direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Het Gildehof, Nootdorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1926.bp000170112-4001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2000 zijn er plannen om op de locatie aan de Kruisweg in Nootdorp een aantal vrije sectorwoningen te bouwen. Op deze locatie was tot voorkort het bedrijf Arctic gevestigd en thans nog het bedrijf Aweta. Arctic is een bedrijf dat diepvriesproducten op- en overslaat. Aweta is een machinefabriek die machines maakt t.b.v. teelt- en oogstsystemen in de land- en tuinbouw en is daarmee marktleider in de wereld. Arctic is al gestopt op deze locatie, Aweta zal dit ook gaan doen.

Nu de bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn beëindigd, biedt dit de mogelijkheid om de woningbouwplannen te gaan realiseren. Het gebied wordt getransformeerd naar een woongebied met ruim 100 woningen en bijbehorende (openbare) voorzieningen.

In de voorheen vigerende bestemmingsplannen is daarvoor sinds 1998 al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ook in het huidig vigerende bestemmingsplan ‘’s-Gravenhout & Kalisbuurt’ uit 2008 zijn een wijzigingsbevoegdheid en uit te werken bestemming opgenomen voor de planlocatie. Echter deze wijzigingsbevoegdheid is niet toereikend voor onderhavige ontwikkeling. De bevoegdheid maakt in totaal 70 grondgebonden woningen en 1.500 m2 aan maatschappelijke voorzieningen mogelijk. De geplande hoeveelheid woningen gaat de bevoegdheid te boven. Derhalve dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden die deze ontwikkeling wel mogelijk maakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt op het (voormalige) Arctic/Aweta terrein in Nootdorp binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied wordt globaal begrensd door een watergang parallel aan de Oosteinde in het noordoosten, de Kruisweg in het noordwesten, in het zuidwesten een watergang en in het zuidoosten de Burgemeester Winkellaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 - Locatie en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan:

  • 's-Gravenhout en Kalisbuurt, vastgesteld d.d. 27 november 2008
  • Nootdorp-Zuid, vastgesteld 27 oktober 2016

1.4 Planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en planregels waarin de voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes, die in het bestemmingsplan gemaakt zijn, nader gemotiveerd en verantwoord.

Het bestemmingsplan heeft een vrij globaal karakter, waarmee de voorgestane ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het plan biedt de flexibiliteit om binnen de bouwvlakken de gewenste woningen te realiseren.

1.5 Planproces

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan zal een inspraakprocedure doorlopen. Hiertoe worden deze stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de termijn van terinzageligging wordt gelegenheid geboden om inspraakreacties naar voren te brengen. De resultaten van deze inspraakprocedure worden gebundeld in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg, die als bijlage aan de plantoelichting wordt toegevoegd.

Parallel aan de inspraakprocedure wordt tevens het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. De resultaten daarvan worden eveneens gebundeld in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg.

Het ontwerpbestemmingsplan, waarin de eventuele wijzigingen op grond van inspraak en vooroverleg zijn verwerkt, wordt vervolgens wederom ter inzage gelegd. Tijdens deze formele termijn van terinzageligging van zes weken kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht bij de gemeenteraad. De gemeenteraad zal deze zienswijzen beoordelen en kan eventueel daarin aanleiding vinden om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. De raad zal vervolgens het – al dan niet aangepaste - bestemmingsplan vaststellen

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: de toelichting, de regels en de verbeelding.

De toelichting bestaat uit 7 hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hoofdstuk 4 omvat het (boven)gemeentelijke beleidskader. In hoofdstuk 5 worden de (milieutechnische) onderzoeken behandeld, waarna in hoofdstuk 6 en 7 respectievelijk de maatschappelijke aanvaardbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan worden behandeld.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

Dit hoofdstuk omvat een beknopte beschrijving van de historie en van de huidige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied. Naast deze beschrijving van de huidige situatie wordt in dit hoofdstuk vooral nader ingegaan op de voorgestane ontwikkeling die in de nabije toekomst zal plaatsvinden en de beoogde situatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met heldere consequenties voor de planopzet.

2.1 Historie van het plangebied

De kern Nootdorp is één van de drie kernen binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Nootdorp bestaat uit een historische kern, gevormd door lintbebouwing langs de Dorpsstraat. Vanuit deze kern zijn vanuit de jaren 50 van de vorige eeuw diverse nieuwbouwwijken ontwikkeld welke aan de ruimtelijke opbouw, het gebruik en de architectuur goed te herkennen zijn.

De kern Nootdorp ligt tegen de stedelijke rand van Delft, Ypenburg en Leidschenveen. Nootdorp is met Ypenburg vooral op Den Haag gericht en ligt strategisch te midden van de A13- A4-A12. Deze stedelijke invloed is ook ruimtelijk zichtbaar in het dorp. De ontwikkeling van Nootdorp is rondom het centrum tot stand gekomen en is daardoor zeer gevarieerd. Het is een veld van relatief kleine en onafhankelijke buurtjes met een eigen karakter waar de linten niet ver weg zijn en nog steeds ervaarbaar zijn als cultuurhistorische elementen.

In onderhavig plangebied vestigde Arctic zich in de jaren '30 van de 20e eeuw. Het oudste deel van het koelhuis werd in 1934 gebouwd, in de jaren daarna breidde het bedrijf zich uit. Halverwege de 20e eeuw vestigde Aweta zich ook op deze locatie. In de jaren '60 en de jaren '80 zijn er nog verschillende gebouwen op het terrein gerealiseerd. De gebouwen van Arctic zijn in 2016 gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0002.png"

Afbeelding 2.1 - Koelhuis Arctic (bron: Telstar online)

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0003.png"

Afbeelding 2.2 - Vogelvlucht oude situatie (bron: Bing Maps)

2.2 Huidige ruimtelijke en functionele structuur

Onderhavig plangebied grenst aan de historische linten Oosteinde en Kruisweg, een doorgaande waterscructuur en de wijk 'Nootdorp-Zuid' ook wel de wijk ‘Achter het Raadhuis’ .

De linten worden gekenmerkt door gevarieerde, vrijstaande bebouwing met voorkanten gericht op de linten.

De wijk 'Vrouwtjeslant' is in zijn geheel gebouwd in de eerste helft van de jaren zeventig van de 20e eeuw. De hoofdfunctie van de wijk is wonen, met name in rijwoningen en twee-onder-een kap woningen. Over het algemeen kennen de woningen twee bouwlagen met een kap. Het parkeren in de wijk gebeurt aan de binnenzijde van de bouwblokken, hierdoor is de levendigheid langs de voorkanten minder, dan bij woonwijken met een traditioneel straatprofiel.

Met de bouw van de wijk 'Achter het Raadhuis' is gestart in 1981 en over een langere periode ontwikkeld. De wijk wordt gekenmerkt door veel groene plekken en een klassieke blokverkaveling. Veelal is sprake van een klassiek eengezinswoningtype in twee lagen met een kap. De woningen hebben over het algemeen een ondiepe voortuin en diepe achtertuin. In de wijk overheerst de woonfunctie.

Het bedrijventerrein Oostambacht ten noordoosten van het plangebied staat met name bedrijven tot en met categorie 2 toe. Tevens wordt er op het bedrijventerrein gewoond.

Plangebied

Onderhavig plangebied ligt momenteel deels braak. De bedrijfsgebouwen van Arctic zijn gesloopt en de bedrijfsgebouwen van Aweta worden in de nabije toekomst gesloopt. In het uiterste zuidwesten van het plangebied zijn een aantal volkstuinen gelegen.

In het zuiden van het plangebied ligt een villa aan de Burgemeester Winkellaan 5. Dit is een voormalige bedrijfswoning.

2.3 Ontwikkeling

Onderhavige ontwikkeling betreft de bouw van ruim 100 woningen verdeeld over een viertal vlekken. Het voorlopige programma (zie afbeelding 2.3) bestaat uit de volgende type woningen:

  • eengezinsrijwoningen, zowel met als zonder garage
  • twee-onder-een kap woningen
  • vrijstaande woningen
  • sociale appartementen

De architectuur van de woningen is “ambachtelijk” en heeft een typisch Nootdorpse uitstraling. Het Gildehof wordt een intieme woonbuurt met een variatie van woningtypen gelegen aan fraai aangelegde woonstraten met ruimte voor groen en voldoende aantal parkeerplaatsen. Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein, in het openbaar gebied en in de bouwblokken. Deze parkeeroplossingen sluiten aan bij de wijk 'Achter het Raadhuis'.

Door de wijk loopt een heldere hoofdstructuur. Vanuit de Kruisweg loopt een lus door de wijk van waaruit de woningen ontsloten zijn. Grenzend aan deze lus is een centrale openbare groene ruimte gesitueerd. Ook is er een lus gesitueerd vanaf de Brugemeester Winkellaan waarop de woningen worden ontsloten. Beide lussen zijn éénrichtingsverkeer. De groene openbare ruimte waar de lussen op uitkomen is ook wel het hart van de buurt, waar twee-onder-een kapwoningen omheen zijn gesitueerd. Langs de Gildelaan zijn in het verlengde van de bestaande vrijstaande woningen, drie nieuwe vrijstaande woningen gepland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0004.jpg"

Afbeelding 2.3 - Woningbouwprogramma

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0005.png"

Afbeelding 2.4 - Vogelvlucht beoogde ontwikkeling

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Bro

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgelegd aan gemeenten en provincies om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren.

Voordat een ruimtelijke ontwikkeling plaats kan vinden zal deze moeten worden getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Op 1 juli 2017 is de herziene Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden, de tekst van artikel 3.1.6 van het Bro is als volgt gewijzigd:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Volgens Bro artikel 1.1.1 lid 1 wordt stedelijke ontwikkeling omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Verordening Ruimte

Tevens is in de verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (artikel 2.1.1 lid 1), de 'oude' ladder voor duurzame verstedelijk opgenomen als verplicht te doorlopen 'stappenschema' ter onderbouwing van stedelijke ontwikkelingen. Door de ladder van de verordening Ruimte te doorlopen, wordt er ook voldaan aan het Bro.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Trede 1

De onderbouwing van de eerste trede van de Ladder gebeurt met regionale visies, op basis van behoefteonderzoek. Voor wonen is voor de provincie de Woningmarktverkenning Zuid-Holland uitgangspunt voor gesprek over de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Dit woningbehoefte onderzoek wordt iedere drie jaar geactualiseerd.

Pijnacker-Nootdorp is onderdeel van de woningmarktregio Haaglanden. Sinds 1 januari 2015 is het Stadsgewest Haaglanden opgeheven en opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De corporaties en negen regiogemeenten in de regio Haaglanden hebben regionale prestatieafspraken gemaakt voor de periode 2015-2018. Het provinciaal beleid Zuid-Holland op het gebied van wonen staat beschreven in de Woonvisie 2011-2020 en de Visie Ruimte en Mobiliteit d.d. 9 juli 2014. Het operationele beleid met betrekking tot het wonen is opgenomen in het Programma Ruimte.

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van circa 100 woningen mogelijk en levert een bijdrage aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag in de regio Haaglanden. De planontwikkeling is regionaal afgestemd met het Stadsgewest Haaglanden en opgenomen in het woningbouwprogramma Haaglanden 2016, waarmee Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij schrijven d.d. 20 september 2016 (PZH-2016-564133412) heeft ingestemd als zijnde onderbouwing van de eerste trede van de Ladder voor Duurzame Verstelijking. Er mag op basis daarvan worden gesteld dat sprake is van een actuele regionale behoefte, zodat wordt voldaan aan trede 1 van de ladder.

Trede 2

Onderhavig plangebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Daarbij is er sprake van transformatie van een herontwikkelingslocatie. De bestaande bedrijvigheid maakt plaats voor woningbouw. Het plan is daarmee tevens in overeenstemming met de tweede trede van de ladder.

Trede 3

De ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde ruimte, derhalve hoeft trede 3 niet doorlopen te worden.

2.5 Conclusie ten aanzien van de planopzet

Onderhavige ontwikkeling wordt ingepast in de bestaande ruimtelijke structuur en sluit goed aan bij de woonfuncite in de omliggende omgeving. Daarnaast wordt er voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Verantwoording planvorm

Voor het bestemmingsplan 'Het Gildehof, Nootdorp' is gekozen voor de planfiguur van een relatief globaal plan. De voorziene ontwikkelingen worden met enige flexibiliteit mogelijk gemaakt, zonder dat ruimte wordt gecreëerd voor andersoortige (niet gewenste) ontwikkelingen of groei. Er ontstaat zo tevens een adequaat toetsingskader voor de toekomst.

