Plan: | Ruyven-Zuidpolder 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1926.bp200200116-4002 |
Het gebied Ruyven-Zuidpolder maakt deel uit van het buitengebied binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het geldende bestemmingsplan 'Ruyven-Zuidpolder' is in 2010 vastgesteld en toe aan actualisatie. Onderhavig plan voorziet in het geactualiseerde bestemmingsplan. Sinds de vaststelling van het geldende plan hebben in het plangebied een aantal (planologische) ontwikkelingen plaatsgevonden. De planologische ontwikkelingen, voorzover deze geen deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Lint Oude Leede 2', zijn in dit bestemmingsplan meegenomen. Tevens is voor het gebied een visieverkenning opgesteld (september 2019). Deze visieverkenning was de eerste stap in het maken van een nieuw bestemmingsplan voor Ruyven-Zuidpolder. In de visieverkenning schetst de gemeente een beeld van het gebied Ruyven-Zuidpolder met zijn kwaliteiten en aandachtspunten. De visieverkenning is gebaseerd op informatie uit gesprekken met de belangrijkste belanghebbenden en beleid van het Rijk, de Provincie, het Hoogheemraadschap en de gemeente. De visieverkenning heeft ter inzage gelegen waarbij bewoners, gebruikers en andere belanghebbenden de gelegenheid hebben gekregen om op de visie te reageren en ideeën of initiatieven aan te dragen. Daarnaast is het voornemen om in het gebied een weidevogelkerngebied te realiseren.
De reeds planologisch mogelijk gemaakte ontwikkelingen, de uitkomsten uit de visieverkenning en het te realiseren weidevogelkerngebied zijn in dit bestemmingsplan meegenomen.
Het plangebied bestaat uit de polder Ruyven-Zuidpolder en is gelegen ten zuidwesten van Pijnacker en ten oosten van Delft. Het gebied wordt globaal begrensd door de A13 in het westen, de N470 in het noorden en oosten, de bovenzijde van de bebouwingspercelen langs de Oude Leedeweg in het oosten en zuiden en de Berkelse Zweth in het zuiden.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
Het doel van dit bestemmingsplan is om te voorzien in een actueel planologisch-juridisch kader en doorvertaling van de visieverkenning. Tevens wordt indirect (door middel van een wijzigingsbevoegdheid) de realisatie van het weidevogelkerngebied mogelijk gemaakt en de aanleg van een fietspad dat deel uitmaakt van de Metropolitane fietsroutes in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit nog vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied bestaat uit de polder Ruyven-Zuidpolder welke is op te delen in de volgende gebieden:
Afbeelding 2 | Deelgebieden plangebied (bron: PDOK, bewerking Juust B.V.)
Huidige kenmerken van Ruyven-Zuidpolder:
Landschap
In het plangebied zijn twee landschapstypen aanwezig: het veenweidegebied en droogmakerijen. Het veenweidegebied komt voor in de Zuidpolder en de Ackerdijkse Polder. De Zuidpolder is een uitgestrekt open weidegebied waarin enkele boerderijen, een eendenkooi en een plas omringd door een boswal. In deze gebieden lopen kreekruggen door het veenweidegebied. Deze hebben een kleiige bodem en liggen iets hoger dan het omringende landschap. De verkaveling is veelal onregelmatig. Veel kreekruggen zijn echter geëgaliseerd en moeilijk terug te vinden in het landschap. Daar waar geen kreekruggen voorkomen, kent het veenweidegebied een regelmatig slagenpatroon dat voornamelijk oost-west gericht is. Bebouwing staat voornamelijk langs oude ontsluitingswegen. De boerderijen werden hier vaak op ophogingen gebouwd.
Natuur- en recreatiegebied Ruyven is in het begin van de jaren 70 aangelegd voor de Randstadgroenstructuur. Van de drie deelgebieden is Ruyven het gebied met de meeste mogelijkheden voor recreatie.
Het deelgebied Ruyven is te verdelen in een noordelijk en een zuidelijk deel. In het noordelijke deel zijn de recreatieve mogelijkheden de afgelopen jaren toegenomen. Zo zijn er nieuwe recreatieve verbindingen aangelegd voor fietsers, wandelaars en ruiters. Het noordelijk deel is in 2019 opnieuw ingericht, met nieuwe voorzieningen voor sport en spel, en een hondenuitloop gebied. In het zuidelijke deel is een bergboezem aangelegd die waterberging-, recreatie- en natuurgebied combineert. Voor autoverkeer is het gebied toegankelijk via de parallelweg van de A13 en de Zuideindseweg. Voor langzaam verkeer vanuit Ruyven is er nog geen optimale verbinding met het open landschap van Midden-Delfland. Er zijn wel plannen voor een verbinding over de A13. Ter hoogte van de Ackerdijkseweg onderzoekt momenteel de gemeente Delft samen met de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) een nieuwe recreatieve en ecologische verbinding tussen Midden-Delfland en het Oude Leedegebied, en over de A13. Dit als onderdeel van een metropolitane fietsroute tussen Delft en Rotterdam.
Beeldbepalend voor het gebied Ruyven is het lint van de Zuideindseweg, de A13 en het recreatielandschap tussen deze wegen. Dit gebied is wat versnipperd en heeft een weinig samenhangende structuur van vrij grote weides en kleine recreatiebosjes. Opvallend is de zachte overgang van het stedelijk gebied met het buitengebied bij de Zuideindseweg. Recent is een gedeelte van Ruyven heringericht. Recent is een gedeelte van Ruyven heringericht. Bij deze herinrichting en bij het tankstation langs de A13 is ruimte voor nieuwe initiatieven beperkt.
Afbeelding 3 | Deelgebied Ruyven, gezien vanaf de Zuideindseweg (bron: Google StreetView)
In het overgrote deel van de Zuidpolder staat het agrarisch weidelandschap centraal. Dit is het tweede deelgebied van Ruyven-Zuidpolder. Bedrijven in het gebied zijn voornamelijk afhankelijk van veeteelt, maar er is ook een paardenhouderij en een glastuinbouwbedrijf. Landschappelijk gezien is het gebied zeer waardevol.
De Zuidpolder is één van de laatste grote open polders in de regio. Daarmee is het landschap van landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarde voor de regio. Het is onderdeel van het Bijzonder Provinciaal Landschap Midden-Delfland. Daarnaast is het weidelandschap ook van belang voor de natuur en ecologie, voornamelijk voor broedvogels. De realisatie van een weidevogelkerngebied kan de waarde van het landschap en ecologische waarde van het gebied verder versterken.
Afbeelding 4 | Deelgebied Zuidpolder, gezien vanaf de Zuideindseweg (bron: Google StreetView)
De Zuidpolder van Delfgauw is een open, karakteristieke polder met cultuurhistorische elementen als de eendenkooi, de Plas van Ruyven en boerderijen die als groene eilanden in het vlakke grasland liggen. De polder bestaat uit twee karakteristieke ondergronden: veenweidepolder (noordelijk deel) en lagergelegen droogmakerij (zuidelijk deel). Randen met het stedelijk gebied zijn helder vormgegeven. Bij de N470 is deze grens harder dan bij het lint van de Zuideindseweg. Uniek in de omgeving is de beleving van ruimte en stilte, met op veel plekken doorzichten naar het open landschap en de skyline van omliggende steden. Er zijn echter ook plekken, langs de Wilgenweg en Oude Leedeweg, waar glasopstanden het doorzicht belemmeren. Andere aandachtspunten voor het gebied zijn het versnipperde eigendom (met gevolgen voor de levensvatbaarheid van agrarische bedrijven), de beperkte toegankelijkheid, de gevoeligheid voor wateroverlast en de matige waterkwaliteit.
De Ackerdijkse plassen is één van de belangrijkste vogelgebieden van Nederland. Het behoort tot de top vijf van beste broedvogelgebieden in Nederland (2010). Het beheer is dan ook gericht op het behouden en versterken van de aanwezige natuurwaarden.
Afbeelding 5 | Deelgebied Ackerdijkse plassen, gezien vanaf de uitkijktoren (bron: Google StreetView)
De Ackerdijkse plassen zijn eigendom van Natuurmonumenten. Voor het beheer is gekozen voor een vorm waarbij natuurlijke processen de vrije hand krijgen. En waarmee een dynamisch ecosysteem ontstaat. De huidige natuurwaarden zijn er vooral dankzij de rust in het gebied. De Ackerdijkse plassen zijn dan ook niet toegankelijk voor bezoekers. Alleen langs de noordzijde van het gebied loopt een fietspad en er zijn een aantal uitkijkpunten waar je de natuur kunt beleven.
Vanwege de hoge natuurwaarde zijn de Ackerdijkse plassen een belangrijk onderdeel van het groene buitengebied in de gemeente. Inzet is dan ook het beschermen en behouden van de contouren van het gebied en de natuurwaarden in het gebied. Daarom zijn de Ackerdijkse plassen alleen te beleven vanaf de randen. Het toevoegen van bebouwing is alleen mogelijk als dit nodig is voor het natuurbeheer en zoveel mogelijk zonder de natuurwaarden aan te tasten.
Algemeen
Ruyven-Zuidpolder heeft voor Pijnacker-Nootdorp en de regio een grote waarde als groengebied. Het behouden van deze waarde staat dan ook centraal. Hiervoor is de inzet om bestaande kwaliteiten, zoals de rust, het gevoel van ruimte en het authentieke polderlandschap, te behouden. Waar mogelijk worden de kwaliteiten versterkt.
De landbouw is in dit weidelandschap de drager van deze kenmerkende landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en het behoud hiervan staat dan ook centraal. Het versterken van de positie van agrarische bedrijven beschermt deze waarden. Om deze reden worden functies die niet-agrarisch zijn of niet functioneel met het buitengebied zijn verbonden, beperkt. Mogelijkheden tot verbreding van agrarische bedrijven kan de landbouw een nieuwe impuls geven. Uitgangspunt is het economisch rendabel gebruiken van de graslanden met de daarbij behorende natuur- en landschapswaarden. In het ideaalbeeld vormen de agrariërs, de natuur en het landschap een elkaar versterkend geheel, waarmee je het landschap beter kunt beleven. Aanvullende recreatieve routes, aan de randen van de polder (om geen waarden te verstoren) kunnen het gebied aantrekkelijker en toegankelijker maken. Bovendien kan dit de financiële basis van agrariërs met een verbrede bedrijfsvoering vergroten.
