Plan: | Corridor |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1904.BPcorridorBKL-VG02 |
Hoofdlijnen bodembeleid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van de bodem en als er bodemverontreiniging aanwezig is, hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor mens en milieu. Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging is ontstaan, dient deze direct te worden opgeruimd. Bij verontreinigingen die voor 1987 ontstaan zijn (zogenaamde erfenisgevallen) zal bij de sanering, naast de milieuhygiënische aspecten, ook naar de kosteneffectiviteit van de saneringsmaatregelen worden gekeken. Uitgangspunt voor erfenisgevallen die zich in het grondwater manifesteren is dat deze beheersbaar zijn en blijven. Bij bodemsaneringen wordt de vereiste terugsaneerwaarde bepaald door de bodemfunctieklasse. Deze is af te leiden van de Bodemfunctieklassenkaart en het vigerende bestemmingsplan.
Bodemkwaliteit in relatie tot bestemmingsplannen
Ontwikkelingslocaties
Het vaststellen van de actuele bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan of van een functie, alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn. Onder ontwikkelingen worden naast bouwen ook handelingen met grond verstaan, zoals graven of ophogen. Bij een wijziging van de bestemming of van de functie, waarbij geen sprake is van bouwactiviteiten waarvoor een bodemonderzoek vereist is, wordt een bodemonderzoek alleen noodzakelijk geacht wanneer deze wijziging tevens een gevoeligere bodemgebruiksvorm inhoudt (bijvoorbeeld van bedrijvigheid naar wonen).
Bij ontwikkelingen moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit een belemmering op kan leveren voor het realiseren van de geplande ontwikkeling(en). Bijna altijd is het mogelijk om de bodem geschikt te maken voor het gewenste gebruik. Het is echter mogelijk dat een plan daardoor financieel onuitvoerbaar wordt, bijv. omdat de kosten van de sanering te hoog zijn. Om dit in beeld te krijgen zal de kwaliteit van de bodem op de ontwikkelingslocaties vastgesteld moeten worden en zal, ingeval de bodemkwaliteit niet aansluit bij de functie, een inschatting van kosten moeten worden gemaakt om de bodemkwaliteit in overeenstemming te brengen met de beoogde (toekomstige) functie. Daarnaast geldt dat geplande ontwikkelingen een eventueel benodigde aanpak van ernstige gevallen van bodemverontreiniging niet mogen frustreren.
Conserverende bestemmingsplannen
Als er geen sprake is van ontwikkelingen of als er sprake is van ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan worden meegenomen, is het niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen, maar kan volstaan worden met een conclusie over de algehele bodemkwaliteit op basis van een inventarisatie van: reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, bekende (voormalige) bodembedreigende activiteiten en geregistreerde gevallen van (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging.
Bouwen en slopen
Omgevingsvergunning voor het bouwen
De Woningwet is het wettelijke instrument voor een gemeente om te regelen dat bouwwerken alleen gebouwd worden op grond die daarvoor milieuhygiënisch geschikt is. De eisen die aan een bodemonderzoek ten behoeve van een omgevingsvergunning voor het bouwen gesteld worden zijn o.a. geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en in de gemeentelijke bouwverordening. Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen een bodemonderzoek worden geëist als het gaat om een bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en dat contact maakt met de grond. Een bodemonderzoek wordt altijd voorafgegaan door een (historisch) vooronderzoek, uitgevoerd conform de NEN 5725, waarbij vastgesteld wordt wat er bekend is over het voormalige en het huidige bodemgebruik en welke bodemkwaliteit bekend is of verwacht mag worden. Op grond hiervan wordt o.a. vastgesteld wat de onderzoekshypothese is en hoe het onderzoek uitgevoerd dient te worden. Belangrijke informatiebronnen zijn: het provinciaal Bodemloket en het bodemloket van de Omgevingsdienst Utrecht.
Omgevingsvergunning voor het slopen
Om een omgevingsvergunning voor het slopen te kunnen krijgen dient er voorafgaande aan de sloop van een bouwwerk altijd een asbestinventarisatie (voor bouwwerken die gebouwd zijn voor 1994) plaats te vinden. Indien asbest op, in of aan het bouwwerk aangetroffen wordt, dient dit (in de meeste gevallen) door een erkend asbestsaneringsbedrijf verwijderd te worden. Bij een bodemonderzoek wordt tegenwoordig altijd visueel aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest in de bodem. Pas als voor het te bebouwen terrein een asbest-vrij verklaring is afgegeven en het terrein ook verder vrij is van afval en andere ongewenste materialen, kan met de daadwerkelijke bouw worden begonnen.
In de gemeentelijke bouwverordening staat dat een bodemonderzoek bij bouwen waar ook gesloopt gaat worden, na de sloop uitgevoerd dient te worden. De strekking hiervan is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld als gevolg van de aanwezigheid van asbest of dakteer). Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de vergunningsaanvraag. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend. Dit tijdstip kan in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning worden vastgelegd.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit is sinds 1 juli 2008 volledig van kracht en vormt het nieuwe kader voor het bodembeheer in Nederland. Dit Besluit stelt o.a. regels aan het toepassen en tijdelijke opslag van grond en bagger. Bij bouwplannen en ruimtelijke onderbouwingen wordt nagegaan of de bodemkwaliteit aansluit bij de (toekomstige) functie. Hierbij vormt het Besluit bodemkwaliteit het toetsingskader. In dit besluit wordt onderscheid gemaakt in een aantal bodemfunctieklassen met bijbehorende Maximale Waarden. De gemeente Stichtse Vecht heeft (nog) geen "Gebiedsspecifiek bodembeleid" opgesteld en kent voor het onderhavige plangebied ook (nog) geen bodemkwaliteitskaart. Zolang dit gebiedsspecifieke bodembeleid en bijbehorende bodemkwaliteitskaart nog niet is vastgesteld, dient voor de toetsing uitgegaan te worden van de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit die horen bij het Generieke kader.
