 2019 heeft de gemeenteraad van Midden-Groningen de 'Woonvisie Nieuw Midden-Groningen 2019-20208' vastgesteld. De belangrijkste ambitie van de woonvisie is woonkwaliteit van Midden-Groningen verbeteren. Voor de stedelijke kern van Hoogezand-Sappemeer is een grootschalige herstructurering de grootste opgave voor de komende jaren. Geen van de dorpen van Midden-Groningen gaat 'op slot'. Door aardbevingsproblematiek en krimp zet het college daar in op dorpsvernieuwing met een belangrijke rol voor bewoners. De woonvisie is opgesteld in nauwe samenspraak met woningbouwcorporaties en inwoners van Midden-Groningen.
In het stedelijk gebied van Hoogezand-Sappemeer wordt fors ingezet op realisatie van het Stadshart: een project van ongeveer 300 woningen. Daarnaast wordt verder gewerkt aan projecten die reeds in uitvoering zijn, zoals Gorecht-West. Na afronding van sloop-nieuwbouw in Gorecht-West zijn de woningen in Gorecht, Spoorstraat-Kieldiep, Noorderpark-Margrietpark en Foxhol aan de beurt. In de Vosholen en de IJsbaanlocatie wil Midden-Groningen woningen bouwen die aansluiten op de vraag. Voor de dorpen ontwikkelen inwoners en gemeente de komende jaren dorpsvisies. In die visies is ruimte voor kleinschalige woningbouw, als daaraan behoefte is bij dorpsbewoners. Aan de westzijde van de gemeente wil Midden-Groningen mogelijkheden voor groei benutten door creatieve nieuwe woonmilieus toe te voegen.
Onderdeel van de Woonvisie is een uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda is een jaar geldig en wordt jaarlijks vernieuwd.
Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden kunnen gevolgen hebben voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De Wet natuurbescherming stelt daar regels voor. Concrete ontwikkelingen, werkzaamheden en beheer en onderhoud moeten daaraan getoetst worden.
Als hulpmiddel daarbij heeft de gemeente Midden-Groningen de 'Ecologische basiskaart en leidraad Midden-Groningen' opgesteld. De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten, waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en de populaties van soorten zijn aangegeven. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.
Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden. Binnen de natuurgebieden zijn de bijzondere waarden namelijk al beschermd door de planologische status van die gebieden. De aandacht is vooral gevestigd op bijzondere soorten en waarden uit de Wet natuurbescherming die voorkomen in bepaalde typen gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen. In paragraaf 4.9 Ecologie wordt nader ingegaan op het ecologisch onderzoek.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving.
Op 1 juli 2017 is de nieuwe 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in werking getreden. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de volgende onderdelen moet bevatten:
Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Voordat de Ladder voor de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
Met dit bestemmingsplan wordt de basis gelegd voor een geringe afwijking met het bestaande planologische regiem. Deze wijzigingen zijn in aard en omvang zo klein dat deze niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn aan te merken. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet van toepassing.
De Ladder voor duurzame ontwikkeling is niet van toepassing op het plan.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, zoals het Activiteitenbesluit en/of de Wet Milieubeheer. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten echter rekening worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen (zoals bedrijven).
Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. De VNG-brochure geeft informatie over de milieu- en hinderaspecten van verschillende typen bedrijven. Per type bedrijf wordt tevens een milieucategorie aangegeven. Uit de milieucategorie volgt een indicatie van de afstanden die voor dat type bedrijf worden aangehouden tot woningen of andere gevoelige objecten. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap terug worden gebracht. Daarnaast kan in sommige gevallen er uit het oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanleiding bestaan op basis van de VNG-brochure een grotere afstand aan te houden.
De richtafstand werkt twee kanten op. Nieuwe bedrijvigheid moet voldoende afstand houden tot gevoelige objecten, maar nieuwe woningen moeten ook afstand houden tot bedrijvigheid. Niet alleen het woon- en leefklimaat telt immers. Ook de continuïteit van het bedrijf en de uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewogen.
In de nabijheid van het plangebied is geen industriele bedrijvigheid aanwezig die mogelijk hinder kan veroorzaken. Wel grenzen aan het plangebied maatschappelijke functies. Dit betreffen een basisschool, een kleuterschool, een buurthuis en een kantoor. De te bouwen woningen zijn geen hinderveroorzakende functies, maar de maatschappelijke functie kan wel invloed hebben op het ter plekke geldende woon- en leefklimaat.
De Sint Gerardus Majellaschool is gevestigd op de hoek Talmastraat / Dreeslaan. Op de hoek Groen van Prinstererlaan / Thorbeckelaan staat de kleuterschool Joepie met een kantoorfunctie voor de Stichting Ultiem Openbaar Basisonderwijs. Het buurthuis centrum de Badde ligt ten zuidoosten van het plangebied.
Zowel de Sint Gerardus Majellaschool als kleuterschool Joepie verlaten in het eerste kwaraal van 2022 de bestaande locaties. Beide scholen worden dan ondergebracht in een nieuw te realiseren kindcentrum. Dit is een van de nieuwe kindcentra. Deze scholen zijn dus nog maar voor een zeer korte periode in gebruik. Op dit moment wordt onderzocht of deze panden zich lenen voor een andere functie of dat deze twee vrijkomende locaties worden gesloopt. De terugkomende functies zullen dan altijd minder belastend zijn voor de omgeving. Gelet op de tijdelijke aanwezigheid van deze twee scholen kan er een aanvaardbaar woon- een leefklimaat worden gegarandeerd.
Een buurthuis hoort in de wijk. Dit is een functie met weinig ruimtelijke uitstraling naar omliggende gevoelige functies. Het is een aanvulling voor de wijk en levert geen hinder op voor de directe omgeving. Het is een functie die prima in de woonomgeving past.
Wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering is het planvoornemen uitvoerbaar.
In het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle inrichtingen als het gaat om afstanden tot risicogevoelige objecten. Het Bevi geeft voorwaarden over het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het gaat hierbij om nieuwe en bestaande situaties. Uitgangspunt is dat personen die ergens langdurig of permanent verblijven geen onevenredig groot risico lopen als er een ramp gebeurt.
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi maakt onderscheid tussen twee categorieën risicogevoelige objecten: kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Dit onderscheid is gebaseerd op maatschappelijke opvattingen over welke groepen mensen in het bijzonder moeten worden beschermd. Daarnaast spelen ook het aantal personen en de verblijfsduur een rol.
Het Bevi geeft geen harde definities van kwetsbaar of beperkt kwetsbaar. Het noemt enkele categorieën kwetsbare objecten, met daarbij voorbeelden. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit in ieder geval verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.
Plaatsgebonden risico
Het Bevi onderscheidt twee vormen van risico: het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico van één persoon op een bepaalde plaats in de omgeving van een ongeval. Het maakt niet uit of daar echt personen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als: de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof.
Het plaatsgebonden risico laat zich goed vertalen op een kaart. De verschillende punten in de omgeving met hetzelfde risico worden verbonden en zo ontstaat een contour. Zo wordt op de kaart een gebied met een bepaald risico aangegeven. Voor kwetsbare objecten geldt een zogenaamde grenswaarde: een kans van 10-6 per jaar. Die mag niet worden overschreden. Voor beperkt kwetsbare objecten is de kans van 10-6 een zogenoemde richtwaarde. Als het risico groter wordt, moet dat goed gemotiveerd worden.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is niet een vast getal, maar wordt uitgezet in een grafiek. Die geeft een curve waarin de kans op een bepaald aantal doden is af te lezen: zoveel kans op één dode, zoveel kans op twee doden en zo verder. Het groepsrisico geeft inzicht in de eventuele maatschappelijke ontwrichting. Daardoor kan er bewuster worden omgegaan met risico's. Het groepsrisico kan op twee manieren toenemen:
In beide gevallen neemt het groepsrisico toe. Daarom wordt er bij het opstellen van ruimtelijke plannen naar het groepsrisico gekeken.
Voor het groepsrisico gelden geen harde normen, maar alleen oriënterende waarden. Als die waarden worden overschreden, moet het bestuur dat motiveren. De regels daarvoor staan in het Bevi en de Bevb. Er moeten in ieder geval aandacht besteedt worden aan:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De wetgeving over transportroutes is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit geldt voor ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied (1% letaliteitsgebied) van de risicovolle transportroutes (spoor, weg of water).
Basisnet
Aan het Bevt is het zogenaamde Basisnet gekoppeld. Het Basisnet is bedoeld om de transportroutes vast te leggen. Het basisnet houdt rekening met de veiligheid, maar ook met de dynamiek van het transport en met toekomstige groei. Het Basisnet bevat alle rijkswegen, spoorbanen met goederenvervoer en kanalen en rivieren met goederenvervoer, met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden.
In de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn rondom een aantal aangewezen transportroutes (de grotere weg-, spoor- en waterinfrastructuur) veiligheidszones opgenomen. In de bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 zijn op plankaart 3 deze wegen met zones opgenomen. Het Basisnet ziet op plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Provincie specifiek is een extra regel voor de bescherming voor minder zelfredzame personen.
Buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dit besluit bevat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gemeente moet in bestemmingsplannen rekening houden met risicovolle buisleidingen.
Voorheen vielen de transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas of aardolieproducten) nog niet onder het Bevb, maar onder de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire is echter in 2015 vervallen. Deze types leidingen zijn vanaf dat moment ook onder het Bevb gaan vallen. Als de ruimtelijke inpassing van deze leidingen echter voldoet aan het Bevb, wordt automatisch voldaan aan de huidige Circulaire.
De Omgevingsdienst Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 2 Externe veiligheid. Daarnaast zijn door de Veiligheidsregio Groningen de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld op grond van de uitvoeringstekeningen en bestekken. Naar aanleiding van deze afstemming zijn er nog enkele wijzigingen doorgevoerd ter verbetering van de bereikbaarheid en daarmee de bestrijdbaarheid van calamiteiten.
Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek van de Omgevingsdienst Groningen weergegeven. Voor een volledige beschrijving van de onderzoeksresultaten en verantwoording wordt verwezen naar de bijlagen.
Risico-inventarisatie
Uit de risico-inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied de volgende risicobronnen aanwezig zijn:
Aan de Industrieweg 4 te Hoogezand bevindt zich J. Wildeman Storage & Logistics. Het betreft een inrichting met opslag van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied ligt geheel over het plangebied. Gezien de zeer grote afstand tussen het plangebied en de inrichting, zal het groepsrisico niet significant veranderen.
De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de spoorlijn oute 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. reikt niet tot het plangebied en daarmee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Ten aanzien van de pllasbrandaandachtsgebied Basisnet en veiligheidszone 3 transport worden de volgende conclusies getrokken:
- In de regeling Basisnet is voor de spoorlijn route 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. aangegeven dat hier een plasbrandaandachtsgebied aanwezig is. De afstand van het plangebied Gorecht-West fase 4 en 5 tot de spoorlijn is circa 580 meter. Dit is buiten de PAG van het spoor en vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
- De spoorlijn route 250 E, Waterhuizen aansl. - Veendam aansl. is gelegen buiten het plangebied op een afstand van circa 580 meter van het plangebied Gorecht-West fase 4. De veiligheidszone 3 transport reikt niet tot het plangebied Gorecht-West fase 4 en 5. De veiligheidszone 3 transport van het spoor vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle transportleidingen met een werkdruk van 40 bar of hoger, van de Gasunie en/of NAM, welke relevant zijn voor externe veiligheid.