Visieverkenning Ruyven-Zuidpolder
In de visieverkenning (zie Bijlage 1) wordt een beeld van het gebied Ruyven-Zuidpolder geschetst met zijn kwaliteiten en aandachtspunten. De visieverkenning is gebaseerd op informatie uit gesprekken met de belangrijkste belanghebbenden en beleid van het Rijk, de Provincie, het Hoogheemraadschap en de gemeente. In de visieverkenning wordt onderscheid gemaakt in de drie deelgebieden. Ieder deelgebied binnen Ruyven-Zuidpolder heeft zijn eigen kansen om de kwaliteiten van het gebied te versterken en daarmee bij te dragen aan het behouden van het groengebied als geheel.
Afbeelding 6 | Visiekaart Visieverkenning Ruyven-Zuidpolder (bron: Visieverkenning)
Ontwikkelingen/aanpassingen bestemmingsplan naar aanleiding van participatie visieverkenning
Naar aanleiding van de visieverkenning die ter inzage heeft gelegen, zijn diverse reacties binnengekomen. Een aantal van deze reacties hebben een directe doorwerking in het bestemmingsplan. Hieronder zijn de belangrijkste aanpassingen die voor het gehele plangebied gelden, weergegeven. De aanpassingen per deelgebied zijn hierna in de betreffende paragraaf opgenomen.
Algemeen
Het bestaande landschap in het deelgebied Ruyven kan versterkt worden door Ruyven een grotere maatschappelijke functie te geven voor landschap, natuur en de beleving daarvan in de vorm van kleinschalige recreatie. Belangrijke speerpunten zijn rust, verscheidenheid en biodiversiteit. De verkeersdruk op de linten is al relatief hoog, waardoor vooral nieuwe recreatie past die zich richt op langzaam verkeer. Ook zijn nieuwe ontwikkelingen welkom die het oorspronkelijke lint benadrukken en de doorzichten naar het landschap te herstellen. De gemeentelijke Lintenvisie is hierbij leidraad.
Belangrijk bij de ontwikkeling van het recreatief aanbod is dat dit aansluit bij de behoeften van de inwoners en bezoekers. Het buitengebied van Pijnacker-Nootdorp is vooral belangrijk als groene buffer voor de Randstad. Het vrijetijdsprofiel van Pijnacker-Nootdorp is vooral kleinschalig en is gericht op groepen, gezelligheid, rustige en laagdrempelige vormen van recreatie, veelal met het landschap als drager.
Kansen en uitnodigingen
De kansen en uitnodigingen voor het gebied zijn als volgt geformuleerd:
Specifieke aandacht is er voor het mottekasteel van de heren van Ruyven. Het mottekasteel van de heren van Ruyven is een bijzondere middeleeuwse vindplaats. Deze locatie is geplaatst om de Rijkslijst voor beschermde monumenten. Een mottekasteel is een versterkt huis op een opgeworpen heuvel. Het monument is niet toegankelijk, maar op luchtfoto's en kaarten en door de contouren in het landschap is het monument goed te zien. Er liggen kansen voor deze plek met grote cultuurhistorische waarde voor het verder versterken van de recreatieve waarde van Ruyven.
Metropolitane fietsroute Delft-Rotterdam
De ambitie van de gemeenten in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is om 250 kilometer aan verbeterde, vernieuwde hoogwaardige fietsroutes aan te leggen. Het doel is verbinden van woongebieden met de locaties in de regio waar veel mensen werken en bedrijven gevestigd zijn. Een uitnodigende comfortabele fietsroute zorgt voor een extra stimulans aan de inwoner om op de fiets naar het werk te gaan in plaats van met de auto. Dat verbetert de bereikbaarheid van de regio, vermindert de CO2 uitstoot en het is ook nog eens gezond. De fietsroute Delft-Rotterdam Alexander loopt via Berkel en Pijnacker en loopt door het deelgebied Ruyven deels ter plaatse van de bestaande Ackerdijkseweg en deels wordt een nieuw fietspad aangelegd ten noorden van de woonpercelen aan de Ackerdijkseweg. Ten behoeve van de realisatie van het fietspad is in onderhavig bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te wijzigen in de bestemming 'Verkeer - Fietspad'. Hiervoor is een ruime zone aangehouden met een breedte van 25 meter rekening houdend met de aanleg van het fietspad, de benodigde taluds en flexibiliteit (schuifruimte) voor de verdere uitwerking.
Ontwikkelingen/aanpassingen bestemmingsplan
Uit de consultatie van de visieverkenning zijn de volgende concrete aanpassingen voortgekomen die in dit bestemmingsplan zijn verwerkt:
Weidevogelkerngebied
Provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Delfland, Staatsbosbeheer en de gemeente Pijnacker-Nootdorp hebben een intentieovereenkomst gesloten voor de realisatie van een weidevogelkerngebied. Primair doel van het weidevogelkerngebied is de uitbreiding van het aantal broedende weidevogels en verhoging van het broedsucces. Dus zorgen voor hoge weidevogelstand (meer dan 80 broedparen per 100 ha van de soorten grutto, tureluur, kievit, scholekster, veldleeuwerik, graspieper en slobeend). Secundair doel is het stimuleren van icoonsoorten (naast weidevogels onder andere argusvlinder, dotterbloem, glassnijder, bittervoorn en bestuivende insecten), duurzaam agrarisch gebruik, natuurinclusieve/klimaatadaptieve landbouw en extensieve recreatie (beleving van het karakteristieke polderlandschap in een sterk verstedelijkte omgeving). Hogere waterpeilen en de realisatie van meer kruiden- en bloemrijke graslanden, te realiseren door een toegesneden vorm van beheer en gebruik, dragen bij dit gebied een waardevolle rol te laten spelen op zich en als onderdeel van de grotere weidevogelregio.
De grootst mogelijk oppervlakte aan weidevogelkerngebied kan gerealiseerd worden als de drie initiatiefnemers (provincie, gemeente en Staatsbosbeheer) hun eigendommen inbrengen waarna het verkaveld wordt naar het meest kansrijke gebied en aangesloten wordt aan het natuurgebied Groene Keijzer.
Om de geschiktheid van het gebied te optimaliseren is een beperkte aanpassing van het waterpeil nodig. Met name een peilverhoging in de periode eind februari tot juni. Ook zal opgaande beplanting in het gebied moeten worden gekapt.
Een duurzaam weidevogelgebied vraagt om specifiek beheer. In het weidevogelkerngebied wordt ingezet op een in tijd en plaats variërend mozaïek van vijf typen beheer:
Gekozen wordt voor een combinatie van weidevogelkerngebied met agrarisch natuurbeheer omdat dat het meeste rendement biedt.
Kansen en uitnodigingen
De kansen en uitnodigingen voor het gebied zijn als volgt geformuleerd:
Ontwikkelingen/aanpassingen bestemmingsplan
Uit de consultatie van de visieverkenning zijn de volgende concrete aanpassingen voortgekomen die in dit bestemmingsplan zijn verwerkt:
Algemeen
Uitgangspunt voor het deelgebied Ackerdijkse plassen is het behoud van de aanwezige natuurwaarden. Ontwikkelingen zijn in dit gebied dan ook beperkt.
Kansen en uitnodigingen
De kansen en uitnodigingen voor het gebied zijn als volgt geformuleerd:
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Ruyven-Zuidpolder' van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Dit bestemmingsplan is op 23 september 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarnaast geldt ter plaatse van het perceel Zuideindseweg 82 en 82a het bestemmingsplan 'Ruyven-Zuidpolder, 1e herziening Zuideindseweg 82 en 82a', dat op 31 januari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op 19 december 2019 is de partiële herziening 'Agrarische Glastuinbouwbestemmingen' vastgesteld. Deze herziening ziet op het mogelijk maken van energievoorzieningen, zoals warmtekrachtkoppelingsinstallaties (Wkk's) en/of transformatoren, bij glastuinbouwbedrijven. Het Verzamelplan Pijnacker-Nootdorp 2018/2019 is op 28 maart 2019 vastgesteld en ziet op diverse percelen binnen de gemeente. Binnen het plangebied betreft dit twee percelen: Zuideindseweg 112, ten behoeve van de realisatie van een uitbouw van de bedrijfswoning en Wilgenweg 82a ten behoeve van de aanleg van een extra uitrit op de Oude Leedeweg.
Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Onderhavig bestemmingsplan omvat hoofdzakelijk een actualisatie van het geldende bestemmingsplan. De ontwikkelingen die sinds de vaststelling van het geldende plan op 23 september 2010 planologisch zijn mogelijk gemaakt door middel van (partiële) herzieningen of meegenomen zijn in het verzamelplan 2015-2016 of verzamelplan 2019-2020 zijn in onderhavig bestemmingsplan verwerkt. Daarnaast zijn de ontwikkeling/aanpassingen die geïnventariseerd zijn tijdens de visieverkenning en van planologische aard zijn, meegenomen in het bestemmingsplan. De opzet en de formulering van de regels zijn geactualiseerd op basis van de bestaande inzichten.
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Agrarisch – Agrarisch Bedrijf
De voor Agrarisch – Agrarisch Bedrijf aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de uitoefening van agrarische activiteiten. In de bestemming Agrarisch is grondgebonden agrarische bedrijvigheid toegestaan en productiegebonden detailhandel. Bij de agrarische bedrijven wordt één bedrijfswoning toegelaten.
Agrarisch – Glastuinbouw
De voor Agrarisch – Glastuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor glastuinbouwbedrijven. In het plangebied komt maar één glastuinbouwbedrijf voor. Dit bedrijf heeft twee bedrijfswoningen. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden
De voor Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik en tevens wordt de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische karakteristiek bewaakt. Daarnaast worden de aanwezige natuurwaarden beschermd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - weidevogelkerngebied' zijn de gronden specifiek bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van een weidevogelkerngebied. Ter plaatse van deze aanduiding kan de bestemming gewijzigd worden in een natuurbestemming.
Ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ is een wandelpad toegestaan.
In deze bestemmingen gelden verregaande beperkingen wat betreft bebouwingsmogelijkheden en is er een aanlegvergunningenstelsel, met betrekking tot eventuele werkzaamheden die de landschappelijke en natuurwaarden kunnen verstoren, van toepassing.