Aan de opzet van de juridische systematiek worden hoge eisen gesteld, te weten:

  • De regeling moet praktisch en hanteerbaar zijn. Hanteerbaar voor iedereen die ermee moet werken. Dus zowel voor de diverse gemeentelijke afdelingen als voor de medewerk(st)er van de frontoffice;
  • De regeling moet helder en eenduidig zijn. Discussies over interpretatievraagstukken moeten niet aan de orde zijn;
  • Daarbij dient ook te worden gekeken naar relevantie: 'niet meer regelen dan nodig is';
  • De regeling moet ook voor de burger toegankelijk zijn;
  • De regeling moet handhaafbaar zijn. Naarmate het juridische systeem logischer en meer doelgericht is, zullen de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid beter zijn. Daarmee worden ook controle en handhaving bevorderd.

3.2 Systematiek bestemmingen

Het bestemmingsplan 'Het Gildehof' is opgezet volgens de Wet ruimtelijke ordening die vanaf 1 juli 2008 van kracht is. De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP2012 (Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de standaardregels van Pijnacker-Nootdorp. De planregels bij het bestemmingsplan zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2, Bestemmingsregels, zijn de planregels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen (artikel 3 tot en met 10). Hoofdstuk 3, Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 11 tot en met 16). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 17 tot en met 18).

3.3 Planregels

Inleidende regels

Begrippen

In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven hoe gemeten dient te worden.

Bestemmingsregels

Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend aan een hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken, zoals erkers en ingangspartijen worden gebouwd en andere bouwwerken zoals erf- of perceelafscheidingen. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' is het toegestaan om te parkeren.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, met de daarbij behorende in- en uitvoegstroken, in- en uitritten, voetpaden, fietsstroken en -paden, parkeerstroken en -voorzieningen, opstelstroken, bushaltes en andere verhardingen; bermen en groenvoorzieningen; bij binnen aangrenzende bestemmingen toegestane horecabedrijven behorende terrassen; garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'garageboxen' (gb); nutsvoorzieningen; straatmeubilair; bij deze bestemming behorende overige voorzieningen zoals watergangen, bruggen en duikers, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten dienste van de bestemming of aangrenzende bestemmingen; andere bouwwerken; scootsafes; straatmeubilair.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor water met daarbij behorende taluds en oevers. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen mogelijk. Een en ander uitgezonderd steigers en andere aanlegplaatsen en bij aangrenzende wegen behorende andere bouwwerken zoals overkluizingen ten behoeve van in- en uitritten en paden.

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van een beroep en/of bedrijf aan huis (als omschreven in artikellid 1.13 van de planregels) en water. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend woningen, andere bouwwerken en scootsafes (stallingen voor scootmobiels worden gebouwd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkeren' is het toegestaan om te parkeren. (Voor het overige is 'parkeren op eigen terrein' alleen mogelijk op gronden met de bestemming 'Tuin'ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren'.)

Er is geen zelfstandige erfbebouwingsregeling opgenomen in de planregels. Als gevolg van de door de gemeenteraad op 22 februari 2018 vastgestelde beleidsnota Uitnodigende Ruimtelijke Ordening wordt aangesloten bij de mogelijkheden van het vergunningvrij bouwen zoals wettelijk geregeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen. Voordat gebouwd mag worden, moet advies bij de waterbeheerder worden ingewonnen.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meegeteld mogen worden bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen om bestaande, legaal gerealiseerde bebouwing die bijvoorbeeld qua afmetingen buiten de bepalingen van dit bestemmingsplan valt, planologisch-juridisch te borgen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming.

Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepalingen wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven de in het plan opgenomen bestemmingen in geringe mate te wijzigen, indien dit van belang is voor een betere realisering of in verband met een afwijkende toestand van het terrein.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

In deze bepalingen wordt inhoud gegeven aan het overgangsrecht betreffende bouwwerken en het gebruik, met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze bepaling bevat de titel van het plan.

3.4 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de SVBP2012. Op deze verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. De aanduidingen geven, daar waar noodzakelijk, een specifieke bepaling per (bouw)perceel weer. In de regels worden, zoals bovenstaand toegelicht, bestemmingen, dubbelbestemming en aanduidingen van een juridische bepaling voorzien.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie verving de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. Vanaf 2020 neemt de beroepsbevolking niet meer toe. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking.

Ter versterking van het vestigingsklimaat in de stedelijke regio's rondom de main-, brain- en greenports geldt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak. In krimpregio's wordt het interbestuurlijke programma bevolkingsdaling doorgezet. Verder wordt genoemd het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte. Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

4.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavige ontwikkeling heeft geen directe relevantie op rijksniveau. Het plan past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en binnen de bepalingen van het Barro.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit Zuid-Holland (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014, (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. Beter benutten en opwaarderen.
  • 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht).
  • 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit.
  • 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

Bebouwde ruimte

Onderhavig plangebied ligt binnen de contouren van de 'bebouwde ruimte'. De provincie Zuid-Holland wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit hoofdzakelijk opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. De provincie draagt bij aan het beter benutten van de bebouwde ruimte door samen te werken met andere overheden en marktpartijen, en via regelgeving. Dat gebeurt op de volgende manieren:

  • Het stimuleren en faciliteren van verdichting, herstructurering en transformatie;
  • Het bevorderen van een actuele, regionale programmering van plannen voor wonen en werken.

De provincie zet in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. De provincie beoogt een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). De kwaliteitskaart van de provincie en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Kwaliteitskaart

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt aandacht gevraagd voor aardkundige en archeologische waarden, (het gebruiken van) de bestaande bodem, reliëf en het watersysteem, de natuurlijke dynamiek en landschapsvormende processen, mede met het oog op het versterken van de toekomstwaarde van Zuid-Holland. Deze aandacht betaalt zich terug in een duurzame, veerkrachtige en robuuste provincie.

Onderhavig plangebied ligt op een oude stroomgordel en geulafzetting midden in het veencomplex op oude zeeklei, daarnaast ligt het plangebied in een dorp. Onderhavige ontwikkeling dient derhalve met de volgende richtpunten rekening te houden:

  • Ontwikkelingen houden de onregelmatige patronen en het reliëf in het landschap herkenbaar en in stand.
  • Waar mogelijk worden de archeologische waarden van deze structuren meer herkenbaar gemaakt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

4.2.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte 2014 is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland vastgesteld (geconsolideerd in werking per 12 januari 2017). Het plangebied ligt op grond van deze verordening binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Bro) is verankerd in de Verordening Ruimte 2014.

4.2.2.1 Laddertoets

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Voor de toetsing van de ladder dienen er drie stappen te worden doorlopen. In paragraaf 2.4 van onderhavig bestemmingsplan zijn deze stappen doorlopen.

4.2.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte ('Ruimtelijke kwaliteit') kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het plangebied valt op basis van de kwaliteitskaart, laag van de stedelijke occupatie, binnen het gebied 'steden en dorpen'.

In onderhavige situatie is er sprake van de inpassing van een ruimtelijke ontwikkeling in de bestaande identiteit en structuur van het dorp. De ontwikkeling past bij de bestaande kenmerken van het gebied en is beperkt in omvang. In paragraaf 2.3 is nader ingegaan op de beeldkwaliteit van onderhavige ontwikkeling.

4.2.3 Programma ruimte

Het programma ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio's en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.

4.2.4 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De voorgenomen planontwikkeling is passend binnen het provinciaal beleid. Bij de uitwerking van het plan is rekening gehouden met de kwaliteiten van het gebied. Het plan is ingepast in de bestaande identiteit en structuur van het dorp, zie paragraaf 2.3.

Op grond van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' en 'Ruimtelijke kwaliteit' is er sprake van een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

4.3 Regionaal beleid

Sinds 1 januari 2015 heeft het Stadsgewest Haaglanden zijn werkzaamheden beëindigt, de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden voortgezet door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het Regionaal Structuurplan is nog niet ingetrokken en derhalve nog van kracht.

4.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden in 2020 (2008)

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020, dat door het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden in april 2008 is vastgesteld, bouwt voort op de sterke punten van de regio: de economische specialisaties, de mooie landschappen en de kwaliteit van leven. Haaglanden blijft daardoor een aantrekkelijk gebied om te wonen. Al deze kwaliteiten zijn een voorwaarde om nieuwe bedrijven en instellingen aan te kunnen trekken en zo voor nieuwe werkgelegenheid te zorgen.

Hiertoe zijn er meer huizen en bedrijfspanden nodig in Haaglanden. Sommige delen van de regio verouderen en zijn aan vernieuwing toe. De groengebieden zijn niet aantrekkelijk en toegankelijk genoeg. Het verkeer blijft groeien, maar Haaglanden moet wel bereikbaar blijven. De verandering van het klimaat stelt nieuwe eisen aan het watersysteem en de kustbescherming. Zo zullen zich tot 2020 nog meer ontwikkelingen voordoen die om maatregelen vragen.

Regio Haaglanden zet daarbij in op bouwen binnen de bestaande stad. Dit betekent ook dat het landschap open en groen kan blijven. Haaglanden kent veel verschillende landschappen, elk met een eigen schoonheid: de duinen en het strand, de landgoederen, de weilanden. Er liggen kansen om landschappen nog aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door natuurontwikkeling of door meer fiets- en wandelpaden aan te leggen.

4.3.2 Woonvisie woningmarktregio Haaglanden

De woonvisie woningmarktregio Haaglanden 2017-2021 geeft inzicht in de uitdagingen en opgaven in Haaglanden voor het onderwerp wonen. Als belangrijkste doel van de nieuwe regionale woonvisie zien de gemeenten het samen verder versterken van de woningmarktregio Haaglanden. Het toekomst-proof maken van dit van oudsher heel prettige woongebied. Toekomst-proof voor alle aanwezige doelgroepen. Maar ook toekomst-proof vanuit het besef dat een sterke woningmarkt van groot belang is om een aantrekkelijke en economisch vitale regio te kunnen zijn en blijven. De verschillende ambities zijn:

Een regionaal woningbouwprogramma opstellen: door een gezamenlijk woningbouwprogramma willen de gemeenten zo goed en efficiënt mogelijk inspelen op zowel de kwalitatieve als kwantitatieve woningbehoeften van de regio Haaglanden. Een uitgangspunt daarbij is het zoveel mogelijk realiseren van de woonopgaven binnen bestaande stedelijke gebieden. Uit onderzoek is gebleken dat stedelijk, dorpse en exclusieve woonmilieus in de regio in trek zijn.

Regionaal voldoende betaalbare woningen aanbieden: 30 procent van de inwoners in de regio behoort tot de sociale doelgroep, de gemeenten beschouwen dit percentage als richtinggevend voor de omvang van de toekomstige behoefte van het totaal aantal sociale huurwoningen. Ook zetten de regiogemeenten zich in om de positie van de groep lage middeninkomens in de komende jaren te verbeteren en om extra woonruimte voor vluchtelingen te realiseren.

Duurzaam bouwen en renoveren in Haaglanden: om in 2050 tot een CO2 neutrale of energie-neutrale regio te kunnen komen zetten de gemeenten in op een volledige energie transitie van de gebouwde omgeving.

De regio levensloopgeschikt maken: de ambitie is om inwoners van de regio zo lang mogelijk zelfstandig in hun eigen woning en woonomgeving te kunnen laten wonen. Dit vraagt per afzonderlijke gemeente enerzijds om voldoende aangepaste en levensloopgeschikte woningen, anderzijds om een woonomgeving die aansluit op wat ouderen en huishoudens met een beperking nodig hebben.

Werken aan leefbare en prettige woonwijken: door middel van een preventieve aanpak de verouderde woonwijken in de steden van de regio gezond houden, veilig en prettig om in te wonen.

4.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van ruim 100 woningen ter plaatse van een voormalige bedrijfslocatie. Van deze 103 woningen zijn er 18 appartementen voor sociale woningbouw bestemd. Deze herstructurering binnen het stedelijk gebied sluit derhalve aan bij de uitgangspunten van het regionale beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2040 (2012)

In de Toekomstvisie 'Visie op de toekomst van Pijnacker-Nootdorp', vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2012, wordt een eenduidige en consistente koers voor Pijnacker-Nootdorp uitgezet met oog voor de omgeving en de rol van de gemeente. De toekomstvisie laat zien wat voor gemeente Pijnacker-Nootdorp wil zijn, waar zij met haar ontwikkeling heen wil en welke rol zij daarbij pakt.

Pijnacker-Nootdorp wil, conform haar visie, een herkenbare gemeente zijn in een landelijke omgeving waar de stad nooit ver weg is. Zij ziet het als haar missie in de regio een uniek woonmilieu te bieden, met het groene buitengebied meerwaarde te geven en met duurzame en innovatieve de economie versterken.