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om de ruimtelijke motivering voor het plan vast te stellen. Het restrisico is in dit kader aanvaardbaar. Wat betreft het aspect externe veiligheid is het planvoornemen uitvoerbaar.
Fasen 4 en 5 blijven omsloten door de bestaande infrastructuur bestaande uit de Dreeslaan, de Troelstralaan, de Thorbeckelaan en de Van Houtenlaan. Binnen het plangebied zijn met name verkeersstromen door bestemmingsverkeer.
Verkeersstructuur
De structuur binnen het plangebied zijn vooral rechte noord-zuid en oost-west verbindingen. Het lijkt een rasterstructuur, maar doorgaand gemotoriseerd verkeer moet gebruik maken van de hoofdonstluiting aan de randen van de woongebieden.
Parkeervoorzieningen worden veelal vormgegeven als parkeerkoffers. Deze liggen verspreid over fase 4 en 5. Om te voorkomen dat de noordelijke en zuidelijke delen van de woonvelden fase 4 en 5 van elkaar gescheiden worden door de oost-west lopende groene structuur, wordt in de hartlijn van beide gasen een in nood-zuid richting lopende doorrijdmogelijkheid voorzien. Zo wordt er een goed overzicht op de parkeermogelijkheden geboden en wordt er een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten gerealiseerd, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteiten van een verkeersluwe wijk.
Verder is er een fijnmazig veelal losstaand netwerk opgenomen van noord-zuid en oost-west verbindingen voor de afwikkeling van het langzame verkeer.
Parkeren
Het parkeren is voorzien aan de randen langs de doorgaande wegen en in parkeerkoffers aan het einde van de doodlopende wegen. In de planvorming is uitgegaan van een parkeernorm gebaseerd op de oude situatie en in de directe omgeving van 1,4 parkeerplaats per woning. Er worden ongeveer 250 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het overleg met het waterschap is gevoerd op basis van artikel 3.1.1 Bro. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater.
Het waterbeleid, zoals opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet zet hiermee in op een robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Keur Waterschap
Voor alle aanpassingen aan de waterhuishouding, zoals genoemd in de keur, is ook een watervergunning van het waterschap vereist. In de keur van waterschap Hunze en Aa's (2010) is ook opgenomen dat binnen het beheersgebied zonder vergunning van het bestuur geen verhard oppervlak mag worden aangebracht, voor zover dit leidt tot een versnelde afvoer richting oppervlaktewaterlichamen. Hierbij geldt binnen de bebouwde kom een norm van 150 m² en daarbuiten 1500 m². Bij nieuwe verharding met een oppervlak boven deze normen zullen compenserende maatregelen moeten worden genomen.
Daarnaast zijn er in de keur ook regels opgenomen over beschermingszone langs (boezem)kades en beschermings- en obstakelvrije zones langs hoofdwatergangen. De beschermingszones worden aangegeven of omschreven in de legger. Bij het ontbreken van een legger geldt als beschermingszone een strook van 5 meter, waarbij de 5 meter moet worden gerekend vanaf de insteek of de teen van het waterstaatswerk. Als een onderhoudsstrook aanwezig is dan hoort die bij het waterstaatswerk en niet bij de beschermingszone.
Notitie Stedelijk Waterbeheer
In 2011 heeft het waterschap Hunze en Aas de notitie Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Hierin zijn doelstellingen en aandachtspunten geformuleerd inzake het stedelijk waterbeheer, waarbij alle betrokken partijen hun rol moeten pakken, waaronder de gemeenten in hun ruimtelijke plannen. Dit gebeurt mede door de verplichte waterparagraaf in bestemmingsplannen, met als doelstelling:
'Water wordt door overheden, stedenbouwkundigen en projectontwikkelaars geaccepteerd en gehanteerd als ordenend principe. Het waterschap is de vanzelfsprekende wateradviseur bij locatiekeuze en inrichting.'
Aandachtspunten in de notitie die relevant zijn voor bestemmingsplannen zijn:
Onderwerp | Probleem | Oplossingsrichting |
Ruimte voor water | Onvoldoende inspelen op wateraspecten bij ruimtelijke plannen, wateroverlast, slechte waterkwaliteit in nieuwe gebieden. | Waterschap eerder betrekken, deskundigheid gebruiken. |
Taakverdeling | Onduidelijkheid voor gemeenten en burgers. |
Heldere afspraken, eenduidigheid, helder communiceren over taken en verwachtingen. |
Watersysteem | Slechte waterkwaliteit, wateroverlast, vervuilde waterbodem, weinig natuurvriendelijke oevers, verstoring watersysteem. | Duurzame inrichting, basisinspanning/ waterkwaliteitsspoor intensiveren, alternatieve oplossingen, aanpak diffuse bronnen, wateroverlastmaatregelen met gemeente, oplossingen op maat, herstel watersysteem. |
Het planvoornemen is op 12 februari 2020 voor advisering voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's door middel van de digitale watertoets. Het volledige advies is als Bijlage 3 Wateradvies toegevoegd. Zowel bij de totstandkoming van de Wijkvisie als bij de verdere uitwerking wordt gevraagd gebruikt te maken van de aangegeven (algemene) adviezen. Deze is en wordt verder inhoudelijk met het waterschap afgestemd.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).
Bodeminformatie
Tot 1965 was dit gebied in gebruik als landbouwgrond, daarna zijn sloten gedempt, infrastructuur aangelegd en woningen gebouwd. Het is niet bekend waarmee de sloten in 1965/'66 gedempt zijn. Aannemelijk is dat hiervoor gebiedseigen grond voor gebruikt is. De wegen zijn aangelegd op de gedempte sloten in oost-westrichting. Afgezien van de gedempte sloten, zijn er binnen het plangebied geen verdachte locaties of uitgevoerde bodemonderzoeken bekend.
