Plan: | Balk - Dubbelstraat 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BPBLKDUBBELSTR11-VA01 |
Op de locatie aan de Dubbelstraat 11 te Balk is een garagebedrijf gevestigd. Initiatiefnemer wil dit garagebedrijf slopen en hiervoor maximaal 25 appartementen terugbouwen. Dit is volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Om dit alsnog mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.
De locatie aan de Dubbelstraat 11, ligt in het centrum van Balk.
Ligging plangebied
De locatie is gelegen op de hoek Dubbelstraat en Jachthavendyk
Plangebied met globale plangrens
Kadastrale kaart
Kadastrale gemeente : Balk
Sectie : A
Perceelnummer : 2128
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Balk - Zuid 2017' met plan ID-nummer NL.IMRO.1940.BPBLK17BALKZUID-VA01. Dit geldende bestemmingsplan is vastgesteld op 27 juni 2018. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf', De bebouwing dient binnen het aangeven 'bouwvlak' gebouwd te worden en mag een maximum bouwhoogte hebben van 6 meter. Ook ligt er een functieaanduiding: bedrijfswoning op het perceel.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Balk - Dubbelstraat 11" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden weergegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
In het volgende hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling opgenomen en tot slot in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
In het verleden heeft op de betreffende locatie diverse bedrijvigheid plaatsgevonden, zoals een schoenmaker en rond 1920 was smid (Y.J. de Boer) gevestigd op de locatie aan de Dubbelstraat te Balk.
Foto rond 1920
In 1932 wordt de locatie eigendom van autohandelaar W. van der Heide.
Hierna volgt een overzicht van enkele gebouwen in de directe omgeving van het plangebied.
Kenmerkend voor het straatbeeld is de verticale oriëntatie van de afzonderlijke massa's. Dit is eveneens sterk terug te lezen in de raamverdeling die als een grid over de massa's heen is geprojecteerd. Belangrijk is om niet uit oog te verliezen dat er een bepaalde ritmiek te herkennen is van massa's van beperkte afmeting. Op de hoeken op de kruising Dubbelstraat / Jachthavendijk, ontstaan er wat zwaardere massa's. Bij de ontwikkeling van de nieuwe bebouwing is daarom goed rekening gehouden met de ritmiek van de gevelopeningen.
Aanzichten van de huidige locatie
Aanzicht vanaf de Dubbelstraat
Aanzicht vanaf Jachthavendijk
Aanzicht vanaf de kruising
Het nieuwe gebouw zal bestaan uit appartementen met daarachter parkeerplaatsen. Aan de zijde van de Dubbelstraat worden de appartementen in vier lagen gebouwd, waardoor aansluiting is gezocht met de bebouwing aan de Dubbelstraat en het tegenoverliggende appartementencomplex Haskestaete..
De appartementen aan de Jachthavendijk lopen af van vier naar twee bouwlagen, waardoor een overgang ontstaat naar de bestaande woningen in de Jachthavenstraat.
Hierna volgt een 3D- volume inpressie van het gebouw in relatie tot haar omgeving.
Hierna volgen referentie beelden
Parkeren
De gemeente heeft zijn parkeerbeleid vastgelegd in de Beleidsregels Parkeren 2017. Om te bepalen wat de parkeerbehoefte is voor een bepaalde functie moeten de parkeernormen zoals opgenomen in de Beleidsregels Parkeren 2017 in acht worden genomen.
Voor de 25 appartementen in het plangebied kan de parkeerbehoefte van koopappartementen in het middeldure segment worden gehanteerd. Dit betekent dat er met een parkeernorm van 1,9 per woning dient te worden gerekend. Dit resulteert in 48 parkeerplaatsen. Op het achtererf worden 25 parkeerplaatsen aangelegd. Aan de straatzijde worden 11 parkeerplaatsen aangelegd. Dat betekend dat er 12 parkeerplaatsen te kort zijn.
Overzicht parkeren t.b.v. de appartementen
11 parkeerplaatsen aan de straatzijde
Onderzocht is of er in de openbare ruimte nog voldoende plaats is voor 12 auto's (worst case-scenario).