Bedrijf
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor een groothandel met opslagvoorziening, het brandstofverkooppunt langs de Rijksweg 13 en een bedrijf dat delfstoffen wint en verwerkt. Daarnaast wordt infrastructuur toegestaan zoals wegen met paden en bermen, parkeer- en nutsvoorzieningen. Een bedrijfswoning is alleen toegestaan, bij de groothandel, ter plaatse van de gelijknamige aanduiding. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Bedrijf – Nutsvoorziening
De voor Bedrijf – Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor gemalen met bijbehorende en omliggende infrastructurele faciliteiten. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Groen
De voor Groen aangewezen gronden zijn met name bestemd voor groenvoorzieningen. De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Horeca
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor de horecavoorzieningen (café/ restaurant) op de parkeerplaats langs de Rijksweg 13. Tevens zijn er een terras, erven en tuinen mogelijk evenals omliggende paden, wegen en benodigde parkeervoorzieningen. Tenslotte zijn er groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk. Binnen de bestemming Horeca is één bedrijfswoning toegestaan. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Natuur
De voor Natuur aangewezen gronden zijn met name bestemd voor de ontwikkeling en bescherming van natuur- en landschapswaarden alsmede waterpartijen. Het bestaande bezoekerscentrum met bedrijfswoning vormen de enig toegelaten gebouwen. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Met een afwijking is het mogelijk schuilgelegenheden en bergingen te bouwen. Daarnaast is er een aanlegvergunningenstelsel opgenomen dat strekt tot bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
Recreatie – Natuurgebied
De voor Recreatie - Natuurgebied aangewezen gronden zijn met name bestemd voor extensieve openluchtrecreatie. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de ontwikkeling en bescherming van natuur- en landschapswaarden alsmede waterpartij.
De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Met ontheffing is het mogelijk schuilgelegenheden en bergingen te bouwen. Daarnaast is er een aanlegvergunningenstelsel opgenomen dat strekt tot bescherming van de aanwezige natuurwaarden.
Verkeer
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn met name bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf. Op of in deze gronden mogen, met uitzonderingen van gebouwtjes voor nutsvoorzieningen zoals wachthuisjes, geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Verkeer – Fietspad
De voor Verkeer - Fietspad aangewezen gronden zijn met name bestemd voor voorzieningen voor fietspaden Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Water
De voor Water aangewezen gronden zijn met name bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en omliggende infrastructuur. Op of in deze gronden mogen, geen gebouwen worden gebouwd. De bebouwingsregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen.
Wonen
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Een kantoor is alleen toegestaan ter plaatse van de betreffende aanduiding. Voor een drietal locaties is een specifieke VAB-regeling van toepassing. Daarnaast maken ontsluitende paden, wegen en parkeervoorzieningen alsmede groenvoorzieningen en dergelijke deel uit van de bestemming Wonen. De bebouwingsregels voor woningen, inclusief bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels bij deze bestemming opgenomen. Het uitoefenen van beroepen aan huis is, hoewel beperkt in omvang, rechtstreeks toegestaan. Met ontheffing is het mogelijk een bedrijf aan huis te vestigen, waarbij strikte beperkingen gelden qua omvang en effect op de omgeving.
Leiding – Brandstof
De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van een door het plangebied lopende brandstofleiding. De planregels zijn erop gericht de belangen van de brandstofleiding te beschermen door een overleg met de leidingbeheerder op te nemen. Verder geldt een aanlegvergunningenstelsel met een beperking van activiteiten in de bodem rondom de leiding.
Leiding – CO2–leiding
De voor Leiding – CO2-leiding gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van een door het plangebied lopende CO2-leiding. De planregels zijn erop gericht de belangen van de CO2-leiding te beschermen door een overleg met de leidingbeheerder op te nemen. Verder geldt een aanlegvergunningenstelsel met een beperking van activiteiten in de bodem rondom de leiding.
Leiding - Leidingstrook
De voor Leiding - Leidingstrook aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van een door het plangebied lopende leidingstrook. De planregels zijn erop gericht de belangen van de leidingstrook te beschermen door een overleg met de leidingbeheerder op te nemen. Verder geldt een aanlegvergunningenstelsel met een beperking van activiteiten in de bodem rondom de leidingstrook.
Leiding – Riool
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van een door het plangebied lopende rioolpersleiding. De planregels zijn erop gericht de belangen van de rioolpersleiding te beschermen door een overleg met de leidingbeheerder op te nemen. Verder geldt een aanlegvergunningenstelsel met een beperking van activiteiten in de bodem rondom de leidingstrook.
Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4
Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3 4' is opgenomen dat de aangewezen gronden mede bestemd zijn voor het behoud, bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen. Ter plaatse van de verschillende waardes geldt dat archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd vanaf een bepaalde diepte en oppervlakte van bodemwerkzaamheden.
Waterstaat - Waterberging
In het deelgebied Ruyven is een gebied aangewezen als waterbergingsgebied. Ten behoeve van deze waterbergende functie is in dit gebied de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' opgenomen. De gronden zijn hier mede bestemd als bergingsgebied dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit. Het bouwen van bouwwerken is hier beperkt toegestaan.
Waterstaat - Waterkering
De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor de kering van water alsmede primaire waterkeringen. Er mogen, na overleg met de waterbeheerder, slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe omvang worden gebouwd. Daarnaast is een aanlegvergunningenstelsel van toepassing op activiteiten met effect op de waterkeringen.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene verbodsregels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is de regeling ten aanzien van de vrijwaringszone - molenbiotoop opgenomen. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de bouwhoogte om een vrije windvang van de molen te waarborgen. Hiertoe is in de regels een formule opgenomen om de toegestane bouwhoogte te berekenen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is. Tevens is een algemene afwijkingsregel opgenomen voor de aanleg van wandel- en fietspaden, onder de voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschaps- en natuurwaarden en weidevogelkerngebied, de paden geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven. Verlichting is bij de fietspaden niet toegestaan.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de aanleg van een fietspad dat deel uitmaakt van de metropolitane fietsroutes van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Algemene procedureregels
In dit artikel is opgenomen welke wettelijke procedures gelden bij afwijking of wijziging van het plan.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binn en het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Toetsing aan de ladder is daarom niet nodig.
In de SVIR zijn geen regels opgenomen die specifiek op het plangebied van toepassing zijn.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Het ontwerp van de NOVI is in juni 2019 verschenen. De NOVI kent ondermeer de volgende vier prioriteiten:
Het beleid heeft geen directe doorwerking naar Ruyven-Zuidpolder.
Algemeen
De provincie Zuid-Holland heeft al haar beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in het provinciale Omgevingsbeleid. Dit Omgevingsbeleid bestaat uit twee kader stellende documenten, de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, plus verschillende uitvoeringsprogramma’s. In het provinciale Omgevingsbeleid is Ruyven-Zuidpolder aangeduid als groene buffer, met daarbinnen natuurgebied, recreatiegebied, en belangrijk weidevogelgebied. De Ackerdijkse plassen is onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland en heeft in de Omgevingsverordening de hoogste beschermingscategorie. Een deel van de Zuidpolder is aangeduid als stiltegebied, en gelden regels voor verstoring door geluid
Afbeelding 8 | Uitsnede Omgevingsverordening Zuid-Holland (stiltegebied en Natuur Netwerk Nederland)
Behoud en versterking ruimtelijke kwaliteit
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). Dit beleid maakt naar zijn aard meerdere uitleg mogelijk. Vanuit de nieuwe sturingsfilosofie is dit een kans en geen bedreiging. Gelet op het gezamenlijke belang is een gedeelde opvatting over de uitleg en interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, waardeert de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Er wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar ook onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
Afbeelding 9 | Uitsnede kaart Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën (bron: Provinciale omgevingsverordening)
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden. Deze gebieden hebben beschermingscategorie 2 gekregen.
Het betreft gebieden met de volgende kwaliteiten:
Het plangebied heeft beschermingscategorie 2 in verband met de aanwezigheid van de volgende gebieden:
De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn ontwikkelingen in de categorie 'inpassen'. Het betreft kleinschalige ontwikkelingen die passen bij de gebiedskwaliteiten.
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Ruimtelijke Structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040
In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten' (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014) schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040 (uitnodigingsplanologie).
Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken. Het zijn de contouren en de kaders van een streefbeeld, waarbij de gemeente de belangrijkste basisvoorzieningen garandeert en de regie neemt over projecten die niet door particulier initiatief tot stand komen. De ruimte die vervolgens ontstaat, is vooral voor de eigenaren, beheerders en gebruikers om in te vullen en vorm te geven.
Pijnacker-Nootdorp streeft naar een unieke landstedelijke identiteit in de randstedelijke netwerksamenleving. Pijnacker-Nootdorp heeft nu al, alle kenmerken van wat een “landstedelijk woonmilieu” wordt genoemd. In het groene buitengebied staan voornamelijk langs de linten toch nog bijna 600 woningen, een enkele kas en verschillende niet-agrarische bedrijfsopstallen. In de gemeentelijke visie zijn zowel deze bedrijven als de verspreid liggende kassen op termijn uit het groene buitengebied verdwenen. De verschillende soorten bebouwingslinten zijn karakteristiek voor het buitengebied. Op twee plekken (lint Oude Leede en Katwijkerbuurt) zijn twee gebiedsgerichte projecten gestart om de meer geconcentreerde glastuinbouw in het groene buitengebied te saneren. Dit gebeurt door toepassing van de ruimte voor ruimteregeling, op vrijwillige basis. Beoogd wordt de landschappelijke kwaliteit van deze gebieden te vergroten.
In de structuurvisie streeft de gemeente naar één groen-recreatief buitengebied als deel van een regionaal geheel. Dit groene buitengebied is een onderscheidende kwaliteit van Pijnacker-Nootdorp. Dit gebied bestaat uit drie hoofdeenheden: Buytenhout, de Groenzoom en het Oude Leedebied. De groene contour van het groene buitengebied ligt vast. Daarbinnen worden bestaande kwaliteiten beschermd en verder ontwikkeld. De Ruimtelijke Structuurvisie omschrijft de kwaliteiten en kenmerken van gebieden, de gemeentelijke ambities daarbij en uitnodigingen aan inwoners en ondernemers om hier invulling aan te geven. Bij Ruyven-Zuidpolder (als onderdeel van het Oude Leedegebied) ligt de focus op instandhouding van het waardevolle landschap, en op de recreatieve ontwikkeling van Ruyven.
Nota Uitnodigende Ruimtelijke Ordening (2018)
Op 23 februari 2018 heeft de gemeenteraad integrale ruimtelijke beleidsregels vastgesteld. Deze nota bevat de integrale ruimtelijke beleidsregels voor Pijnacker-Nootdorp. Het is kaderstellend bij het opstellen van bestemmingsplannen. De beleidsregels gaan onder andere over agrarische bedrijven, natuur, recreatie en wonen in het buitengebied.
Natuur op de Kaart (2017)
Dit is de gemeentelijke beleidsnota voor natuur en biodiversiteit. De nota bevat de uitgangspunten voor het natuurnetwerk binnen de gemeente. Onderdeel is ook een uitvoeringsprogramma voor de periode 2018-2021. De nota richt zich vooral op de natuur in de kernen. Voor het groene buitengebied wordt in 2019-2020 een aparte natuurvisie opgesteld. Ruyven-Zuidpolder is primair belangrijk als weidevogelgebied. Daarnaast zijn er aanknopingspunten met ecologische verbindingen met de kernen van Pijnacker en Delfgauw.
Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp (2017)
In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten sterke identiteitsdragers. In het plangebied liggen twee van dergelijke linten: Noord- & Zuideindseweg, en Oude Leedeweg/wilgenweg & Onderweg. De Lintenvisie Pijnacker-Nootdorp is opgesteld om de kwaliteiten van deze linten te behouden en versterken. De Lintenvisie geeft richtlijnen en beperkt kaders maar vooral inspiratie bij nieuwe ontwikkelingen, ruimtelijke plannen en initiatieven in de linten. De Lintenvisie is bruikbaar op drie manieren:
Waterklimaatplan Pijnacker-Nootdorp 2017-2020
Dit beleidsdocument heeft de gemeente samen met het Hoogheemraadschap van Delfland opgesteld. Het bevat de opgave voor de gemeente bij de klimaatverandering, en de maatregelen daarvoor in de komende jaren. In 2020 wordt het plan geactualiseerd. In Ruyven-Zuidpolder is bodemdaling een issue. Ook de waterkwaliteit is in dit gebied een opgave. In het uitvoeringsprogramma zijn voor Ruyven-Zuidpolder de volgende kansen maatregelen benoemd:
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt
van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet
mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de
Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en
beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is,
hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden
heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Vanuit de landelijke wetgeving geldt dat ingrepen tot een oppervlakte van 100 m2 op voorhand worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Op basis van dezelfde wetgeving mogen gemeentes echter, mits goed onderbouwd, naar boven en naar beneden afwijken van deze grens.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp maakt van deze mogelijkheid tot afwijken gebruik. Daartoe heeft zij in 2009 een archeologische beleidskaart vastgesteld voor het gemeentelijk grondgebied. Op die kaart zijn gebieden met een hoge verwachting, middelhoge verwachting en middelhoge/lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden toegekend. De verschillende verwachtingszones kennen verschillende daaraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen.
Ten behoeve van het onderhavig bestemmingsplan is gekeken in hoeverre het beeld van de gemeentelijke beleidskaart nog actueel is. Op basis van voortschrijdend inzicht wordt afgeweken van het vastgestelde kaartbeeld. Onderstaande afbeelding toont de vernieuwde archeologische verwachtingskaart met de daaraan gekoppelde medebestemmingen in het onderhavig bestemmingsplan.
Afbeelding 10 | Medebestemmingen archeologie in het plangebied Ruyven-Zuidpolder (bron: gemeente Pijnacker-Nootdorp)
Binnen vrijwel het gehele plangebied komen archeologische resten voor, of is sprake van een verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten. Aan vrijwel het gehele plangebied wordt dan ook een archeologische medebestemming toegekend. Er is sprake van 4 verschillende archeologische medebestemmingen. Indien bodemverstorende ingrepen de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, kan archeologisch onderzoek als een voorwaarde worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning. De bestemmingszones en daaraan gekoppelde vrijstellingsgrenzen wijken af van zowel de gemeentelijke archeologische beleidskaart als van het voorgaande bestemmingsplan.
Binnen het plangebied bevindt zich archeologisch Rijksmonument 1090: een omgrachtte, verhoogde woonplaats of huisterp uit de Late Middeleeuwen. Het terrein wordt in verband gebracht met de eerste fase van (kasteel) Huis Ruiven (mottekasteel van de heren van Ruyven). Dit terrein heeft in onderhavig bestemmingsplan de medebestemming 'Waarde – Archeologie 1'. Hier geldt geen vrijstellingsgrens: dit archeologisch monument is dusdanig belangrijk, dat in situ behoud wordt nagestreefd.
'Waarde – Archeologie 2' omvat de gebieden waarvan op basis van historisch kaartmateriaal is vastgesteld dat er bewoning plaatsvond tijdens de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Het huidige beeld is opgebouwd op basis van twee historische kaarten (de kaart van Kruikius uit 1712 en de kadastrale kaart, 1811-1832). In de gemeentelijke beleidskaart zijn ruime zones met een hoge verwachting voor bewoningslinten opgenomen. Hiervan wordt afgeweken omdat exacter is gekeken naar de begrenzing van de historische erven op bovenstaande kaarten. Binnen deze gebieden zijn bodemingrepen tot 50 m2 en 0,3 m –maaiveld op voorhand vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Voor deze medebestemming wordt afgeweken van de wettelijk gestelde 100 m2 omdat hier een zeer hoge dichtheid aan archeologische resten worden verwacht. Hierdoor kunnen kleine bodemingrepen al leiden tot een grote verstoring van het bodemarchief en kunnen relatief kleine onderzoeken al veel waardevolle informatie over het verleden opleveren.
De zones met een middelhoge verwachting in de beleidskaart zijn in stand gehouden en hebben de medebestemming 'Waarde – Archeologie 3' gekregen. Hier geldt een onderzoeksverplichting bij bodemingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,3 meter –maaiveld.
Ter plaatse van de gebieden met een middelhoge/lage verwachting is de medebestemming 'Waarde – Archeologie 4' opgenomen. Hier geldt een vrijstellingsgrens van 500 m2 en 1,5 m –maaiveld. De oppervlaktegrens wijkt af van de beleidskaart, in verband met de aard van de te verwachten archeologische resten. De dichtheid van archeologische vindplaatsen in deze gebieden zal aanzienlijk kleiner zijn dan in de overige verwachtingszones. Kleine bodemingrepen zullen niet tot veel schade aan deze dieper gelegen archeologische resten leiden, en kleinschalige onderzoeken zullen relatief weinig kenniswinst opleveren.
Op een tweetal locaties heeft archeologisch booronderzoek plaatsgevonden sinds het vaststellen van de gemeentelijke beleidskaart en de voorgaande versie van dit bestemmingsplan: ter plaatse van de bergboezem in de Zuidpolder (Van der Zee 2014, ADC Rapport 36) en ter plaatse van de waterberging ten zuidwesten van de Ackerdijkse Plassen (Penning 2015, Delftse Archeologische Notitie 82). Op basis van dit onderzoek zijn deze locaties vrijgesteld van vervolgonderzoek. Hier geldt geen archeologische medebestemming meer.
Tot slot is te alle tijden, binnen het gehele bestemmingsplangebied, de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet moet iedereen die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of kan vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monument betreft, dit melden bij de minister van OCW (of in deze, bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp). Het niet melden van het aantreffen van oudheden is een overtreding van de Erfgoedwet en daarmee een strafbaar feit.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet
heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de
Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk
verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de
wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten
rekening is gehouden.
Algemeen
De cultuurhistorie van het plangebied is gebaseerd op de ontginning van het gebied en het waterhuishoudingsysteem dat sindsdien is ontwikkeld. De belangrijkst kenmerken en cultuurhistorische waarden zijn de ontginningslinten (Oude Leedeweg en Zuideindseweg), de droogmakerijen en de oude veenweidepolders met kreekruggen. Langs de ontginningslinten bevindt zich de oudste bebouwing. De Zuidpolder van Delfgauw is nog een vrij oorspronkelijk open agrarisch gebied waarin nog een eendenkooi en diverse kreekruggen waarneembaar zijn. Deze laatste elementen zijn ook nabij de Ackerdijkse Plassen te vinden, die een restant vormen van verveningsactiviteiten.
Monumenten
In het plangebied komt één rijksmonument voor. Dit betreft Zuideindseweg/Ruyven: huisterp (Mottekasteel van de heren van Ruyven).
Daarnaast zijn de volgende gemeentelijke monumenten aanwezig:
Eendenkooi
In het deelgebied Zuidpolder is een eendenkooi gelegen. Uit de oudst bewaarde gebleven akte blijkt dat de eendenkooi al sinds 1565 bestaat en heeft daarmee een cultuurhistorische waarde. De eendenkooi met een oppervlakte van circa 2 hectare, bestaat uit een plas met vier vangpijpen is in particulier eigendom. Er worden nu geen eenden meer gevangen, maar nog tot halverwege de jaren 70 werd de kooi gebruikt om eenden te lokken voor de consumptie. De eendenkooi is nu een rustgebied voor andere wilde eenden, kuifeenden, smienten en zomertalingen. Aan de eendenkooi zijn twee 'rechten' verbonden: het 'kooirecht' en het afpalingsrecht'. Het kooirecht heeft te maken met het alleenrecht om eenden te vangen. Het afpalingsrecht betekent dat binnen een bepaalde straal van de eendenkooi, het verboden is handelingen te verrichten waardoor de eenden worden verstoord. Voor de eendenkooi in Zuidpolder bedraagt deze afstand 1130 meter. Binnen deze cirkel mag de rust in het gebied niet worden verstoord en mag er niet met geweren worden gejaagd.
Afbeelding 11 | Gebied met afpalingsrecht eendenkooi (bron: bestemmingsplan Ruyven-Zuidpolder)
Molenbiotoop
Op het perceel Molenweg 109 te Berkel en Rodenrijs (buiten het plangebied) is de molen De Valk gelegen. De molen betreft een watermolen en heeft nu nog uitsluitend de functie van woonmolen. De molen heeft echter nog wel een molenbiotoop. De molenbiotoop is de omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig en als monument. Vrije windvang is één van de belangrijkste voorwaarden voor het goed functioneren van een molen. Daarom zijn in de omgeving van een molen geen hoge gebouwen en hoog opgaand groen toegestaan. In bestemmingsplannen wordt daartoe een vrijwaringszone molenbiotoop opgenomen. Binnen deze zone gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van gebouwen en opgaand groen. Een klein deel van de molenbiotoop van molen De Valk is binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan gelegen. Hiertoe is de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' opgenomen.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie bedoeld.
Milieuzonering dient twee doelen:
De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).
Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan te worden vastgelegd.
Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied. Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 1.
Categorie |
Richtafstand tot rustige woonwijk/ rustig buitengebied |
Richtafstand tot gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1000 m | 700 m |
6 | 1500 m | 1000 m |
Tabel 1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan (dus inclusief vergunningvrij aanbouwen) mogelijk is.
Functiemenging
De term 'gebied met functiemenging' heeft betrekking op een milieuzonering binnen een gebied waar functiemenging voorkomt of wordt beoogd. in de VNG-publicatie is aangegeven kan hier niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De Staat van Bedrijven 'functiemenging' hanteert drie categorieën A, B en C met specifieke criteria:
Categorie A
Activiteiten zodanig weinig milieubelastend dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woning en bedrijf zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig gescheiden van woning en andere gevoelige functies.
Categorie C
Activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
De 'bedrijvenlijst - functiemenging' is niet uitputtend. In de planregels wordt geregeld dat ook bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, die niet in de lijst zijn opgenomen, maar die naar aard en invloed met bedrijven uit desbetreffende categorie gelijkgesteld kunnen worden. Dit moet wel worden aangetoond met milieutechnisch onderzoek.