Bodemfunctieklassenkaart
Door burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Breukelen is een Bodemfunctieklassenkaart voor het grondgebied van deze gemeente vastgesteld. Deze kaart is ook na de gemeentelijke herindeling met Loenen en Maarssen, in de gemeente Stichtse Vecht geldig. In bijlage 1 is een toelichting opgenomen voor het gebruik van deze Bodemfunctieklassenkaart. In de gemeente Stichtse Vecht worden de volgende bodemfunctieklassen onderscheiden: "Landbouw/Natuur" en "Wonen". De geldende bodemfunctieklasse van een bepaald perceel is af te leiden van de Bodemfunctieklassenkaart en het vigerende bestemmingsplan, waarin laatstgenoemde doorslaggevend is voor de bodemfunctieklasse die van toepassing is. De bodemfunctieklasse "Industrie" is aan geen enkel perceel in de gemeente toegekend. Grond die in de bodemkwaliteitsklasse "Industrie" valt kan, onder bepaalde voorwaarden, in grootschalige bodemtoepassingen (GBT) worden gebruikt. Hiervoor is in het Besluit bodemkwaliteit een apart toetsingskader opgenomen.
Voor het tijdelijk opslaan van grond en het direct verspreiden of tijdelijk opslaan van bagger op aangrenzende percelen, is in het Besluit bodemkwaliteit is ook een apart toetsingskader opgenomen. In bijlage 2 is een tabel opgenomen die weergeeft welke vormen van tijdelijke opslag van grond en bagger in het Besluit bodemkwaliteit onderscheiden worden en welke eisen hieraan gesteld worden.
Bodemfunctieklasse plangebied
Uit de Bodemfunctieklassenkaart van Breukelen (bijgevoegd) blijkt dat de indeling in bodemfunctieklassen verschilt per onderscheiden deelgebied. Het noordelijk en zuidelijk agrarisch gebied zijn niet ingedeeld. De bodemfunctieklasse verschilt per perceel en kan "Landbouw/Natuur" of "Wonen" zijn, afhankelijk van de bestemming die het bestemmingsplan toekent aan het perceel. De overige delen van het plangebied vallen onder bodemfunctieklasse "Wonen".
Bodemverontreinigingen binnen het plangebied
Van het gebied is bekend dat het historisch bodembelast is. Dit komt met name door de vele watergangen die in het verleden gedempt zijn. Omdat de kwaliteit van het dempingsmateriaal niet bekend is en de herkomst van het dempingsmateriaal niet te achterhalen is, worden alle gedempte watergangen in principe als bodemverdacht aangemerkt. Ook activiteiten boven de grond kunnen bodemverontreiniging veroorzaakt hebben, zoals opslag van olie, ophogingen en verhardingen van terreinen.
Er zijn ca. 20 locaties binnen het plangebied bekend waar sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Voor de ligging van deze locaties, die bij de provincie bekend zijn als zogenaamde Wet bodembescherming-locaties wordt verwezen naar de bijgevoegde bodemverkenning. Ook buiten de geregistreerde bodemlocaties kunnen echter bodemverontreinigingen verwacht worden.
Beschrijving algemene bodemkwaliteit van het plangebied
Op grond van hetgeen van het onderhavig plangebied bekend is aan bodeminformatie, is de verwachting dat de algemene bodemkwaliteit niet in op alle percelen aansluit bij de bodemfunctieklasse Wonen die geldt voor dit gebied. De kans op het aantreffen van bodemverontreiniging is, naast de bekende Wet bodembescherming-locaties het grootst in de deelgebieden:
Op plekken waar ontwikkelingen gepland zijn zal de kwaliteit van de bodem eerst vastgesteld moeten worden middels een bodemonderzoek (of een partijkeuring) alvorens vastgesteld kan worden of er belemmeringen zijn bij het realiseren van de plannen. Onder ontwikkelingen worden in dit kader naast bouwen ook handelingen met grond verstaan, zoals graven of ophogen. Uit de bodemverkenning blijkt dat ter plaatse van de nieuwe kantorenbestemming geregistreerde Wet bodembescherming-locaties zijn. Deze locaties zijn tijdens de verbreding van de Rijksweg A2 gesaneerd. Vanwege deze sanering is de verwachting dat de bodemkwaliteit de realisatie van de bestemming niet in gevaar brengt.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van een horecavoorziening welke op grond van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 8 bijgevoegd. Uit dit onderzoek is geen verontreiniging gebleken.
Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Het is daarom niet nodig om voor het hele plangebied met een bodemonderzoek de algemene bodemkwaliteit vast te stellen.
Op de ontwikkellocatie ten behoeve van een horecavoorziening is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie.
Op toekomstige ontwikkelingslocaties zal de kwaliteit van de bodem eerst vastgesteld moeten worden met een bodemonderzoek (of een partijkeuring) voordat vastgesteld kan worden of er belemmeringen zijn bij het realiseren van de plannen.
Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden binnen het plangebied dient er rekening mee gehouden te worden dat de grond misschien plaatselijk niet aansluit bij de bodemkwaliteit die op grond van de (toekomstige) bodemfunctie vereist dan wel gewenst is, ook buiten de Wet bodembeschermings-locaties. Het gevolg hiervan kan zijn dat bij nieuwe ontwikkelingen bodemmaatregelen nodig zijn en dat de hergebruiksmogelijkheden van grond binnen het plangebied gering zijn binnen het Generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Voor geluid afkomstig van het wegverkeer zijn de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder van kracht. Volgens de Wet geluidhinder liggen aan beide zijden van een weg geluidszones en hoort de ruimte onder en boven de weg ook tot deze zones. Een geluidszone geeft het gebied aan waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting vereist is. De grootte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Een buitenstedelijk gebied is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen, of het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend in de zone van een autoweg of autosnelweg. Het overige gebied binnen de bebouwde kom is binnenstedelijk. Er zijn twee type wegen waar geen geluidszone omheen ligt: wegen die liggen in een 30 km/uurs-zone en wegen die liggen in een woonerf.
Als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, binnen een geluidszone worden gesitueerd dan is de initiatiefnemer verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hierbij zijn de criteria van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder van kracht. Er moet worden getoetst of de geluidsbelasting ten gevolge van een weg de wettelijke voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting niet overschrijdt. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB Lden.