Om de plekken goed te kunnen gebruiken dienen ze binnen redelijke afstand van de appartementen te liggen. Hiervoor wordt maximaal 150 meter aangehouden.
Binnen deze afstand komen het Haskeplein en het Treemterplein in aanmerking. Het Haskeplein ligt voor de deur maar moet, naast het parkeren voor het centrum en de direct aangelegen panden, ook voorzien in een deel van de behoefte van het tot appartementen te verbouwen voormalig gemeentehuis.
Het Treemterplein valt binnen de 150 meter als de route tussen de notaris en 't Haske genomen wordt.
Om inzicht te krijgen in de parkeerdruk in het centrum van Balk is er in 2017 een onderzoek uitgevoerd.
De parkeerbezetting van het Treemterplein bedroeg op maatgevende dagen:
Zaterdag 10 december 2016 - 36% 30 plaatsen beschikbaar;
36% van 30 = 11 bezette parkeerplaatsen; dit + 12 = 23 bezette parkeerplaatsen; 23/30 x 100 = parkeerbezetting van 77% (onder de 85%, is dus acceptabel)
Zaterdag 14 december 2017 - 19% 34 plaatsen beschikbaar;
19% van 34 = 7 bezette parkeerplaatsen; dit + 12 = 19 bezette parkeerplaatsen; 19/34 x 100 = parkeerbezetting van 56% (onder de 85%, is dus acceptabel)
Op beide dagen bleef de bezetting onder de 85% en blijft ook met de extra 12 auto's die bezetting onder de kritische grens van 85%.
Geconcludeerd kan worden dat afhankelijk van het uiteindelijk aantal gerealiseerde appartementen er voor 2 tot 12 auto's een parkeerplek gevonden moet worden in het openbaar gebied.
Dat de parkeercapaciteit op het Haske- en Treemterplein voldoende ruimte biedt om dit op te vangen.
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er bij het maximum van 25 appartementen, 175 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 4 minuten. Deze extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:
De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Voor dit plangebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 2. De ladder is een instrument dat beoogt een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De wetgeving rond de ladder is per 1 juli 2017 herzien. De herziene wettekst in artikel 3.1.6, lid 2, luidt als volgt:
‘De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.’
Bepalend voor de noodzaak voor het uitvoeren van een laddertoets is de vraag of een ontwikkeling een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ betreft. De definitie van een stedelijke ontwikkeling luidt volgens artikel 1.1.1, lid i, Bro:
Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Voor de uitgebreidheid van de laddertoets gaat het om de vraag of een nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt binnen of buiten het ‘bestaand stedelijk gebied’. Vindt een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaats, dan dient vanuit het oogpunt van een zorgvuldig ruimtegebruik te worden gemotiveerd waarom een ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kan worden. Artikel 1.1.1, lid h, Bro, hanteert voor het bestaand stedelijk gebied de volgende definitie:
Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Binnen de kaders van het Bro wordt de realisatie van de 20 tot 25 woningen in het plan Dubbelstraat beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat er een beperkte laddertoets uitgevoerd moet worden, die uitsluitend ingaat op de behoefte van deze ontwikkeling. Een motivering van de locatiekeuze hoeft niet gegeven te worden, omdat het om een binnenstedelijke ontwikkeling gaat.
In december 2018 is door Companen een onderbouwing opgesteld om aan te tonen dat er behoefte is aan de woningen welke men wil realiseren op de locatie aan de Dubbelstraat te Balk. Uit het onderzoek blijkt dat het plan in ruime mate voldoet aan de kwalitatieve vraag, maar dat het huidige kwantitatieve planaanbod een belemmering is.
Het plan aan de Dubbelstraat beantwoordt aan zeer veel kwalitatieve aspecten vanuit provinciaal, regionaal en lokaal beleid. Het plan voorziet in de kwalitatieve woonwensen, speelt in op de vergrijzing, voorziet in de vraag naar woningen in Balk en zorgt bovenal voor een kwalitatieve verbetering van een beeldbepalende locatie in de kern. De belemmering wordt gevormd door het grote aantal bestaande plannen in De Fryske Marren, waarvan een groot deel bovendien buiten bestaand stedelijk gebied wordt beoogd. Companen adviseert daarom om in samenspraak met de provincie te kijken of en hoe deze ontwikkeling alsnog mogelijk gemaakt kan worden. Het plan kan alsnog mogelijk worden gemaakt door bijvoorbeeld uitruil met locaties die zich buiten bestaand stedelijk gebied bevinden.