Milieuzonering in het plangebied
Het plangebied is de polder Ruyven-Zuid en is gelegen ten zuidwesten van Pijnacker. Het gebied wordt globaal begrensd door de A13 in het westen, de N470 in het noorden en oosten, door de bovenzijde van de bebouwingspercelen langs de Oude Leedeweg in het oosten en het zuiden en door de Berkelse Zweth in het zuiden.
De bestaande situatie wordt vastgelegd en van een ruimtelijke-juridische regeling voorzien en daarmee integraal beheerd. De bedrijvigheid binnen het plangebied is reeds mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Binnen het plangebied worden geen nieuwe milieubelastende functies mogelijk gemaakt. Op basis van de gegevens uit het vigerende bestemmingsplan Ruyven-Zuidpolder uit 2010 en de feitelijke huidige situatie is er geconstateerd dat er in en in de omgeving van het plangebied geen sprake is van hinderlijke bedrijvigheid in de nabijheid van woonbestemmingen dan wel van beperkingen ten aanzien van de bedrijfsvoering van bestaande bedrijvigheid als gevolg van aanwezige woonbestemmingen.
Sinds de vaststelling van het geldende plan hebben in het plangebied een aantal (planologische) ontwikkelingen plaatsgebonden. Deze zijn in dit bestemmingsplan meegenomen. Dit betreft onder andere het mogelijk maken van ondergeschikte horeca bij een zorgboerderij. De gevolgen in het kader van milieuzonering zijn geanalyseerd. Hieruit blijkt dat de ontwikkelingen geen belemmeringen vormen.
In het plangebied komen de volgende niet-agrarische bedrijven voor:
Type bedrijf | Adres | Milieucategorie | |
Groothandel | Oude Leedeweg 4 | 2 | Groothandel in overige consumentenartikelen |
Verkooppunt motorbrandstoffen | A13 | 4.1 | Benzineservicestations met LPG > 1000 m3/j |
Winning en/of verwerking van delfstoffen met bijbehorende voorzieningen | Naast Ackerdijkseweg 26 | 4.2 |
De bovenstaande bedrijven zijn als zodanig bestemd. De regeling uit het voorgaande geldende bestemmingsplan is overgenomen. Naast de genoemde bedrijven zijn in het plangebied ook nutsvoorzieningen aanwezig, waaronder een gemaal. Hiervoor geldt echter geen richtafstand.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Om de bodem voor langere tijd te willen gebruiken, moeten we de bodem op de juiste manier benutten en beschermen. Naast het beschermen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit hecht de gemeente waarde aan de overige functionele bodemkwaliteiten. Onder functionele bodemkwaliteiten wordt verstaan de draagkwaliteit, informatiekwaliteit, regulatiekwaliteit en productiekwaliteit. Deze kwaliteiten hebben onder andere betrekking op cultuurhistorische betekenis, levende bodem, ondergronds bouwen en bodemenergie inclusief geothermie.
Om het gebruik van de ruimte beneden maaiveld duurzaam en optimaal te benutten zal bij ontwikkelingen of activiteiten in de onder- en/of bovengrond rekening moeten worden gehouden met de ruimtelijk ordening van de ondergrond in relatie tot de bovengrond, en vice versa.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en aantasting van de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming, Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Het tijdelijke opslaan en toepassen van grond en/of baggerspecie en het toepassen van steenachtige bouwstoffen is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.
Opgemerkt wordt dat op dit moment de wet- en regelgeving in ontwikkeling zijn en binnen de toekomstige omgevingswet zullen worden vormgegeven. De pijlers hierbij zullen gericht zijn op de zorgplicht en het omgevingsplan. Het toekomstige omgevingsplan heeft betrekking op twee soorten regels: algemene regels die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving (bouwwerken, infrastructuur, bodem, lucht en dergelijke) en regels die: 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties' inhouden. In het kader van de omgevingswet is de gemeente bevoegd gezag bodem.
Onderhavig bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Derhalve is in het kader van het opstellen van het plan bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Onderzoek en sanerende maateregelen bij toekomstige (her)inrichting of bestemmingswijziging: Bij de (her)inrichting of bestemmingswijziging van een locatie en/of bij grondverzet inclusief het verwijderen van grondgebonden objecten, dient een historisch (bodem)onderzoek conform de vastgestelde norm te worden uitgevoerd om mogelijk bodembedreigende activiteiten te achterhalen (huidige norm: NEN-5725). In het kader van het historisch onderzoek zal minimaal een terreininspectie moeten worden uitgevoerd, een gesprek met de (voormalige) eigenaar/beheerder van de locatie moet plaatsvinden, het raadplegen van historische kaarten, luchtfoto's en landelijk bodemloket, en een bezoek aan het gemeentearchief moet worden gebracht (tenzij geen relevante informatie van de onderzoekslocatie bij de gemeente aanwezig is).
Op basis van de beschikbare historische en/of milieuhygiënische (bodemkwaliteits)gegevens wordt bepaald of asbest-, water- en/of bodemonderzoek dient te worden uitgevoerd conform de geldende vastgestelde onderzoeknormen.
Binnen het gebied zijn (mogelijk) locaties aanwezig, waarvoor in het kader van het Wet bodembescherming op dit moment bekend is en/of in de toekomst wordt vastgesteld, dat het een (mogelijk) 'ernstig geval van bodemverontreiniging' betreft en/of in het verleden is gesaneerd middels een isolatievariant of waar een restverontreiniging is achtergebleven. Voor de aanpak bij (her)inrichting of wijziging in het gebruik van deze locaties dient in het kader van de Wet bodembescherming goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. De gemeente toetst de saneringsvariant van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging' in het kader van de Woningwet en de saneringsvariant van een 'niet-ernstige geval van bodemverontreiniging'. Voor de aanpak van gevallen van asbestverontreiniging die vallen onder het Besluit asbestwegen Wms dient goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag, te weten Inspectie Leefomgeving en Transport. In het kader van de omgevingswet zal de gemeente het bevoegd gezag bodem(beheer) zijn.
Herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof:
Indien tijdens graafwerkzaamheden herbruikbare grond, baggerspecie en/of bouwstof vrijkomt en hergebruikt of afgevoerd gaat worden, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. In het kader van het Besluit bodemkwaliteit kan het noodzakelijk zijn om aanvullend op het bodemonderzoek een partijkeuring (AP04) uit te laten voeren om van de vrijkomende partij de verwerkings- en/of gebruiksmogelijkheden te kunnen classificeren.'
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij dit bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waar door de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.
Normstelling en beleid
Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico
De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1.000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten
Beperkt Kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.
Kwetsbare objecten
Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na inwerkingtreding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.
Zeer kwetsbare objecten
Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.
Waarom onderscheid?
Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag bij ruimtelijke plannen vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit (waaronder ook een conserverend bestemmingsplan) gezien als een nieuwe situatie. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.
Plaatsgebonden risico
Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Groepsrisico
Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico
Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is van toepassing op:
Basisnet
Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Aangezien er in Pijnacker-Nootdorp geen sprake is van transport van gevaarlijke stoffen via hoofdwaterwegen en hoofdspoorwegen zal in het planspecifieke deel alleen aandacht worden besteed aan transport van gevaarlijke stoffen via de hoofdwegen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.
Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en om mensen die dicht bij deze hoofdwegen wonen of verblijven minimaal een bepaald beschermingsniveau te bieden.
Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen. Vanuit de vervoerskant is er de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs). De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid
Transportroutes. Dit besluit vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart).
In het Basisnet zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het Basisnet, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de basisafstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. De basisnetafstanden vormen een veiligheidszone hierbinnen mag het plaatsgebonden risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar.
Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een PAG zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling). Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Plaatsgebonden risico
Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Groepsrisico
Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar.
Wanneer verantwoording groepsrisico?
Verantwoording is van toepassing op de volgende besluiten:
Het Bevt schrijft voor dat voor alle bovenstaande ruimtelijke plannen binnen het invloedsgebied van een transportroute in ieder geval aandacht moet worden geschonken aan:
Hierbij dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) te worden beschouwd, maar ook van overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.
Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert echter een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 meter van een transportroute uitgebreid de mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.
Alleen wanneer een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is, dient een volledige verantwoording afgelegd te worden waarin ook de volgende aspecten worden behandeld:
Een volledige verantwoording mag ook achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het Bevb is gebaseerd op de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en transport. Ook bij buisleidingen geldt dat de hoogte van het groepsrisico en de mate van toename van het groepsrisico bepalen of een volledige verantwoording moet worden opgesteld of dat een beperkte verantwoording volstaat.
Plaatsgebonden risico
Het Bevb gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:
Groepsrisico
Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-8 per jaar;
Wanneer verantwoording groepsrisico?
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan (mede inbegrepen een inpassingsplan), op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Echter, ook als de verantwoordingsplicht niet van toepassing is kan in het kader van goede ruimtelijke ordening (artikel 10 Wro) een verantwoording noodzakelijk zijn.
Een volledige verantwoording mag buiten toepassing blijven indien kan worden aangetoond dat:
De beperkte verantwoording dient in ieder geval in te gaan op de volgende onderdelen:
Overige voor Pijnacker-Nootdorp relevante besluiten op het gebied van externe veiligheid
Activiteitenbesluit Dit besluit en de bijbehorende regeling zijn de opvolger van een groot aantal AMvB's. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, waaronder veiligheidsafstanden (voor bijvoorbeeld propaantanks, ammoniak koelinstallaties en gasontvangststations) waaraan voldaan moet worden.
Vuurwerkbesluit Dit besluit reguleert de gehele keten rondom vuurwerk. In bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit zijn veiligheidsafstanden tot kwetsbare en geprojecteerde kwetsbare objecten opgenomen. De aan te houden afstand is afhankelijk van het type vuurwerk en de hoeveelheid vuurwerk dat wordt opgeslagen.
De regels voor het vervoer van vuurwerk zijn een uitwerking van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs).
Wat verandert er met de komst van de Omgevingswet?
Aandachtsgebieden zijn een nieuw fenomeen binnen de omgevingsveiligheid. Aandachtsgebieden zijn gedefinieerd als gebieden waar mensen binnenshuis, zónder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.
De aandachtsgebieden laten dus zien waar extra aandacht nodig is om aanwezigen in nieuwe situaties te beschermen tegen de gevaren bij ongevallen met deze effecten. Het is niet nodig om maatregelen te treffen ter bescherming van personen in gebouwen en locaties die nu al (rechtmatig) binnen een aandachtsgebied van een bestaande risicobron aanwezig zijn.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten gevaren en daarmee tussen drie verschillende aandachtsgebieden: warmtestraling (brandaandachtsgebied), overdruk (explosieaandachtsgebied) en concentratie giftige stoffen in de lucht (gifwolkaandachtsgebied). De aandachtsgebieden zijn feitelijk effectafstanden van worst-case scenario's. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen zijn er voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen.