Als de voorkeurswaarde toch wordt overschreden moeten er volgens de Wet geluidhinder geluidsreducerende maatregelen getroffen worden. Als eerste moet worden onderzocht of er maatregelen aan de bron getroffen kunnen worden, bijvoorbeeld stil asfalt. Als dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat heeft, komen overdrachtsmaatregelen in aanmerking. Hierbij kan worden gedacht aan geluidsschermen, maar ook aan een grotere afstand tussen de weg en de toekomstige woningen. Als ook dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat oplevert, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de voorkeurswaarde. De maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van het type gebied. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen. Bij het verlenen van hogere waarde is de gemeentelijke Beleidsregel hogere waarden van toepassing en moeten mogelijk maatregelen aan de gevel worden getroffen om te kunnen voldoen aan de geluidseisen uit het Bouwbesluit.
Situatie | Voorkeurswaarde | Hoogst toelaatbare waarde | ||
Nieuw te bouwen | Stedelijk | 48 dB | 63 dB | |
Buitenst. (ook snelweg) | 48 dB | 53 dB | ||
Nieuwe woning / | Nieuw te bouwen | Stedelijk | n.v.t. | n.v.t. |
bestaande weg | agrarisch | Buitenstedelijk | 48 dB | 58 dB |
Vervangende | Stedelijk | 48 dB | 68 dB | |
nieuwbouw | Binnen kom + snelweg | 48 dB | 63 dB | |
Buiten kom | 48 dB | 58 dB |
Tabel 3.1: Grenswaarden Wet geluidhinder
Het bestemmingsplan Corridor ligt volledig binnen de geluidszone van de Rijksweg A2, die zich 600 meter aan weerszijden van de rijksweg uitstrekt. Daarnaast ligt het centrum van het plangebied binnen de geluidszone van de Brugoprit (200 meter aan weerszijden). Voor het aspect spoorweglawaai kan worden vermeld dat het plangebied binnen de geluidszones van de spoorweg Amsterdam - Utrecht en Breukelen - Woerden ligt (600 meter aan weerszijden).
Voor de bestaande situatie moet de geluidssituatie van bovengenoemde (spoor)wegen voor het plangebied in beeld gebracht worden. Voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege de rijksweg A2 heeft dit reeds plaatsgevonden in het kader van de reconstructie van de A2, vastgelegd in het WAB (Weg Aanpassing Besluit) Holendrecht - Maarssen. Voor de geluidsbelasting van de spoorweg heeft dit in het kader van de spoorwegverdubbeling van traject Amsterdam - Utrecht plaatsgevonden.
Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dienen te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Omdat de geluidsbelasting vanwege o.a. weg- en spoorweglawaai op deze locaties erg hoog is, kan een goed woon- leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Realisatie van nieuwe bedrijfswoningen kan bovendien knelpunten opleveren voor naburige bedrijven.
Afbeelding 3.4: Geluidbelasting wegverkeer 10m. hoogte (Bron: Geluid en Luchtkwaliteit, onderzoek ten behoeve van Hof van Breukelen)
Als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd in directe nabijheid van bedrijven moet rekening worden gehouden met de geluidsuitstraling van deze inrichtingen. Deze inrichtingen mogen door introductie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-gemiddelde concentratie | max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Tabel 3.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10. Een plan voldoet in de regel aan het NIBM criterium als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. Als een bouwproject voldoet aan de gestelde criteria voor de schaalgrootte van het plan dan hoeft er niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen er op basis van het Besluit binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Als de grenswaarden worden overschreden binnen deze afstanden dan kunnen deze bestemmingen niet worden gerealiseerd. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Goede ruimtelijke ordening
Ten slotte moet het gebied vanuit het beginsel van een goede ruimtelijke ordening geschikt zijn voor de beoogde functie. Een goede luchtkwaliteit is een van de randvoorwaarden voor een goede leefomgeving. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitssituatie in het plangebied.
Jaarlijks vindt monitoring van de luchtkwaliteit plaats in kader van het NSL (nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit). In het NSL heeft Rijkswaterstaat de luchtkwaliteit van de rijksweg A2 langs Breukelen in beeld gebracht. Op enkele plekken direct langs de A2 zijn geringe overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof (PM10) geconstateerd. Langs de gemeentelijke wegen in het plangebied zijn geen overschrijdingen geconstateerd.
De ruimtelijke ontwikkelingen die in dit plan zijn opgenomen, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Algemeen
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (Stc. 147, 2004). Deze Circulaire kan worden gezien als voorbode van een wettelijke verankering van de risiconormen. Met de realisatie van de wettelijke verankering komt de circulaire te vervallen. Aangezien het nog niet duidelijk is op welk moment het "Besluit transportroutes externe veiligheid" in werking zal treden is de werkingsduur van de circulaire door het ministerie verlengd tot 31-07-2012.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Algemeen
Een eerste indruk van de risicobronnen kan worden verkregen via de provinciale risicokaart. Het plangebied is weergegeven in afbeelding 3.4.
Afbeelding 3.5: Uitsnede risicokaart
Inrichtingen: Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Bestaande inrichtingen in het plangebied
In het plangebied zijn twee bedrijven gevestigd die vallen onder Bevi. Dit betreft Keulschevaart 16 (pluimveeslachterij met een ammoniakkoelinstallatie) en LPG-tankstation Ruwiel aan de oostzijde van de Rijksweg A2.
Keulschevaart 16
Plaatsgebonden risico
Het risico wordt gevormd door de ammoniakkoelinstallatie. Hiervoor geldt een afstand voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in tabel 3.3.
Contouren | Risicobron | Afstand |
Plaatsgebonden risico | Machinekamer | Maximaal 0 (nul) meter |
Groepsrisico | Machinekamer | Maximaal 0 (nul) meter |
Tabel 3.3: Afstanden Externe veiligheid Pluimveeslachterij
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico is weergegeven in tabel 3.3. In dit invloedsgebied bevinden zich (buiten de inrichting) geen objecten waarbinnen mensen verblijven. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
LPG-tankstation Ruwiel
Plaatsgebonden risico
Het risico wordt gevormd door de opslag en het afleveren van LPG met een jaardoorzet groter dan 1.000 m3. Hiervoor gelden afstanden voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in tabel 3.4. Binnen deze afstanden zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten bestemd, zodat er geen strijd is met het plaatsgebonden risico.