4.4.2 Ruimtelijke structuurvisie Pijnacker-Nootdorp 2040 (2014)

In de Structuurvisie 'Ruimte maken….. ruimte laten', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 februari 2014, schetst de gemeente het ruimtelijk beeld van Pijnacker-Nootdorp in 2040. Niet in de vorm van een blauwdruk voor de toekomst, maar in de vorm van contouren en kaders van een streefbeeld dat gezamenlijk met bewoners en ondernemers ingekleurd dient te worden. Er wordt ruimte geboden en uitgenodigd om te ondernemen, te recreëren, de woonomgeving te verbeteren of sport te beoefenen. De Ruimtelijke structuurvisie kan gelezen worden als een uitnodiging om samen invulling te geven aan de ruimte van Pijnacker-Nootdorp in 2040.

Contouren vormen het uitgangspunt van de structuurvisie. Dit zijn contouren van groen- en recreatiegebieden, bebouwing, glastuinbouw en bedrijventerreinen. Binnen deze contouren zijn er verschillende functies en mogelijkheden. Hierover doet de structuurvisie voor 2040 op hoofdlijnen kaderstellende uitspraken. Daarnaast geeft de structuurvisie antwoord op verschillende ruimtelijke vraagstukken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0006.png"

Afbeelding 4.1 - Uitsnede contourenschets 2040 Pijnacker-Nootdorp

Uit de contourenschets (zie afbeelding 4.1) blijkt dat het plangebied binnen de rode contouren ligt en tegen de grens van het gemengde gebied Oostambacht aan. Binnen de rode contouren is het doel om de belangen van de verblijfskwaliteit voor jong en oud, ontmoeten, recreëren, bewegen en rust in het oog te houden. Maar ook het belang van het beter aansluiten van de openbare ruimte op de gevraagde woonmilieus.

Daarnaast is onderhavig plangebied opgenomen in de structuurvisie. De structuurvisie nodigt uit om de locatie Kruisweg in Nootdorp te ontwikkelen als potentiele woningbouwlocatie voor lokale doelgroepen.

4.4.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De gemeente stimuleert initiatieven van particulieren en zet in op versterking van de kwaliteit van de kernen en het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan gaat in op de uitnodiging van de structuurvisie om de locatie Kruisweg te ontwikkelen als woningbouwlocatie. De geplande woningbouw biedt ruimte aan ontmoeten, recreëren, bewegen en rust. Derhalve past onderhavig plan uitstekend binnen de gestelde kaders van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Regelgeving en beleid

Inleiding

Milieuzonering is het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen bij nieuwe ontwikkelingen. Met de term “milieubelastende activiteiten” worden binnen de VNG-methodiek alle milieubelastende activiteiten bedoeld: niet alleen bedrijven maar ook bijvoorbeeld recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Met de term “milieugevoelige functies” worden onder meer woningen, ziekenhuizen, scholen en verblijfrecreatie bedoeld.

Milieuzonering, het ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen, dient twee doelen:

  • Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Deze VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen concreet voor een locatie in te vullen (maatwerk).

Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch instrument waarin de gekozen strategie moet worden verklaard. Volgens jurisprudentie dient de plantoelichting ten minste aannemelijk te maken dat ten aanzien van het milieu geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.

Bouwstenen van milieuzonering
Lijst van bedrijfsactiviteiten (richtafstandenlijst)
De lijst van bedrijfsactiviteiten is een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. De lijst is algemeen aanvaard als uitgangspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen, zoals onder meer blijkt uit jurisprudentie van de Raad van State. Er moet gemotiveerd worden welke Staat van bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt en de toegelaten milieubelastende activiteiten dienen in de juridische regeling van het bestemmingsplan (kaart en regels) te worden vastgelegd.

Omgevingstype
De VNG-publicatie kent twee omgevingstypen, 1) een rustige woonwijk/rustig buitengebied en 2) een gemengd gebied . Een rustige woonwijk is een woonwijk, ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied. Naast deze omgevingstypen kent de VNG-publicatie ook het omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Hieronder vallen ook de lintbebouwing in het buitengebied (met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid) en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen.
De aan de milieucategorie gerelateerde richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Bij het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd. Zie tabel 5.1.

Categorie   Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk/rustig buitengebied   Richtafstand t.o.v. gemengd gebied  
1   10m   0m  
2   30m   10m  
3.1   50m   30m  
3.2   100m   50m  
4.1   200m   100m  
4.2   300m   200m  
5.1   500m   300m  
5.2   700m   500m  
5.3   1000m   700m  
6   1500m   1000m  

Tabel 5.1 - Milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden ten opzichte van de verschillende omgevingstypen

Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.1.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Het plangebied en haar omgeving kan aangemerkt worden als 'rustige woonwijk' gezien de hoofdzakelijke woonfunctie.

Ten noordoosten ligt het bedrijventerrein Oostambacht, op dit terrein worden bedrijven tot en met categorie 3.2 mogelijk gemaakt. Tabel 5.2 geeft inzicht in de omliggende bedrijven, de bijbehorende richtafstanden en de werkelijke afstanden tot de dichtsbijzijnde milieugevoelige functie (wonen).

Bedrijf   SBI-2008   Milieu-
categorie  
Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk   Werkelijke afstand  
Bedrijven langs Kruisweg   -   2 (planologisch mogelijk)   30 m   12 m  
Basisschool De Winde   852, 8531   2   30 m   50 m  
Basisschool De Waterwilg   852, 8531   2   30 m   45 m  
Sportvereniging Nootdorp   931 'Veldsportcomplex (met verlichting)'   3.1   50 m   100 m  

Tabel 5.2 - Omliggende bedrijven en bijbehorende milieucategorie

Uit tabel 5.2 blijkt dat de meeste richtafstanden ruimschoots gehaald worden, dit geldt alleen niet voor de bedrijven en woningen langs de Kruisweg. Echter kennen deze gronden in het vigerende bestemmingsplan ''s-Gravenhout & Kalisbuurt'' een uit te werken woonbestemming. Derhalve wordt wonen al mogelijk gemaakt en is er geen sprake van een verslechtering van de kwaliteit van de leefomgeving voor de woningen langs de Kruisweg.

Voor de bestaande woningen rondom het plangebied is zelfs sprake van een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt in de toekomst gesloopt ten behoeve van woningbouw. Daarnaast zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de Burgemeerster Winkellaan 5 gestopt, en worden deze gronden bestemd tot wonen. Hierdoor komt de mogelijkheid voor een bedrijf tot en met categorie 2 te vervallen.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat de hinder voor de omgeving vanuit het oogpunt van milieuzonering afneemt, wat de kwaliteit van de leefomgeving ten goede komt.

5.2 Externe veiligheid

5.2.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de externe veiligheid in beschouwing is genomen bij het bestemmingsplan. De externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten.

5.2.2 Normstelling en beleid

Twee sleutelbegrippen: plaatsgebonden risico en groepsrisico

De risico's bij de externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Waarom worden er twee begrippen gebruikt? Het rijksoverheidsbeleid maakt onderscheid tussen het risico waaraan het individu is blootgesteld en het risico waaraan een groep mensen is blootgesteld. Het gaat om het risico op overlijden. Voor de beoordeling van het risico waaraan het individu is blootgesteld gebruikt men het plaatsgebonden risico. Dit is de maatstaf voor de persoonlijke veiligheid. De maatstaf voor de kans dat een groep van mensen in een keer overlijdt, is het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de overlijdenskans per jaar die op een bepaalde afstand aanwezig is door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt voor de berekening uitgegaan van een fictieve burger. Deze burger is 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op de plaats aanwezig waarvoor het plaatsgebonden risico wordt berekend. Verder zal de burger geen aanstalten maken zich in veiligheid te brengen (vlucht- of schuilgedrag) gedurende de maximaal 30 minuten blootstelling aan het optredende effect. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op het overlijden in één keer van een groep mensen (Juridisch is de minimum omvang gesteld op 10 doden om van een groepsrisico te kunnen spreken) als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit gebied wordt bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt.

Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico's geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Bij stationaire risicobronnen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico een factor 10 kleiner ligt. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico's accepteert. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico). Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten

Beperkt Kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan woningen, hotels, restaurants, kantoren, winkels en sport- en kampeerterreinen, voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren. In artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een definitie opgenomen van een beperkt kwetsbaar object.

Kwetsbare objecten

Kwetsbare objecten zijn onder ander woningen (met uitzondering van verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee per hectare en dienst- of bedrijfswoningen), kantoren met meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of (een deel van de dag) kwetsbare groepen mensen, zoals in onderhavig geval een school. De kwetsbare objecten staan gedefinieerd in Bevi artikel 1 sub l. Na in werking treding van het Bevi is de definitie van kwetsbare objecten nog verduidelijkt.

Zeer kwetsbare objecten

Zeer kwetsbare objecten zijn tevens kwetsbare objecten, ze vormen een subcategorie van de categorie kwetsbare objecten uit het Bevi. Zeer kwetsbare objecten zijn objecten waarin mensen verblijven die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking. Voorbeelden hiervan zijn: verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en kinderdagverblijven.

Waarom onderscheid?

Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is van belang om te bepalen of de PR 10-6 een grenswaarde is of een richtwaarde. De zeer kwetsbare objecten vormen een nieuwe categorie ten opzichte van het Bevi en spelen een rol in de modernisering van het Omgevingsveiligheidsbeleid (Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid).

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit moet individuele en groepen burgers een basisbeschermingsniveau garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een inrichting. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) geeft uitvoering aan het Bevi.

Plaatsgebonden risico

Het BEVI gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij inrichtingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar.

Verantwoording groepsrisico

Alleen bij een toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit is van toepassing op

  • De vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een provinciaal belang (artikel 3.26, lid 1Wro)
  • Inpassingsplan van een project met een landelijk belang (artikel 3.28, lid 1 Wro)
  • Ontheffing van een voorschrift uit de bouwverordening (artikel 11 Woningwet)
  • Omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, lid, onder c, Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 of 3, of tweede lid, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheerverordening wordt afgeweken. De omgevingsvergunning vervangt het projectbesluit uit artikel 3.10 van de Wro.

Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en Basisnet

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt.

Het Basisnet stelt hiervoor regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant) en door mensen, die dichtbij de infrastructuur voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wonen, een basisbeschermingsniveau te bieden. De wetgeving inzake het Basisnet wordt in het algemeen ook wel "Wet Basisnet" genoemd. Het Basisnet is een heel stelsel van wetten en regels dat op verschillende gebieden haar oorsprong heeft liggen.

Vanuit de vervoerskant is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De Wvgs is in de afgelopen tijd al aangepast aan het Basisnet. De gewijzigde Wvgs (Stb. 2013, nr. 307) is per 1 april 2015 in werking getreden.

Vanuit de ruimtelijke ordeningskant is er het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes (Bevt). Dit besluit vervangt de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en vindt haar grondslag in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer. Het Bevt is per 1 april 2015 in werking getreden. In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, nr. 8242, sinds 1 april 2015 in werking) wordt aangegeven waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

Het gewijzigde Bouwbesluit (Stcrt. 2014, nr. 4057, sinds 1 april 2015 in werking) bevat regels rondom bouwen binnen Plasbrandaandachtsgebieden (PAG). Een PAG is een gebied tot 30 meter vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook (excl. vluchtstrook) waarin, bij realisatie van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Het PAG is een extra verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten binnen dit gebied en wordt uitgevoerd naar analogie van de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het Bevt gaat bij het plaatsgebonden risico uit van:

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij transportroutes geldt vanuit het Bevt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar;

Verantwoording groepsrisico?

Het Bevt schrijft voor dat voor alle ruimtelijke plannen binnen de invloedssfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan:

  • Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • Zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Wanneer het ruimtelijk plan binnen 200 meter van een transportroute gelegen is dient ook aandacht te worden geschonken aan de volgende aspecten:

  • Dichtheid van personen en de verwachte veranderingen;
  • Hoogte van het groepsrisico;
  • Maatregelen ter beperking van het groepsrisico (waaronder stedenbouwkundige opzet, bouwkundige voorzieningen en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte);
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Er is echter sprake van een uitzondering wanneer:

  • Het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • Het groepsrisico, niet meer dan tien procent toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. In dat geval hoeft alleen te worden gekeken naar de eerst genoemde aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.


Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1984 wordt er getoetst aan circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen (1984) en vanaf 1991 ook aan de circulaire Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie. Sinds 1 januari 2011 zijn beide circulaires vervangen door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling. Vanaf 1 juli 2014 vallen ook de chemicaliënleidingen onder dit besluit.

Plaatsgebonden risico

  • Het in acht nemen van een grenswaarde van 10-6 voor kwetsbare objecten.

Dit betekent dat altijd moet worden voldaan aan deze grenswaarde.

  • Rekening houden met een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.

Dit betekent dat om gewichtige redenen mag worden afgeweken van de richtwaarde.

Groepsrisico

Bij buisleidingen geldt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–4 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–6 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–8 per jaar.

Wanneer verantwoording groepsrisico?

De verantwoordingsplicht van het groepsrisico is van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg van een buisleiding of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Afhankelijk van de hoogte en de toename van het groepsrisico vindt een beperkte of en een volledige verantwoording plaats.