Het bevoegd gezag kan er voor kiezen om in het omgevingsplan een brand- en/of explosieaandachtsgebied aan te wijzen als brand- en/of explosievoorschriftengebied. In een voorschriftengebied gelden dan op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) extra bouwvoorschriften gericht op bescherming tegen een brand- en/of explosie. Deze voorschriften gelden echter alleen bij nieuwbouw!
Het kan ook een keuze zijn om een kleiner of geen brand- of explosievoorschriftengebied aan te wijzen. Dit kan echter niet bij plasbrandaandachtsgebieden welke in het kader van het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn aangewezen. Ook locaties voor nieuwe “zeer kwetsbare gebouwen” binnen een brand- of explosieaandachtsgebied moeten als voorschriftengebied worden aangewezen. Een gifwolkaandachtsgebied kan niet worden aangewezen als voorschriftengebied. Wel geldt na het in werkingtreden van de Omgevingswet voor alle nieuwbouw dat de ventilatie centraal afschakelbaar moet zijn.
Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied
Binnen/nabij het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven met een PR 10-6 risicocontour die buiten de inrichting valt. Het plangebied valt wel binnen het invloedsgebied van een aantal inrichtingen binnen/nabij het plangebied.
Tabel - Invloedsgebieden inrichtingen
MPM Oil
MPM Oil aan de Cyclotronweg 1 te Delft. Dit bedrijf is een groothandel in smeermiddelen, koelvloeistoffen, ruiten-sproeierantivries en vergelijkbare producten voor transportmiddelen. In een viertal opslagvoorzieningen volgens PGS 15 worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. In geval van brand kunnen toxische verbrandingsproducten vrijkomen. Volgens de QRA van 11/07/16, kenmerk 0242778.02, bedraagt het groepsrisico 0,38 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt echter buiten de PR 10-8 risicocontour zodat de bijdrage van eventuele ontwikkelingen in het plangebied aan het groepsrisico verwaarloosbaar klein zullen zijn. Een berekening of verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.
LNG
Het LNG-tankstation is gelegen op het terrein van het Albert Heijn Distributiecentrum. Het LNG-tankstation valt formeel niet onder de werking van het Bevi maar wordt wel als zodanig gezien en behandeld omdat de risico's vergelijkbaar zijn met die van een LPG-tankstation, dat wel onder de werking van het Bevi valt. Voor het LNG-tankstation (AVIV, 15 maart 2018, kenmerk 173498) is een QRA opgesteld. Er zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 (PR 10-6 ) aanwezig of geprojecteerd. Ook blijft het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde: 0,060 maal de oriëntatiewaarde bij bulk saturatie en 0,186 maal de oriëntatiewaarde bij saturatie. Ter plaatse van het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats binnen de 10-8 risicocontour.
Afbeelding 12 | PR contouren LNG tankstation
Gall&Gall
De activiteiten van Gall & Gall (op hetzelfde terrein als het LNG tankstation) omvatten onder andere de inname, uitgave en opslag van (alcoholische) dranken. Omdat diverse sterke alcoholische dranken (> 10 ton) stikstof en/of zwavelhoudende verbindingen bevatten, valt de inrichting daarmee onder de werking van het Bevi. Er is daarom een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld door adviesbureau Peutz.
Uit de resultaten van het onderzoek (rapport van 20 mei 2015, kenmerk FF 2924-1-RA-001) blijkt dat aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. De 10-7 en de 10-8 risicocontouren overschrijden de terreingrens. De berekende 10-6 risicocontour is minimaal en overschrijdt de inrichtingsgrens niet. Het berekende groepsrisico is ruimschoots lager dan de oriëntatiewaarde (factor 0,013). Ter plaatse van het plangebied vinden geen ontwikkelingen plaats binnen de 10-8 risicocontour.
Afbeelding 13 | PR contouren Gall & Gall
Propaantanks in het buitengebied
In het plangebied liggen propaantanks met een maximumcapaciteit van = 5m3. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn op dit moment vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Afbeelding 14 | Propaantanks in het buitengebied
De onderstaande tabel geeft de maximum afstanden aan waarmee bij nadere invulling van het onderhavige plan rekening mee moet worden gehouden.
Tabel - Veiligheidsafstanden propaantanks artikel 3.28 activiteitenbesluit
Onderhavig plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de veiligheidsafstanden van de propaantanks.
Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied
Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen
Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 risicocontour heeft van 23 meter. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 risicocontour heeft van 0 meter. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied. Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 risicocontour heeft van 17 meter. De A13 heeft ook een plasbrandaandachtsgebied. Het plangebied ligt niet binnen deze contouren.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de A4 en de A12 maar wel binnen het invloedsgebied van de A13. De enige voor externe veiligheid relevante ontwikkeling is het toevoegen van daghoreca als nevenactiviteit aan de Zuideindseweg 82. De locatie ligt op ruim meer dan 200 meter (zo'n 800 meter) van de A13 en daarmee is een berekening of een volledige verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde. Wel moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Als op grond van het ruimtelijk plan de bouw, vestiging of aanleg van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan moet ook worden ingegaan op zelfredzaamheid. Dit is hier het geval. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.
Tabel - Invloedsgebieden en afstanden rijkswegen
Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen
Een klein deel van de N470 is aangewezen als gemeentelijke route voor het transport van gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 2.2.3). Over dit gedeelte wordt voornamelijk LNG vervoerd, naar een locatie op het bedrijvenpark Ruyven. Op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Het overige deel van de N470 is niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Er kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van (kleine) propaantanks in het buitengebied betreffen. De tankstations binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp verkopen geen LPG, ook ESSO aan de rijksweg A13 niet.
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. In HART zijn vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het gebruik van deze handleiding is verplicht.
De vuistregels uit de HART geven aan dat voor een weg buiten de bebouwde kom (zoals de N470) geldt dat er geen PR-10-6 contour aanwezig is als het aantal tankauto's van de stofcategorie GF3 (propaan, LPG, LNG) lager is dan 500. Voor de N470 binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp zijn geen tellingen beschikbaar, wel voor het deel in Delft (GF3: 75) en in Zoetermeer (GF3: 73). Gezien het feit dat in Pijnacker-Nootdorp geen LPG geleverd wordt maar alleen propaan zal het aantal transporten GF3 op het niet aangewezen deel van de N470 vergelijkbaar of lager zijn. Op het aangewezen deel van de N470 komen daar de transporten LNG bij (260). Opgeteld zal het totaal aantal transporten GF3 beduidend lager zijn dan 500. Daarmee wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico.
Er is ook gekeken of er voor de N470 sprake is van overschrijding van de (10% van de) oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om dit te bepalen is getoetst of het aantal GF3 transporten onder de drempelwaarden in tabel 1-6 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, eenzijdige bebouwing) en tabel 1-7 (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) zit en of met dit plan ook onder deze drempelwaarde wordt gebleven.
Van belang is de afstand tussen de bebouwing en de N470, het aantal personen per hectare en het aantal transporten GF3 over de N470. Ter hoogte van dichte en tweezijdige bebouwing (Emerald en Ruyven) is de afstand tussen de as van de weg en de bebouwing minimaal 30 meter. Hier is ook het aantal transporten het hoogst, vanwege het bevoorraden van het LNG-tankstation op Ruyven: 260. Tabel 1-7 laat zien dat de drempelwaarde voor de (10% van de) oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt pas overschreden bij een bevolkingsdichtheid van 90 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Elders langs de N470 ligt de bebouwing wel dichterbij (mimimaal 15 meter) maar daar is sprake van eenzijdige bebouwing. Hiervoor wordt gekeken naar tabel 1-6. Over dit deel van de N470 wordt alleen sporadisch propaan vervoerd. In combinatie met de lagere bevolkingsdichtheid zal ook hier de (10% van de) oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan nieuw worden toegestaan zullen niet tot een toename tot boven de (10% van de) oriëntatiewaarde van het groepsrisico leiden. Een berekening van de toename van het groepsrisico is daarom niet aan de orde.
Een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico is aan de orde indien een plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor GF3 geldt een invloedsgebied van 355 meter. Het plangebied ligt binnen deze afstand, maar de ontwikkeling van daghoreca aan de Zuideindseweg 82 ligt op ruim 900 meter en daarmee buiten het invloedsgebied. Een berekening en/of een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde.
Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen
Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd.
De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport gaat vanaf de A13, via de N470 naar en door het bedrijvenpark Ruijven (Laan van Ruyven, Distributieweg, Overslagweg, Exportweg) en grenst aan het plangebied. Over de route wordt met name LNG vervoerd, op basis van de vergunde jaarlijkse doorzet (5.000 ton) zijn er 260 transportbewegingen te verwachten. Voor de wegen op het bedrijvenpark Ruyven en in het plangebied Ruyven-Zuidpolder geldt dat zij niet vallen onder het 'Basisnet weg' en dus niet worden genoemd in bijlage 1 van de Regeling Basisnet. Dit betekent dat de wegen geen risicoplafond (ligging maximale PR 10-6 contour) en geen plasbrandaandachtsgebied kennen. Voor het plaatsgebonden risico geven de vuistregels van de HART aan dat voor een weg zowel binnen als buiten de bebouwde kom geldt dat er geen PR-10-6 contour is.
De bebouwing op bedrijvenpark Ruyven ligt op minimaal 15 meter van de as van de weg. Tabel 1-9 in de HART (drempelwaarden GF3-vervoer voor overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde, weg binnen bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) geeft aan dat op een afstand van 10 meter bij een bevolkingsdichtheid van 100 personen per hectare het aantal GF3 transporten 290 mag zijn. Op 20 meter afstand mag dit 450 zijn. Zowel het aantal personen per hectare als het aantal GF3 transporten wordt niet gehaald. Hiermee blijft het groepsrisico onder de (10% van de) oriëntatiewaarde.
De (sporadische) bebouwing in het plangebied nabij de route ligt op minimaal 130 meter. Tabel 1-7 in de HART (overschrijding 10% van de oriëntatiewaarde voor wegen buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing) laat zien dat de drempelwaarde voor de (10% van de) oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (uitgaande van de 260 transportbewegingen GF3) pas wordt overschreden bij een bevolkingsdichtheid van tussen de 200 en 300 personen per hectare. Dat is daar niet aan de orde. Hiermee blijft het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling in het plangebied aan de Zuideindseweg 82 ligt op ruim 400 meter van de gemeentelijke route en daarmee buiten het invloedsgebied. Een nieuwe berekening van het groepsrisico en het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water
Het spoor (NS Den Haag - Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.