Bodemkwaliteitskaart
De gemeente heeft gebiedsspecifiek beleid opgesteld voor hergebruik van grond. Deze staan beschreven in de Nota bodembeheer Midden-Groningen 2020. Bodemkwaliteitskaarten maken onderdeel uit van dit beleid. De verwachte gemiddelde kwaliteit van de bodem binnen het plangebied, afgezien van de slootdempingen, valt in de klasse Achtergrondwaarde.
Indien na sloop van de woningen alsnog blijkt dat de situatie anders is dan nu wordt verondersteld, dan dient de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen vergezeld te worden met de uitkomsten van aanvullend milieukundig bodemonderzoek. Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.
De regels over luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. De in deze wet gehanteerde normen gelden in de meeste situaties. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld arbeidsplaatsen en wegen.
In artikel 5.16 lid 1 is beschreven dat het bevoegd gezag pas van haar bevoegdheden, genoemd in lid 2 van dat artikel, (hierin is onder ander het vaststellen van een bestemmingsplan genoemd) gebruik mag maken als aannemelijk is gemaakt dat aan één van de volgende criteria voldaan wordt:
Ad a). In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM2,5 en PM10), lood, koolmonoxide en benzeen grenswaarden opgenomen. De luchtkwaliteitstoetsing is in Nederland relevant voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. De concentratie van de overige stoffen in de lucht is dusdanig laag dat de grenswaarden nimmer overschreden worden.
Ad b). In geval van een overschrijding mag project saldering worden toegepast. Projectsaldering moet plaatsvinden in een gebied dat een functionele of geografische relatie heeft met het plangebied. Per saldo mag de luchtkwaliteit niet verslechteren. Wel kan het zo zijn, dat de luchtkwaliteit ter plekke iets verslechtert. Dan moet de luchtkwaliteit in het grotere, samenhangende gebied wel verbeteren.
Ad c) Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van 'NIBM', zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM. Het gaat dan bijvoorbeeld om een ruimtelijk project waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Dan is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Dat kan omdat de effecten van 'NIBM' projecten zijn betrokken bij de berekening van de trendmatige ontwikkeling van de achtergrondconcentraties in Nederland. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bevat voldoende verbetermaatregelen om deze effecten te compenseren.
Ad d) Indien het project in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of in een regionaal programma is opgenomen dan hoeft het project hoeft niet afzonderlijk getoetst te worden aan de luchtkwaliteitsnormen (grenswaarden). Toetsing aan de grenswaarden gebeurt dan gebiedsgericht en in samenhang met geplande maatregelen.
Huidige luchtkwaliteit
Naast de invloed op de luchtkwaliteit moet ook worden beoordeeld of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kaarten van het 'Luchtmeetnet'. De kaarten geven de actuele luchtkwaliteit op meetpunten in Nederland. Het 'Luchtmeetnet' is een initiatief van onder andere het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM).
Invloed op de luchtkwaliteit
In de regeling 'NIBM' zijn categorieen opgenomen met getalsmatige grenzen. Een project is van 'niet in betekenende mate' (NIBM) invloed op de luchtkwaliteit als ze onder de vastgestelde omvang blijft. Voor de categorie woningbouwlocaties is bepaald dat een project in ieder geval 'NIBM' is als:
- minder dan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- minder dan 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Er worden in totaal 126 woningen gerealiseerd. Hiermee is sprake van een 'NIBM' project, het aantal woningen blijft ver beneden de hiervoor genoemde grenzen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die relevant zijn in het kader van luchtkwaliteit.
Huidige luchtkwaliteit
Naast de invloed op de luchtkwaliteit moet ook worden beoordeeld of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de kaarten van het 'Luchtmeetnet'. De kaarten geven de actuele luchtkwaliteit op meetpunten in Nederland. Het 'Luchtmeetnet' is een initiatief van onder andere het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid (RIVM).
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen fijn stof (PM10), zeer fijn stof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Uit de kaarten van het 'Luchtmeetnet' blijkt dat de concentratie fijnstof, zeer fijn stof en stikstofdioxide in de gemeente Midden-Groningen voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die relevant zijn in het kader van luchtkwaliteit. Er is sprake van een 'NIBM' project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. Verder voldoet de huidige luchtkwaliteit aan de normen.Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.
Voor industriële bedrijven geeft, zoals in paragraaf 4.3 is toegelicht, de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (verder te noemen de VNG-publicatie) richtafstanden die in eerste instantie als toetsingskader voor geur kunnen dienen. In het kader van de goede ruimtelijke ordeningsafweging geven daarnaast eventueel verleende vergunningen of maatwerkbesluiten inzicht in de rechten van bedrijven ten aanzien van geuremissie.
Het bedrijf dat het meest nabij het plangebied ligt en relevant is ten aanzien van geur is Eska. Eska ligt ten noorden van het plangebied in het industriegebied 'Martenshoek'. Eska produceert hier al meer dan een eeuw massiefkarton. Tijdens het productieproces komt geur vrij. Op basis van de VNG-publicatie is de maatgevende activiteit van Eska die van: 'papier- en kartonfabrieken' (SBI-1993 : 2112 nummer 3). De productiecapaciteit van Eska is meer dan 15 ton per uur. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 200 meter voor het onderdeel geur.
De geplande woningen liggen op circa 900 meter afstand van de bouwpercelen van Eska. Op basis van de richtafstanden is er geen sprake van belemmering van de woningen op de bedrijfsactiviteiten en is er in beginsel sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen.
Op basis van bovenstaande afstand kan in beginsel geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Echter dient ook bezien te worden of de indicatie uit de VNG-publicatie toereikend is gezien de bestaande bedrijfsactiviteiten van Eska.
Omgevingsvergunning milieu
Eska heeft een milieuvergunning uit 2002 en hierbij zijn in 2009 met een aparte ambtshalve beschikking voorschriften opgenomen die betrekking hebben op maximaal te verspreiden geur en het voorkomen van geurhinder.
