direct naar inhoud van 3.6 Ecologie
Plan: Herontwikkeling voormalig kloostercomplex Rijksweg 8-18
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1903.BPPVM0001-OH01

3.6 Ecologie

Op 1 april 2002 is de Flora en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Indien in een gebied een ontwikkeling plaatsvindt dient van tevoren een inventarisatie plaats te vinden naar de eventuele aanwezigheid van de beschermde soorten. Indien beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn dient een afweging plaats te vinden met betrekking tot het tijdstip van de bouw, bijvoorbeeld buiten het broedseizoen. Indien het verschuiven van de planning geen effect heeft op de aanwezige beschermde soorten dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie alvorens met de bouwwerkzaamheden kan worden gestart. Indien het echter evident is dat binnen het projectgebied geen beschermde plant- of diersoorten aanwezig zijn is een veldinventarisatie niet noodzakelijk.

Om vast te stellen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, is door ARCADIS in de periode 2005-2010 onderzoek uitgevoerd. Achtereenvolgens zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • ecologische quickscan, onderzoek middels veldbezoek d.d. 19 september 2005 (rapport met kenmerk 110501/ZC5/4R5/701193 d.d. 30 september 2005). Tijdens dit bezoek is het gebied beoordeeld op habitatgeschiktheid voor beschermde soorten;
  • aanvullend onderzoek: op het voorkomen van hazelworm en het voorkomen en gebruik van de planlocatie door vleermuizen (vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageer- en migreergebied), rapport met kenmerk 110501/ZC6/4E6/701193 d.d. 14 november 2006;
  • aanvullend vleermuisonderzoek: op het vóórkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen (o.a. kraamkolonies) van vleermuizen (rapport met kenmerk 110501/ZC7/2D7/701193 d.d. 13 juli 2007);
  • actualiserend onderzoek eerdere onderzoeksresultaten (rapport met kenmerk 074958051:0.6 d.d. 3 september 2010);
  • verplantingsplan Steenbreekvarens kloostercomplex Cadier en Keer (d.d. 22 december 2010 met kenmerk 075486402:0.1);
  • opname bomenbestand Kloostercomplex Cadier en Keer (d.d.1 april 2011 met kenmerk 075434032:0.4).

3.6.1 Ecologische quickscan

Om vast te stellen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, is door ARCADIS een ecologische quickscan uitgevoerd door middel van een veldbezoek. Tijdens dit bezoek is het gebied beoordeeld op habitatgeschiktheid voor beschermde soorten.

Uit dit veldbezoek is geconcludeerd dat de feitelijke inrichting van het plangebied leidt tot knelpunten ten aanzien van de Flora- en faunawet. Hierbij is vooral sprake van verstoring van mogelijke vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en verstoring van leefgebied van eekhoorns. Daarbij is (mogelijkerwijs) ook sprake met strijdigheid met de toekomstige natuurfunctie in de aangrenzende Provinciale Ecologische Structuur.


Voor de belangrijkste conclusies en aanbevelingen en wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage 9 is bijgevoegd.

3.6.2 Aanvullend faunaonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten van de ecologische quickscan is de onderzoekslocatie onderzocht op het voorkomen van hazelworm en het voorkomen en gebruik van de planlocatie door vleermuizen (vaste rust- en verblijfplaatsen, foerageer- en migreergebied).

De conclusie van dit aanvullend faunaonderzoek luidt dat er bij de herinrichting van de planlocatie knelpunten te verwachten zijn ten aanzien van de Flora- en faunawet. Dit geldt vooral ter plaatse van de voormalige boerderijwoning (vleermuisverblijf) en op de binnenplaats van de voormalige kloostertuin (Steenbreekvaren op muur).

Voor de belangrijkste conclusies en aanbevelingen en wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage 10 is bijgevoegd.

3.6.3 Aanvullend vleermuisonderzoek

Aanvullend op het faunaonderzoek inzake het voorkomen en gebruik van de planlocatie door vleermuizen is de onderzoekslocatie nogmaals onderzocht op het vóórkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen (o.a. kraamkolonies) van vleermuizen (rapport met kenmerk 110501/ZC7/2D7/701193 d.d. 13 juli 2007).Uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring van minimaal drie verblijfplaatsen van vleermuizen (twee soorten) in de te slopen of te renoveren gebouwen.

Voor de belangrijkste conclusies en aanbevelingen en wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage 11 is bijgevoegd.