Vuurwerk

Ingevolge het in 2002 in werking getreden Vuurwerkbesluit (bij besluit van 15 maart 2012 gewijzigd, wijzigingen per 1 jul1 2012 in werking getreden) dient ook via het spoor van de ruimtelijke ordening expliciet aandacht te worden besteed aan de veiligheidsafstanden die gelden voor vuurwerkopslag. Aan situaties waarin niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet expliciet aandacht besteed. De hiervoor geldende veiligheidsafstand is dusdanig klein (8 m), dat hieraan in de meeste gevallen kan worden voldaan door de opslagplaats en de deuropening op een juiste wijze op het perceel te projecteren. In het bestemmingsplan worden daarom geen afstandseisen opgenomen. Nadere regulering kan via het milieuspoor (vergunning of melding) plaatsvinden. Vanzelfsprekend is handel in en opslag van consumentenvuurwerk uitsluitend toegestaan, wanneer dit past binnen de bestemming die aan de betreffende gronden is gegeven. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing op vuurwerkopslagplaatsen.

5.2.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Risicovolle bedrijven binnen/nabij het plangebied

Binnen/nabij het bestemmingsplan Het Gildehof, Nootdorp zijn geen risicovolle bedrijven met een risicocontour die buiten de inrichting valt.

Transport gevaarlijke stoffen binnen/nabij het plangebied

Gemeentelijke route voor transport gevaarlijke stoffen

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een aangewezen wegennet voor routeplichtige stoffen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De route voor gevaarlijk transport is gelegen op bedrijventerrein Ruyven (zie figuur 5.1) en ligt op ongeveer 5500 meter van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0007.png"

Afbeelding 5.1 - Aangewezen route transport gevaarlijke stoffen Pijnacker-Nootdorp (Bron: Geoweb)

Transport gevaarlijke stoffen over rijkswegen

Uit de risicokaart blijkt dat de A4 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 23 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A4 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A12 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 0 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A12 heeft geen plasbrandaandachtsgebied.

Uit de risicokaart blijkt dat de A13 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter. Uit de cRNVGS (per medio 2014 regeling Basisnet) blijkt dat voor de toekomst een veiligheidszone van 17 meter vanaf het hart van de weg geldt. De A13 heeft een plasbrandaandachtsgebied.

Het plangebied valt ruim buiten de genoemde contouren.

Het plangebied ligt op ongeveer 2800 m van de A4, op ruim 750 m van de A12 en op 3500 m van de A13. Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van de verschillende rijkswegen. Derhalve moet er aandacht besteed worden aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en aan de zelfredzaamheid ten aanzien van nog niet gerealiseerde (beperkt) kwetsbare objecten.

Aangezien het plangebied niet binnen de 200m van de rijkswegen ligt is een berekening van het groepsrisico niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0008.jpg"

Afbeelding 5.2 - en Invloedsgebied per rijksweg

Transport gevaarlijke stoffen over provinciale wegen

Het transport van alle gevaarlijke stoffen rust op een belangrijk basisprincipe: diegene die met een voertuig via de weg gevaarlijke stoffen vervoert is, op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (WVGS), verplicht als zodanig de bebouwde kommen van gemeenten te vermijden. Als het vervoer binnen de bebouwde kom noodzakelijk is ten behoeve van het laden en lossen of omdat er redelijkerwijs geen route buiten de bebouwde kom beschikbaar is, mag de chauffeur van dit basisprincipe afwijken. Op deze manier wordt het transport van gevaarlijke stoffen door de bebouwde kom geminimaliseerd en is ook voor de N473 en de N472, die door de bebouwde kom van Pijnacker lopen, een basisveiligheid gegarandeerd.

Op een klein stuk van de N470 na zijn, op grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, de provinciale wegen niet aangewezen als route transport gevaarlijke stoffen. Op de N470 kan incidenteel wel transport van gevaarlijke stoffen plaats vinden, via een ontheffing. Dit zal met name de bevoorrading van propaantanks zijn.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept, eventuele onduidelijkheden zullen de komende periode worden verzameld en worden verduidelijkt in de definitieve versie, te verschijnen bij het van kracht gaan van het Btev). Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

In HART is vastgelegd hoe de risico's van transport van gevaarlijke stoffen conform het vigerende beleid geanalyseerd moeten worden. HART vervangt eerdere rekenprotocollen t.a.v. externe veiligheidsberekeningen voor transport zoals het Paarse boek en het rekenprotocol spoor. In HART zijn

vuistregels opgenomen ten aanzien van de noodzaak om te rekenen aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Er wordt gekeken naar de aantallen transporten van bepaalde stofcategorieën.

Voor de N470 binnen onze gemeente zijn geen tellingen beschikbaar. Op basis van (naar 2016 opgehoogde) transportgegevens van aanvoerende provinciale wegen uit Delft, Lansingerland en Zoetermeer is een (naar 2016 opgehoogde) schatting gemaakt.

Er wordt voldaan aan de vuistregels voor het plaatsgebonden risico wat betekent dat de provinciale wegen in Pijnacker-Nootdorp geen 10-6 contour hebben. De aantallen GF3 transporten worden niet gehaald wat wil zeggen dat er op dit moment geen berekening (en een eventuele verantwoording) van het groepsrisico aan de orde is.

Transport gevaarlijke stoffen over spoor en water

Het spoor (NS Den Haag – Gouda; Randstadrail Den Haag – Rotterdam) wordt niet gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen. Rondom deze spoorbanen bevindt zich daarom geen risicocontour in het kader van externe veiligheid. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen over water plaats.

Buisleidingen binnen/nabij het plangebied

Aardgas

Ten oosten van het plangebied loopt een hogedruk aardgasleiding. Deze buisleiding ligt op ruim 500 m van het plangebied en vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Brandbare vloeistoffen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen brandstofleidingen aanwezig.

CO2

Binnen of nabij het plangebied zijn geen CO2 leidingen aanwezig.

Bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in relatie tot de A4, A12 en A13

Advies externe veiligheid op ruimtelijk plan

Met dit voorontwerp bestemmingsplan wordt een grote ontwikkeling mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijkswegen A4, A12 en A13 en Knooppunt Ypenburg. In dit advies staan maatregelen om het toegenomen risico te verminderen.

Wettelijk kader Het advies en de daarin geadviseerde maatregelen wordt gegeven in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een zwaar ongeval (art. 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, art. 10 van de Wet veiligheidsregio's en art. 25, lid 1, onder e van de Wet veiligheidsregio's ).

Scenario's Naast de 'dagelijkse incidenten' die zich binnen het plangebied voor kunnen doen, zoals brand, wateroverlast of een aanrijding, gelden voor het transport van gevaarlijke stoffen de volgende meest waarschijnlijke en ergst denkbare scenario's.

Transport gevaarlijke stoffen 

Het meest waarschijnlijke scenario is een lekkage van een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. Hoe groot de effecten naar de omgeving zulten zijn, is afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er, buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.

Het ergst denkbare scenario is een lekkage of het ineens vrijkomen van de totale hoeveelheid gevaarlijke stoffen van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of giftig gas. Hoe groot de effecten naar de omgeving zullen zijn, is onder andere afhankelijk van de stof (mate van giftigheid) en de hoeveelheid die is vrijgekomen. Daarbij hebben ook de weersomstandigheden een grote invloed op de verspreiding van de giftige stoffen. In het ergste geval kan dit leiden tot een invloedsgebied van 880 meter vanaf de rijksweg A12 en > 4000 meter van de rijkswegen A4, A13 en knooppunt Ypenburg. Gezien de afstand tot het plangebied is het mogelijk dat de aanwezigen slachtoffer worden of overlijden als de wind in de richting van het plangebied staat. De kans op dit scenario is zeer klein.

Geadviseerde maatregelen

Aangezien met het voorliggende ruimtelijke plan geen maatregelen aan de risicobron kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. De adviezen hebben niet alfeen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident (van een lekkage tot het vrijkomen van de volledige inhoud giftige stoffen) hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.

Effect reducerende maatregelen

A. Afschakelbare ventilatie

lndien in objecten een ventilatievoorziening aanwezig is of wordt gerealiseerd heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen binnen objecten ongeacht het incident (van een 'gewone' brand tot een incident met een risicobron in het kader van externe veiligheid). Daarom is het van belang dat in het object met ventilatievoorziening, deze ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Hiermee kunnen de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen in het object worden beperkt. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen. Het is daarbij van belang dat ook eventuele ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

B. Risicocommunicatie

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met een of meerdere risicobronnen, is het van belang dat zij hier vooraf over warden ge"informeerd. Hiervoor is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-aanpak ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Om de bewoners, het personeel en/of de vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de risicobronnen te informeren over deze risicobronnen, risico's en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten, kan de gemeente ook voor dit plangebied gebruik maken van de middelen die door de Veiligheidsregio zijn ontwikkeld. Voor aanvullende informatie kan contact warden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de Veiligheidsregio Haaglanden.

lncidentbestrijding door hulpdiensten 

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.[Voetnoot: Voor de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de bluswatervoorzieningen is door Brandweer Nederland de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' ontwikkeld (november 2012).] Voor nadere informatie met betrekking tot de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen kunt u contact opnemen met de heer A.C. Leeflang (06 - 13 37 59 26).

Restrisico

Het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen is groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit waarschijnlijk onvoldoende om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.

 

Effectiviteit geadviseerde maatregelen

In onderstaande tabel 5.3 zijn de maatregelen samengevat die bijdragen aan het beperken van de risico's. Daarbij is een inschatting opgenomen van de bijdrage die elke maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0009.png"

Tabel 5.3 - Effecten van de geadviseerde maatregelen per scenario

Legenda bij tabel 5.3:

++ zeer positief effect op verlaging risico;

+ positief effect op verlaging risico;

O geen effect op risico

Conclusie

Alle aspecten van externe veiligheid zijn beschreven en beoordeeld. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht:

  • Onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.
  • Een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour (voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan. Het gebied binnen deze contour is de zone van het industrieterrein. Middels zonering worden enerzijds bedrijven beschermd tegen oprukkende geluidgevoelige bestemmingen en anderzijds worden geluidgevoelige bestemmingen beschermd tegen eventuele uitbreidingen van de activiteiten op het industrieterrein.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar geluidbeleid vastgelegd in de nota 'Gebiedsgericht Geluidsbeleid' uit 2010. Deze Nota Geluidsbeleid, waarin de hoofdlijnen van het beleid uiteen worden gezet, bestaat verder uit een tweetal deelnota`s, te weten de Nota Hogere Grenswaarden en de Nota Bedrijven en Geluid alsmede uit een richtlijn bouwlawaai op grote bouwlocaties

5.3.2 Onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de wegen De Poort en Kruisweg. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km-uur wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Tritium Advies ('Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai'; d.d. 22 november 2017; zie Bijlage 1).

Voor de 30 km/uur wegen Gildelaan, Goudsmid, Het Gildehof, Hoornblad en Zilversmid geldt, op grond van dit onderzoek, dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Kopersmid geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 1 dB overschrijdt. Voor de 30 km/uur wegen Burgemeester Winkellaan en Fonteinkruid geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 2 dB overschrijdt. Voor de 30 km/uur wegen Kruisweg en Oosteinde geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met respectievelijk maximaal 14 en 5 dB overschrijdt.

Voor de gezoneerde weg De Poort geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde eveneens overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van bron- of overdrachtsmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde niet meer wordt overschreden. Het toepassen van een stiller wegdek ontmoet echter overwegende bezwaren van financiële aard.

Ten behoeve van het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met het document 'Nota Hogere Grenswaarden Gemeente Pijnacker-Nootdorp' d.d. 30 maart 2010 van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het plangebied bevindt zich in het gebied dat wordt getypeerd als 'woongebied'. Voor dit gebied geldt voor wegverkeerslawaai als ambitieniveau een geluidklasse van 44 t/m 48 dB 'redelijk rustig' met een bovengrens van 49 t/m 53 dB 'onrustig'. Dit betekent dat indien mogelijk de afstand tussen de geluidbron en de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient te worden vergroot.

Het vergroten van deze afstand is in onderhavige situatie echter niet doeltreffend. Ook overige bron- en overdrachtsmaatregelen ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard. De woningen zorgen bovendien voor relevante afscherming naar achtergelegen gebieden en beschikken over een geluidluwe gevel gelegen aan de binnenzijde van het plangebied.

De indeling van de plattegronden is momenteel onvoldoende bekend. Bij het uitwerken van de plattegronden dient rekening te worden gehouden met de locatie van geluidgevoelige verblijfsruimten. Bij eengezinswoningen dienen minimaal 3 verblijfsruimten aan de geluidluwe zijde of tenminste de woon- en hoofdslaapkamer aan de geluidluwe zijde te zijn gesitueerd.