Risicobron |
Afstand (in meter) Situaties voor 27-10-2004 |
Afstand (in meter) Situaties na 27-10-2004 |
LPG-vulpunt | 40 | 110 |
LPG-tank | 25 | 25 |
LPG-afleverzuil | 15 | 15 |
Tabel 3.4: Afstanden plaatsgebonden risico Tankstation Ruwiel
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter rondom respectievelijk het LPG-vulpunt en de (bovengrondse appendages van de) ondergrondse LPG-tank. Binnen dit invloedsgebied bevinden zich (buiten de inrichting) geen objecten waarbinnen mensen verblijven. De verzorgingsplaats Ruwiel (voor zover binnen het invloedsgebied gelegen) wordt geacht functioneel verbonden te zijn met het tankstation en daardoor niet of nauwelijks bij te dragen aan het groepsrisico. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Geprojecteerde inrichtingen in het plangebied
Op de Merwedeweg en Keulschevaart is in vorige bestemmingsplannen geen afweging gemaakt over de vestiging van risicovolle bedrijven. Het is van belang om in ieder geval ruimtelijk gezien de vestiging van Bevi-bedrijven te regisseren. Voorkomen moet worden dat risicocontouren elders in het plangebied tot knelpunten leiden. De plaatsgebonden risicocontour moet daarom beperkt blijven tot het terrein van de risicovolle inrichting en het invloedsgebied voor het groepsrisico mag in ieder geval niet verder reiken dan de berm van de spoorlijn en de westelijke oever van het Amsterdam - Rijnkanaal. Tevens mag het invloedsgebied niet vallen over de woonwijk het Rode Dorp. Hiertoe is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen met randvoorwaarden waaraan Bevi-bedrijven moeten voldoen.
Voor de kantoorontwikkeling die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is ten aanzien van het wegvervoer een indicatieve berekening uitgevoerd. Hierin is een worst-case situatie ingevoerd, rekening houdend met een behoorlijk potentieel kantoorruimte. Daarnaast liggen de locaties op 80 meter van het midden van de A2 en zijn de rekentechnische invloeden van koude Bleve-scenario's met name merkbaar binnen die afstand. De relatieve bijdrage van de extra oppervlakte is gering.
Ten aanzien van spoorvervoer is de oppervlakte ingebracht in de Basisnetberekeningen. De spreiding van die oppervlakte over de verschillende bestemmingen is mogelijk niet volledig correct uitgevoerd, maar ook bij een juiste spreiding zal de 1,3 maal de oriënterende waarde niet worden overschreden.
De toename van het oppervlak aan kantoorruimte leidt daarmee niet tot noemenswaardige extra risico's.
Bestaande inrichtingen buiten het plangebied
Buiten het plangebied is een Bevi-bedrijf gelegen, namelijk LPG-tankstation Haarrijn aan de westzijde van de rijksweg A2.
Plaatsgebonden risico
Het risico wordt gevormd door de opslag en het afleveren van LPG met een jaardoorzet groter dan 1.000 m3. Hiervoor gelden afstanden voor het plaatsgebonden risico zoals opgenomen in tabel 3.5. Binnen deze afstanden zijn geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten bestemd, zodat er geen strijd is met het plaatsgebonden risico.
Risicobron |
Afstand (in meter) Situaties voor 27-10-2004 |
Afstand (in meter) Situaties na 27-10-2004 |
LPG-vulpunt | 40 | 110 |
LPG-tank | 25 | 25 |
LPG-afleverzuil | 15 | 15 |
Tabel 3.5: Afstanden plaatsgebonden risico Tankstation Haarrijn
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter rondom respectievelijk het LPG-vulpunt en de (bovengrondse appendages van de) ondergrondse LPG-tank. Binnen dit invloedsgebied bevinden zich (buiten de inrichting en gelegen in het plangebied) geen objecten waarbinnen mensen verblijven. Bestemmingen in het plangebied leveren daardoor niet of nauwelijks een bijdrage aan het groepsrisico. Een berekening en verantwoording van het groepsrisico is niet nodig.
Inrichtingen: Bedrijven die vallen onder overige veiligheidswetgeving
In het gebied is een bedrijf aanwezig dat valt onder overige veiligheidswetgeving, namelijk het gasdrukmeet- en regelstation aan de Broekdijk-West. Deze inrichting kan bestemd worden volgens de geldende milieuzonering en tevens kan voldaan worden aan de specifieke veiligheidswetgeving (in dit geval de afstanden volgens het Activiteitenbesluit). Ruimtelijke regulering vanwege risico's is dan niet nodig.
Propaantanks zijn in dit gedeelte van de gemeente Stichtse Vecht wel bekend in het bedrijvenbestand van de Milieudienst. Er kan reeds voldaan worden aan specifieke veiligheidswetgeving (in dit geval de afstanden volgens het Activiteitenbesluit). Er worden geen bestemmingen toegestaan die belemmeringen oproepen voor de veiligheidsafstanden van de propaantanks. Ruimtelijke regulering vanwege risico's is dan niet nodig.
Transport van gevaarlijke stoffen
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
De rijksweg A2 loopt ten westen van het plangebied. Over deze rijksweg vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Plaatsgebonden risico
Volgens het Basisnet geldt een contour van het plaatsgebonden risico van 0 (nul) meter uit het midden van de weg als de in ieder geval aan te houden veiligheidsafstand. Deze afstand heeft geen ruimtelijke consequenties.
Plasbrandaandachtsgebied
Daarnaast geldt een contour voor het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter uit de rand van de rechterrijstrook. In dit gebied mogen in principe geen kwetsbare objecten gebouwd worden zonder aanvullende maatregelen. Het toetsingkader voor deze maatregelen wordt opgenomen in het Bouwbesluit.