Initiatiefnemer gaat in overleg om de mogelijkheden te bespreken. De uitslag hiervan wordt ter zijner toegevoegd aan deze paragraaf.
Het onderzoek is als Bijlage 1 Ladderonderbouwing toegevoegd aan dit plan.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.
De provincie zet in op concentratie van nieuwe woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Joure is samen met Heerenveen één van de bundelingsgebieden die door de provincie onderscheiden is. De ambitie is het versterken van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De herstructurering van een voormalig terrein ten behoeve van maatschappelijke functies naar een woonfunctie past hier binnen.
Het beleid is vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening Romte Fryslân.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.
In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.
In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 25 woningen.
Er is met dit plan duidelijk sprake van een herontwikkelingslocatie, in bestaand stedelijk gebied. Uit het nog door de gemeente, vast te stellen Woonvisie De Fryske Marren 2019 - 2023 blijkt dat er behoefte is aan woningen en dat de gemeente wenst dat projectontwikkelaars voortvarend bouwen. Er is dus duidelijk behoefte aan de 25 extra woningen in Balk. Het plan past qua aantal woningen en de kwaliteit bij de aard en schaal van Balk. Tevens is het plan opgenomen in het woonprogramma. Over het plan is ambtelijk overleg geweest met Gedeputeerde Staten.
Per 1 januari 2013 zijn de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland en Skarsterlân geherindeeld tot de nieuwe gemeente De Fryske Marren. In de Visie De Friese Meren, vastgesteld op 4 februari 2014, beschrijft de gemeente hoe de nieuwe gemeente er uit ziet en wat haar ambities zijn. Ruimtelijk gezien is de gemeente De Fryske Marren een krachtige plattelandsgemeente. Het totale gebied kenmerkt zich door een krachtige variatie in landschap, met gaasten, weidegebieden, water, bossen en verschillende woonmilieus. De gemeente onderschrijft de kracht van water als beeldbepalend element. Illustratief hiervoor is de ligging aan het IJsselmeer met het unieke kliffenlandschap, de aanwezigheid van het merendeel van de Friese meren in de gemeente, Lemmer als oud vissersdorp, en een toeristische watersportsector van internationale allure. Daarnaast vraagt de van oudsher aanwezige samenhang tussen cultuur, taal, historie, Friese identiteit, bedrijvigheid en agrarische sector om een balans in behoud en ontwikkeling. In breder geografisch perspectief heeft De Fryske Marren een kansrijke ligging. Aan de poort van Fryslân gesitueerd is er zowel over de weg (A6 en A7) als het water (IJsselmeer, Prinses Margrietkanaal, Tsjûkemar) sprake van goede verbindingen met de regio, de rest van Nederland en Europa. De gemeente streeft er naar de kwaliteiten en de kansen die het gebied kent optimaal en in samenhang te benutten.
In het Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026 beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2016-2026. Het Strategisch Afwegingskader Woningbouw vormt een actualisatie van het Uitvoeringsprogramma Woningbouw 2013 - 2020 en is een aanvulling op de Woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018. Dit beleid vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties. Het beleidskader heeft voor de gemeente een tweeledig doel. Enerzijds het bieden van duidelijkheid naar inwoners, marktpartijen en partijen die onze natuurlijke samenwerkingspartners zijn zoals de corporaties. Anderzijds als intern sturingsinstrument, waar keuzes worden gemaakt waar wel én niet nieuwe initiatieven worden geïnitieerd of ondersteund.
Voor de periode van 2016 tot 2026 is het beeld in de meest recente provinciale prognose (concept november 2016) dat er negatieve bevolkingsgroei (- 737) verwacht wordt in de gemeente De Fryske Marren. Het aantal huishoudens zal daarentegen toenemen met 935 in de periode 2016 tot 2026. Tot 2026 wordt door de gemeente een ontwikkelingsperspectief van 917 woningen gehanteerd. In 2017 hebben de gemeente De Fryske Marren, Regio Zuidwest Friesland en provincie Fryslân nieuwe afspraken omtrent woningbouwprogrammering gemaakt.