Buisleidingen binnen/nabij het plangebied
Tabel - Invloedsgebieden en afstanden buisleidingen
Aardgas
Het plangebied ligt niet binnen de 1% of de 100% letaliteitsgrens van een hoge druk aardgasleiding. Deze leidingen vormen dan ook geen belemmering in het kader van externe veiligheid.
Brandbare vloeistoffen
Er loopt een brandstofleiding (K2) van Defensie Pijpleidingorganisatie (DPO) door het plangebied. Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage als gevolg van bijvoorbeeld menselijk handelen, zoals onder andere bij (graaf)werkzaamheden. In dat geval komt er een kleine hoeveelheid kerosine vrij. Dit kan overlast van geur veroorzaken en ook een kleine plas vormen. De kerosine wordt op afstand door middel van afsluiters, in de leiding, ingeblokt. Aangenomen wordt dat door het snel en accuraat optreden van alle betrokkenen deze vloeistof niet tot ontbranding zal komen. Het ergst denkbare scenario is breuk van de buisleiding, waarbij grote hoeveelheden kerosine komen vrij komen. De brandbare vloeistof vormt een plas en komt tot ontbranding. Er is sprake van hittestraling en dit kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. De kans op dit scenario is erg klein.
In 2015 is een QRA (Rapport 152990, datum 25-11-2015) uitgevoerd om de invloed van nieuw te bouwen woningen (in Keijzershof) op het plaatsgebonden risico (PR 10-6) en het groepsrisico in beeld te brengen. De belangrijkste conclusies zijn:
Plaatsgebonden risico
De PR 10-6 contour ligt op de leiding.
Groepsrisico
Voor het groepsrisico blijkt uit de berekening dat voor zowel de huidige situatie als de nieuwe situatie het maximaal aantal slachtoffers voor het beschouwde deel van het tracé niet hoger is dan 1 persoon. Omdat er maximaal 'minder dan 10 slachtoffers' kunnen vallen is er dus, conform art. 1 van het Bevb, formeel geen sprake van een groepsrisico voor de K2-leiding.
De ontwikkeling die relevant is voor externe veiligheid (het toevoegen van daghoreca aan de Zuideindseweg 82) ligt op een dusdanig grote afstand van brandstofleiding (ongeveer 850 meter) dat deze geen invloed heeft op de hoogte of de toename van het groepsrisico van de brandstofleiding. Een berekening of een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. De brandstofleiding vormt geen belemmering.
CO2
Er loopt een ondergrondse CO2-leiding aan de zuidkant door het plangebied. Als door beschadiging een breuk in de buisleiding ontstaat kan CO2 vrijkomen. Afhankelijk van de weersomstandigheden en de hoeveelheid CO2 die vrijkomt, varieert de concentratie CO2 in de omgeving van de buisleiding. Personen die zich in de buurt van de buisleiding bevinden kunnen last krijgen van ademhaling, hoofdpijn en/of duizeligheid of in het ergste geval overlijden. Wanneer een totale breuk van de leiding ontstaat is het mogelijk dat daarbij ook drukeffecten vrijkomen, met een drukgolf als gevolg. Afhankelijk van de omvang van de drukgolf kan ook puin en/of glas worden rondgeslingerd. De kans op dit scenario is erg klein. Naar aanleiding van ontwikkelingen nabij dezelfde CO2-leiding in Zoetermeer is in 2007 door RIVM en TNO uitgebreid onderzoek gedaan naar de risico's en effecten van vrijkomend CO2 bij leidingbreuk. Hierbij is door het RIVM geconcludeerd dat de risico's en letale effecten zich niet voordoen buiten een afstand van 4 meter van de buisleiding. VROM onderschrijft dit onderzoek en deze conclusie (brief VROM, datum 24-08-2007, kenmerk DGM/EV2007082989). Ook recent onderzoek aan de leiding De CO2-leiding (Tebodin, document-nummer 3413682, 7 april 2014) bevestigt dit. De rapportage van Arcadis “QRA Vervoersknoop Bleizo (01-02-2016, kenmerk D04011.000122) stelt “De ondergrondse leidingdelen leiden niet tot externe veiligheidsrisico.”
Ter hoogte van de duiker bij de A13,net buiten het plangebied, ligt de CO2-leiding bovengronds. Het invloedsgebied van dit deel van de CO2-leiding ligt over het plangebied. Het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en het groepsrisico ligt beneden de oriëntatiewaarde (Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) OCAP CO2-leiding van Rotterdam (OCAP-locaties onsite bij Abengoa en Shell Pernis) naar Amsterdam, Tebodin, 7 april 2014, documentnummer 3413682). Binnen het invloedsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Een nieuwe berekening of een verantwoording van het groepsrisico is niet aan de orde. De buisleiding vormt geen belemmering.
Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen over de A13
Bij de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is advies gevraagd. Het advies geeft een korte beschrijving van het plangebied, de aanwezige risicobronnen op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied. Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid worden beoordeeld en er wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan de eisen uit het Bevt.
Scenario's
Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn. Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de soort stof en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van meer dan 4000 meter. De kans op dit scenario is zeer klein.
Effect reducerende maatregelen
Indien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd moet deze ventilatie met een eenvoudige (handmatige) handeling uit te schakelen zijn. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.
Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid
Naast bovenstaande is het belangrijk dat de zelfredzaamheid van mensen wordt verhoogd. Het is van belang dat mensen veilig kunnen vluchten. Hiervoor is een vluchtweg vanuit het object richting de omgeving, in een afgekeerde zijde van de risicobronnen van belang.
Geadviseerd wordt ook het personeel/BHV-organisatie van de bedrijven in het plangebied voor te bereiden op calamiteiten met de eerder genoemde risicobronnen. Het gaat hierbij om calamiteiten die buiten het object kunnen plaatsvinden, maar effecten binnen het object zou kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij gehandeld kan worden. Bijvoorbeeld om personeelsleden/bezoekers te assisteren zichzelf in veiligheid te brengen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit noodplan structureel wordt geoefend.
Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot Gall & Gall en het LNG-tankstation
De Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) is om advies gevraagd.Het LNG-tankstation is meegenomen in het advies in het kader van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Ruyven (kenmerk 2018102225448, datum 28 november 2018). Voor Gall & Gall heeft de VRH op 18 maart 2016 advies uitgebracht in het kader van de omgevingsvergunning milieu van Gall& Gall.
Gall & Gall
Scenario's
Het meest waarschijnlijke en meest voorkomende ongeval bij Gall & Gall is lekkage van een bepaalde hoeveelheid (hoog) alcoholische dranken. Door het verdunnen van deze vrijgekomen vloeistoffen met water wordt voorkomen dat er een brandbare plas ontstaat en dat deze plas gaat uitdampen. Het ergst denkbare scenario is een plasbrand als gevolg van een lekkage. Als ook de sprinklerinstallatie zou falen, dan bestaat een reële kans dat de brand onbeheersbaar wordt en mogelijk de totale inrichting bij het incident betrokken raakt. Afhankelijk van de windrichting, windsnelheid en de ontwikkeling van de brand zullen direct omliggende bedrijven of objecten ontruimd moeten worden. Mogelijk wordt dan ook het verkeer op de A13 gehinderd. De rookwolk kan tot in een wijde omtrek overlast veroorzaken. De kans op dit scenario is zeer klein.
Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening
Als de aanwezige sprinklerinstallatie in staat is om een brand van hoog alcoholische dranken (strohrum) beheersbaar te houden worden er verder geen aanvullende maatregelen geadviseerd.
Voor het bestrijden van de hierboven beschreven scenario's is een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en zijn goede bluswatervoorzieningen noodzakelijk. Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst. De bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie, onder normale omstandigheden voldoende. Ook is het van belang dat de relevante scenario's in het noodplan worden opgenomen inclusief handelingsperspectieven voor de aanwezige werknemers/BHV organisatie.
LNG-tankstation
Scenario's
Het meest waarschijnlijke een kleine lekkage bij de installatie. LNG (methaan) is reukloos, niet giftig en de vloeistof is moeilijk brandbaar. Bij een kleine uitstroming verdampt de LNG direct bij de bron. Bij een grotere uitstroming ontstaat er een vloeistofplas, die direct verdampt en daarbij wordt warmte onttrokken aan de omgeving. Door adequaat optreden van geautoriseerd personeel kan een ontsteking worden voorkomen en de lekkage worden gestopt.
De ergst denkbare scenario's zijn een wolkbrand en een BLEVE. Een wolkbrand kan ontstaan wanneer er tijdens het lossen van LNG een ongeval plaatsvindt waardoor de gehele inhoud van het LNG-reservoir of tankwagen in één keer vrijkomt (instantaan falen). Naast het vloeibare methaan bevindt zich in de tank ook altijd een laag met gasvormig methaan. Het gas raakt ontstoken met een kortstondige wolkbrand als gevolg. De kans op een wolkbrand als gevolg van een ongeval met een LNG-reservoir of tankwagen is klein.
De effecten van een wolkbrand zijn groot. Gedurende de wolkbrand worden mensen die aanwezig zijn in de omgeving van het tankstation blootgesteld aan hittestraling en drukgolven. Op een afstand van 294 meter van de LNG-tankwagen ligt de contour van 10 kW/m 2, dat wil zeggen dat binnen deze afstand gebouwen worden aangestraald en de kans bestaat dat er secundaire branden ontstaan. Tot op 277 meter kunnen mensen komen te overlijden (1%) als gevolg van de drukgolf. Gezien de korte tijdsduur van een wolkbrand zijn mensen in gebouwen redelijk beschermd. Dit is wel afhankelijk van de constructie van het gebouw en de afstand t.o.v. het LNG-tankstation. Tot op 558 meter kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen.
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar
ongeval
Voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid (november 2012)' ontwikkeld. Deze wordt door gemeente Pijnacker-Nootdorp gehanteerd en nageleefd. De veiligheidsregio Haaglanden heeft eisen geformuleerd ten aanzien van de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening. In het algemeen geldt dat een woonhuis tot op 40 meter bereikbaar moet zijn voor een brandweervoertuig. De wegen en bruggen er naar toe moeten ook een bepaalde belasting aankunnen, een bepaalde doorgangshoogte en rijbaanbreedte hebben en een zekere binnenbocht- en buitenbochtstraal hebben. Wat betreft de bluswatervoorziening geldt dat er binnen een straal van 100 meter van het object een bluswatervoorziening aanwezig moet zijn. Een bluswatervoorziening kan zijn: open water, ondergrondse brandkraan (opbrengst minimaal 30 m3 / uur) of geboorde put. De ontwikkellocaties binnen het plangebied zijn aan deze eisen getoetst.