Groepsrisico
Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt ongeveer 200 meter uit het midden van de weg. Er is sprake van een overwegend conserverend bestemmingsplan. Het groepsrisico als gevolg van dit plan wijzigt niet. Volgens het Basisnet geldt voor dit deel van de rijksweg A2 géén overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico.
Er is met een conservatieve berekening in het rekenprogramma RBMII beoordeeld of de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het bestemmingsplan in het invloedsgebied van de rijksweg nader onderzoek nodig maakt. De maximale hoogte van het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Het hoogste groepsrisico wordt bereikt ter hoogte van Maarssenbroek, derhalve buiten het plangebied. Hierdoor is er geen noodzaak om nader onderzoek uit te voeren en een verantwoording op te stellen. Het groepsrisico in deze omvang wordt zonder verdere maatregelen geaccepteerd.
Lokaal wegennet
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A2 is in de gemeente Stichtse Vecht een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet door het plangebied. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Doorgaand verkeer ten behoeve van gevaarlijke stoffen door de gemeente Stichtse Vecht is daarmee niet (meer) toegestaan.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan dus door het plangebied (anders dan over de Rijksweg A2) nog wel transport ten behoeve van bestemmingsverkeer plaatsvinden, maar de intensiteit daarvan is dermate laag dat er ruimtelijk geen consequenties zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Door het plangebied loopt de spoorlijn Amsterdam - Utrecht/Gouda. Over deze spoorlijn vindt grootschalig en structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Over Amsterdam - Utrecht worden minder gevaarlijke stoffen getransporteerd dan over Amsterdam - Gouda.
Plaatsgebonden risico
De afstand voor het plaatsgebonden risico in de huidige situatie bedraagt 11 meter uit het hart van het spoor. In de toekomstige situatie met het Basisnet zal deze afstand naar verwachting maximaal 10 meter bedragen uit het hart van het spoor. In deze zone zijn geen kwetsbare objecten bestemd, zodat aan de normstelling voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan.
Voor het traject Breukelen - Utrecht zal naar verwachting geen contour voor het plaatsgebonden risico meer gelden met de invoering van het Basisnet.
Plasbrandaandachtsgebied
In het toekomstig Basisnet zal een afstand gaan gelden van 30 meter vanaf de buitenste spoorstaaf als plasbrandaandachtsgebied. In dit gebied mogen in principe geen kwetsbare objecten gebouwd worden zonder aanvullende maatregelen. Het toetsingkader voor deze maatregelen wordt opgenomen in het Bouwbesluit.
Voor het traject Breukelen-Utrecht zal naar verwachting geen plasbrandaandachtsgebied meer gelden met de invoering van het Basisnet.
Groepsrisico
Er is sprake van een overwegend conserverend bestemmingsplan. Het groepsrisico als gevolg van dit plan is berekend en vastgesteld op 0,055 maal de oriënterende waarde voor de totale route. Tevens is de uitbreiding met 20.000 m2 bvo kantoren op Breukelerwaard berekend. Het groepsrisico komt dan op 0,1 maal de oriënterende waarde. De uitbreiding van de vierkante meters kantoren is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. De rekenresultaten zijn weergegeven in een separate rapportage.
Verantwoording groepsrisico
Bij een conserverend plan zijn er weinig mogelijkheden voor maatregelen die zelfredzaamheid dan wel beheersbaarheid van incidenten kunnen verbeteren. Dit betekent niet dat er geen maatregelen zijn of worden genomen. Met name door de invoering van het Basisnet worden aan de vervoerszijde maatregelen getroffen die het risico reduceren:
Aan de ruimtelijke zijden is de afgelopen jaren bij nieuwbouwplannen (onder andere op De Corridor) aandacht geweest voor externe veiligheid:
In de gemeente Stichtse Vecht is de Omgevingsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is een afwegingskader voor het groepsrisico opgenomen. De uitbreidingsmogelijkheid met kantoren kan met de verantwoordingsmogelijkheid uit de visie in het bestemmingsplan worden opgenomen door het verantwoorden op basis van generieke maatregelen. Deze maatregelen zijn:
Er bestaat altijd een kleine kans op een ongeval met grote effecten. Voor zover mogelijk zijn daartoe maatregelen getroffen. Het groepsrisico als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt geaccepteerd voor zowel het conserverende bestemmingsplan alsmede de mogelijkheid voor de realisatie van de horecagelegenheid.
Transport van gevaarlijke stoffen over water
De oostelijke helft van het plangebied wordt begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal. Over dit kanaal vindt structureel en grootschalig transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Plaatsgebonden risico
Op grond van de Circulaire kent het Amsterdam-Rijnkanaal geen aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico buiten de oever. Het Basisnet Water, dat zal worden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), kent een maximale risicolijn van 2,5 meter uit de oever. In het plan zijn geen kwetsbare objecten bestemd binnen deze afstand. Het plan is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico.
Plasbrandaandachtsgebied
Ergens eind 2012 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking treden. Langs het Amsterdam-Rijnkanaal moet dan rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor zal een afstand van 25 meter uit de oever van het kanaal gaan gelden. Kwetsbare objecten liggen buiten deze afstand en nieuwe kwetsbare objecten worden niet binnen deze afstand bestemd.
Groepsrisico
Het groepsrisico moet worden beoordeeld tot op een afstand van 200 meter van het (midden) van het kanaal. Het plangebied valt binnen deze afstand.
In het Basisnet water is als uitgangspunt genomen dat een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is als de dichtheid lager is dan 1.500 personen per hectare. In dit deel van Breukelen wordt deze dichtheid niet gehaald. Een berekening is daarom niet uitgevoerd. Er is daarnaast sprake is van een conserverend bestemmingsplan, zodat het groepsrisico als gevolg van dit plan niet verandert. Het groepsrisico in deze omvang wordt zonder verdere maatregelen geaccepteerd.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de "Risico-evaluatie vervoer gevaarlijke stoffen per buisleiding" van 25 april 2003 (door AVIV Adviserende Ingenieurs) én de belemmeringenkaart "Infrastructuur" van het streekplan ligt er in het plangebied geen buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het normale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid.