De Woonvisie De Friese Meren 2014 - 2018, wat de basis vormt voor het Strategisch Afwegingskader Woningbouw De Fryske Marren 2016 - 2026, heeft als hoofddoelstelling van het woonbeleid, dat alle inwoners van De Fryske Marren binnen hun mogelijkheden zoveel mogelijk hun eigen woonwensen moeten kunnen realiseren. Deze doelstelling is uitgewerkt via drie pijlers: 'Aandacht voor kwaliteit', 'Een levensloopvriendelijke gemeente' en 'Goed wonen voor alle doelgroepen'. Om de kernen vitaal en leefbaar te houden, is een goede kwaliteit van de leefomgeving en de bestaande woningvoorraad van groot belang. De nieuwbouwproductie in de gemeente in de komende jaren is beperkt in omvang en concentreert zich in de grotere kernen zoals Joure, Lemmer en Balk. In andere grotere dorpen van de gemeente (Oudehaske en Sint Nicolaasga) is woningbouw mogelijk voor de eigen behoefte en in beperkte mate voor opvang van buiten de eigen kern. In de overige kernen, waaronder de kern Idskenhuizen, wordt er zeer beperkt tot geen ruimte voor nieuwbouw geboden. Er wordt gestreefd naar een groei van de woningvoorraad met 1,0% per jaar. De rol van de gemeente is hierbij beperkt. Veel belangrijker is aanpassing van de bestaande woningvoorraad, bijvoorbeeld door deze energiezuiniger te maken of meer geschikt voor senioren. Het bestemmingsplan maakt deze kwalitatieve aanpassingen mogelijk. Ook nieuwe functies voor leegstaande gebouwen en vervanging van verouderde woningen dragen bij aan verbetering van de kwaliteit van de kernen. Ook hiervoor biedt het bestemmingsplan mogelijkheden door middel van de flexibiliteit in de regels. Daarnaast is er in verband met de vergrijzing extra aandacht voor senioren in het woningbeleid. Het is belangrijk dat senioren zich zoveel mogelijk kunnen blijven redden. Tenslotte zet de gemeente zich in voor het betaalbaar houden van woningen in de huur- en koopsector. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelstelling van de woonvisie.
Op 24 april 2019 is de Woonvisie 2019 - 2023 vastgesteld.
In de woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019-2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor prestatieafspraken met de corporaties.
De gemeente wil dat in de drie grootste kernen Joure, Lemmer en Balk voor iedere doelgroep woonruimte aanwezig is. In deze kernen moet de slaagkans voor een huurwoning in de sociale sector worden vergroot. De gemeente ziet in deze kernen een grotere druk binnen de sociale huurvoorraad, terwijl in de kleinere kernen sprake is van een afnemende belangstelling.
De gemeente verwacht dat de woningvoorraad nog met circa 1.000 woningen zal groeien tussen 2016 en 2026. De gemeente gaat bij ontwikkeling van nieuwe woningbouwprojecten meer sturen op realisatie van betaalbare koopwoningen, middeldure huurwoningen en huurwoningen in de sociale sector. Het aantal van 1.000 nieuw te bouwen woningen ligt grotendeels al vast in de huidige projecten die zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma woningbouw. Nieuwe initiatieven en kansen worden om die redenen zorgvuldig en in het lange termijn perspectief beoordeeld. Bij de invulling van de nieuwbouwopgave is herbestemming ook een mogelijkheid.
Toekomstige kopers van de appartementen zullen veelal een huur- of koopwoning achterlaten, waardoor er sprake zal zijn van doorstroming in de woningmarkt.
De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de uitgangspunten van de woonvisie.