Uit de stukken blijkt dat het plangebied buiten de H=-2 geurcontour van Eska ligt. De 'H' staat voor hedonische waarde. De hedonische waarde van een bepaalde geurconcentratie is een indicatie van de hinderlijkheid van deze geurconcentratie. De schaal loopt van H=-4 (uiterst onaangenaam) tot H=+4 (uiterst aangenaam). Aangezien de woningen buiten de H=-2 contour zijn gepland, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het voorgaande is geconstateerd dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De nieuwbouw voldoet daarmee op het punt van geur aan een goede ruimtelijke ordening.Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect geur uitvoerbaar.
Ter bescherming van ecologische waarden moet bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming (flora en fauna) als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).
Uit ecologisch onderzoek (Buro Bakker, 2016abc) is gebleken dat in de te slopen woningen rust- en voortplantingsplaatsen van huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen aanwezig zijn. Deze soorten zijn beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten. Het slopen van de woningen leidt ertoe dat deze rust- en verblijfplaatsen verdwijnen. Dit is in strijd met de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Voor het uitvoeren van het project is daarom een ontheffing worden aangevraagd. Onderdeel van deze aanvraag is een activiteitenplan die als onderbouwing dient voor deze ontheffingsaanvraag. De ontheffing is op 2 februari 2018 door Gedeputeerde Staten verleend. Deze ontheffing inclusief het activiteitenplan is bijgevoegd als Bijlage 4 Ecologie. De mitigerende en compenserende maatregelen zijn vastgelegd in voorschriften. In de planvorming is hiermee rekening gehouden door nieuwe verblijfplaatsen te realiseren in de vorm van kasten en door hagen aan te planten.
Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Wat betreft geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder van toepassing. In deze wet wordt onderscheid gemaakt in wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone langs een weg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. 30 kilometer wegen hebben formeel geen zone maar hiervoor geldt in het kader van goede ruimtelijke ordening dezelfde onderzoeksplicht. Alleen indien zonder twijfel vaststaat dat het aantal voertuigbewegingen over de weg beperkt is, is akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
Voor het geluid vanwege een weg op een nog niet geprojecteerde geluidgevoelige bestemming geldt een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de gevel (art. 82 lid 1 Wgh).
Railverkeerslawaai
In hoofdstuk VII van de Wet geluidhinder zijn de voorschriften opgenomen die voorzien in de vaststelling van zones langs spoor-, tram- en metrowegen (art. 105, 106 en 107 Wgh). Het besluit Geluidhinder (Bgh) bevat nadere bepalingen. Voor het geluid vanwege een spoor-, tram- of metroweg op een nog niet geprojecteerde woning geldt een ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 55 dB (art. 4.9 lid 1.b Bgh).
Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone langs een spoor-, tram- of metroweg moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
Industrielawaai
Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen met grote lawaaimakers enerzijds en geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als bewoners en gebruikers van geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Tevens wordt, ter bescherming van de mogelijkheid voor bedrijven om in redelijkheid geluid te maken als gevolg van de bedrijfsvoering, voorkomen dat nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen te dicht bij de bedrijven komen te liggen. Voor het onderbouwen van de mogelijkheden voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een zone rond een industrieterrein moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
Voor het geluid vanwege een industrieterrein op een nog niet geprojecteerde geluidgevoelige bestemming geldt een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A) op de gevel (art. 44 Wgh).
Het onderzoek naar wegverkeerslawaai is uitgevoerd om de verwachte geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen en de aanvaardbaarheid te beoordelen. Het onderzoek heeft eveneens betrekking op de geluidbelasting op bestaande woningen vanwege twee nieuw aan te leggen wegen. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 Wegverkeerslawaai.
Binnen het plangebied liggen geen zones van zoneringsplichtige wegen. De wegen in en rond het plangebied zijn uitsluitend erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. De geluidbelasting op het bestemmingsplan vanwege de wegen rond en binnen het plan moeten worden beschouwd in het kader van goede ruimtelijke ordening.
De geluidbelasting op nieuw te bestemmen woningen is nergens hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. De geluidbelasting op nieuwe en bestaande woningen ten gevolge van de nieuw te bestemmen wegen is nergens hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Het beschouwde bestemmingsplan kan ten aanzien van geluid worden beschouwd als goede ruimtelijke ordening. De geluidsituatie brengt geen verdere verplichtingen met zich mee.
Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta (Malta). Daarna heeft de rijksoverheid beleid ontwikkeld voor een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed. Het uitgangspunt is het behoud van archeologische waarden 'in situ' (ter plekke; in de bodem).
In 2007 heeft het verdrag zijn neerslag gekregen in de Nederlandse wetgeving. Op 1 september van dat jaar trad de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking. In samenhang daarmee werden ook de Monumentenwet 1988 en drie andere wetten aangepast. De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
De gemeente Midden-Groningen is gestart met een grote harmonisatie van de bescherming van het gemeentelijk erfgoed. In de drie voormalige gemeenten heeft in 2017 een inventarisatie plaatsgevonden van het gemeentelijk erfgoed. Het is de bedoeling medio 2018 meer gemeentelijke monumenten te selecteren en aan te wijzen, enerzijds om bijzonder waardevolle panden zo goed mogelijk te kunnen beschermen tegen gevolgen van de gaswinning, anderzijds vanwege benodigde harmonisatie van erfgoedbeleid.