In het plangebied liggen twee hogedruk aardgastransportleidingen. Dit zijn zogenaamde regionale transportleidingen. Dit zijn de leidingen met de Gasunie kenmerken W-529-01 (die loopt van zuid naar noord) en W-529-06 (deze takt af van de eerste leiding en loopt tussen de nieuwbouw van Hotel Breukelen onder de spoorlijn door naar het gasdrukmeet- en regelstation aan de Keulschevaart).
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van de leiding W-529-01 bedraagt 0 (nul) meter. Het plaatsgebonden risico van de leiding W-529-06 bedraagt 0 (nul) meter. Deze afstanden vallen beide binnen de zogenaamde zakelijk rechtafstand die in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Hierdoor kunnen geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten worden bestemd in strijd met het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Er is met een berekening in het rekenprogramma Carola beoordeeld of het groepsrisico als gevolg van de bestemmingen in het invloedsgebied van de leidingen dermate is dat nader onderzoek nodig is. De maximale hoogte van het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico. Hierdoor is er geen noodzaak om nader onderzoek uit te voeren en een verantwoording op te stellen. Het groepsrisico in deze omvang wordt zonder verdere maatregelen geaccepteerd.
Hoogspanningslijnen
Ten westen van de Rijksweg A2 loopt een 380kV hoogspanningslijn van netbeheerder Tennet en ten oosten van de Rijksweg A2 een 150kV hoogspanningslijn van netbeheerder Steding. Het ministerie van I&M heeft als beleidsdoel vastgesteld dat ontwikkelingen van nieuwe gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) niet mag plaatsvinden binnen een afstand van hoogspanningslijnen waarop de straling nog 0,4 microtesla (magneetveldzone) bedraagt. De afstand bedraagt in dit geval 80 meter uit het hart van de hoogspanningslijn. De zone die vanuit externe veiligheid moet worden aangehouden ligt op 90 meter uit het hart van de leiding. Indien de zone t.a.v. externe veiligheid wordt aangehouden voldoet de ontwikkeling aan het beleidsuitgangspunt van het ministerie van I&M.
Voor het beheer van de in het plangebied gelegen hoogspannningsverbinding is Joulz verantwoordelijk. Ten aanzien van de exacte ligging van de hoogspanningsverbinding is contact gezocht met Joulz. De exacte ligging was echter vooralsnog niet digitaal beschikbaar. Naar alle waarschijnlijkheid is de exacte ligging van de hoogspanningsverbinding ten tijde van de volgende fase van dit bestemmingsplan beschikbaar. De betreffende gronden zullen in het ontwerpbestemmingsplan dan ook de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' krijgen.
Afbeelding 3.6: Ligging Hoogspanningsleidingen
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving op ten aanzien van externe veiligheid.
Bedrijven hebben vrijwel altijd een (milieu)uitstraling naar hun omgeving, bijvoorbeeld geluid of geur. Deze uitstraling kan effect hebben op omliggende gevoelige bestemmingen. Daarom kan woningbouw in de buurt van bedrijven niet altijd plaatsvinden. Omgekeerd kunnen gevoelige bestemmingen om die reden ook de ontwikkeling van bedrijven belemmeren.
Er zijn meerdere manieren waarop kan worden omgegaan met het op elkaar afstemmen van gevoelige functies en bedrijvigheid. Het ruimtelijke spoor, dat in bestemmingsplannen het belangrijkste instrument is, is milieuzonering. Milieuzonering bestaat uit een lijst die is gebaseerd op de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" (2009), ook wel de staat van inrichtingen genoemd. In deze lijst worden bedrijven ingedeeld in milieuhinder-categorieën. Daarbij staat weergegeven welke afstand er moet bestaan tussen bedrijven van een bepaalde categorie en een gevoelige bestemming, zoals een woonwijk. Met behulp van deze categorieën kan voor een heel gebied worden bepaald welke categorieën bedrijven in een bepaald gebied zijn toegestaan volgens het bestemmingsplan. In de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" zijn voor verschillende categorieën bedrijvigheid afstanden opgenomen die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Deze afstanden zijn opgesteld aan de hand van de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de VNG-publicatie worden ingedeeld in categorieën die lopen van 1 tot en met 6 en is direct afgeleid van de grootste afstand. Voor een rustige woonwijk geldt voor bedrijven in categorie 1 een maximale afstand van 10 meter tot woningen van derden, voor bedrijven in categorie 2, 30 meter, voor bedrijven in categorie 3, 50 tot 100 meter en voor bedrijven in categorie 4, 200 tot 300 meter.
Het tweede, en definitieve instrument, is de milieuvergunning of de melding. Ook als een bedrijf volgens het bestemmingsplan ergens gevestigd kan zijn, dan nog moet ook vanuit milieu-oogpunt getoetst worden of het daadwerkelijk kan. Dat gebeurt in de milieuvergunning of de melding.
Het plangebied kan voor het grootste deel worden getypeerd als gemengd gebied of volledig als bedrijventerrein. Het rode dorp en de bebouwde kom van Breukelen kunnen worden getypeerd als rustige woonwijk.
In bestemmingsplan De Corridor zijn op het bedrijventerrein veel bedrijven gevestigd, maar ook individuele (bedrijfs)woningen. In het midden van het gebied ligt de aaneengesloten woonbebouwing van het Rode Dorp. Aan de overkant van het Amsterdam-Rijnkanaal begint meteen de bebouwde kom van Breukelen. Ten slotte zijn er twee boerderijen gevestigd in het landelijk gebied en zijn er nog een aantal burgerwoningen in het landelijk gebied.
Aan de aanwezigheid van deze bedrijven en woningen verandert met dit bestemmingsplan niets. Wat legaal aanwezig is, blijft als zodanig bestemd.
Voor het bedrijventerrein geldt dat ten opzichte van de aaneengesloten woonbebouwing (rode dorp, kom Breukelen) de afstanden volgens de VNG-zonering leidend zijn. Hiermee wordt via het ruimtelijke spoor voorkomen dat er een hoge milieubelasting op deze woningen komt, doordat voor nieuwe bedrijven de maximale milieubelasting wordt vastgelegd in de vorm van een milieucategorie.