Gezien het vorenstaande kan gesteld worden dat voldaan wordt aan de gestelde subcriteria.

Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Hiertoe zal parallel aan onderhavige bestemmingsplanprocedure een separate procedure hogere waarden worden doorlopen.

5.3.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, wordt voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk geacht. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel gelegen aan de binnenzijde van het plangebied.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Regelgeving en beleid

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). NO2 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3. PM10 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en 24-uursgemiddelde concentratie van 50 µg/m3. PM2,5 moet voldoen aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m3.

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten of projecten “In betekenende mate'' (IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Daarnaast is in de Regeling NIBM een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor woningen wordt hierbij een ondergrens van 1500 woningen aangehouden voor locaties waarbij sprake is van één ontsluitingsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0010.jpg"

Afbeelding 5.3 - Berekende concentraties NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0011.jpg"

Afbeelding 5.4 - Berekende concentraties PM10

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0012.jpg"

Afbeelding 5.5 - Berekende concentraties PM2,5

5.4.2 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van ruim 100 woningen mogelijk. Dit aantal is lager dan de ondergrens van 1500 woningen zoals gesteld in de Regeling NIBM.

Geconcludeerd kan worden dat de bestemmingswijziging voor wat betreft luchtkwaliteit toelaatbaar is.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven. Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

  • de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
  • de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie. In de CHA heeft het plangebied een redelijk tot grote kans op archeologische sporen. Aan deze kans is een onderzoeksplicht verbonden.

Archeologiebeleid Pijnacker-Nootdorp

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft haar archeologiebeleid verwoord in de nota 'Pijnacker-Nootdorp; Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart' uit 2009.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0013.png"

Afbeelding 5.6 - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart heeft het plangebied grotendeels een middelhoge archeologische verwachting, in het noorden kent het plangebied een hoge verwachting. Voor de zone met middelhoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en groter dan 200 m² vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor de zone met een hoge archeologische verwachting geldt dat bij een bodemverstoring van dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en groter dan 100 m2 vroegtijdig archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

5.5.2 Onderzoek

Bij onderhavige ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met een redelijke trefkans op archeologische sporen. In de regels is daarom een regeling opgenomen, waarbij de voorwaarden staan aangegeven wanneer een verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van het archeologisch onderzoek zal bepaald worden of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

In onderhavig bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' (hoge verwachting) en 'Waarde - Archeologie 3' (middelhoge verwachting) opgenomen ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is bouwen uitsluitend onder voorwaarden (na archeologisch onderzoek) toegestaan.

Door Archeologie Delft is voor de planlocatie een archeologisch onderzoek uitgevoerd ('Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek'; d.d. 24 oktober 2017; zie Bijlage 2).

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat op basis van de milieukundige boringen kan worden gesteld dat in het plangebied sprake is van mariene zandafzettingen van de Laag van Rijswijk dan wel het Laagpakket van Wormer. De eolische afzettingen van de Laag van Ypenburg zijn niet aanwezig, waardoor de verwachting voor bewoningssporen uit het Neolithicum komt te vervallen.

Uit het historisch kaartmateriaal van de 17e en 18e eeuw kan worden opgemaakt dat ter hoogte van het oude kruispunt van het Oosteinde en de Kruisweg een boerenerf heeft gelegen. Zeer waarschijnlijk bevindt zich dit buiten de contour van het plangebied. Echter in de milieukundige boringen ter plaatse zijn in de top van het hier nog aanwezige veen baksteenresten aanwezig. Deze zijn mogelijk onderdeel van een cultuurlaag behorend bij het erf.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is geadviseerd om de middelhoge archeologische verwachting ter hoogte van het boerenerf in de noordoosthoek van het plangebied te toetsen door middel van een karterend booronderzoek. De overige delen van het plangebied hebben een lage verwachting, omdat hier op historisch kaartmateriaal geen bewoning is aangegeven en er op basis van de geologische bodemopbouw geen verwachting is voor bewoning uit het Neolithicum. Voor deze delen is op basis van het bureauonderzoek de medebestemming archeologie komen te vervallen.

Tijdens het booronderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Daarom wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren en de medebestemming archeologie te laten vervallen. De uiteindelijke beslissing hierover ligt bij het bevoegd gezag, in deze de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

5.5.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Het aspect archeologie vormt op basis van bovenstaande geen belemmering voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' kan komen te vervallen.

5.6 Bodem

5.6.1 Regelgeving en beleid

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Tevens is bij de realisatie van ruimtelijke plannen vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden.

De provincie Zuid-Holland heeft haar beleid ten aanzien van bodemaspecten verwoord in de 'Beleidsvisie Bodem en Ondergrond' uit 2013. De provincie brengt in deze visie middels zes beleidsprioriteiten focus aan in het zoeken naar de balans lussen het optimaal benutten én beschermen van de bodem en de ondergrondse ruimte.

Pijnacker-Nootdorp heeft in 2014 haar eigen Nota bodembeheer vastgesteld. De nota gaat over het hergebruiksbeleid voor grond en baggerspecie op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp en geeft vorm aan het duurzaam en verantwoord beheer van de bodem in de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Uit de Nota bodembeheer blijkt dat bij omgevingsvergunningaanvragen (bouw en bestemmingswijzigingen) onder bepaalde voorwaarden kan worden volstaan met het uitvoeren avn een historisch onderzoek conform de NEN 5725. Voorwaarden hierbij zijn:

  • De locatie is niet gelegen in een aangewezen beschermingsgebied;
  • Het niet om een verdachte locatie gaat (geen puntbron aanwezig (geweest)).

5.6.2 Onderzoek
5.6.2.1 Locatie Arctic

Bodemonderzoek

Door Heijmans Bodemspecialismen is bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Arctic (d.d. 24 mei 2017, zie Bijlage 3). Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de actuele milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie van het voormalige bedrijf Arctic. Daarvoor zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740
  • Actualiserend bodemonderzoek
  • Asbestonderzoek in bodem conform NEN 5705
  • Nader onderzoek naar verontreinigde puinlaag
  • Nader onderzoek naar een grondwaterverontreiniging met vinylchloride

Verkennend bodemonderzoek

Voor het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn mengmonster samengesteld van puinhoudende ophooglaag die zich bevindt vanaf het maaiveld tot maximaal 1,5 m-mv. De mengmonsters zijn samengesteld uit grondboringen verricht op delen van het terrein die in het verleden extensief zijn onderzocht vanwege de toenmalige aanwezige bebouwing. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de puinhoudende kleiige grond ten hoogste licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of PCB gemeten. De ophooglaag wordt op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit ingedeeld als kwaliteitsklasse Wonen en Industrie.

In een mengmonster was aanvankelijk sprake van een sterk verhoogd gehalte aan PAK. Na uitsplitsing van het mengmonster blijkt dat de individuele grondmonsters overwegend licht en in een enkel grondmonster matig verontreinigd is met PAK. Dit beeld wijkt niet af van het algemene beeld van de bodemkwaliteit (klasse Wonen en Industrie).

In het grondwater ter plaatse van het gehele terrein worden licht verhoogde concentraties aan zink en barium gemeten. Plaatselijk worden enkele VOCl licht verhoogd gemeten, maar dit heeft een verband met de aangetroffen verontreiniging met vinylchloride in het grondwater.

Actualiserend bodemonderzoek

In het verleden zijn verdeeld over het terrein matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK gemeten. Ten behoeve van de actualisatie van de milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn grondboringen verricht ter plaatse waar tijdens eerdere bodemonderzoeken matig en sterk verhoogde concentraties aan zware metalen en PAK zijn gemeten. Van de grondboringen zijn individuele grondmonsters geanalyseerd op de kritische parameters. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de separaat geanalyseerde grondmonsters ten hoogste de achtergrondwaarde wordt overschreden voor PAK, kwik, lood en/of zink. De resultaten sluiten aan bij het algemene beeld van de bodemkwaliteit (klasse Wonen en Industrie).

Asbestonderzoek in bodem

Voor de onderzoekslocatie is een asbestonderzoek op het volledige terrein uitgevoerd. Dit asbestonderzoek bestaat uit een inspectie van het maaiveld en een aanvullende inspectie van de bodem. Omdat tijdens de maaiveldinspectie een relatief grote hoeveelheid asbesthoudende materialen is aangetroffen is besloten om het asbestonderzoek op te schalen naar een nader asbestonderzoek. De onderzoekslocatie is verdeeld in ruimtelijke eenheden (RE) van ongeveer 1.000 m2 en per RE zijn 3 tot 5 proefsleuven gegraven.

Op basis van de resultaten van de visuele inspectie en analyses is de totale asbestconcentratie per ruimtelijke eenheid bepaald. Uit deze resultaten blijkt dat in geen enkele RE de interventiewaarde voor asbest wordt overschreden.

In de ruimtelijke eenheden RE2, RE9, RE10 en RE11 is zowel in de grove als de fijne fractie geen asbest aangetroffen.

In de ruimtelijke eenheden RE1, RE4, RE6 en RE12 is alleen in de grove fractie asbest aangetroffen, maar beneden de interventiewaarde.

In de ruimtelijke eenheden RE3, RE5, RE7, RE8 is zowel in de grove als de fijne fractie asbest aangetroffen, maar beneden de interventiewaarde.

Uit de onderzoeksresultaten voor asbest blijkt dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. In geen enkele RE wordt de interventiewaarde voor asbest overschreden. Zowel in de fijne fractie (grondanalyses) als de grove fractie wordt asbest aangetroffen. Er is geen eenduidig beeld voor de onderzoekslocatie omdat er geen relatie is tussen asbest aangetroffen in het maaiveld, asbest in de grove fractie en asbest in de grond (fijne fractie). De gemiddelde concentratie ligt onder de interventiewaarde.

Nader onderzoek puinlaag

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is ter plaatse van boring 28a en 29a een met PAK en minerale olie verontreinigde puinlaag aangetroffen. Middels nader onderzoek is de omvang van de puinlaag vastgesteld. De puinlaag die zich bevindt in de noordoostelijke hoek van het terrein wordt aangetroffen over een oppervlakte van circa 350 m2 (25 bij 14 meter). Met een gemiddelde laagdikte van 30 cm is er sprake van circa 105 m3 met PAK en minerale olie verontreinigd puin. De puinlaag wordt gekenmerkt door een oliegeur en bevindt zich globaal in het traject van circa 0,3 à 0,5 tot 0,6 à 0,8 m-mv.

Nader onderzoek grondwater

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is ter plaatse van peilbuis 2 een sterke verontreiniging met vinylchloride aangetroffen in het freatisch grondwater. Voor het afperken van de verontreiniging zijn aanvullend peilbuizen geplaatst en grondwatermonsters geanalyseerd op VOCl.

Uit het nader onderzoek blijkt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met vinylchloride omdat in een bodemvolume in het grondwater van meer dan 100 m3 de interventiewaarde voor vinylchloride wordt overschreden.

De verontreiniging wordt tenminste over een oppervlakte van circa 750 m2 aangetroffen. Met een gemiddeld verontreinigd traject van 1,0 tot 5,0 m-mv bedraagt de omvang van het bodemvolume in het grondwater dat sterk verontreinigd is met vinylchloride minimaal 2.250 m3. Naast sterk verhoogde concentraties aan vinylchloride worden licht verhoogde concentraties aan cis-1,2- Dichlooretheen gemeten. De totale omvang van de verontreiniging (streefwaardecontour) wordt geschat op 7.800 m3 licht verontreinigd bodemvolume bij een oppervlakte van 1.200 m2 en een verontreinigd traject van 1,0-7,5 m-mv.

Voor de bodemverontreiniging is geen aanwijsbare bron aanwezig. Gelet op het aantreffen van vinylchloride (mogelijk als afbraakproduct van PER) wordt er van uitgegaan dat er sprake is van een historische verontreiniging. Op basis van de standaard risico-evaluatie is er voor de bodemverontreiniging met vinylchloride sprake van onaanvaardbare humane risico’s.

Nader onderzoek olieverontreiniging

Op de hoek van het voormalige Arctic terrein (aan de Kruisweg-zijde) bevindt zich een bodemverontreiniging met minerale olie op het naastgelegen perceel (C 5584). Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie in grond en grondwater. Er is sprake van een perceelsoverschrijdende verontreiniging waarvan circa 20 m3 zich op het Arctic terrein bevindt. De oorzaak van de verontreiniging is een ondergrondse dieseltank die tot 1975 op de locatie aanwezig is geweest (ter hoogte van het huidige tuinhuis). De omvang van de verontreiniging bedraagt tenminste 50 m3 boven de interventiewaarde verontreinigde grond en grondwater. De sterke verontreiniging bevindt zich in het traject van 2,0-3,0 m-mv. De omvang van de olieverontreiniging kan groter zijn aangezien de verontreiniging niet volledig is afgebakend.