De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota (april 2015). Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, de stedenbouwkundige en de architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen. In de nota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken. Als regel geldt dat de welstandscriteria in het welstandsbeleid zich bewegen binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Er kan een bepaalde overlap tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota voorkomen. Bij strijdigheid tussen de welstandscriteria en de bestemmingsplanvoorschriften/regels, geldt als regel dat de bestemmingsplanregels voorgaan. In de welstandsnota zijn (per gebiedstype) de kenmerkende aspecten van de bebouwing uit het gebied, als criteria omschreven. Hierbij is gekeken naar de plaatsing, de hoofdvorm, de aanzichten en de opmaak van de bebouwing. De welstandnota gaat met name in op de huidige situatie. Voor de bestaande woonmilieus is het kwaliteitsbeleid in grote lijnen gericht op het handhaven en daar waar mogelijk het verbeteren van de huidige, ruimtelijke structuur. Ten aanzien van de woonbebouwing en woonomgeving, is het beleid gericht op het verbeteren van de kwaliteit ervan.
De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Lintbebouwing'. Voor de lintbebouwing in het plangebied geldt: Bijzonder welstandsgebied: toetsing door de welstandscommissie
De linten hebben een historische oorsprong en zijn door de eeuwen heen geleidelijk aan ontwikkeld. Ze zijn ontstaan langs doorgaande ontsluitingswegen en waterlopen. Kenmerkend is de enkele rij van individuele gebouwen langs de weg (of de waterloop), waarbij het opvalt dat de gebouwen allemaal sterk gericht zijn op de weg (of de waterloop). De individuele karakteristieken van de panden zijn van groot belang. Het betreft hier met name de gevelindelingen, de kapvorm en de diverse detailleringen.
Het beleid is in het algemeen gericht op de instandhouding van het ruimtelijk beeld in bebouwingslinten. De implicatie van dit beleid is dat de aanwezige bebouwingskenmerken moeten worden gerespecteerd, met behoud van karakteristieke elementen.
Met het ontwerp is rekening gehouden met de bestaande (historische) architectonische vormgeving van het gebouw. In het kader van een goede ruimtelijke structuur wordt de uiteindelijke bouwaanvraag van het ontwerp aan de welstandscommissie voorgelegd. Zij toetsen het plan aan het voor dit plan door the Citadel Company opgestelde beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 2).
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
In de omgeving van het plangebied is sprake van een gemengd gebied. Er komen diverse functies als wonen, bedrijvigheid en voorzieningen in de omgeving voor. In deze situatie kan de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als uitgangspunt worden gehanteerd. Het toevoegen van woningen in dit gebied is in beginsel dan ook inpasbaar, mits bouwkundig gescheiden van de aangrenzende bebouwing.
Bestaande bedrijven worden door de toevoeging van de woningen niet in hun belangen geschaad, ook niet indien wordt uitgegaan van functiescheiding in plaats van functiemenging. In dat geval kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. De afstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure kunnen met één afstandsstap worden verkleind zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat:
Voor alle bedrijven in de directe omgeving wordt voldaan aan de richtafstanden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voor de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is verzekerd en dat voor omliggende bedrijven er geen belemmeringen ontstaan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De wegen rondom het plangebied hebben een functie als verblijfsgebied. Op de wegen in dergelijke gebieden is sprake van een relatief lage verkeersintensiteit en er wordt over het algemeen langzaam gereden. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden er daarom geen belemmeringen verwacht.
Het aspect geluid is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.
Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.
Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
In september 2018 is door EDOK-RO de watertoets uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Het waterschap adviseert hiermee rekening te houden bij het bepalen van de aanleghoogte. Bij de uitwerking van het plan wordt hier rekening mee gehouden.
Het aspect water is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. De watertoets en de samenvatting zijn respectievelijk als Bijlage 3 Watertoets en Bijlage 4 Samenvatting watertoets toegevoegd aan dit plan.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
In oktober 2018 is door Boluwa een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen). Het vooronderzoek is uitgevoerd volgens de NEN 5725.
Op basis van het onderzoek blijkt:
In november 2018 is door Boluwa nader onderzoek uitgevoerd naar het gehalte koper in de ondergrond van MM2. Op basis van dit nader onderzoek is gebleken dat enkel een licht [>achtergrondwaarde] verontreiniging met koper in B10 (0,50 - 1,00 m-mv) wordt aangetoond.