Nederlandse gemeenten zijn vanwege wetgeving op het gebied van archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet) verplicht om archeologische waarden in de ruimtelijke planprocedures te betrekken en waardevolle resten te beschermen. Om deze wettelijke taak goed te kunnen uitvoeren en direct mee te kunnen nemen in de actualisering van bestemmingsplannen is gemeentelijk archeologiebeleid, bestaande uit een beleidsnota, beleidskaart en diverse bijlagen opgesteld. Op de archeologische beleidskaart is aangegeven welke archeologische waarden de gemeente beschermt. Het gemeentelijk archeologiebeleid is op 23 april 2020 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het plangebied heeft een lage archeologische verwachting. Als gevolg daarvan zijn er geen belemmeringen qua archeologie te voorzien bij grondwerk/herinrichting.
Wat betreft het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
De bebouwing in het plangebied is naoorlogs en er zijn geen monumenten of karakteristieke panden in het plangebied aanwezig. Op de onderstaande kaart wordt dit duidelijk.
Figuur 5. Uitsnede erfgoedkaart gemeente Midden-Groningen
De provincie Groningen heeft in de Omgevingsvisie en -verordening aangegeven welke landschappen en kernkarakteristieken beschermd moeten worden. Het plangebied ligt echter in het 'bebouwd gebied'. In en nabij het plangebied liggen geen landschappen en/of kernkarakteristieken die beschermd moeten worden. Het dichtstbijzijnde te beschermen landschapstype is het 'Grootschalig open landschap' aan de zuidzijde van Hoogezand. Dit landschapstype ligt op meer dan een kilometer afstand. De ontwikkeling van het plangebied is niet van invloed op de landschappelijke openheid ter plaatse.
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure al dan niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage C van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten het maken van een milieueffectrapportage verplicht is. In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen.
Daarnaast moet voor elk ruimtelijk plan een m.e.r.-verantwoording uitgevoerd worden. Dit houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
Kader
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van fase 4 en 5 mogelijk. In dit gebied worden 126 nieuwe woningen gebouwd.
De ontwikkeling valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie gelden de volgende drempelwaarden:
- een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling bestemmingsplan Gorecht-West' is opgenomen als Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie.
Aanmeldingsnotitie
In de aanmeldingsnotitie zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:
Voor de volledige beoordeling van de hiervoor genoemde punten wordt verwezen naar Bijlage 1. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn, die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Geconcludeerd wordt dat het project in zekere zin onomkeerbaar is, maar dat het opstellen van een milieueffectrapport niet nodig is.
M.e.r.-beoordelingsbesluit
Op basis van de 'Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.- beoordeling bestemmingsplan Gorecht-West' heeft het college op 12 mei 2020 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Het college heeft besloten geen milieueffectrapport op te stellen voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling. Het collegebesluit is opgenomen als Bijlage 7 Collegebesluit
Het college heeft besloten geen milieueffectrapport op te stellen voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling.
Aardgasvrije wijken
Aardgasvrije wijken staan hoog op de agenda van zowel het Rijk, de Provincies en de Gemeenten. De noodzaak om gasloos te bouwen wordt extra in deze regio gevoeld. Alle woningen in Nederland gaan van het aardgas af. Niet met z'n allen tegelijk, maar stapsgewijs. Vanaf 2050 moeten alle woningen in ons land vrij van aardgas zijn. De gemeente heeft de taak om deze overstap naar aardgasvrij wonen in goede banen leiden.
Mogelijke alternatieven voor aardgas zijn een warmtenet, een verzwaard elektriciteitsnet voor een volledig elektrische energievoorziening voor woningen of een gasnet met een duurzaam gas zoals bijvoorbeeld groen gas.
Wetswijziging gaswet (1 juli 2018)
Zoals hiervoor bij 'aardgasvrije wijken' aangegeven wil de Nederlandse overheid afstappen van het gebruik van aardgas. Daartoe is per 1 juli 2018 de aansluitplicht voor netbeheerders om nieuwe huizen en gebouwen aan te sluiten op het gasnet vervallen. In de praktijk komt het er op neer dat alle nieuwbouw vanaf juli 2018 gasloos aangelegd dient te worden. De gemeente heeft de bevoegdheid om in uitzonderlijke gevallen hiervan af te wijken. Voor de bestaande gebouwen verandert er eerst nog niks.
Energie-eisen nieuwbouw
De eisen wat betreft de energiezuinigheid van gebouwen worden geregeld in het Bouwbesluit. De bijbehorende maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPC is een dimensie-loos getal waarbij geldt dat hoe lager het getal is, des te energiezuiniger is het gebouw / de woning. De eis voor nieuwbouwwoningen is op dit moment een EPC van 0,4.
Per 1 januari 2021 wordt de EPC uit het Bouwbesluit vervangen door een nieuwe regeling, de BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). Zoals de naam al aangeeft zorgt deze nieuwe regeling ervoor dat nieuwe gebouwen en woningen bijna geen energievraag meer hebben.
Liefier gaat de woningen in het plangebied volgens de eisen van 'nul op de meter' realiseren.
Het bestemmingsplan sluit aan op de eisen vanuit het Bouwbesluit. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zal aangetoond moeten worden dat aan bovenstaande kan worden voldaan. Nadere eisen in dit bestemmingsplan zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect duurzaamheid is in de planvorming betrokken en wordt in de verdere planvorming uitgewerkt.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening.
Hierna worden de belangrijkste aspecten van de juridische regeling van dit plan toegelicht, waarbij altijd moet worden bedacht dat de planregels en de verbeelding in samenhang moeten worden gelezen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven. Verder zijn op de verbeelding bij dit bestemmingsplan onder meer aangegeven de geluidcontouren vanwege wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
De inleidende regels bestaan uit de Artikel 1 Begrippen en de Artikel 2 Wijze van meten. In het eerste artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de regels worden gebruikt en die misschien niet geheel voor zichzelf spreken. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen. Deze lijst is niet uitputtend, voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, of het dagelijks spraakgebruik, de Van Dale of de jurisprudentie aan gegeven wordt. In het tweede artikel staat de wijze van meten in het bestemmingsplan verklaard. Het gaat dan bijvoorbeeld om de juiste manier van meten van de bouwhoogte of de goothoogte.
