Plan: | Bestemmingsplan De Kwekerij |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1904.BPdekwekerijMDP-OH01 |
Het begrip cultuurhistorie omvat het cultureel erfgoed met betrekking tot archeologie, historische geografie en historische bouwkunde. De zorg voor het cultureel erfgoed is ondergebracht bij de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) - voorheen de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek.
In het geval van ruimtelijke planvorming dient de waarde van het cultuurhistorisch erfgoed in het toetsingskader voor het plangebied te worden meegenomen, daar deze van invloed kan zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende locatie - zie ook het gemeentelijk ruimtelijk beleid in paragraaf 4.3.1. In de planvorming dient onder andere rekening te worden gehouden met historische geografische elementen, beschermde stad- en dorpsgezichten, monumenten en de archeologische waarde in de bodem. De bescherming van de archeologische waarden en de historisch (steden)bouwkunde zijn geïmplementeerd in een wettelijk kader - Monumentenwet 1988. De historische geografie dient vanuit de beleidsmatige invalshoek als aandachtspunt meegenomen te worden.
Het plangebied is gelegen aan de rand van het cultuurhistorisch waardevolle Vechtgebied. Het Vechtgebied betreft een zogeheten Belvédèregebied in het kader van de Nota Belvédère (1999). De strategie van de Belvédèregedachte is "Behoud door ontwikkeling". Behoud door ontwikkeling heeft te maken met het bewaren van cultuurhistorie door te ontwikkelen op een manier die de specifieke identiteit van het Vechtgebied behoudt en verder uitbouwt, zodat naar de toekomst deze herkenbare identiteit blijft bestaan. Wonen is één van de belangrijkste identiteitsbepalende factoren in ons landschap. Mede door de historische stads- en dorpskernen, landgoederen, boerderijen met hun tuinen oprijlanen, parken en bossen krijgen landschappen identiteit. Woningbouw langs de Vecht blijft een mogelijkheid, maar zal naar aard en omvang moeten passen in de omgeving. De Belvédèregedachte, onder meer uitgewerkt in de VechtVisie, geeft geen pasklare antwoorden, maar biedt een benadering om te bezien welke ontwikkelingen mogelijk zijn zonder de identiteit van het landschap aan te tasten. De Belvédère gedachte en de gebiedsgerichte benadering vormen de basis voor het provinciaal cultuurhistorisch erfgoed beleid in diverse nota's en uitvoeringsprogramma's. Het behoud van de specifieke identiteit van het landschap van de Vecht vormen het toetsingskader voor de realisatiemogelijkheden van plannen tot woningbouw.
Kenmerkend voor de Vecht is het lint van 17de en 18de-eeuwse buitenplaatsen van Amsterdamse kooplieden. De buitens zijn met hun koepelkamers en theekoepels gericht op de Vecht. Concentratie van deze buitens is gelegen tussen Maarssen en Loenen. Langs de Angstel en Gein geven half open boerderijlinten met een enkele buitenplaats het gebied een hoge belevingswaarde. Direct aan de rivieren liggen nog gave historische dorpen. Tussen beide rivieren zijn enkele historische dwarsverbindingen aangelegd, zoals de Nieuwe Wetering. De vele sluizen, bruggen en molens geven het historisch belang van de Vecht als transportroute aan. Resten van strategisch gelegen kastelen als Vreeland en Abcoude getuigen van de strijd tussen Holland en het Sticht. De vesting Nieuwersluis verenigt de Oude en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die de oostoever van de Vecht als hoofdverdedigingslijn heeft genomen. Industriële verstedelijking heeft zich langs het Amsterdam-Rijnkanaal tussen Utrecht en Maarssen voltrokken.
Het plangebied heeft in de huidige situatie als bedrijfskavel geen meerwaarde voor het behoud van specifieke identiteit van het Vechtgebied. Ook zijn er in het plangebied geen historisch-geografische elementen gelegen, al dan niet verband houdend met het Vechtgebied.
Door het ontbreken van een directe ruimtelijke relatie met de Vecht - met uitzondering van een smalle langzaam verkeersroute - is de invloed van de locatie op het Vecht gebied beperkt. In het ontwerpconcept voor het stedenbouwkundig plan is echter duidelijk ingespeeld op de bouwstenen in de Vechtvisie. In het stedenbouwkundig plan wordt een lage woningdichtheid in een ommuurde, parkachtige setting nagestreefd, die aansluit op de bebouwing tussen de Vecht en het plangebied. De verkavelingstructuur heeft een picturale scenische opzet, die refereert aan de Engelse Landschapsstijl zoals toegepast bij de vele buitens in de directe omgeving van het plangebied.