Aangezien het volumecriterium van 25 m3 boven de interventiewaarde verontreinigde grond wordt overschreden is het noodzakelijk dat de aanwezige bodemverontreiniging met minerale olie wordt gesaneerd.
Het aspect bodem dient nader onderzocht te worden. Zodra dit heeft plaatsgevonden wordt dit verwerkt in deze paragraaf. Het uitgevoerde onderzoek en aanvullend bodemonderzoek zijn respectievelijk als Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 6 Nader bodemonderzoek toegevoegd aan dit plan. De busmelding is in gang gezet en zal zodra deze beoordeeld is door het bevoegd gezag, worden toegevoegd aan dit plan.
Toetsingskader Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor is de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld.
De FAMKE heeft twee archeologische kaarten, te weten: ijzertijd - middeleeuwen en steentijd - bronstijd.
Uitsnede Archeologische monumentenkaart steentijd - bronstijd
Steentijd: Quickscan
Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd (zie advies ‘waarderend onderzoek vuursteenvindplaatsen' en ‘waarderend onderzoek dobben') . De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.
Uitsnede Archeologische monumentenkaart ijzertijd - middeleeuwen
Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.
Toetsing:
Voor toetsing van de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied is gebruik gemaakt van het FAMKE.
De advieskaart ijzertijd-middeleeuwen geeft als advies karterend onderzoek 3. Voor gebieden met dit advies beveelt de provincie bij ingrepen groter dan 5.000 m2 een karterend onderzoek aan.
De advieskaart steentijd-bronstijd geeft als advies quickscan. Voor deze beveelt de provincie bij ingrepen groter dan 5.000 m2 een karterend onderzoek aan.
Het project betreft een ontwikkeling met een oppervlakte van circa 1.500 m2, waarvan het grootste deel bebouwd is. Op basis van beide advieskaarten van het FAMKE is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
In augustus 2018 is door Eco Reest BV een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van plangebied, met als doel een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de onderzoekslocatie.
Conclusie soortenbescherming
Conclusie gebiedsbescherming
De onderzoekslocatie is gelegen ten noorden van het IJsselmeer en ten zuidoosten van Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving. De afstand tussen de onderzoekslocatie en deze Natura 2000-gebieden bedraagt voor beide gebieden circa vijf kilometer.
Door SAB is in het kader van een mogelijke vergunningaanvraag Wet natuurbescherming onderzocht wat de stikstofdepositie is tijdens de bouwfase en de gebruiksfase (zie Bijlage 7 Stikstofdepositie).
Geconcludeerd wordt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase blijkt dat de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Er zijn geen belemmeringen voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.
Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming nodig.
Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.
Aanbevelingen en advies
Het kan worden uitgesloten dat zich nest- of verblijfplaatsen van beschermde flora en fauna binnen de onderzoekslocatie bevinden. Er hoeft dan ook geen nader onderzoek te worden verricht binnen de onderzoekslocatie.
Broedvogels
Opgemerkt wordt dat de locatie in het broedseizoen geschikt is als broedlocatie voor diverse (niet jaarrond beschermde) vogelsoorten. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen verstorende werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
Aangeraden wordt om geen kap- en sloopwerkzaamheden uit te voeren binnen het broedseizoen (globaal 1 maart tot en met 1 september). Indien binnen het broedseizoen verstorende werkzaamheden plaatsvinden moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Als bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.
Zorgplicht
De zorgplicht blijft te allen tijde gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Dit aspect is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 8 Natuurtoets toegevoegd aan dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbare minimum beperkt te worden. Daartoe zijn in het Bevi regels gesteld. Bij het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan dient onderzocht te worden:
Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van risicovolle inrichtingen.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een aardgastransportleiding en vormt dan ook geen belemmering.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
De routering gevaarlijke stoffen wordt sinds 1 augustus 1996 geregeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Als verplichte route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen kunnen daarvoor rijks-, provinciale en gemeentewegen worden aangewezen. Op basis van artikel 16 van deze wet is de gemeenteraad bevoegd wegen of weggedeelten aan te wijzen waarvoor een routeplicht geldt. Deze route dient echter aan te sluiten op de route, die in dat kader door het rijk en provincie is vastgesteld. Als route wordt gehanteerd de snelste route van de rijksweg A6 naar de lpg vulpunten. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze route.