3.6.4 Actualisatie 2010

De veranderde interpretatie van de Flora- en faunawet door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft ertoe geleid dat er in 2010 een actualisatie heeft plaatsgevonden van de onderzoeksresultaten uit eerdere jaren. Deze actualisatie heeft in de zomer van 2010 plaatsgevonden (d.d. 3 september 2010 met kenmerk 074958051:0.6). Het onderzoek is verricht naar het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels waarvan de nesten jaarronde bescherming genieten.

Uit het onderzoek kan ten aanzien van broedvogels, Vleermuizen, Steenbreekvarens en Das het volgende worden afgeleid:

Broedvogels

Er zijn geen broedvogels aangetroffen waarvan de nesten jaarronde bescherming genieten in de panden.

Vleermuizen

Van de in 2008 geconstateerde drie verblijfplaatsen is er in 2010 nog maar één bewoond. De plek van het verblijf wordt niet aangetast met de voorgenomen herontwikkelingsplannen, omdat dit deel van het gebouw (gebouw E) wordt gerenoveerd. Afhankelijk van de aard en ingrijpendheid van de renovatiewerkzaamheden conform de bouwaanvraag kan bepaald worden of hier nadere maatregelen moeten worden getroffen.

Het gehele plangebied is optimaal geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.


Steenbreekvaren

De in 2006 aangetroffen groeiplaats van Steenbreekvarens blijkt vergroot te zijn. Er zijn meer dan honderd grotere en kleinere exemplaren aangetroffen in de voormalige kloostertuin. Doordat het aangrenzende pand en de groeiplaats vooralsnog behouden zullen blijven in de herontwikkelingsplannen, is geen ontheffingsaanvraag noch mitigatieplan noodzakelijk.


Das

In de directe omgeving van de planlocatie bevindt zich een goed belopen en oude dassenburcht op enkele honderden meters van het klooster. De functie van het plangebied als leefgebied voor de aldaar voorkomende dassen komt niet in het geding bij de voorgenomen herontwikkeling.


Conclusie

Deze nieuwe onderzoeksgegevens betekenen dat er géén beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels verloren gaan, zodat geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de flora en faunawetgeving.

Geadviseerd wordt de renovatie van gebouw E, onder ecologische begeleiding, en zodanig uit te voeren dat het verblijf van de Gewone dwergvleermuis blijft behouden. Een inrichting van de kloostertuin met bloeiende en nectarproducerende planten bevordert de ecologische betekenis als foerageergebied voor de desbetreffende soorten.

Bij behoud van de groeiplaats van de Steenbreekvaren is hier evenmin een ontheffing voor noodzakelijk. Geadviseerd wordt om tijdens de werkzaamheden een hekwerk te plaatsen ter afscherming van de groeiplaats om eventuele schade te voorkomen.

De weilanden welke door Dassen gebruikt worden als foerageergebied dienen behouden te blijven.

Het geactualiseerde onderzoek is als bijlage 12 bijgevoegd.

3.6.5 Verplaatsingsplan Steenbreekvaren

Conform de voorgenomen herinrichting van de kloostertuin en het toch amoveren van het aangrenzende pand, waarmee de functionaliteit van de groeiplaats in het geding komt, is er een verplantingsplan opgesteld voor de Steenbreekvarens (d.d. 22 december 2010 met kenmerk 075486402:0.1)

Vanwege de beschermde status van de soort in het kader van de Flora- en faunawet is het noodzakelijk de groeiplaats te behouden. Het behouden van de groeiplaats kan door het aanpassen van de beoogde plannen of door het opstellen van een verplantingsplan.

In het verplantingsplan wordt voorgesteld om het begroeide muurdeel te verplaatsen en te integreren in de nieuw aan te leggen omheiningsmuur van de kloostertuin. Het te verplaatsen stuk muur is circa 3,5 breed en circa 1,5 meter hoog. Het is belangrijk dat naast het verplaatsen van het muurdeel ook de nieuwe muren geschikte kiemplekken krijgen voor de plant. Dit betekent dat de voeg een centimeter terugligt in het metselwerk en dat er vergelijkbaar cement toegepast moet worden (vergelijkbaar kalk-, zand- en betongehalte).

Aangezien het onderhavige plan van aanpak er voor zorgdraagt dat de gunstige staat van instandhouding van de kern van de populatie niet in het geding komt, waarmee overtreding van verbodsbepalingen wordt voorkomen, is een ontheffing niet noodzakelijk.

Het verplantingsplan is als bijlage 13 bijgevoegd.

3.6.6 Opname bomenbestand

Ten behoeve van de aan te vragen kapvergunning heeft op 23 maart 2011 een inmeting van het bomenbestand plaatsgevonden. De resultaen zijn in bijlage 14 bijgevoegd.