In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt in de bestemmingen Groen, Verkeer en Woongebied.
Binnen de bestemming 'Groen' kunnen groenvoorzieningen, parken en plantsoenen worden aangelegd. Gronden met deze bestemming hebben voornamelijk tot doel ruimte voor een groene omgeving, ontspanning en recreatie te geven, maar bieden ook ruimte voor verkeer, zoals fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen. Ook zijn speel- en sportvoorzieningen toegestaan. Het gaat hierbij om kleinschalige speel- en sportvoorzieningen die passen in het groen van de wijk, maar ook om bijvoorveeld een Cruyff court. Hiermee wordt nadrukkelijk geen zelfstandige speel- of sportvoorziening met een bedrijfsmatig karakter bedoeld. Ondergeschikt aan de groenvoorzieningen zijn nutsvoorzieningen, waterberging, waterkering en (civieltechnische) kunstwerken toegestaan.
Gebouwen zijn niet toegelaten. Licht- en vlaggenmasten zijn wel toegestaan, tot een hoogte van maximaal 5 meter. Overige andere bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken) zijn toegelaten tot 3 meter hoogte. Ballenvangers zijn toegelaten tot 4 meter hoogte.
De doorgaande wegen in het plangebied hebben de bestemming 'Verkeer'. Op gronden met deze bestemming zijn onder andere wegverkeer (incl. fiets- en voetpaden) parkeren, openbaar vervoer en bijbehorende voorzieningen toegestaan. Ondergeschikt hieraan passen functies zoals groen, water en speel- en sportvoorzieningen ook binnen de bestemming.
Gebouwen zijn niet toegelaten. Licht- en vlaggenmasten zijn wel toegestaan, tot een hoogte van maximaal 5 meter. Overige andere bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken) zijn toegelaten tot 3 meter hoogte.
Binnen de bestemming 'Woongebied' is wonen de hoofdfunctie waarbij erven en tuinen ziin toegestaan. Ook fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere vrije beroepen en overige aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven beroepen of bedrijven aan huis mogelijk (zie paragraaf 5.2.3.3).
De hoofdregel is dat bouwwerken moeten voldoen aan de stedenbouwkundige bepalingen en principes uit het beeldkwaliteitsplan. De regeling is daarom vrij summier en alleen op hoofdlijnen. Het beeldkwaliteitsplan heeft zodoende ook een grote rol in het geheel. Kwalitieit van de ontwikkeling staat centraal en niet de exacte locatie van de woning of de dakhelling en richting. Hiermee worden de kwaliteiten van het plan geborgd, terwijl er ook een mate van flexibiliteit aanwezig is, terwijl de rechtszekerheid niet in het geding is.
Voor het gehele plangebied is het maximum aantal woningen aangegeven. Dit zijn 52 bestaande woningen en 126 nieuwe woningen, waarmee het totaal aantal woningen maximaal 178 mag bedragen. Hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 10 meter.
De woonbestemming kent geen uitgebreide bijgebouwenregeling. Veel is tegenwoordig bepaald in het Besluit omgevingsrecht Bijlage II. Zie voor een toelichting hierop paragraaf 5.2.3.1.
Licht- en vlaggenmasten zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Overige bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen) zijn toegelaten tot 3 meter bouwhoogte.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De Wabo biedt ruime mogelijkheden tot het vergunningsvrij plaatsen van bijvoorbeeld bijgebouwen en erfafscheidingen. Op basis hiervan is het niet nodig hierover in dit bestemmingsplan uitgebreide aanvullende regels te stellen. Deze systematiek sluit aan bij de andere bestemmingsplannen die gelden in Hoogezand.
Enige uitzondering hierop zijn bijgebouwen en terreinafscheidingen die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied. Bijgebouwen die worden geplaatst op minder dan 1 meter afstand van het openbaar toegankelijk gebied zijn niet vergunningsvrij. Voor deze situatie is in de bestemming 'Wonen' een regeling opgenomen. Hierin is bepaald dat bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 12 m2 per woning. Voor terreinafscheidingen is bepaald dat voor de voorgevelrooilijn een bouwhoogte van maximaal 1 meter geldt en achter de voorgevelrooilijn een bouwhoogte van maximaal 2 meter. Overige andere bouwwerken (zoals speel- en sportvoorzieningen en kunstwerken) zijn toegelaten tot 3 meter hoogte.
Binnen de regels van de woonbestemming zijn een aantal flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Hierdoor kan ingespeeld worden op gewijzigde plannen en (markt) omstandigheden. Met een omgevingsvergunning kan onder andere worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen achter de voorgevelrooilijn en een afwijkend dakhelling.
Afwijken van de bouwregels is alleen mogelijk indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Uit een ruimtelijke afweging, die wordt opgenomen in de omgevingsvergunning, moet blijken dat aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Wonen mag gecombineerd worden met een vrij beroep of een overige aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Het geeft mensen de kans thuis of bij huis te werken. Bijvoorbeeld om een startend bedrijf de kans te geven tot volwaardige onderneming te groeien, waarna vestiging in een daarvoor bestemde bedrijfsruimte (financieel) mogelijk wordt. Het wonen moet echter wel de hoofdfunctie blijven.
De gemeente Midden-Groningen heeft daarbij in haar beleidsnota 'Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven 2019' (vastgesteld 23 juli 2019) gekozen voor een ja-mits benadering. De inwoners moeten op een eenvoudige manier de mogelijkheid krijgen om een beroep of bedrijf aan huis te beginnen, mits voldaan wordt aan de vooraf gestelde voorwaarden. Omdat niet elk beroep of bedrijf aan huis zich goed mengt met de woonfunctie is een aantal voorwaarden opgenomen. Zodra aan de volgende voorwaarden wordt voldaan is het beroep of bedrijf bij recht toegestaan:
Op deze manier worden de gebruiksmogelijkheden van de woning vergroot en kan de bedrijvigheid aan huis toenemen, terwijl er toch een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd blijft.