Aanbevelingen

Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek bleek dat op enkele locaties de bodem handmatig niet te doorboren is. Opgemerkt wordt dat op deze locaties de bodemkwaliteit niet bekend is. Bij toekomstige (graaf)werkzaamheden dient op deze locaties rekening te worden gehouden met het vrijkomen van puin- of funderingsresten.

Indien grond en/of puin van de locatie verwijderd wordt zal door middel van een partijkeuring conform Besluit bodemkwaliteit bepaald worden of de vrijkomende grond geschikt is voor hergebruik. Sterk verontreinigde grond die van de locatie verwijderd wordt, zal moeten worden gereinigd. Niet reinigbare grond moet worden gestort.

In de grond wordt zowel in de grove als de fijne fractie asbest aangetroffen. De interventiewaarde voor asbest wordt niet overschreden. Gelet op het heterogene karakter van de ophooglaag wordt de mogelijkheid niet uitgesloten dat zich op locatie plaatselijk een verontreiniging met asbest bevindt.

Bij het werken op de locatie wordt het nemen van maatregelen conform Publicatie 132 van CROW aanbevolen en ter plaatse van verontreinigde (deel)locaties verplicht gesteld.

Saneringsplan

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met vinylchlorde dat met spoed dient te worden gesaneerd. Heijmans Bodemspecialismen heeft een saneringsplan opgesteld (d.d. 22 mei 2017, zie Bijlage 4). Het saneringsplan heeft betrekking op de locatie Kruisweg 6; het voormalig terrein van Arctic B.V..

Omgevingsdienst Haaglanden heeft ingestemd met het saneringsplan (d.d. 20 juni 2017).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0014.png"

Afbeelding 5.7 - Situatieoverzicht verontreinigingen

5.6.2.2 Locatie Aweta

Door ERM Nederland B.V. is een verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie Aweta aan de Burgemeester Winkellaan in Nootdorp (d.d. 10 april 2013, zie Bijlage 5).

Verkennend onderzoek

Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat de nulsituatie in voldoende mate is vastgelegd. De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Aanvullend bodemonderzoek

Op basis van het aanvullend bodemonderzoek is inzicht verkregen in de mogelijke grondverontreiniging met zware metalen tussen gebouwen A en B en ter hoogte van de asfaltverharding.

De verontreiniging tussen gebouwen A en B is in het huidige onderzoek niet vastgesteld. Bovendien is gebleken dat het vroegere meetpunt HB12 in het openbaar domein (onder de straat) aanwezig is en minder representatief is voor de onderzoekslocatie. Een nader onderzoek wordt niet geadviseerd.

Onder de asfaltverharding is in de grond een verontreiniging met zware metalen en PAK’s vastgesteld. De resultaten geven aanleiding tot een nader onderzoek. Dit nader onderzoek is direct aansluitend uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0015.png"

Afbeelding 5.8 - Verontreinigingssituatie

Nader onderzoek

Op basis van het nader onderzoek is gebleken dat de grond onder de asfaltverharding verontreinigd is met de zware metalen barium, koper, lood, nikkel en zink en PAK’s in concentraties boven de interventiewaarden. Een beperkte uitloper naar de onverharde strook noordelijk van de asfaltverharding is verontreinigd met koper boven de interventiewaarde. De grondverontreiniging bevindt zich tot op een diepte van maximaal 1,5 m-mv. De onderliggende bodem is niet verontreinigd met zware metalen en PAK’s.

Voor PAK’s betreft dit een aanname. De verhoogde concentraties zijn gerelateerd aan puinbijmenging in de verontreinigde bodemlaag.

De omvang van de grondverontreiniging is geschat op 1350 m3. Er is dus sprake van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' voor de grond.

De verontreiniging is gerelateerd aan verontreinigd, puinhoudend ophoogmateriaal van onbekende oorsprong. De verontreiniging is 'historisch van aard' (ontstaan vóór 1987), omdat de ophooglaag waarschijnlijk vóór of ten tijde van de constructie van het gebouw in 1981 is aangebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat deze verontreiniging later is ontstaan of verband houdt met enige bedrijfsactiviteiten.

Uit de risico-evaluatie die uitgevoerd is voor de verontreiniging in de grond is gebleken dat er in de huidige situatie geen sprake is van humaantoxicologische, ecologische dan wel verspreidingsrisico's.

Het ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ hoeft dus niet met spoed gesaneerd te worden.

5.6.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging danwel grondwaterverontreiniging. Dit geldt zowel voor de locatie Arctic als de locatie Aweta.

De bodemverontreiniging ter plaatse van de locatie Arctic dient met spoed gesaneerd te worden, het saneringsplan is opgesteld en goedgekeurd. Voor de locatie Aweta is nog geen sanering uitgevoerd. In het besluit dat destijds door de Omgevingsdienst Haaglanden is genomen (d.d. 18 september 2013), is besloten dat:

wijzigingen in gebruik van de bodem of omstandigheden op de locatie die van invloed kunnen zijn op de humane, ecologische en/of verspreidingsrisico's, en daarmee op de spoedeisendheid van het geval van bodemverontreiniging, dienen schriftelijk aan de Omgevingsdienst Haaglanden ter kennis te worden gebracht.

Onderhavig bestemmingsplan maakt woningen mogelijk ter plaatse van de locatie Aweta. Derhalve is er sprake van wijzigingen in het gebruik zoals genoemd. Door de Omgevingsdienst Haaglanden dient een besluit te worden genomen over de te ondernemen acties.

5.7 Ecologie

5.7.1 Regelgeving en beleid

Meer en meer wordt onderkend dat goed werkende ecosystemen voor mensen verschillende onmisbare functies hebben. Ter bescherming van deze eigenschappen van de natuurlijke omgeving en vanuit de gedachte dat alle levende wezens een intrinsieke waarde hebben, geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en het Natuurbeleidsplan 1990 (met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: de Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland en het Provinciaal Compensatiebeginsel (Rode lijst).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet (FF-wet), maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing NB-wet);
  • Er wezenlijke waarden en kenmerken voor Ecologische Hoofdstructuur-gebieden aangetast worden.

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. Indien deze effecten wel optreden gelden verschillende werkwijzen om deze effecten te voorkomen of beheersen.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp beschikt over een Ecologische Kaart (vastgesteld in 2012). Dit is een toekomstvisie voor de realisatie van een samenhangend, ecologisch netwerk binnen de gemeente, met nauwe relaties met het omringende landschap. Met de Ecologische Kaart heeft de gemeente bij projecten op het vlak van ruimtelijke ontwikkeling of aanpassing van het beheer en onderhoud een gebruiksklaar instrument in handen dat richting geeft aan de ecologische inpassing die past binnen een ruimer (ecologisch) kader.

5.7.2 Onderzoek

Door VanderHelm Milieubeheer is voor onderhavige planontwikkeling een ecologische risico-inschatting uitgevoerd ('Ecologische risico-inschatting'; d.d. 24 oktober 2017; zie Bijlage 6). In dit onderzoek is een uitsplitsing gemaakt naar de voormalige Arctic-locatie (nu braakliggend), de Aweta-locatie en de volkstuinen.

Braakliggend terrein (voorheen Arctic)

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie wordt geconcludeerd dat bij het braakliggend terrein de volgende maatregelen uitgevoerd dienen te worden, ten einde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek naar de huismus om te bepalen of het braakliggend terrein van essentieel belang is voor de functionaliteit van de mogelijk aanwezige nestplaatsen van de soort bij de hiernaast gelegen woning aan de Kruisweg 2. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Kennisdocument Huismus (BIJ12, juli 2017) in de periode van 1 april tot en met 15 mei. Vervolgens kan worden bepaald of de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode kunnen worden uitgevoerd of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Dit onderzoek is begin 2018 uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer B.V. (zie Bijlage 7).
  • Bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Indien de tijdelijke infiltratievijver gedicht gaat worden, dient deze leeggevist te worden om aan de zorgplicht van de Wet natuurbescherming te voldoen.
  • Tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten.
  • Indien men onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen.
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.

Awata-locatie

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie wordt geconcludeerd dat bij de Aweta-locatie de volgende maatregelen uitgevoerd dienen te worden, teneinde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • Het uitvoeren van een soortgericht onderzoek om de aan-/afwezigheid van zomer-, kraam-, paar-, en winterverblijfplaatsen en een vliegroute van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd conform het vleermuisprotocol (2017) in de periode van 15 mei tot en met 30 september. Vervolgens kan worden bepaald of de werkzaamheden conform een goedgekeurde gedragscode kunnen worden uitgevoerd of dat het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Dit onderzoek is begin 2018 uitgevoerd door VanderHelm Milieubeheer B.V. (zie Bijlage 8).
  • Bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten.
  • Indien men onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen.
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.

Volkstuinen

Op basis van de bureaustudie en de veldinspectie wordt geconcludeerd dat bij de volkstuinen de volgende maatregelen uitgevoerd dienen te worden, teneinde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen:

  • Bij werkzaamheden in het voorjaar en/of de zomer het projectgebied en de directe omgeving ('invloedsfeer van de werkzaamheden') voorafgaand aan de werkzaamheden laten controleren op broedvogels. Indien broedende vogels aanwezig zijn dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Tijdens de werkzaamheden alert te zijn op het voorkomen van (beschermde) dieren op en rond het projectgebied. Bij het voorkomen van (beschermde) dieren, deze de tijd te gunnen om te kunnen vluchten.
  • Indien men onverwachts niet-vrijgestelde beschermde soorten aantreft, altijd het advies van een deskundige te raadplegen.
  • Bij twijfel over de aanwezigheid van beschermde soorten de hulp van een deskundige in te roepen.

5.7.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

Er zijn nadere onderzoeken uitgevoerd naar huismus (op de braakliggende, voormalige Arctic-locatie) en naar vleermuizen (op de Aweta-locatie). Deze onderzoeken geven voor de huismus geen aanleiding voor het nemen van vervolgstappen.
Voor de vleermuizen dienen in de periode van de sloop en nieuwbouw alternatieve verblijfplaatsen aanwezig te zijn. In de nieuwbouw dient vervolgens permanente mitigatie (vleermuisverblijven) te worden aangebracht.

Voor het overige vormt de Wet natuurbescherming, bij opvolging van de in het onderzoek opgenomen adviezen / maatregelen, geen beperking voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Regelgeving en beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit was 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 is Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld en vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 en de partiële herziening. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het NWP is bindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het NWP legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

De ambities die in dit Waterplan centraal staan zijn:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Voor de gebieden waar het Rijk verantwoordelijkheden heeft op gebeid van waterveiligheid en zoetwater, zijn er gebiedsgericht uitwerkingen opgenomen in het NWP.

Provinciaal beleid

De provincie Zuid-Holland heeft een ontwerpplanherzieningsbesluit genomen voor haar waterbeleid. Het Waterbeleid 2016-2021 bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid.
  • Zorgen voor mooi en schoon water.
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Waterbeheerprogramma Hoogheemraadschap Delfland

Het plangebied ligt in het gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 19 november 2015 heeft Delfland het Waterbeheerplan 2016-2021 (WBP) vastgesteld. In het WBP wordt de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het WBP is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 en is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen.

De werkzaamheden en projecten voor de komende planperiode zijn terug gebracht tot vier speerpunten:

  • In stand houden: De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd.
  • Investeren: Natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeter en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, de samenwerking in waterbeheer is pluriform van karakter.
  • Flexibel en duidelijk: Een flexibel waterschap die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Er worden duidelijke kaders neergezet maar dogma's zijn er niet.

Standstill-beginsel

In het kader van de watertoetsprocedure hanteert Delfland het standstill-beginsel, waarbij het geldende ruimtelijke plan wordt vergeleken met het nieuwe ruimtelijke plan. Conform het standstill-beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van het ruimtelijk plan. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen, dat de negatieve gevolgen van het ruimtelijke plan worden gecompenseerd. Compensatie moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, waarin de verslechtering optreedt.

Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater, doordat water niet langer in de bodem kan infiltreren maar oppervlakkig of via (hemelwater)riolering wordt afgevoerd. Dit kan leiden tot wateroverlast, en past dus niet binnen het standstill-beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.