Voor de woningen die verspreid op het bedrijventerrein staan, wordt er vanuit gegaan dat de milieuwetgeving die ze tot nu toe beschermd heeft, ook voor de toekomst voldoende bescherming blijft bieden. Wanneer ook ten opzichte van de verspreide woningen op het bedrijventerrein de VNG zonering zou gelden, dan zouden de huidige bedrijven in het plan niet meer kunnen bestaan, en zouden er nauwelijks nieuwe bedrijven gevestigd kunnen worden. Het is niet de bedoeling om op een bedrijventerrein bedrijven te belemmeren. Ook is het niet de bedoeling om illegale woningen in het bestemmingsplan positief te bestemmen. Voor deze, verspreid liggende woningen, wordt er vanuit gegaan dat de Wet milieubeheer, en daarmee milieuvergunningen en meldingen, voldoende bescherming tegen milieuhinder biedt voor bestaande woningen. Nieuwe woningen zijn niet zonder meer mogelijk. Zij kunnen alleen worden toegestaan als deze geen belemmering vormen voor de omliggende bedrijven.
Voor de verschillende bedrijventerreinen is een zonering aangegeven op de plankaart. Deze zonering beschermt de in en nabij het gebied gelegen aaneengesloten woonbebouwing. De zonering nabij het rode dorp is bepaald op maximaal categorie 2. Iets verder van het rode dorp verwijderd geldt categorie 3.1. Op de verder weg gelegen delen, te weten de bedrijventerreinen Breukelerwaard, Merwedeweg en Keulschevaart, kunnen bedrijven zich vestigen met een maximale bedrijfscategorie van 3.2.
Ook sluit de zonering aan bij de aard van de bedrijven die nu in het gebied zijn gelegen. Deze bedrijven worden met deze zonering niet belemmerd. Bedrijven die in het gebied liggen en in een hogere zoneringcategorie vallen, zijn met een specifieke aanduiding bestemd. Voor hun perceel geldt een specifieke hogere categorie: de huidige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in het bestemmingsplan. Bij verandering van bedrijfsactiviteiten geldt de lagere categorie van het omliggende gebied.
De individuele woningen in het gebied zijn niet gezoneerd, omdat zij worden beschermd door algemene milieuwetgeving.
De bedrijven buiten het bedrijventerrein hebben een bedrijfsbestemming passend bij hun bedrijf. Dit geldt ook voor het agrarisch bedrijf aan de Parallelweg. Zij zijn in dit plan conform de huidige situatie bestemd.
De watertoets levert de aanzet voor de waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft de gevolgen van de bestemmingsplan herziening. De herziening betreft het opstellen van een actueel juridisch-planologisch kader, een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Het voorgaande conform het wettelijke voorschrift om eens per tien jaar het bestemmingsplan te actualiseren (art.3.1 vierde lid Wro).
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen. De watertoets is een stappenplan dat ervoor zorgt dat alle overheden op het gebied van water worden betrokken bij de ontwikkeling van het plangebied.
De Watertoets geeft allereerst inzicht in de omgevingseigenschappen, relevant beleid en een beschrijving van de geplande ontwikkeling. Vervolgens wordt de invloed van onderhavig bestemmingsplan getoetst aan de waterhuishouding in het plangebied en de omgeving. Het plangebied is gesitueerd in twee Hoogheemraadschapsgebieden. Aan de zuidzijde Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en aan de noordzijde Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Landelijk waterbeleid
In het Nationaal Waterplan worden onder andere de volgende aandachtspunten genoemd met betrekking tot stedelijk water:
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een van de hoofditems. De EU heeft de KRW in 2000 aangenomen en inmiddels is de KRW ook in de Nederlandse wetgeving verankerd. De KRW is een raamwerk waarbinnen het beleid en de regelgeving van de lidstaten vorm moet krijgen. De KRW is dan ook nog steeds in ontwikkeling. De belangrijkste doelstellingen zijn: aquatische ecosystemen behoeden voor verdere achteruitgang en waar nodig verbeteren en het bevorderen van duurzaam gebruik van water en verminderen van de belasting van grond- en oppervlaktewater.
Stedelijk water
In 2015 moet al het stedelijk water voldoen aan de norm voor wateroverlast. De huidige kans op wateroverlast moet duidelijk zijn; ook mag er geen afwenteling van wateroverlast plaatsvinden. Bij de inrichting en vormgeving van stedelijk water moeten ruimtelijke kwaliteiten worden verbeterd. Ook wordt aandacht gevraagd voor communicatie met de burger.
Provinciaal Waterbeleid
In het Waterplan 2010-2015 is het provinciale beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht weergegeven. Het Waterplan heeft als ondertitel: richting robuust. Duurzame en robuuste watersystemen zijn nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. In het Waterplan worden drie hoofdthema's onderscheiden:
Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierin staan de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie zelf neemt ten aanzien van het grondwater.
Het plangebied heeft op basis van het Waterplan de functies 'landbouw' en 'stedelijk gebied'. Daarnaast bevinden zich in het plangebied enkele veengebieden. De inrichting en het beheer in de gebieden aangewezen voor landbouw zijn primair gericht landbouw:
De inrichting en het beheer in de gebieden aangewezen voor stedelijk gebied zijn primair gericht op bebouwing en infrastructuur:
Veengebieden zijn gebieden met in de bovenste 80 cm van het bodemprofiel 40 cm of meer veen. De kaart, zoals daarvan een uitsnede is opgenomen in navolgende afbeelding, is gebaseerd op de Bodemkaart Veengebieden provincie Utrecht (februari 2008), voor meer detail wordt hier naar deze kaart verwezen. In peilbesluiten voor deze gebieden is extra aandacht nodig voor het beperken van bodemdaling en het tegengaan van versnippering.
Afbeelding 3.7: Gebiedsfuncties (bron: Provinciaal Waterplan 2010-2015)
Regionaal waterbeleid
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is verantwoordelijk voor het waterbeheer en zuivering binnen haar beheergebied. De taken worden uitgevoerd door Waternet.