Risicocommunicatie
Het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden geeft aan dat om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten, het van belang is dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. De gemeente deelt het advies dat informatie verstrekken aan personen van belang is. Het betreft de handelingsperspectieven om de veiligheid te verhogen. Op de website van de gemeente www.pijnacker-nootdorp.nl kunnen burgers hierover veel informatie vinden bij het thema “veiligheid”. Ook op de landelijke website www.nederlandveilig.nl en op de regionale site http://www.watdoeje.nl/haaglanden/ kan men veel informatie vinden.
Daarnaast vindt, indien zich een ongeval voordoet dat effect op de omgeving heeft of nog kan hebben, afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten, crisiscommunicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie voor zover nodig op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Haaglanden, en dus ook binnen de gemeente, zogeheten opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het crisisbeheersingsplan (rampenplan) van de gemeente. Er is ook een regionaal crisisplan. Het rampenplan en het regionaal crisisplan voorzien onder meer in:
Conclusie
Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Er is aandacht besteed aan bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de A13 en de N470 en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor de aardgastransportleiding kan volstaan worden met de QRA uit 2017, voor de brandstofleiding met de QRA uit 2015. Voor de CO2-leiding geldt dat de letale effecten zich beperken tot een afstand van 4 meter. Binnen deze contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten, er is geen sprake van een groepsrisico. Er is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). Zij hebben geen reactie gegeven op het voorliggende bestemmingsplan.
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Ook vinden er geen ontwikkelingen plaats die een geluidsbron vormen.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In het plangebied zijn naast de brandstofleiding en CO2-leiding, zoals beschreven in paragraaf 4.5, ook een rioolpersleiding en een hoogspanningsverbinding aanwezig.
De rioolpersleiding loopt van oost naar west door het noordelijke deel van het plangebied. De breedte van de beschermingszone van de leiding bedraagt 10 meter (5 meter aan weerszijde). Ter plaatse van de leiding en beschermingszone is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen.
De hoogspanningsverbinding in het plangebied maakt deel uit van de Randstad 380 kV - Zuidring tussen Wateringen en Bleiswijk. De hoogspanningsverbinding binnen het plangebied betreft een ondergrondse leiding en heeft een belemmerde strook van 25 meter. Ter plaatse van de hoogspanningsverbinding en belemmerde strook is in onderhavig bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' opgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
Conform de NSL-monitoringstool 2019 (rekenjaar 2020) bedraagt de luchtkwaliteit in het midden van het plangebied (nabij de Zuideindseweg) 19,1 µg/m3 NO2, 18,2 µg/m3 PM10 en 10,9 µg/m3 PM2,5. Daar wordt ruim onder de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 gebleven en onder de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van 20 µg/m3 voor PM2,5. Ook nabij de Rijksweg A13 waar de luchtkwaliteit slechter is, blijven de concentraties van respectievelijk 29,5 µg/m3, 19,5 µg/m3 en 11,4 µg/m3 ver onder de eerder genoemde grenswaarden.
In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, betreffen kleinschalige ontwikkelingen die onder de NIBM grens van 1,2 µg/m3 zullen vallen. Het uitvoeren van een nader luchtkwaliteitsonderzoek is niet nodig. De grenswaarden worden niet overschreden.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Natura2000-gebieden
In of in de nabijheid van het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden gelegen. Het dichtstbij gelegen Natura2000-gebied betreft de Oude Maas en ligt op een afstand van circa 14 kilometer. De kleinschalige ontwikkelingen die onderhavig plan mogelijk maken, hebben - gezien de grote afstand - geen negatieve effecten op de aanwezige habitattypen in Natura2000-gebieden.
NatuurNetwerk Nederland
In het plangebied zijn diverse gebieden aanwezig die deel uitmaken van het NatuurNetwerk Nederland. Deze gebieden zijn op onderstaande afbeelding in felgroen aangegeven. Het betreft het gebied ten zuiden van de N470 (de Groene Keijzer), de eendenkooi, de waterpartij in het midden van de Zuidpolder, de waterpartij aan de oostzijde van de Zuidpolder en de Ackerdijkse Plassen. De zachtgroene kleur geven de gebieden aan die in de Provinciale Verordening als Belangrijk weidevogelgebied zijn aangewezen.
Afbeelding 13 | Uitsnede NatuurNetwerk Nederland (bron: Atlassen Zuid-Holland)
Het voornemen was om middenin in de Zuidpolder van Delfgauw een natuurgebied te realiseren met een omvang van 102 hectare, bestaande uit onder andere open water en moerassen. Het zuidelijk deel hiervan is in het geldende bestemmingsplan direct bestemd met een natuurbestemming. De omzetting naar natuur in het noordelijk deel werd met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt.
Weidevogelkerngebied
De voorgaande plannen voor de aanleg van een natuurgebied middenin de Zuidpolder zijn deels achterhaald. Het voornemen is om ter plaatse een weidevogelkerngebied te realiseren.
Primair doel van het weidevogelkerngebied is de uitbreiding van het aantal broedende weidevogels en verhoging van het broedsucces. Dus zorgen voor hoge weidevogelstand (meer dan 80 broedparen per 100 ha van de soorten grutto, tureluur, kievit, scholekster, veldleeuwerik, graspieper en slobeend). Secundair doel is het stimuleren van icoonsoorten (naast weidevogels onder andere argusvlinder, dotterbloem, glassnijder, bittervoorn en bestuivende insecten), duurzaam agrarisch gebruik, natuurinclusieve/klimaatadaptieve landbouw en extensieve recreatie (beleving van het karakteristieke polderlandschap in een sterk verstedelijkte omgeving). Hogere waterpeilen en de realisatie van meer kruiden- en bloemrijke graslanden, te realiseren door een toegesneden vorm van beheer en gebruik, dragen bij dit gebied een waardevolle rol te laten spelen op zich en als onderdeel van de grotere weidevogelregio.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Peilen en peilstijgingen
De Ackerdijkse Polder heeft voor een deel een flexibel peil dat fluctueert tussen - 3.15 m en -3.30 m. De rest van de polder heeft een peil van -3.25 m. Uitzondering daarop is een drietal kleine peilvakken dat nog binnen dit gebied aanwezig is.
De Zuidpolder van Delfgauw is een zeer versnipperde polder, waarin vele peilvakken aanwezig zijn. Bij de toekomstige ontwikkeling van het watersysteem zal nader worden ingegaan op de toekomstige peilen in de verschillende gebieden.
Wateroverlast
In 2014 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland een studie afgerond naar de wateroverlastsituatie van de Zuidpolder. In de studie is geconstateerd dat er diverse wateroverlastknelpunten zijn. Sinds de studie is afgerond, hebben ontwikkelingen en maatregelen de kans op wateroverlastsituaties verminderd:
Waterkeringen
In het plangebied zijn meerdere waterkeringen gelegen. Het betreffen regionale waterkeringen (oranje lijnen op onderstaande afbeelding) en polderkades (groene lijnen op onderstaande afbeelding). Voor deze waterkeringen gelden kernzones en beschermingszones. Deze zones zijn in onderhavig bestemmingsplan bestemd met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hierbinnen gelden beperkingen ten aanzien van bouwen.
Waterberging
In het zuidelijk deel van het deelgebied Ruyven is een gebied ingericht als bergingsgebied om wateroverlast tijdens hevige neerslag te verminderen in de Zuidpolder. Hiertoe Het gebied heeft een reguliere berging van 65.000 m3 en een piekberging van 150.000 m3. De totale bergingscapaciteit is daarmee 215.000 m3.
Afbeelding 14 | Legger Delfland (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
Hoofdwatersysteem
Het hoofdwatersysteem wordt gevormd door de primaire watergangen die door het gebied lopen. Op bovenstaande afbeelding zijn deze watergangen in blauwe lijnen weergegeven. Deze hoofdwatergangen zijn in onderhavig bestemmingsplan als 'Water' bestemd. De overige watergangen passen binnen de betreffende gebiedsbestemmingen.
Afvalwater en riolering
De rioolpersleiding van het Hoogheemraadschap van Delfland loopt van oost naar west door het plangebied. De rioolpersleiding heeft in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. De beschermingszone aan weerszijden van de leiding bedraagt 5 meter.
Alle panden in het buitengebied zijn inmiddels aangesloten op de riolering in het gebied. Er vinden geen ongezuiverde lozingen, van zowel huishoudelijk afvalwater als bedrijfsafvalwater, op het oppervlaktewater meer plaats. Dit heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit
Ontwikkelingen
De ontwikkelingen die in onderhavig bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt hebben geen negatieve invloed op de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied. Ten aanzien van de realisatie van het weidevogelkerngebied geldt het volgende:
Om de geschiktheid van het gebied te optimaliseren is een beperkte aanpassing van het waterpeil nodig. Met name een peilverhoging in de periode eind februari tot juni. Het (tijdelijk) verhogen van het waterpeil ten behoeve van de realisatie van het weidevogelkerngebied leidt tot een verkleining van de bergingsruimte voor water. Dit bergingsverlies dient, conform het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland, gecompenseerd te worden. Het mag niet leiden tot een verslechtering van overlastsituaties in overige gebieden. Momenteel worden diverse varianten onderzocht. Vervolgens wordt er een inrichtings- en beheerplan gemaakt. Hierbij zal het Hoogheemraadschap van Delfland worden betrokken.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die genoemd zijn in onderdeel D van het Besluit m.e.r.. Een beoordeling of besluit is dan ook niet benodigd.
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Onderhavig bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan. Naar aanleiding van de visieverkenning worden enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt door bijvoorbeeld het opnemen van flexibiliteitsbepalingen. Deze ontwikkelingen betreffen geen bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig voor onderhavig bestemmingsplan.
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening heeft plaatsgevonden door de visieverkenning aan diverse overlegpartners voor te leggen.
Inspraak
Conform de Wet ruimtelijke ordening is het niet verplicht om een inspraakprocedure te volgen. Er is besloten om een andere invulling hieraan te geven door middel van een visieverkenning. In het kader van het opstellen van de visieverkenning zijn gesprekken gevoerd met de belangrijkste belanghebbenden, zoals de Bewonersvereniging Oude Leede, ondernemersvertegenwoordiging Hoeve Oude Leede, beheerders van de Eendenkooi, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en natuur en milieuverenigingen. Vervolgens is de visieverkenning beschikbaar gesteld om hier op de reageren en om met ideeën of initiatieven te komen. Op 13 november 2019 heeft er een inloopavond plaatsgevonden.
De ingekomen reacties zijn in een notitie samengevat en voorzien van een antwoord. Deze 'Nota van beantwoording participatie Visieverkenning 'Ruyven-Zuidpolder' is te vinden in Bijlage 2.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.