Waterklimaatplan 2017-2020

Het Waterklimaatplan 'Helder over Water' voor de periode 2017-2020 is op 30 maart 2017 vastgesteld. Het Waterklimaatplan is gemaakt samen met het Hoogheemraadschap van Delfland. Doel van het plan is om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken: wateroverlast door hevige regenbuien en watertekort door langdurige droogte. Het plan is onderverdeeld in thema's:

  • Droge voeten Voor droge voeten zijn de belangrijkste maatregelen: keringen en watergangen op orde houden; water vasthouden waar het valt; het overige water zoveel mogelijk op een plek verzamelen waar het geen overlast veroorzaakt; en als het niet meer regent het water afvoeren.
  • Voldoende water Voor voldoende water zijn de belangrijkste aandachtspunten: verdroging en het inlaten van zoet en schoon water.
  • Gezond watersysteem Voor een gezond watersysteem is de ecologische en chemische waterkwaliteit belangrijk. Delfland en gemeente Pijnacker- Nootdorp werken vanuit de bestuursovereenkomst Kaderrichtlijn Water (KRW) intensief samen om te voldoen aan de doelstelling voor de waterlichamen.
  • Bodemdaling voorkomen Een eenvoudige oplossing voor bodemdaling is er niet. Uitgangspunt is bodemdaling te vertragen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
  • Hittestress Ondanks dat er geen aanwijsbare problemen zijn voor hittestress, dient bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken of bedrijventerreinen wel rekening gehouden te worden met de gevolgen van het klimaat.

Handreiking watertoets

Het Hoogheemraadschap heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten vastgesteld. Deze is specifiek geschreven voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap van Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de landelijke wet- en regelgeving.

Met de watertoets wordt gestreefd naar een goede inpassing van water in ruimtelijke planvorming. Voorkomen moet worden dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen negatieve effecten hebben op het watersysteem. Waar mogelijk moeten kansen worden benut om het watersysteem te verbeteren.

Beleidsregel veendijken

In 2007 is de Beleidsregel Veendijken door het Hoogheemraadschap van Delfland vastgesteld. De hoofdregel van de beleidsregel is dat het college geen vergunning verleent voor het verrichten van werkzaamheden en het hebben of aanbrengen van werken in, op, onder en boven de kernzone van een veendijk. De beleidsregel heeft niet tot doel om het effectief en efficiënt verbeteren van het waterkerend vermogen van veendijken te belemmeren.

Daartoe introduceert de beleidsregel een aantal uitzonderingen op de hoofdregel. De doelstellingen bij verbeteringen van veendijken zijn:

  • 1. Vergroting van de veiligheid van het achterland (uit te voeren door het Hoogheemraadschap van Delfland);
  • 2. Aanbrenging van werken (uitvoering door Hoogheemraadschap van Delfland of derden).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0016.png"

Afbeelding 5.9 - Uitsnede beleidsregel veendijken

Beleidsnota beperken en voorkomen van wateroverlast

Sinds medio 2014 is de beleidsnota ‘Beperken en voorkomen wateroverlast’ van toepassing. In de beleidsnota is een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak uitgewerkt. Deze nieuwe aanpak houdt in dat Delfland, in nauwe samenwerking met partners, in het gebied op zoek gaat naar doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen.

De aanpak is ook gericht op samenwerking en op oplossingen in ‘de weg van het water’ (vasthouden, bergen en afvoeren) die bijdragen aan een beter functionerend watersysteem.

5.8.2 Onderzoek

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied loopt de Oosteinde. Dit is een veendijk. Zowel het waterstaatwerk als de beschermingszone van deze regionale waterkering loopt door onderhavig plangebied. (zie afbeelding 5.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0017.jpg"

Afbeelding 5.10 - Regionale waterkeringen

Ter plaatse van de waterkering liggen verschillende bouwvlakken in het waterstaatswerk. Bij het bouwen van woningen in het waterstaatswerk van een veendijk gelden aanzienlijke voorwaarden, waaronder het aanleggen van een structurele kadeverbetering en het aanvullen van de grond tot kruinhoogte tot aan de woning. In de Beleidsregel Veendijken van het Hoogheemraadschap van Delfland is daarover meer te vinden.

Voor de werkzaamheden die worden uitgevoerd en werken die worden aangelegd binnen de zonering van de waterkering, is over het algemeen een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking moet daarbij voldoen aan de criteria die het Hoogheemraadschap van Delfland stelt, en wordt nader met het Hoogheemraadschap van Delfland afgestemd.

Voorkomen van wateroverlast

Het doel van het beheer van de waterkwantiteit is het voorkomen van wateroverlast en watertekort door het uitwerken van de trits vasthouden, bergen en afvoeren.

Voor de berekening van de waterkwantiteit van onderhavige ontwikkeling worden de locaties die niet ontwikkeld worden buiten beschouwing gelaten. Het plangebied is hierdoor 29.820 m2 groot. In de aanvangssituatie in 2016 was er 24.820 m2 aan verharding aanwezig en was het overige deel onverhard (5.000 m2).

Alvorens onderhavige ontwikkeling gerealiseerd kan worden, dient de bestaande bebouwing en verharding gesloopt te worden.

In de toekomstige situatie worden de stukken grond die ingetekend zijn als achter- en voortuin voor 50% als verhard en voor 50% als onverhard gerekend. Hierdoor komt de totale toekomstige verharding (wegen, gebouwen en 50% van de ingetekende tuinen) op 21.780 m2 uit.

Aanvangssituatie (2016)   Toekomstige situatie  
Verhard   24.820 m2   Verhard   21.780 m2  
Onverhard   5.000 m2   Onverhard   8.040 m2  

Tabel 5.4 - Huidige en toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0018.png"

Afbeelding 5.11 - Ingevulde watersleutel

De totale verharding neemt met ruim 3.000 m2 af. Uit de ingevulde watersleutel blijkt dan ook dat er geen extra wateroppervlak gerealiseerd dient te worden.

Bestaande knelpunten wateroverlast

In het noorden van het plangebied zijn twee locaties aanwezig, waar in de huidige situatie al knelpunten zijn ten aanzien van wateroverlast (zie afbeelding 5.12). Het maaiveld ligt hier vermoedelijk lager door de aanwezige vijvers in de tuin. Het Hoogheemraadschap adviseert het maaiveld hier voldoende hoog aan te leggen om wateroverlast te voorkomen. Het maaiveld zal ten behoeve van de nieuwe woningen worden opgehoogd. Hiermee wordt het knelpunt wateroverlast opgelost.

Daarnaast zijn in delen van het peilgebied ook andere knelpunten ten aanzien van wateroverlast aanwezig. Hier kan verbetering worden aangebracht door open water in het plangebied te realiseren en klimaatadaptieve vasthoudmaatregelen toe te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0019.jpg"

Afbeelding 5.12 - De twee zones ter plaatse van de regionale waterkering waar zich in de bestaande situatie knelpunten wateroverlast bevinden (de donkere vlekken)

  Bodem en grondwater

De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit zware zavel met een homogeen profiel (bron: maps.bodemdata.nl). Er is sprake van een grondwatertrap IIIb met een gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 0,25 - 0,4 m beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 0,8 - 1,2 m beneden maaiveld. Deze gemiddelde waterstanden nopen niet tot bijzondere maatregelen.

Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Artikel 3.6 van de Waterwet bevat de gemeentelijke zorgplicht voor het in het openbaar gemeentelijke gebied treffen van maatregelen om structurele nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) geeft de gemeente aan hoe invulling wordt gegeven aan de grondwaterzorgplicht.

De gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft sinds 2008 een grondwaterloket dat via de website bereikbaar is en een peilbuizenmeetnet geplaatst binnen de drie stedelijke kernen (Nootdorp, Pijnacker en Delfgauw).

Binnen het plangebied zal gezorgd worden voor voldoende drooglegging. Van de beoogde nieuwe woonwijk worden geen effecten op het grondwater verwacht .

Onderhoud en bagger

De twee primaire watergangen binnen het plangebied zijn in beheer en onderhoud bij Delfland. Aan de watergang ten zuiden van het woongebied grenzen woonpercelen. Ten behoeve van de doorstroombaarheid van deze primaire watergang moet deze goed onderhouden (kunnen) worden.

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en baggeronderhoud. Dit betekent dat de watergang toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland.

Onderhoud vanaf de kant heeft de voorkeur van Delfland, zowel uitvoeringstechnisch als financieel. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken gezet worden. In de Keur en Legger van Delfland is per type watergang (inclusief natuurvriendelijke oevers) aangegeven aan welke zijde (of tweezijdig) een onderhoudsstrook aanwezig moet zijn en met welke breedte.

In de toekomstige situatie moet voldoende ruimte worden vrijgehouden voor het onderhoud aan de watergangen.

De definitieve uitwerking van het bovenstaande wordt afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland en behandeld in het kader van de watervergunningverlening voor de uit te voeren werkzaamheden in de nabijheid van de watergang. De nieuwe situatie blijft gelijk aan de oude situatie ten aanzien van het onderdeel onderhoud en bagger.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein.

Binnen onderhavig plangebied liggen er kansen voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Zo zijn de volgende ontwerpprincipes denkbaar :

  • Regenwater zo veel mogelijk afkoppelen en leiden naar vasthoudmaatregelen en vertraagd afvoeren naar nabijgelegen oppervlaktewater.
  • Speeltuinen en openbare groen en openbare ruimtes worden zo veel mogelijk ingezet als extra en tijdelijke voorzieningen om regenwater vast te houden en te bergen.

Afvalwater en riolering

De nieuwe woningen worden aangesloten op het bestaande hemelwaterafvoer-riool (HWA) en droogweerafvoer-riool (DWA) stelsel van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Tevens wordt er nieuwe HWA- en DWA-riolering aangelegd.

5.8.3 Conclusie ten aanzien van het bestemmingsplan

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' wordt in onderhavig bestemmingsplan opgenomen waardoor de veiligheid van de waterkering gewaarborgd blijft. De afname van verharding komt ten goede aan het watersysteem van het plangebied.

5.9 Verkeer

Verkeersgeneratie

Voor de verkeersgeneratie is er uitgegaan van de CROW-publicatie 317. Het plangebied valt onder matig stedelijk en rest bebouwde kom; dit komt overeen met de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Gerekend wordt met het gemiddelde van de minimale en maximale verkeersgeneratie.

Op basis van de berekening als weergegeven in de tabellen 5.5 en 5.6 wordt de totale verkeersgeneratie van onderhavig plan op 54 motorvoertuigen per etmaal geschat (toekomstige generatie - huidige generatie = 754 - 689 = 54).

Type   Oppervlakte   Verkeersgeneratie per etmaal (100 m2)   Totaal  
arbeids extensief   14.350   4,8   689  
Totaal   689  

Tabel 5.5 - Huidige verkeersgeneratie

Type   Aantal   Verkeersgeneratie per etmaal   Totaal  
Eengezinswoning   85   7,7   655  
huurhuis, sociale huur   18   4,9   88  
Totaal   743  

Tabel 5.6 - Toekomstige verkeersgeneratie

Ontsluiting

In de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied ontsloten door een aantal wegen. De ontwikkeling is via één weg vanaf de Oosteinde en via twee wegen vanaf Hoornblad te bereiken, beide wegen zijn tweerichtingsverkeer. Tevens is het plangebied te bereiken vanaf de Kruisweg, er loopt een eenrichtingsverkeer weg aan de noordzijde van het plan (de wijk in) en een eenrichtingsverkeer weg aan de zuidzijde van het plan (de wijk uit). De wegen in het plan krijgen een maximale snelheid van 30 km/uur.

Een verwachte verkeerstoename van 54 motorvoertuigen per etmaal vormt geen probleem voor de verkeersafwikkeling op deze wegen.

Langzaam verkeer

De afwikkeling van langzaam verkeer (voetgangers, fietsers) in en rond het plangebied kan plaatsvinden via de bestaande wegen (Oosteinde en Kruisweg), maar in de toekomst ook via de Burgemeester Winkellaan door de nieuwe woonbuurt naar de Kruisweg en vervolgens verder via de voet- en fietspaden, bijvoorbeeld langs De Poort. De nieuwe woonbuurt zal ingericht worden volgens de geldende Duurzaam Veilig-principes om een zo verkeersveilig mogelijk verblijfsgebied te creëren. Het bestemmingsplan maakt voorts de ambitie mogelijk om een fietsverbinding tussen Het Gildehof en de Heiligenbloem te realiseren.

Parkeren

Wanneer een bestaande functie door een nieuwe functie wordt vervangen en er een wijziging nodig is van het bestemmingsplan wordt er uitgegaan van de parkeernormen uit het vigerende Nota Parkeernormen.

Bij functiewijziging of sloop van bestaande functies komt de parkeerbehoefte van de nieuwe functie in de plaats van de parkeerbehoefte van de oude functie. In principe mag de behoefte van de oude functie worden afgetrokken van de parkeerbehoefte van de nieuwe functie. De benodigde parkeerplaatsen dienen bij voorkeur op eigen terrein te worden gerealiseerd.

In onderhavige situatie is er sprake van de realisatie van 103 woningen, waarvan 18 sociale huurwoningen. Uit tabel 5.7 blijkt dat er minimaal 198 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. Per woning moet er minimaal 0,3 parkeerplaats op het openbaar terrein gerealiseerd worden ten behoeve van bezoekers. In onderhavige situatie betekend dit dat er minimaal 31 parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn.