Onderscheid kan gemaakt worden tussen vrije beroepen en overige-aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven. Uit jurisprudentie blijkt dat vrije beroepen worden geacht binnen de woonbestemming te passen.
Vrije beroepen
Onder vrije beroepen worden in ieder geval begrepen:
Overige aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven
Of een bedrijfsactiviteit kan worden geschaard onder een overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf kan niet worden afgeleid uit jurisprudentie. Slechts de gemeentelijke afweging welke activiteiten hier wel en niet toelaatbaar zijn, is hier maatgevend. Uit zorgvuldigheid kunnen vanzelfsprekend niet alle bedrijfsactiviteiten hieronder worden geschaard. Uitgangspunt is dat het uitsluitend gaat om bedrijfsactiviteiten met een consumentverzorgend karakter.
Onder overig aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven worden in ieder geval begrepen:
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De regels worden in onderstaande volgorde opgenomen. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen:
Anti-dubbeltelregel
Met de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden onder het geldende bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat gronden die zijn meegeteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten onder een vorig bestemmingsplan, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen onder het nieuwe bestemmingsplan ook buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Algemene bouwregels
In dit artikel wordt aangegeven in welke mate de maximale bouwgrenzen van ondergeschikte onderdelen van bouwwerken zonder omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan mogen worden overschreden. Dit kan echter ook plaatsvinden in de betreffende bestemmingen zelf.
Daarnaast wordt aangegeven wanneer ondergronds bouwen wel en niet in de bouwregels is begrepen.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel kunnen eventuele regels worden opgenomen ten aanzien van de algemene bouw- en functieaanduidingen en gebiedsaanduidingen die niet toerekenbaar zijn aan één specifieke bestemming of juist identiek in verschillende bestemmingen worden toegepast waarbij toepassing middels de algemene aanduidingsregels bijdraagt aan uniformiteit van de regels.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van bepaalde regels. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan, tenzij anders is aangegeven in de bepalingen.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de gevallen waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
In de overgangs- en slotregels zijn de overgangsbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening overgenomen. In de slotregel is aangegeven op welke wijze de planregels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op grond van artikel 6.12 van de Wro kan de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook een exploitatieplan vaststellen. Dit is niet noodzakelijk indien:
Op 6 november 2017 is de gebiedsexploitatie Gorecht-West geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. Deze gebiedsexploitatie ligt aan de basis van het voorbereidingskrediet voor fase 4 en 5 van Gorecht-West die in september 2019 beschikbaar is gesteld. Hiermee zijn de voorbereidingen getroffen voor de uitvoering van de laatste twee fasen in het project herstructurering Gorecht–West. Dit betreft onder andere ook het bestemmingsplan.
De Wijkvisie Gorecht-West en de Samenwerkingsovereenkomst Gebiedsontwikkeling Gorecht-West tussen de toenmalige gemeente Hoogezand-Sappemeer en Lefier is vastgesteld door de raad op 5 maart 2012, evenals de bijbehorende financiële paragraaf. Binnen deze gebiedsontwikkeling voeren beide partijen de eigen kerntaak voor eigen rekening en risico uit.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in ieder geval overleg gepleegd met het waterschap en provincie. Bij grotere plannen of ontwikkelingen kan het vooroverleg ook worden uitgebreid met meerdere overlegpartners, zoals diensten van het Rijk, leidingbeheerders en andere gemeenten.
Gelet op de kleinschaligheid van het plan is het plan in het kader van het overleg alleen voorgelegd aan het Waterschap Hunze en Aa's. Het aangeleverde tekstvoorstel is in de toelichting verwerkt.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft Gedeputeerde Staten enkele categorien van gevallen aangewezen waarin geen overleg met de provincie is vereist, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Bro. Dt bestemmingsplan valt onder de Categorie bestaand stedelijk gebied, nummer 1: het oprichten van woningen in andere kernen dan de stad Groningen, tenzij het woningbouwproject past in de tussen de betrokken gemeente en de provincie gemaakte afspraak over de te ontwikkelen woningbouwcapaciteiten, als bedoeld in artikel 4.7 van de Omgevingsverordening. Overleg met de provincie kon daarom achterwege blijven.
Per e-mail van 3 juni 2020 heeft Gedeputeerde Staten aangegeven dat het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te maken. Per e-mail van 15 juli 2020 heeft het Waterschap Hunze en Aa's aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Het ontwerpbestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze gepubliceerd en heeft met ingang van 21 mei 2020 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 24 september 2020 vastgesteld.
Op dit bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing. Deze wet is in het leven geroepen om de versnelling van ruimtelijke projecten mogelijk te maken. Het gaat hierbij onder andere om infrastructurele projecten, projecten gericht op duurzaamheid, innovatie en energie en woningbouwplannen. In de Crisis- en herstelwet is opgenomen voor welke concrete projecten de versnellingen gelden. Daarnaast zijn algemene categorieën plannen/projecten benoemd. Voor woningbouwplannen geldt dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is bij de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied.
Om de versnelling van ruimtelijke projecten mogelijk te maken, heeft de Crisis- en herstelwet gezorgd voor wijzigingen in de rechtsbescherming van burgers en van overheden. Er is onder andere bepaald dat er geen mogelijkheid is om een pro forma beroep in te stellen. Dit betekent dat binnen de beroepstermijn alle beroepsgronden moeten worden aangegeven. Na afloop van de beroepstermijn kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Verder behandelt de Raad van State een beroepschrift versneld.
In de publicatie van het ontwerp- en vastgestelde bestemmingsplan wordt vermeld dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is.