Aan het aspect externe veiligheid hoeft dan ook geen verdere aandacht worden besteed.
Het aspect externe veiligheid is geen belemmering voor de realisatie van de plannen..
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze ‘gevoelige bestemmingen’ zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen / klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van ‘gevoelige bestemmingen’ binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Het plan draagt door de relatief beperkte aantal woningen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
In maart 2020 is naar aanleiding van opmerkingen vanuit de buurt, door 3DL Bouwkundig en 3D Tekenwerk een bezonningsstudie uitgevoerd.
In het kader van de ontwikkeling is een bezonningsonderzoek uitgevoerd voor de omliggende bebouwing. Basis van het onderzoek is het voorlopige ontwerp voor de locatie Dubbelstraat 11. Het bezonningsonderzoek geeft inzicht in de mogelijke schaduwwerking van de beoogde bouwwerken op de omgeving. In dit onderzoek is grafisch (schaduwdiagrammen) in beeld gebracht in hoeverre de nieuwe bouwwerken van invloed zijn op de bezonning van de naastgelegen panden.
Uit het onderzoek blijkt dat er ruim 4 uur per etmaal bezonning mogelijk is op 21 maart. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 9 Bezonningsstudie toegevoegd aan dit plan.
Conclusie:
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de directe omgeving weinig hinder heeft t.a.v. de bezonning (terugkoppeling met de directe buren heeft plaatsgevonden op 23 april jl).
Verbeelding
Het bestemmingsplan 'Balk - Dubbelstraat 11' gaat vergezeld van een verbeelding.
Regels
Het bestemmingsplan bevat eigen regels die grotendeels zijn gebaseerd op het bestemmingsplan 'Balk – Zuid 2017' en zijn afgestemd op Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Verkeer
Binnen deze bestemming vallen de eventueel aanwezige wegen, fiets- en voetpaden, groenstroken, parkeergelegenheden, laanbeplanting en speelvoorzieningen.
Wonen - Woongebouw
Ter plaatse van het plangebied is deels de bestemming ‘Wonen - Woongebouw’ gelegd. Binnen deze bestemming zijn tevens kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. De maximale maatvoering van de hoofdbebouwing is op de verbeelding aangegeven.
De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De kosten voor de realisatie van het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Zienswijzenprocedure
Het ontwerp van het bestemmingsplan is conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken vanaf 12 juli 2019 tot 23 augustus 2019 voor een ieder ter inzage gelegen. Van de ter inzagelegging is te voren mededeling gedaan in het Gemeenteblad en in de Staatscourant. Het ontwerpplan heeft ter inzage gelegen in de servicepunten in Balk en Lemmer en in het gemeentehuis te Joure. Daarnaast was het plan digitaal te raadplegen via de gemeentelijke website www.defryskemarren.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Gedurende de boven aangegeven periode –en daarmee tijdig- zijn twee schriftelijke zienswijzen bij de raad van de gemeente ingediend. De zienswijzen zijn in afschrift ook aan de raad en het College van burgemeester en wethouders doorgestuurd.
Indieners zijn een selectie van bewoners van het naastgelegen pand Haskestaete, welke in gezamenlijkheid een zienswijze hebben opgesteld, en Plaatselijk Belang Balk Vooruit. Hiernaast zijn door de Provinsje Fryslân per e-mail een aantal opmerkingen geplaatst. Zij geven hierin aan dat zij geen gebruik maken van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen, maar wel de noodzaak voelen enkele punten (b.v. de stikstofdepositie) onder de aandacht te brengen. Initiatiefnemer heeft een Aeriusberekening laten maken door SAB waaruit blijkt dat de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/j is.
Naar aanleiding van opmerkingen vanuit de directe omgeving is het plan is zijn totaliteit aangepast, zodat het geheel beter aansluit op de omgeving. Deze aandachtspunten zijn in het vast te stellen bestemmingsplan verwerkt.
De nota is als Bijlage 10 Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen toegevoegd aan dit plan.