Het plangebied heeft geen status als beschermd stads- of dorpsgezicht, ook zijn in het plangebied geen (rijks-)monumenten of objecten van cultuurhistorische waarde gelegen.
Bij Koninklijk Besluit van 27 augustus 1962 is een deel van de dorpscentrum van Maarssen - in hoofdzaak voor zover het de bebouwing aan beide zijden van de Vecht betreft langs de Langegracht, de Herengracht, en de Schippersgracht - aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet. Het plangebied is hier op enige afstand van gelegen. De westelijke grens van het plangebied - perceelsgrens achterzijde van de woningen aan de Zandweg - is echter gelegen aan de grens met het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht van Maarssen. Het gemeentebestuur heeft als doelstelling om het huidige (Rijks)beschermde dorpsgezicht - in verband met de aanwezige monumentale waarden buiten de huidige begrenzing - te vergroten. Ter illustratie: de bebouwing aan de Zandweg heeft ter hoogte van het plangebied monumentale of cultuurhistorische waarde. De uitbreiding omvat het park Vechtenstein en een groot deel van het historische centrum (o.m. omgeving Zandweg, Binnenweg, Parkweg, Emmaweg, Raadhuisstraat en Kerkweg). De Rijksdienst voor de monumentenzorg is voor het vergroten van het beschermde dorpsgezicht de bevoegde instantie. Op dit moment is onzeker of dit door de Rijksdienst op korte termijn kan worden gerealiseerd.
Een pand van cultuurhistorische waarden aan de Zandweg.
De herontwikkeling van het plangebied heeft geen nadelige gevolgen voor de instandhouding van het aangrenzende gemeentelijk beschermd dorpsgezicht, het initiatief vormt juist een meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit in de directe omgeving van het beschermd dorpsgezicht.
In oktober 2008 is door het archeologisch adviesbureau ArcheoPro een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachtingswaarde van het plangebied te bepalen. Onderstaand zijn de doelstelling, werkwijze en conclusies samenvattend weergegeven voor het volledige rapport wordt verwezen naar de separate bijlage.
Het bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel. Het Inventariserend Veldonderzoek (IVO) heeft vervolgens tot doel om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of deze vervolgonderzoek en/of planaanpassing vereisen. De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de hiervoor vastgelegde normen en specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1.
Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel op basis van het bureauonderzoek moet binnen het plangebied met name rekening worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Eventueel zouden ook resten uit de Steentijd en de Bronstijd aanwezig kunnen zijn in de top van onderliggend dekzand.
In het plangebied zijn voor het IVO vijftig boringen gezet, voor zover de bebouwing en verharding van het plangebied dit toeliet, zijn deze zoveel mogelijk in een driehoeksgrid gezet met telkens 25 meter afstand tussen de boringen en 20 meter afstand tussen de boorraaien. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de ondergrond binnen het plangebied uit dekzand bestaat waarvan de top is geërodeerd. Met name op het noordelijke en centrale deel van het plangebied is over het dekzand, klei afgezet. Langs de oostrand van het gebied waarin klei is afgezet, heeft enige veenvorming plaatsgevonden.
Het gebruik van het plangebied als kwekerij heeft - met name door de teelt van trekseringen- geleid tot een zeer intensieve aantasting van de bodem. Hierdoor is overal binnen het plangebied de bovenste halve tot hele meter van de bodem volledig doorgraven en verrommeld. Dit betekent dat binnen het plangebied nauwelijks nog resten uit de Middeleeuwen en/of de Nieuwe tijd aanwezig kunnen zijn. Door de erosie van de top van het dekzandlandschap, geldt ditzelfde ook voor resten uit de Steentijd en de Bronstijd.
De erosie van de top van het deklandschap alsmede de sterke verstoring van de bovenste meter van de bodem, leidt tot de conclusie dat voor het plangebied slechts een (zeer) lage archeologische verwachting geldt en dat de resultaten van het onderzoek geen aanleiding geven om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Resumerend zijn in het plangebied geen behoudenswaardige, cultuurhistorische waarden aangetroffen. De waardevolle historische bebouwing en de historisch geografische elementen in de omgeving van het plangebied worden door de ontwikkeling niet aangetast, eerder versterkt.