Onder waterbeheertaken vallen drie hoofdthema's: Veiligheid, voldoende water en schoon water. Daarnaast behoren tot de regulieren taken van het waterschap: beheer en onderhoud van het hoofdwatersysteem; opstellen van waterinrichtingsplannen en het nemen van peilbesluiten en het uitvoeren van projecten ter verbetering van de waterhuishouding. Naast de hoofdtaken en de reguliere taken zet het waterschap zich ook in voor maatschappelijke neventaken waarvan het doel is om de waterbeleving te vergroten.
Het waterschap heeft een Keur waarin verboden staan en vrijstellingen van werkzaamheden in en nabij waterstaatkundige objecten zoals keringen, watergangen en kunstwerken die van belang zijn voor het uitvoeren van de waterschaptaken. In de Keur staat aangegeven wanneer vrijstelling kan worden verkregen en onder welke voorwaarden kan worden afgeweken van de verboden. Bij ruimtelijke plannen is het van belang dat, naast de belangen van het waterschap, de planregels in overeenstemming zijn met de Keur.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heet het waterbeleid voor de komende jaren vastgelegd in "Waterbeheerplan 2010-2015 'Water Voorop!'". In het waterbeheerplan staat in grote lijnen het waterbeheer voor de komende zes jaar beschreven. Het plan bevat alle taakvelden van het waterschap: de zorg voor schoon water, veilige dijken en droge voeten. Ook staat beschreven hoe deze taak het beste binnen de leef- en werkomgeving in het beheergebied kan worden uitgevoerd. Verder bevat het waterbeheersplan een overzicht van de ambities en doelen van het waterschap voor 2010 tot en met 2015 en hoe deze te bereiken. Vier thema's vormen de leidraad van het plan:
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Waternet is de ambtelijke en uitvoerende organisatie van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Waternet heeft in een reactie d.d. 20 juli 2012 op de toegezonden conceptstukken aangegeven dat er in hun beheersgebied een aantal waterhuishoudkundige zaken aanwezig zijn die planologische bescherming behoeven. Dit betreffen:
De hoofdwatergangen dienen voor een goede af- en aanvoer van water in het gebied en worden onderhouden door Waternet. De hoofdwatergangen zijn op de verbeelding opgenomen met aan weerszijden van de watergang een strook van 5 meter met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Keur' ten behoeve van beheer en onderhoud van de watergang.
Uit een studie van 2011 blijkt dat de waterkwaliteit in polder Breukelerwaard onvoldoende is. Het waterschap wil de waterkwaliteit verbeteren door de hoofdwatergangen beter te onderhouden en strenger te handhaven op het verbod op maaisel in de sloten. Om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit niet verder wordt belast is het van belang om in de regels van het bestemmingsplan gebruik van uitlogende bouwmaterialen te verbieden (zoals zink, koper en bitumen).
Aan de noordzijde van het plangebied ligt een compartimenteringskering onder de Ter Aaseweg. De kering zorgt ervoor dat wateroverlast zich beperkt tot de polder waarin een eventuele dijkdoorbraak plaats vindt. De compartimenteringskering heeft een kernzone van 3 meter, gerekend vanuit de as van de weg, met aan weerszijde een beschermingszone van 5 meter, waarbinnen de Keur van toepassing is.
De kering langs de Grote Heicop is een regionale kering. Ten behoeve van de bescherming van deze waterkering is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Waterstaat - Keur' opgenomen.
Door het hele plangebied loopt de Waterleiding Rijn - Kennemerland (WRK leiding). Dit is een transportleiding waarmee water uit de Lek bij Nieuwegein naar de Amsterdamse waterleidingduinen (Waternet) en de Kennemerduinen (PWN) wordt getransporteerd waar het wordt geïnfiltreerd ten behoeve van de drinkwaterbereiding. deze leiding dient planologisch beschermd te worden middels het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.
Voor het realiseren van voldoende waterbergende voorzieningen hanteert het waterschap de regel dat bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 1.000 m2 in stedelijk gebied, compensatie in de vorm van open water ter grootte van 10% van de totaal toegenomen verharding gerealiseerd moet worden.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR)
HDSR maakt ten aanzien van de watertoets gebruik van 'de digitale watertoets'. Hierbij wordt het HDSR in een vroegtijdig stadium van het planproces digitaal geïnformeerd van de plannen. Naar aanleiding van deze toets heeft het HDSR aangegeven aanvullende informatie te willen ontvangen voordat een advies gegeven kon worden. Nadat het HDSR een conceptversie van de regels en verbeelding had ontvangen heeft het HDSR op 16 juli 2012 een reactie toegezonden.
Het belang van het HDSR ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan wordt gevormd door:
Naar aanleiding van de reactie van het HDSR hebben alle primaire watergangen de bestemming 'Water-2' gekregen, waardoor de waterhuishoudkundige functie van de watergangen planologisch beschermd worden. Tevens is aan de in het beheersgebied van de HDSR gelegen waterkeringen, ter plaatse van de Heicop en de Haarrijn, de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend waardoor de waterstaatswerkzone van de kering vastgelegd is. Ten aanzien van de exacte ligging van de verschillende waterpartijen zijn in het voorontwerp op basis van de beschikbare informatie de watergangen en -partijen op de verbeelding opgenomen.
De in het beheersgebied gelegen rioolpersleidingen en effluentleiding heeft conform het standpunt van het HDSR de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' gekregen.
Aangezien op grond van dit bestemmingsplan een aantal nog onbebouwde kavels bebouwd kunnen worden, hecht het HDSR waarde aan dat bij de invulling van de kavels rekening gehouden wordt met het creëren van voldoende waterberging om zodoende wateroverlast te voorkomen. Richtlijn hierbij is het graven van een open water ter grootte van 15% van de toename van het verharde oppervlak. Ook is een watervergunning van het HDSR nodig indien er sprake is van een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m2.
De verschillende hoogheemraadschappen in het plangebied zijn in een vroegtijdig stadium van het planproces betrokken. In onderhavig bestemmingsplan zijn de adviezen en reacties verwerkt. De hoogheemraadschappen zullen formeel in het kader van vooroverleg nog in de gelegenheid worden gesteld op het plan te reageren.