Type   Aantal   Parkeernorm   Totaal  
Eengezinswoning   85   2,0   170  
Sociale appartementen   18   1,55   27,9  
Totaal   198  

Tabel 5.7 - Benodigde parkeerplaatsen

Vlek 1

In vlek 1 zijn 32 woningen ingetekend met een norm van 2 parkeerplaatsen per woning. In vlek 1 zijn er in totaal 64 parkeerplaatsen nodig waarvan er 9,6 openbaar toegankelijk moeten zijn. Tabel 5.8 geeft inzicht in de verdeling van de ingetekende parkeerplaatsen. Uit de tabel blijkt dat er 3,8 parkeerplaatsen te veel zijn in vlek 1.

Locatie parkeerplaats   Aantal  
Eigen terrein   31,8  
Gezamenlijk terrein   20  
Openbaar   16  
Totaal   67,8  

Tabel 5.8 - Parkeerplaatsen in vlek 1

Vlek 2

In vlek 2 zijn 19 woningen ingetekend met een norm van 2 parkeerplaatsen per woning. In vlek 2 zijn er in totaal 38 parkeerplaatsen nodig waarvan er 5,7 openbaar toegankelijk moeten zijn. Tabel 5.9 geeft inzicht in de verdeling van de ingetekende parkeerplaatsen. Uit de tabel blijkt dat er 2,9 parkeerplaatsen te veel zijn in vlek 2.

Locatie parkeerplaats   Aantal  
Eigen terrein   18,9  
Gezamenlijk terrein   8  
Openbaar   14  
Totaal   40,9  

Tabel 5.9 - Parkeerplaatsen in vlek 2

Vlek 3

In vlek 3 zijn 14 woningen ingetekend met een norm van 2 parkeerplaatsen per woning. In vlek 2 zijn er in totaal 28 parkeerplaatsen nodig waarvan er 4,2 openbaar toegankelijk moeten zijn. Tabel 5.10 geeft inzicht in de verdeling van de ingetekende parkeerplaatsen. Uit de tabel blijkt dat er 6 parkeerplaatsen te veel zijn in vlek 3.

Locatie parkeerplaats   Aantal  
Eigen terrein   12  
Gezamenlijk terrein   16  
Openbaar   6  
Totaal   34  

Tabel 5.10 - Parkeerplaatsen in vlek 3

Vlek 4

In vlek 4 zijn 20 woningen ingetekend met een norm van 2 parkeerplaatsen per woning en 18 sociale appartementen met een norm van 1,55 parkeerplaatsen per appartement. In vlek 4 zijn er in totaal 67,9 parkeerplaatsen nodig waarvan er 11,4 openbaar toegankelijk moeten zijn. Tabel 5.11 geeft inzicht in de verdeling van de ingetekende parkeerplaatsen. Uit de tabel blijkt dat er 7,9 parkeerplaatsen tekort zijn in vlek 4, deze worden in het plan gecompenseerd door het teveel aan parkeerplaatsen in vlek 1, 2 en 3.

Locatie parkeerplaats   Aantal  
Eigen terrein   14  
Openbaar   46  
Totaal   60  

Tabel 5.11 - Parkeerplaatsen in vlek 4

Totaal

In het plan zijn in totaal 202 parkeerplaatsen ingetekend. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling komen er 3 parkeerplaatsen aan het Hoornblad te vervallen door de herinrichting. Dit betekent dat er 199 nieuwe parkeerplaatsen zijn ingetekend voor onderhavige ontwikkeling en er voldaan wordt aan de benodigde 198 parkeerplaatsen (zie tabel 5.7).

Van deze ingetekende parkeerplaatsen zijn er 82 op openbaar terrein gelegen, hiermee wordt er ruimschoots voldaan aan de 31 benodigde openbare parkeerplaatsen. Echter wordt er niet voldaan aan de voorkeur van de gemeente om zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Locatie parkeerplaats   Aantal  
Eigen terrein   76  
Gezamenlijk terrein   44  
Openbaar   82  
Totaal   202  

Tabel 5.12 - Parkeerplaatsen ingetekend in totale plan

Onderhavig bestemmingsplan is flexibeler opgezet dan het hierboven berekende programma, onderhavig bestemmingsplan maakt hierdoor maximaal 110 woningen en 18 gestapelde mogelijk. Dit betekent dat er meer parkeerplaatsen benodigd zijn (110×2 & 18×1,55) dan dat er op dit moment ingetekend zijn. In de regels is opgenomen dat er bij het bouwen van woningen voldaan moet worden aan de Nota Parkeernormen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Het is de taak van de ontwikkelaar om hieraan te voldoen.

5.10 Duurzaamheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op enkele aspecten van de duurzaamheidsambitie van de gemeente Pijnacker-Nootdorp voor zover die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Het betreft hier enerzijds duurzame mobiliteit en anderzijds duurzame energie en energieneutraliteit.

In september 2013 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in het Energieakkoord van de Sociaaleconomische Raad (SER) met vele andere partijen afspraken gemaakt over de verduurzaming van de economie en de energievoorziening. Op het gebied van mobiliteit en transport zijn eveneens afspraken gemaakt. Ook van gemeenten wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren aan een meer duurzame mobiliteit. Het gemeentebestuur van Pijnacker-Nootdorp deelt deze ambitie. “Duurzaamheid is een dwingende noodzaak voor de langere termijn”, valt te lezen in het Hoofdlijnenakkoord 2014-2018.

5.10.1 Duurzame mobiliteit

Duurzame oplossingen zijn ook nodig in het verkeer. Dit vereist inzet op minder, ander en schoner vervoer en gedragsverandering. De bijdrage die de gemeente Pijnacker-Nootdorp wil leveren op dit vlak staat verwoord in de ‘Visie op Duurzame Mobiliteit’ (2016). Deze visie is opgesteld ‘in contact’ met de bewoners van Pijnacker-Nootdorp en met doelgroepen, zoals (ouders van) schoolgaande kinderen.

Veranderende mobiliteiten, techniek, digitalisering, trends en ontwikkelingen zorgen ervoor dat de voorspellende waarde van het traditionele verkeersmodel niet meer voldoende is. Hoewel het verkeersmodel nog wel een belangrijk hulpmiddel blijft bij het bepalen van mogelijke mobiliteitseffecten als gevolg van sociaal economische ontwikkelingen vormen maatschappelijke ontwikkelingen thans meer het vertrekpunt in het denken over dit onderwerp. Voor de aanpak van knelpunten zal modelonderzoek naar wegennetwerkvarianten niet meer het eerste uitgangspunt zijn, maar zal er veel meer gekeken worden naar beïnvloeding van het reisgedrag in tijd, noodzaak en soort vervoermiddel. Daarbij wordt geprobeerd in te spelen op actuele maatschappelijke en technische trends. Elke trend heeft bepaalde kenmerken en kansen, zoals beschreven in onderstaande tabel 5.13. In de Visie op Duurzame Mobiliteit streeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp, door behoud van goede weginfrastructuur, naar optimale en eerlijke parkeervoorzieningen en goede fietsinfrastructuur alsmede naar optimale bereikbaarheid van basisvoorzieningen in de kernen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0020.png"

Tabel 5.13 - Actuele maatschappelijke en technische trends

In 2014 telde Pijnacker-Nootdorp circa 27.000 personenauto’s en bedrijfsvoertuigen, ongeveer 1,4 voertuig per huishouden. De auto is nu nog dominant aanwezig in de openbare ruimte in de woonomgeving. Het grootste deel van de dag staat deze ongebruikt geparkeerd. Als de auto door meer mensen gebruikt wordt, zijn er minder auto’s nodig en daarmee ook minder parkeerplaatsen. Er is al een trend zichtbaar dat jongeren minder waarde hechten aan de auto als bezit. Zij maken eerder gebruik van openbaar vervoer of de fiets en als het echt noodzakelijk is, lenen ze een (deel)auto. Die trend zien we ook bij milieu- en kostenbewuste huishoudens. In plaats van een tweede auto wordt de deelauto evenals de elektrische fiets steeds populairder.

Ambitie van de gemeente voor de komende decennia is een daling van het autobezit per huishouden, een betere benutting van de bestaande parkeercapaciteit en overgang naar schoner vervoer. Het heeft de voorkeur de auto te parkeren op eigen terrein of – indien mogelijk – het huren of kopen van een parkeerplek in een gemeenschappelijke parkeervoorziening, zoals in de centrumgarages. Parkeerregulering is een optie om tot betere benutting van de parkeercapaciteit te komen. Vanwege de groei van de gemeente en het toegenomen autobezit is het niet altijd mogelijk in de eigen straat te parkeren. Het moet vanzelfsprekend zijn om een paar minuten te lopen van huis naar de auto.

De gemeente stimuleert het gebruik van de deelauto en elektrische auto’s, door deze bij het parkeren in de openbare ruimte prioriteit te geven boven de meer vervuilende auto’s. Fietsen moeten gestald kunnen worden in of om de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1926.bp000170112-4001_0021.jpg"

Afbeelding 5.13 - Parkeren vraagt speciale aandacht

De gemeente werkt door middel van haar mobiliteitsvisie aan het bevorderen van duurzame mobiliteit en het beïnvloeden van mobiliteitsgedrag. Het voorgestelde plan biedt ruimte om een verbinding te zoeken tussen de historische bussen en de mobiliteit van de toekomst.

5.10.2 Duurzame energie en energieneutraliteit

Een duurzame en energieneutrale gemeente in 2050 is een dwingende noodzaak. Verkeer en vervoer draagt in de gemeente Pijnacker-Nootdorp met 16% bij aan de productie van CO2. Duurzame oplossingen zijn daarom ook nodig in het verkeer. De gemeente wil de infrastructuur zo efficiënt en effectief mogelijk gebruiken om de mobiliteit van de huidige en toekomstige inwoners en bedrijven blijvend mogelijk te maken. Het streven hierbij is naar zo schoon en veilig mogelijk vervoer (Collegeprogramma 2014-2018).

In de thematische structuurvisie duurzame energie en energieneutraliteit ‘Pijnacker-Nootdorp op weg naar een energieneutrale samenleving’ (2016) heeft het gemeentebestuur de ambities op dit vlak neergezet. Samen met bewoners en ondernemers wordt getracht de een bijdrage te leveren aan de doelen van het in Parijs bereikte klimaatakkoord. Gestreefd wordt naar klimaatneutraliteit in 2050. Dat streven gaat hand-in-hand met de in subparagraaf 5.10.1 beschreven ambities op het gebied van duurzame mobiliteit.

Het Uitvoeringsprogramma 2016-2018 behorend bij de Thematische Structuurvisie duurzame energie & energieneutraliteit, heeft onder andere geleid tot een bestuursopdracht voor het uitwerken van een Visie Bodemenergie. De Visie heeft tot doel om op basis van onderzoek de kansen (potentie) van bodemenergie binnen de gemeente in beeld te brengen, te bepalen op welke wijze deze binnen de gemeente optimaal benut kunnen worden en wat er voor nodig is om dit te realiseren. De aan te stellen warmteregisseur krijgt onder andere de taak ervoor te zorgen dat bodemenergie standaard wordt overwogen in nieuwbouw- en herstructureringsplannen van zowel de gemeente als van particuliere ontwikkelaars. Ook ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling, zal die afweging expliciet gemaakt moeten worden.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Sinds het jaar 2000 liggen er plannen voor woningbouw op onderhavige locatie. Deze locatie is zelfs in de structuurvisie van de gemeente meegenomen. Nu de bedrijven Arctic en Aweta een andere locatie verhuizen biedt dit mogelijkheden.

Door ruimte te bieden voor de ontwikkeling die in onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt er concreet invulling gegeven aan het beleid en de wens van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

6.2 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Het Gildehof, Nootdorp’ heeft met ingang van 30 november 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn konden inspraakreacties worden ingediend en heeft het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna te noemen Bro) plaatsgevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in het gemeentekantoor in Pijnacker, op de gemeentelijke internetsite (www.pijnacker-nootdorp.nl) en www.ruimtelijkeplannen.nl . Binnen voornoemde termijn is eenieder in de gelegenheid gesteld op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. Dat kon schriftelijk, mondeling en digitaal via de website van de gemeente.

Op het voorontwerp zijn van drie personen inspraakreacties en van drie overleginstanties reacties ontvangen.

Naar aanleiding van het voorontwerp zijn twee inspraakreacties binnengekomen, alsmede zes reacties van vooroverlegpartners. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot de ingediende inspraak- en vooroverlegreacties is verwoord in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg. Deze is toegevoegd aan de plantoelcihting als Bijlage 9.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan zal conform wettelijke vereisten op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende de termijn van terinzagelegging wordt gelegenheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen. De resultaten van deze zienswijzeprocedure worden gebundeld in een Nota van beantwoording zienswijzen (zie Bijlage 10).

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar. Daarmee is het verhaal van kosten verzekerd en vervalt de noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.